Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwartewaterland 2013

Geldend van 30-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ZWARTEWATERLAND

1 VOORWOORD

De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

2.2.1 Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

De voorziening in natura.

2.3.1 Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

3.1.1 Lid 1 van artikel 22 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

3.1.2 In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

Het college kan een medisch adviesbureau vragen om een extern advies te geven. Daarbij gaat het om situaties waarbij medisch advies noodzakelijk is en/of er sprake is van complexe situaties.

Alternatieven voor bezwaar

3.2.1 Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

3.2.2 De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Uitwerking van Het Gesprek

Conform de gedachte van De Kanteling wordt een onderscheid gemaakt tussen een aanmelding en een aanvraag (zie artikel 3 van de Verordening). Voor de aanmelding wordt een gesprek gevoerd:

Van Het Gesprek wordt een verslag gemaakt.

Indien het gesprek leidt tot een aanvraag voor een voorziening, vormt het gesprek de basis voor de aanvraag.

De scheiding tussen aanmelding en aanvraag kennen we al. Een aanmelding wordt gedaan door een cliënt dan wel diens vertegenwoordiger indien zich een probleem voordoet. Een aanmelding vindt niet plaats indien er sprake is van herindicatie, reparatie of opnieuw toekennen van een voorziening (bijv een jaarlijks toe te kennen PGB voor HH).

Voor de aanmelding bestaat een aanmeldformulier. Het aanmeldformulier is de basis voor Het Gesprek. Je kunt ook zeggen dat de aanmelding een aanmelding voor een gesprek is. De aanmelding kan schriftelijk, telefonisch, mondeling of digitaal plaatsvinden. Digitaal is nog nieuw en moeten we praktisch nog mogelijk maken.

Op basis van het aanmeldformulier wordt contact opgenomen met de cliënt. Het gesprek wordt zoveel mogelijk bij de cliënt thuis gevoerd (tenzij de cliënt wil dat dit elders gebeurt). Het ICFDH geldt hierbij als begrippenkader.

Voor dit gesprek is een format ontwikkeld dat ingevuld moet worden. Het genoemde kader wordt daarin verwerkt.

Belangrijk bij Het Gesprek is dat er ook gesproken wordt – indien aanwezig – met de mantelzorgers, partner, kinderen etc of zorgverleners om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de situatie.

Van Het Gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt geschreven door de behandelend consulent. In het verslag komt aan bod

naw-gegevens

een omschrijving van beperking, stoornis, ziekte en of probleem

de mogelijkheden die de belanghebbende zelf nog heeft ondanks dit probleem (wat kan hij of zij nog zelf)

de problemen die de belanghebbende ondervindt op basis van dit probleem

de resultaten die de belanghebbende wil bereiken (schoon en leefbaar huis, etc.)

mogelijkheden die de belanghebbende heeft om oplossingen te realiseren door

inzet algemene voorzieningen

inzet algemeen gebruikelijke voorzieningen

inzet gebruikelijke zorg

inzet mantelzorg

inzet andere voorliggende voorzieningen

een advies om wel of niet een aanvraag in te dienen voor een individuele of collectieve voorziening (ja / nee; waarvoor)

Het verslag wordt uitgewerkt en binnen 5 werkdagen naar de cliënt gestuurd. Het verslag wordt niet ondertekend door de cliënt (en geretourneerd).

Als de cliënt geen verslag wens te ontvangen, wordt dit aangetekend in het verslag. Het verslag wordt dan niet toegestuurd. Wel wordt dit bewaard in het gemeentelijk archief.

Als de cliënt het niet eens is met het verslag, neemt deze zelf contact op met de consulent.

Als de cliënt reacties op het verslag kenbaar maakt (mondeling, telefonisch of schriftelijk) dan worden deze aan het verslag toegevoegd. Het verslag wordt er niet op gecorrigeerd.

Het verslag wordt opgenomen in

het dossier

GWS4all

Als Het Gesprek leidt tot een aanvraag kan Het Verslag als basis hiervoor worden gebruikt.

Wanneer wel een verslag?

Als de cliënt nog niet bekend is bij ons.

De situatie is gewijzigd bij een bestaande cliënt.

Er is behoefte aan compensatie (maw er is een probleem dat opgelost moet worden). (Het vragen om een folder hoeft dus niet in een verslag te worden opgenomen.)

Controle en handhaving

In de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning worden nadere regels opgenomen over controle en handhaving bij verstrekking in natura, verstrekking als persoonsgebonden budget en verstrekking als financiële tegemoetkoming.

3.3.1 voor de in natura verstrekking vindt de controle als volgt plaats:

voor hulp bij het huishouden vindt een steekproef plaats van 5% van de cliënten HH1 en 5% van de cliënten HH2. Middels een formulier wordt de cliënt gevraagd gedurende een zorgperiode van het lopende jaar aan te geven hoeveel uur HH is verleend en welke taken zijn uitgevoerd; op basis van dit formulier wordt beoordeeld of dit conform beschikking wordt uitgevoerd (bij ernstige negatieve afwijking kan de consulent beoordelen dat het aantal uren terug te brengen)

voor hulpmiddelen vindt jaarlijks controle plaats bij een steekproef van 5 cliënten. Gecontroleerd wordt of het hulpmiddel voor het juiste doel wordt gebruikt en of er adequaat mee is omgegaan. Ook hiertoe kan van een rapportageformulier gebruik worden gemaakt. Bij het niet juist gebruik van hulpmiddelen kan uiteindelijk terugvordering van het hulpmiddel plaatsvinden.

3.3.2 voor de verstrekking als persoonsgebonden budget vindt de controle als volgt plaats

alle PGB-houders worden jaarlijks gecontroleerd

tijdens de controle wordt gekeken of het verstrekte PGB is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is

voor hulp bij het huishouden dient de PGB-houder een verantwoording in na elk kwartaal; bij verkeerde besteding of niet volledige aanwending van het bedrag vindt terugvordering plaats

voor besteding van een PGB aan een hulpmiddel vindt verantwoording door de budgethouder plaats direct na levering

indien aanvrager verhuist of overlijdt, vindt een evenredige terugvordering van het PGB-bedrag plaats

3.3.3 voor de financiële tegemoetkoming vindt de controle als volgt plaats

alle bestedingen van de financiële tegemoetkomingen worden gecontroleerd, met uitzondering van de autokostenvergoeding (praktisch gezien is niet bij te houden voor een particulier welk deel van de kilometers Wmo is en welk deel niet, op grond van het Besluit wordt uitgegaan van 1.500 te compenseren kilometers)

taxikostenvergoeding en rolstoeltaxikostenvergoeding vindt plaats op basis van declaratie van gemaakte kosten tot genoemd maximum in het Besluit

bouwkundige voorziening: aanpassing of uitbouw vindt conform programma van eisen plaats en ruimte wordt ook adequaat gebruikt

verhuiskostenvergoeding: tot maximaal € 5.000,-- wordt verstrekt, declaratie door cliënt op basis waarvan afrekening plaatsvindt

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland, op ….. en treedt in werking op….

de secretaris de voorzitter

Mr. D. Leentjes Ing. E.J. Bilder

In dit protocol wordt aangegeven of een aanvrager recht heeft op hulp bij het huishouden en zo ja om hoeveel uur het gaat.

Heeft de aanvrager een verblijfstatus en woont hij feitelijk in de gemeente Zwartewaterland, of gaat hij er feitelijk wonen ?

Zo nee, geen indicatie.

Voor info over verblijfstatus zie art. 8 WMO en besluit gelijkstelling vreemdelingen

Is een grondslag aanwezig die leidt tot disfunctioneren van het huishouden?

Zonder grondslag: somatisch, lichamelijk, zintuiglijk, verstandelijk, psychiatrisch en/of psychosociaal volgt er geen indicatie.

Als er geen diagnose bekend is m.b.t. de beperkingen of als er sprake is van een MOA (moeilijk objectiveerbare aandoening) kan er extern medisch advies aangevraagd worden.

Is het behandelen of gedeeltelijk behandelen van de ziekte of aandoening mogelijk?

Is training of revalidatie mogelijk?

Bepalend voor duur van inzetten hulp. Bij anti revaliderende werking geen hulp inzetten.

A. Zijn er (blijvende) beperkingen op het gebied van:

Sociale redzaamheid:

problemen oplossen;

eenvoudige taken uitvoeren;

complexere taken uitvoeren;

dagelijkse routine regelen;

lezen, schrijven rekenen;

administratieve werkzaamheden;

zich redden in openbaar vervoer,

winkels;

communicatie.

--------------------------------------------

B. Bewegen, verplaatsen en mobiliteit:

opstaan en (gaan) zitten;

tillen, dragen;

beweging en kracht in benen en

voeten;

fijne handbewegingen;

lopen binnenshuis en buitenshuis;

traplopen.

--------------------------------------------

C. Beperking in huishouden:

dagelijkse organisatie van het

huishouden;

anderen in zelfverzorging helpen;

anderen helpen bij bereiden

maaltijden;

boodschappen doen;

maaltijden bereiden;

schoonmaken;

kleding reinigen;

licht poetswerk in huis;

Zo nee, geen indicatie

------------------------------------------------------------

------------------------------------------------------------

ad 5: indien iemand geholpen moet worden bij het eten valt de maaltijdbereiding onder de indicatiestelling Persoonlijke Verzorging.

Een voorliggende voorziening is de kant-en-klaar maaltijden.

In afspraken met aanbieders is gesteld dat klaarmaken/ aanreiken van maaltijden onder HH1 valt (als het een gezin is, dan HH2). Dit kan los van andere huishoudelijke taken geïndiceerd worden.

Welk type woning bewoont de hulpvrager?

Kleine woning:

Een seniorenwoning of een hiermee vergelijkbare woning/vergelijkbaar appartement is een kleine woning. Voor de beeldvorming: in het algemeen zal het gaan om een woning bestaande uit woonkamer met (open) keuken, badkamer met (apart) toilet, één slaapkamer plus een kleine berging; soms is er een trap met een van de twee slaapkamers boven onder de schuine kap. Bij wekelijks gebruik 15 minuten HH erbij.

Van kleine naar grote woning:

Als de genoemde omschrijving bij een kleine woning niet toepasselijk is, dan is het uitgangspunt: 'het is een grote woning'.

Echter hierbij zijn diverse type woningen te onderscheiden.

In het algemeen gaat het om reguliere eengezinswoningen of hiermee vergelijkbare woningen (rijtjeswoningen/twee- onder- éénkappers/kleinere vrijstaande woningen of bungalows/grotere appartementen)

Voor de beeldvorming: het gaat in het algemeen om woningen met 3 slaapkamers, veelal met een vaste trap naar zolder, op de badkamer veelal een tweede toilet.

Wordt een dergelijke woning bewoond door een alleenstaande of echtpaar, dan is in het algemeen één slaapkamer in gebruik. De andere kamers zijn in het algemeen in gebruik als kledingruimte/hobbyruimte/strijkkamer/logeerkamer. Dus meestal niet direct noodzakelijk voor de dagelijkse, primaire handelingen.

Een en ander kan in geval van een alleenstaande of echtpaar dan als kleine woning worden aangemerkt, waarbij standaard 15 minuten per week kan worden aangehouden voor het (incidenteel) schoonhouden van die kamers naast die ene slaapkamer.

Wordt de reguliere eengezinswoning bewoond door een gezin met kind(eren) (of hiermee vergelijkbaar) is er altijd sprake van een grote woning.

Blijft over grotere woningen/bungalows e.d.

Echter hierbij ook het gebruik van de ruimten bepalend: gaat het om ruimten die noodzakelijk zijn voor de dagelijkse, primaire handelingen?.

De oppervlakte van een woning hoeft niet altijd doorslaggevend te zijn. Gelet op de grootte van de ruimten hoeft er niet altijd meer werk in te zitten.

Zijn er algemene voorliggendevoorzieningen waar een beroep op kan worden gedaan?

Zo ja, dan volgt er geen indicatie voor het betreffende onderdeel.

Voorliggende voorzieningen zijn:

Was- en strijkservice

Hulpdienst Genemuiden en Zwartsluis

Boodschappendienst SWOZ

Maaltijdservice (broodkar De Meente, winkel Hazelaar, tafeltje dekje, open maaltijd)

Kinderopvang (dagopvang en gastouderopvang)

Gezinssamenstelling/leefeenheid

De leefeenheid bestaat uit alle personen die met elkaar een gezamenlijk huishouden voeren.

Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij licht huishoudelijke werkzaamheden, zoals tafel afruimen, speelgoed opruimen.

Kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast bovenstaande hun eigen kamer bijhouden.

Kinderen tussen 18 en 23 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren, te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware taken en 3 uur lichte niet uitstelbare taken. Dit is inbegrepen koken en dagelijkse organisatie van het huishouden, maar exclusief wasverzorging. Hiernaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien.

Is iemand op hoge(re) leeftijd nog vitaal en actief en zijn er geen stoornissen of beperkingen, dan wordt iemand in staat geacht de huishoudelijke taken (gedeeltelijk) nog aan te kunnen leren. Conform oude protocol CIZ wordt ervan uitgegaan dat vanaf 75 jaar taken niet meer aanleerbaar zijn.

Gebruikelijke Zorg

Is er sprake zijn van gebruikelijke zorg door kinderen, volwassen huisgenoten.

Is er sprake van overbelasting en dreigende uitval huisgenoten?

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk kunnen overnemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren.

Werk en studie zijn in principe geen reden om van gebruikelijke zorg af te zien.

De gebruikelijke zorg betreft alle huisgenoten boven de 18 jaar.

Bij de combinatie overbelasting en gebruikelijke zorg is medische onderbouwing noodzakelijk. Als er sprake is van overbelasting kan huishoudelijke hulp worden geïndiceerd. Te allen tijde moet de persoon die overbelast is of wordt gesproken worden.

Is er sprake van beschikbaarheid, bereidheid en vrijwilligheid van de mantelzorg buiten cliëntsysteem?

Is er sprake van overbelasting en dreigende uitval mantelzorgers (buiten cliëntsysteem)?

Indien aanwezig dan geen indicatie voor hulp bij huishouden. Veelal al besproken in Het Gesprek.

Indien mantelzorgers (buiten cliëntsysteem) aangeven dat er sprake is van overbelasting kan er een indicatie worden afgegeven.

Doel inzet van zorg.

noodzaak aan training, instructie.

noodzaak aan toezicht en/of sturing.

noodzaak tot het overnemen v. taken.

Aangeven in de indicatie wat het doel er is, dit is ook bepalend voor de duur van de zorg (training en instructie is tijdelijk).

Dit ook duidelijk communiceren naar aanbieder.

Onderscheid te verrichten activiteiten HH1 en HH2.

Factoren die kunnen leiden tot inzet van HH2

- situatie moet individueel bepaald worden

Het organiseren van het huishouden en het aansturen van een thuiszorg medewerker valt, indien mogelijk, onder de gebruikelijke zorg. In dat geval kan HH1 ingezet worden.

Afhankelijk van de te verrichten activiteiten.

HH1: hulp bij huishoudelijke werkzaamheden zoals schoonmaken, licht en zwaar huishoudelijk werk, wasgoed, maaltijdbereiding, huishoudelijke spullen in orde houden en evt. incidenteel boodschappen doen.

HH2 zoals hierboven beschreven en uitgebreid met verzorging van huisgenoten en dagelijkse organisatie van het huishouden.

Ook het aanleren van huishoudelijke taken rekenen wij tot HH2. Indien dit geïndiceerd wordt, moe dit expliciet vermeld worden op de inkoopopdracht.

Bij veelvuldig gebruik van dagopvang kan HH1 volstaan, mits beoordeeld wordt dat regietaken in het huishouden noodzakelijk zijn. Dan kan HH2 worden geïndiceerd. Maatwerk blijft van belang.

- cognitieve problemen;

bijvoorbeeld dementie, ernstig vergeetachtig. Hierbij gaat het om mensen die mensen niet meer herkennen, vergeten welke dag het is, vergeten deuren en ramen dicht te doen, vergeten het gas uit te draaien en vergeten zichzelf en het huis te verzorgen (o.a. vervuilde kleding en woning). Over het algemeen zijn dit mensen die ook al ondersteuning krijgen bij bijvoorbeeld het doen van de administratie. Dus niet mensen die een agenda nodig hebben omdat ze af en toe een afspraak vergeten.

- ernstige visuele problemen;

hierdoor niet kunnen zien wat er moet gebeuren en daardoor dit ook niet aan kunnen sturen. Dit zijn mensen die geen details meer kunnen zien en lezen of volledig blind zijn. Vaak zijn dit mensen die ondersteund worden vanuit een instituut voor blinden en slechtzienden als Bartimeús. Dus niet mensen met beginnende staar of die brildragend zijn omdat ze ver- of bijziend zijn.

- gedragsproblemen;

hierdoor kan een specifieke aanpak nodig zijn om de veiligheid van de thuiszorgmedewerker te waarborgen. Dit zijn mensen die agressief kunnen reageren of mogelijk psychotische of angstig worden van bepaalde zaken. Ook kunnen dit bijvoorbeeld mensen met verslavingsproblematiek zijn die onvoorspelbaar kunnen reageren. Dus niet mensen die boos worden en het lastig vinden dat er een andere hulp komt.

- zorg voor kinderen;

- het aanleren van taken;

het geven van instructie omdat iemand nooit geleerd heeft deze taken uit te voeren of nooit heeft gedaan. Hierbij is het wel van belang dat iemand leerbaar moet zijn

ernstige psychosociale problematiek;

situaties waarin door een combinatie van verschillende factoren (bv schulden, overlijden, verlies werk)bij iemand de structuur in zijn eigen leven en deelname aan het normale leven is verminderd. Dit zijn mensen die ondersteuning nodig hebben om weer structuur te krijgen en taken te overzien. Vaak zijn dit situaties waarin al ondersteuning aanwezig is van maatschappelijk werk of MEE. In deze situatie kan een doorverwijzing naar maatschappelijk werk of MEE nodig zijn voordat er een indicatie komt voor hulp bij het huishouden. Dus niet situaties waarin er sprake is van lichte problemen, enkelvoudige problemen zoals het beëindigen van een relatie of overlijden van een partner.

Duur inzet zorg

Bij situaties waarin geen wijzigingen zijn te verwachten kan de zorg onbeperkt worden ingezet. Dit ter beoordeling aan de consulent. Dit geldt alleen voor HH1. Doelgroepen waaraan gedacht kan worden zijn 80plussers, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met chronische psychische problemen. Eea wordt verstrekt onder voorbehoud van wijzigingen in wet en regelgeving, komst van nieuwe voorliggende voorzieningen of wijzigingen in de eigen leefsituatie.

Keuzemogelijkheid P.G.B. of Z.I.N.

Bij ZIN, keuze zorgaanbieder

PGB: ondersteuning mogelijk via SVB of Alfatrots. Kosten Alfatrots worden meegeteld met het te verantwoorden bedrag voor inkoop HH (professionele administratieve ondersteuning). SVB betaalt gemeente zelf, deze kosten kun je niet meetellen. Ook niet kosten voor inhuur ‘buurman’ voor administratie.

Overeenkomst laten overleggen.

Verantwoording laten indienen, per kwartaal. Geldt voor iedereen. Tarieven

PGB HH1, € 16,--

PGB HH2, € 18,--

Klanten die al HH1 via Wmo hebben gehad;

bespreken of zij over willen stappen naar PGB of alfahulp

Heeft de klant geen voorkeur dan kiezen voor de voordeligste aanbieder

(komt bijlage van)

HH2

Heeft klant al hulp van een aanbieder vanwege Arbozorg? Dan kiezen voor deze aanbieder.

Heeft de klant geen voorkeur dan kiezen voor de voordeligste aanbieder, volgens deze volgorde:

(komt bijlage van)

Klant informeren over de eigen bijdrage en informatiefolders verstrekken.

Schema urenbepaling

Soort activiteit

Eenpersoons

huishouden

Meerpersoons

Huishouden

Kinderen

Factoren meer tijd

Kleine woning

Grote woning

Kleine woning

Grote woning

Licht werk:

Volledige overname

60 min

60 min

90 min

90 min

<12 jr

+ 30 min

per week

Allergie / COPD / Arm-handfuncties niet inzetbaar:

+ 30 min per week

Gedeeltelijke overname:

Alleen hoog en laag werk (op werkniveau kan de cliënt dit nog zelf)

45 min

45 min

60 min

60 min

<12 jr

+20 min

per week

Allergie: +20 min per week

Per kamer extra 15 minuten.

Zwaar werk:

Volledige overname

90 min

huidig: HH alleenstaande eengezins

woning

180 min

90 min

120 min

nu altijd 180

180 min

< 6 jr

+ 30 min

per week

Allergie: +30 min per week

Hoge vervuilingsgraad: +30 min p.w. (max. 6 wkn)

Astma: +20 min per keer (max.7x. p.w.)

Gedeeltelijke overname:

Toilet, keuken, sanitair.

45 min

90 min

60 min

90 min

< 6 jr

+15 min per week

Allergie:

+20 min per week

Hoge vervuilingsgraad: +20 min p.w. (max. 6 wkn)

Astma: +20 min per keer (max.7x. p.w.)

Extra werk t.b.v. extra kamer*

+ 15 min

-

+15 min

-

Max 1 x p.w.

CIZ-protocol wordt gehanteerd voor normtijden voor specifieke taken.

Soort activiteit

Eenpersoons

huishouden

Meerpersoons

Huishouden

(2 of meer pers.)

Kinderen

Factoren meer tijd

Kleine woning

Grote woning

Kleine woning

Grote woning

Wasverzorging:

Volledige overname

60 min

60 min

90 min

90 min

< 12 jr

+30 min per week

Incontinentie/ speekselverlies/

transpiratie:

+30 min p.w.

Gedeeltelijke overname:

Ophangen, strijken en opruimen

45 min

45 min

60 min

60 min

< 12 jr

+20 min per week

Incontinentie/ speekselverlies/

transpiratie:

+20 min p.w.

Alleen strijken

25 min

25 min

40 min

40 min

< 12 jr

+10 min per week

-

Boodschappen **:

Volledige overname

60 min

60 min

60 min

60 min

> 4 kinderen, +30 min per week

-

Gedeeltelijke overname:

Opruimen na bezorging door boodschappenservice

15 min

15 min

15 min

15 min

> 4 kinderen, +5 min per week

-

Broodmaaltijden:

Volledige overname***

15 min per keer

15 min per keer

15 min per keer

15 min per keer

<12 jr, +20 min per keer

-

Gedeeltelijk overname (afwassen en opruimen):

Dit is verwerkt in overige taken als lichte werkzaamheden.

Soort activiteit

Eenpersoons

huishouden

Meerpersoons

Huishouden

(2 of meer pers.)

Kinderen

Factoren meer tijd

Kleine woning

Grote woning

Kleine woning

Grote woning

Warme maaltijden **:

Volledige overname****

30 min per keer

30 min per keer

30 min per keer

30 min per keer

< 12 jr, +20 min per keer

-

Opwarmen

10 min per keer

10 min per keer

10 min per keer

10 min per keer

-

-

Gedeeltelijk overname (afwassen en opruimen):

Dit is verwerkt in overige taken als lichte werkzaamheden.

Organisatie:

Ondersteuning

30 min

30 min

30 min

30 min

<16 jaar +20 min per week

Communicatieproblemen: +15 min per week

Aanleren/instructie

30 min per keer

30 min per keer

30 min per keer

30 min per keer

-

Maximaal 3 keer per week. Maximale duur 6 weken.

Zorg voor kinderen:

Crisissituaties

Max. 40 uur

Max. 40 uur

Max. 40 uur

Max. 40 uur

-

Maximale duur is 8 weken.

Losse zorgtaken:

Baby verluieren

-

-

-

-

10 min per keer per kind

-

Peuter/kleuter wassen en aankleden

-

-

-

-

30 min per keer per kind

-

Kind uit bed halen/naar bed brengen

-

-

-

-

10 min per keer per kind

-

Naar school/crèche brengen

-

-

-

-

15 min per keer per gezin

*indien uit wordt gegaan van werkelijk gebruikte slaapkamers en hiermee een eengezinswoning als kleine woning wordt beoordeeld, kan er extra tijd toegekend worden als er een kamer is die wekelijks gebruikt wordt (vb. strijkkamer, hobbykamer) en die ook eens per week gestofzuigd moet worden. Voor alleen het schoonhouden van deze ruimte wordt de extra tijd toegekend.

Het betreft de situatie dat een “grote” woning, bewoond door echtpaar/alleenstaande wordt gezien als een kleine woning. In dat geval kan dus 15 minuten extra worden gerekend.

Indien een echtpaar/alleenstaande in een seniorenwoning/appartement woont: dan is het per definitie een kleine woning, maar dan wordt geen extra tijd voor een kamer geïndiceerd. Tekst moet dus wel gedeeltelijk worden aangepast. De tekst achter het sterretje geldt dus alleen voor de eerste situatie (en dat staat er dus ook).

**voor boodschappen en het bereiden van de warme maaltijden zijn voorliggende voorzieningen aanwezig, te weten een boodschappenservice en een maaltijdservice. Maaltijdservices kunnen met de meest voorkomende dieeteisen (glutenvrij, zoutarm, diabetes etc.) rekening houden.

Alleen in gemotiveerde situaties (bijvoorbeeld in aanwezig van jonge kinderen) kan hiervoor tijd toegekend worden.

***voor het bereiden van de broodmaaltijden geldt een maximum van 7 keer per week. Er kan ’s morgens brood voor tussen de middag klaargezet worden in een trommeltje of in de koelkast.

****voor het bereiden van de warme maaltijden geldt een maximum van 3 keer per week. Er kan voor 2 dagen gekookt worden of tussendoor gebruik gemaakt worden

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

ICF: activiteiten en participatie

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdhedenVerwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Deze zijn normaal in winkels te koop en kunnen door de gemiddelde Nederlander aangeschaft worden. Kijk daarbij naar

verkrijgbaarheid

speciaal bestemd voor mensen met een beperking

zijn duurder dan vergelijkbare producten (vb 3wielfiets versus 2wielfiets)

Zijn er financiële problemen om algemeen gebruikelijke voorziening aan te schaffen, dan kan gebruik worden gemaakt van Bijzondere Bijstand.

Twee situaties uitzondering op algemeen gebruikelijk:

vervanging van een zaak die nog niet is afgeschreven

iemand met een inkomen die door kosten voortvloeien uit de handicap en niet elders worden vergoed onder de bijstandsnorm komt

In de jurisprudentie worden de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk gezien:

(mobiele) telefoon

Centrale verwarming

Wasdroger

Keramische kookplaat en inductie kookplaat

Automatisch transmissie in een auto

Thermostatische mengkraan

Een-hendelkraan

Douchekop op glijstang

Een auto bij een inkomen hoger dan 1,5 keer het norminkomen

Bromfies/ fiets met hulpmotor (Sparta-met)

Verhoogd toilet / toiletbril

Hier voeren we aan toe:

douchebeugel

toiletbeugel

BIJLAGE 3 WOONVOORZIENINGEN EN WONINGAANPASSINGEN

Primaat verhuizing

In het Wmo-beleid geldt het algemene uitgangspunt van het primaat van verhuizen. Indien de aanpassingskosten naar verwachting tweemaal het bedrag van een verhuiskostenvergoeding (exclusief voorzieningen in bruikleen) overschrijden, dan dient bekeken te worden of er voor betrokkene(n) een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar is of komt. Verhuizen naar een geschikte woning die beschikbaar is, of binnen de gestelde termijnen beschikbaar komt, gaat voor. De aangevraagde woningaanpassing wordt dan afgewezen. Hier wordt controle op uitgevoerd door de Wmo-consulent: is voldoende gekeken naar het huidige beschikbare lokale aanbod? Wat zijn redenen dat het aanbod niet aansluit bij de vraag? Probleem kan zijn dat vaak niet (binnen een redelijke tijd) een geschikte woning kan worden gevonden. Onder een redelijke termijn verstaan we in dit geval een half jaar, mogelijk te verlengen met nog een half jaar.

Bij de uiteindelijke keuze om een woningaanpassing eventueel wel of niet uit te voeren dient daarom een afweging te worden gemaakt tussen de kosten van het aanpassen van de huidige woning en de kosten van het verhuizen. Ook hier geldt namelijk het algemeen uitgangspunt van het principe van de goedkoopst adequate oplossing.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze

inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, moet het ook zo zijn

dat het resultaat van de verhuizing is dat betrokkene op een normale manier kan wonen. Als

daarvan sprake is heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Gedacht moet worden aan

de snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd,

rekening houden met sociale factoren,

rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht,

vergelijk aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte

weigeren van woning (weging van argumenten)

Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om aanbouw van geheel nieuwe ruimten of om uitbreiding van bestaande ruimten worden de volgende maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt.

Soort vertrek

Aanbouw in m2

Uitbreiding in m2

woonkamer

30

6

keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

wastafelruimte

2

1

doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

Trottoiraanpassing

Het aanbrengen van een oprit in de stoeprand van het trottoir is alleen een verstrekking in het kader van de Wmo als:

het een rolstoel of scootmobielgebruiker betreft;

een rolstoeloprit in de stoep in de nabije omgeving van de woning ontbreekt;

het niet mogelijk is een bepaalde afstand tot een bestaande oprit te overbruggen

Stalling voor noodzakelijke vervoermiddelen

Voor sommige vervoermiddelen, met name de scootmobiel, is het noodzakelijk dat deze droog en afgesloten gestald kunnen worden. Indien zo’n stalling niet aanwezig, niet bereikbaar of niet toegankelijk (te maken) is, wordt in het kader van de Wmo in een stallingmogelijkheid voorzien. In sommige gevallen dient een bestaande stalling te worden aangepast. Bij het creëren van een stallingruimte dient een aantal uitgangspunten te worden gehanteerd. Zo moet er in de stallingsruimte ook ruimte zijn voor (eventuele) transfers en om het voertuig in- en uit de stalling te kunnen rijden. Verder moet de stalling gemakkelijk toegankelijk zijn en moet deze bescherming bieden tegen regen, vorst en diefstal.

Keukenaanpassing

De volgende drie keukenaanpassingen zijn mogelijk:

onderrijdbaar maken van het aanrecht;

het hoog/laag verstelbaar maken van de keuken;

verlaging/verhoging van het aanrechtblad

De kosten van deze drie aanpassingen in de huidige keuken worden altijd vergoed indien noodzakelijk. Echter alleen dat gedeelte dat past binnen de sobere basiskeuken (zie verderop in deze paragraaf). Een grote, luxe, in een hoek opgestelde keuken zal bijvoorbeeld niet in zijn geheel hoog/laag gemaakt worden.

Extra voorwaarde voor een hoog/laag keuken is dat de aanvrager geen gebruik kan maken van een in hoogte verstelbare (rol)stoel, of dat deze voorziening niet adequaat is.

Als de bestaande keuken niet (adequaat) aangepast kan worden en het primaat van verhuizen niet van toepassing is kan een nieuwe keuken voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor een keuken geldt een afschrijvingstermijn van 18 jaar. Na 18 jaar zijn de meeste keukens aan vervanging toe en is het vervangen van de keuken een stukje aanpassing aan de eisen van de tijd en levert het een stuk meerwaarde van de woning op. Is de huidige keuken ouder dan 18 jaar, dan vergoedt de gemeente de nieuwe keuken niet, alleen de meerkosten die als het gevolg van lichamelijke beperkingen noodzakelijk zijn.

Bij een nieuwbouwwoning vergoedt de Wmo alleen de meerkosten voor het aanpasbaar maken van de keuken. De kosten voor een standaard keuken worden afgetrokken van de tegemoetkoming. De gemeente gaat weer uit van een sobere basiskeuken. Ook hier gaat het alleen om de meerkosten van het hoog/laag systeem en het afwerken van de vloer en achterwand doordat geen onderkasten geplaatst worden.

De gemeente gaat uit van een sobere basiskeuken. De keuken moet gelegenheid bieden aan een keukenblok met kookgelegenheid en een koelkast. Het keukenblok bestaat uit een aanrechtblad, een kookbron, 3 onderkasten en een totale breedte van 1.80 meter (3 kasten van 0.60 m.) en 3 bovenkasten met dezelfde breedte als de onderkasten.

Algemeen gebruikelijke keukenuitrusting en elektrische apparatuur, zoals koelkast, kookunit, afzuiging, vaatwasser, magnetron e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Extra's (die niet nodig zijn volgens het Programma van Eisen) komen voor rekening van de aanvrager. Bijvoorbeeld: Iemand heeft 5 onderkasten en door het onderrijdbaar maken van het aanrecht gaan twee kasten verloren, dan komt alleen het verwijderen van de kasten en eventueel de afwerking voor vergoeding in aanmerking. De gemeente compenseert de verloren kastruimte niet, er blijft immers basis voldoende kastruimte over.

Nieuwbouw

Het is mogelijk dat bij het bouwen van een woning rekening wordt gehouden met noodzakelijke aanpassingen (bijv. een slaapkamer op de begane grond). Soms kost het aangepast bouwen meer dan het bouwen van een "reguliere" woning. Deze meerkosten kunnen eventueel door de Wmo bekostigd worden.

Voorwaarden:

Het moet daadwerkelijk om meerkosten gaan. Een werkkamer in de originele bouwplannen kan bijvoorbeeld ook als slaapkamer ingericht worden. In zo'n geval is geen vergoeding mogelijk.

Het moet om aanpassingen gaan die nu of in de nabije toekomst noodzakelijk zijn. Er wordt geen Wmo-vergoeding gegeven als iemand puur op de verre toekomst gericht zijn huis alvast aanpasbaar bouwt.

Indien de aanpassingen ook zonder meerkosten aangebracht kunnen worden, wordt er geen tegemoetkoming gegeven. Door bijvoorbeeld het plaatsen van een recht trap en voldoende transferruimte boven en beneden kan bij rolstoelgebondenheid vaak volstaan worden met een plateaulift. Met het plaatsen van een rechte trap kan in de bouw rekening gehouden worden. De kosten voor de plateaulift zouden in het kader van de Wmo vergoed kunnen worden.

de nieuwe woning moet voldoen aan de eisen van Woonkeur. Een WoonKeurwoning voldoet aan alle veiligheidseisen en is eenvoudig aanpasbaar te maken aan de wensen van de bewoner.

Creëren van een douchegelegenheid

De persoon met beperkingen is niet meer in staat gebruik te maken van een bad en de natte cel beschikt niet over een douche. Indien goedkopere voorzieningen zoals beugels en/of badplank en/of een badlift geen adequate oplossing bieden, bestaat er vanuit de Wmo de mogelijkheid een doucheruimte te creëren.

Hierbij dient uitgegaan te worden van het minimaal noodzakelijke. Zo kan geen rekening gehouden worden met esthetische of wenselijke veranderingen. De ontstane leemte door het uitbreken van het bad kan herbetegeld worden. Dit is maximaal 2 m2 vloertegels en 3 m2 wandtegels. Het herbetegelen van de gehele doucheruimte of wand valt onder renovatie en is daarom niet subsidiabel. Zo zijn ook de meerkosten voor het wegwerken of infrezen van leidingen niet subsidiabel.

Slechts eenvoudige (goedkoopst adequate) tegels komen voor een vergoeding in aanmerking. Indien de cliënt luxe tegels wenst zijn de meerkosten voor rekening van de cliënt of woningeigenaar (eigen aandeel). De in de douche te plaatsen eenhendelmengkraan, douchekop en doucheglijstang of opsteekpunt zijn geen voorzieningen die vanuit de Wmo vergoed kunnen worden aangezien deze als algemeen gebruikelijk aangemerkt worden.

Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Voor het aanpassen van een woonwagen of een woonschip is ook een bijdrage mogelijk. De bijdrage is inclusief eventuele aanpassingen aan de stand- of ligplaats van woonwagen of woonschip.

Hierbij is vereist dat:

de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een erkende standplaats stond;

de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet.

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip kan alleen worden verstrekt indien de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is en het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip wordt verder slechts verleend indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde woongedeelte van het schip. Is sprake van hulp bij het huishouden, dan is het gestelde onder artikel 3.3.3 van dit verstrekkingenboek van toepassing.

Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

de aanneemsom (incl. de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

de leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel;

de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1.000,00 bedragen, en wel 10% van die kosten, met een maximum van € 350,00.

Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Woningsanering in verband met CARA

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren en/of

vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt en/of

de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

CARA-klachten, die verband houden met een allergie voor huisstofmijt, kunnen verminderen als in de directe omgeving het contact met de huisstofmijt zo gering mogelijk is. Dit kan enerzijds worden bereikt door de omgeving schoon en stofvrij te houden en anderzijds door bij de inrichting van de woning rekening te houden met gladde of synthetische materialen.

Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen indien deze voortkomen uit een aantoonbare allergie voor huisstofmijt.

Op het terrein van woningsanering i.v.m. allergie zijn de inzichten aan verandering onderhevig. Voorheen was het min of meer standaard om in ieder geval (bij huisstofmijtallergie) op de slaapkamer vloerbedekking, matras en gordijnen aan te passen. Momenteel huldigt de Nederlandse vereniging van cara-verpleegkundigen het standpunt, dat, alvorens over wordt gegaan op vervanging van deze materialen, eerst getest dient te worden in hoeverre er überhaupt huisstofmijtallergeen in deze materialen aanwezig is. Testmateriaal, te weten de acarex test, kan door iedereen worden aangeschaft. Wijkverpleegkundigen worden nogal eens ingeschakeld of geconsulteerd wanneer saneren i.v.m. allergie aan de orde is. Zij zijn op de hoogte van bovengenoemde verandering en betrekken deze kennis in de wijze waarop hun advies tot stand komt. Vaak ook spelen de verpleegkundigen een rol bij de uitvoering van de test.

De in verband met een allergie noodzakelijk aan te schaffen vervangende artikelen zijn vrijwel altijd algemeen gebruikelijk. Slechts indien dergelijke artikelen voortijdig moeten worden vervangen kan niet meer gesproken worden van een algemeen gebruikelijke voorziening.

De financiële tegemoetkoming beperkt zich daarbij tot de kosten van vloerbedekking. Bij de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.

Daarbij geldt een vergoedingspercentage bij de te vervangen artikelen indien deze:

jonger dan 2 jaar zijn: 100%

tussen de 2 en 4 jaar oud zijn: 75%

tussen de 4 en 6 jaar oud zijn: 50%

tussen de 6 en 8 jaar oud zijn: 25%

8 jaar en ouder: 0%

Indien een persoon met beperkingen bij aanschaf van een artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij of zij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert, wordt geen vergoeding gegeven voor de vervanging hiervan. Dit geldt ook voor verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Voor wat betreft de woningsanering in verband met CARA ontstaat hierbij een afstemmingsvraagstuk met de AWBZ omdat op grond van de AWBZ voorzieningen kunnen worden getroffen die noodzakelijk zijn als gevolg van luchtwegallergieën. Saneren houdt in, dat wollen of pluizige vloerbedekking door glad synthetisch materiaal vervangen worden en matras en kussens worden voorzien van een afschermende hoes. De afschermende hoes valt niet onder de werkingssfeer van de Wmo, maar dient aangevraagd te worden bij de Zorgverzekeraars.

Bedragen

Wat betreft de bedragen zal aangesloten worden bij de goedkoopst-adequate te verkrijgen producten in een of meer in de omgeving gelegen bedrijven.

Vervangen vloerbedekking in verband met gebruik rolstoel

Indien de aanwezige vloerbedekking ongeschikt is om de rolstoel adequaat te gebruiken, dan kan het noodzakelijk zijn dat de aanwezige vloerbedekking vervangen dient te worden door zogenaamd rolstoelvast tapijt. Een vergoeding voor het vervangen van vloerbedekking kan alleen worden verstrekt indien de betrokkene voor het eerst van een (elektrische) rolstoel gebruik gaat maken. Ook hier gelden bovengenoemde genoemde afschrijvingsperioden en de daaraan gekoppelde vergoedings-percentages.

Patiëntenliften

Het verticale transport van een persoon met beperkingen kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Niet in alle gevallen kan een hoog-laag bed het probleem oplossen en biedt een patiëntenlift wel een oplossing. Een patiëntenlift wordt in een aantal gevallen ook gebruikt voor het verplaatsen van bijvoorbeeld het bed naar de douche of het bad. Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van het transport (de totale) kracht kunnen leveren om het lichaam te ondersteunen. Er zijn zowel vaste als mobiele patiëntenliften. De keuze voor een bepaalde patiëntenlift is afhankelijk van een drietal factoren:

de bouwkundige situatie ter plekke en de beschikbare ruimte;

de noodzakelijke lichaamsondersteuning;

de fysieke omstandigheden van de betrokkene (gewicht, lengte, etc.).

Er zijn verschillende typen patiëntenliften op de markt verkrijgbaar. Onderstaand een grove indeling:

patiëntenliften vast opgesteld; met handbediende of elektrisch bediende hefbeweging; de verplaatsingsbeweging vindt met de hand plaats;

patiëntenliften, over de vloer verrijdbaar; met handbediende of elektrische bediende hefbeweging; de verplaatsingsbeweging -rijden of draaien- vindt met de hand plaats;

patiëntenliften, via een bovenrailgeleiding, verrijdbaar voor een bepaalde transfer; met elektrisch bediende hefbeweging; de rijbeweging is handbediend of elektrisch;

patiëntenliften, via een bovenrailgeleiding, verrijdbaar over een bepaald traject: met elektrisch bediende hefbeweging; de rijbeweging is handbediend of elektrisch;

patiëntenliften, via een railgeleiding, verrijdbaar over een willekeurig traject; met elektrisch bediende hefbeweging; de rijbeweging is handbediend of elektrisch.

De keuze voor één van de typen patiëntenliften wordt gemaakt afhankelijk van de te verwachten transfers en hun bestemming, de mogelijkheden van de persoon met beperkingen, de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen.

Uitgangspunt bij deze voorzieningen is dat deze persoon niet in staat is zelfstandig transfers te maken en langdurig op het gebruik van deze voorziening is aangewezen.

Procedure van aanvraag, gereedmelding en uitbetaling bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen

aanvraag woningaanpassing

1.) Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen twee offertes bij een aannemer op. Woningeigenaar zal veelal een woningcorporatie zijn. Is dat niet het geval dan kan per situatie beoordeeld worden wie de offertes opvraagt.

2.) Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB. Hiervoor geldt als regel dat bij aanpassingen bij bedragen tot € 2.500 1 offerte overlegt dient te worden, tussen € 2.500 en tot € 10.000,-- minimaal 2 offertes overgelegd dienen te worden en voor aanpassingen tussen de € 10.000,-- en € 40.000,-- minimaal 3 en maximaal 6.

3.) Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

4.) De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5.) Het college controleert

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

Gereedmelding (art. 21)

Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend. De voorwaarden voor uitbetaling staan vermeld onder 4.7.3 onder e., f. en g.; voor de uitbetaling van een PGB geldt het bepaalde onder 2.2.4

Voorwaarden voor verstrekking PGB en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming of PGB verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming of PGB aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming; voor de uitbetaling van een PGB met betrekking tot een woningaanpassing van meer dan € 10.000 is tevens het vermelde onder 2.2.4 van dit verstrekkingenboek van toepassing;

De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming of PGB is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Overige voorzieningen/bepalingen

Normbedragen

Daar waar mogelijk zal gewerkt gaan worden met normbedragen, welke in een overzicht opgenomen zullen worden. Dit overzicht zal als bijlage aan het Financieel besluit toegevoegd worden.

Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast. Het is goed hier de eigenaar op te wijzen.

Onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen

De gemeente verstrekt een vergoeding voor de gebruikskosten van een aantal specifieke woonvoorzieningen, omdat deze kosten regelmatig gemaakt moeten worden en/of relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens.

De maximale vergoeding voor de meest voorkomende kosten is gelijk aan de bedragen zoals die worden gehanteerd door het liftinstituut. De tarieven zijn terug te vinden op www.liftinstituut.nl. Voor trapliften gelden de door de gemeente gecontracteerde leverancier gehanteerde tarieven.

Reparaties aan voorzieningen als gevolg van schade door schuld of nalatigheid worden niet vergoed.

BIJLAGE 4 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Primaat collectief vervoer.

Als een algemene voorziening geen voldoende oplossing biedt, of als naast een algemene

voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van het collectief

vervoer. Ingevolge dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het

openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer

allereerst – indien dit medisch (of eventueel psychosociaal) mogelijk is – in aanmerking voor

collectief vervoer.

Geen gebruik kunnen maken van OV

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen

maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van

Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800

meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk

tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken.

Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, ook dan komt

men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een

buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een

vervoersvoorziening te verstrekken.

Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden

gehouden.

De regel van het nog kunnen lopen van 800 meter is een regel die over het algemeen geldt.

Hier zijn uitzonderingen op mogelijk. Bijvoorbeeld het verschaffen van een driewielfiets aan

een persoon met een goede loopafstand, maar evenwichtsstoornissen: de loopafstand van

800 meter is aanwezig, maar zonder driewielfiets kan niet gefietst worden. Of de situatie van

een blinde die vervoerproblemen heeft op tijden dat het openbaar vervoer niet rijdt. De

loopafstand is er, maar zonder vervoersvoorziening wordt participatie onmogelijk.

Korte afstand en lange afstand

Er geldt een mobiliteitsgrens van 100 meter. Hiertoe het volgende. Komt men op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan

zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de

korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat

langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden

kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet in verband met het te

bereiken resultaat op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen het meest passend

zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot

maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op

beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij

mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!

Boven honderd meter kan een dubbele oplossing logischerwijs ook tot de

resultaatsverplichting horen, omdat ze beide nodig zijn om het verplaatsingsprobleem op te

lossen.

Overlappende voorzieningen

Vervoersvoorzieningen in de Wmo zullen grotendeels in de plaatselijke vervoersbehoefte kunnen voorzien. Er wordt van uitgegaan dat gemiddeld 30% van de vervoersbehoefte plaatselijk is. Aanvullend kan een tegemoetkoming in de vervoerskosten toegekend worden; welke als gevolg van bovenstaande op 70% van de gemaximeerde normvergoeding vastgesteld zal worden. Men spreekt in dit geval ook wel van (deels) overlappende vervoersvoorzieningen.

Samenwonenden

Indien beide partners (zelfstandig wonend) voor een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van gebruik van een (eigen) auto geïndiceerd zijn, ontvangen zij samen maximaal 150% van het gemaximeerde normbedrag indien de vervoersbehoefte niet samenvalt. Indien er sprake is van een volledig samenvallend vervoerspatroon ontvangen zij gezamenlijk 100% van het toe te kennen bedrag.

Dit geldt niet voor geïndiceerde personen die gebruik maken van het CVV. In de regiotaxi (CVV) heeft iedere geïndiceerde een eigen reizigerspas en betaalt ieder voor zich. Er kan dus niet gezamenlijk gereisd worden op één CVV-pas, tenzij er een indicatie bestaat voor een gratis begeleider. Indien dus beide partners geïndiceerd zijn voor vervoer met het CVV, dan wordt aan beide een vergoeding verstrekt van 100% van het gemaximeerde normbedrag, ongeacht of de vervoersbehoefte wel of niet samenvalt.

Inleiding

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele oplossingen (die gebaseerd zijn op een indicatie). Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen.

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische hulpmiddelen bekeken kunnen worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

Financiële capaciteit

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde.

De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Hierover is nog geen jurisprudentie. Het wachten is op de eerste gemeente die dit gaat toepassen. Omdat dit een actiepunt is uit het Wmo-beleidsplan ‘Omzien naar Elkaar’ hebben wij op dit punt beleid ontwikkeld.

Dit wordt onderstaand verder uiteengezet.

Beoordeling

De gemeente beoordeelt of de volgende financiële middelen bij de beoordeling in aanmerking kunnen worden genomen:

(spaar) geld en/of waardepapieren (alleen wanneer deze te gelde kunnen worden gemaakt);

Overwaarde in de eigen zelfbewoonde woning (indien er sprake is van een woonvoorziening).

Andere mogelijke vermogensbestanddelen worden buiten beschouwing gelaten.

Voor het bepalen of iemand voldoende middelen heeft om zelf de oplossing te bekostigen wordt gebruik gemaakt van de bufferberekenaar van het Nibud. Dit systeem berekent op basis van de individuele situatie de financiële buffer. Dit bedrag kan gezien worden als een gebruikelijke financiële buffer en daarmee niet behoort tot de capaciteit om uit oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien.

Er is sprake van maatwerk.

De gemeente gaat er bij deze beoordeling vanuit dat een bedrag tot € 25.000,-- bestaande uit één of meer van bovengenoemde onderdelen, gezien kan worden als een gebruikelijke financiële buffer en daarmee niet behoort tot de capaciteit om uit oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien.

Dit betekent dat belanghebbende het meerdere in moet zetten ter compensatie van zijn beperkingen. Gemeente Zwartewaterland hanteert daarbij voorlopig de norm van 1,5 keer € 25.000,--. Het bedrag van € 25.000,-- is gebaseerd op het maximum bedrag dat het Nibud adviseert als financiële buffer. Onderzoek van de gemeente hiertoe is van belang. Gebruik kan worden gemaakt van de Nibud Bufferberekenaar.

Tot slot geldt nog dat per 1 januari 2013 voor de berekening van de eigen bijdrage 8% van de grondslag beleggen en sparen meetelt. Dit is landelijk bepaald.

Inkomen

Ook de hoogte van het inkomen van de belanghebbende speelt een rol in de beoordeling van de aanvraag. Dit zal bijvoorbeeld voorkomen bij het (deels) ontbreken van woonlasten. De situatie kan zich voordoen dat een belanghebbende feitelijk minder woonlasten heeft dan gebruikelijk is bij zijn leefsituatie. Bij het NIBUD zijn deze woonlasten te berekenen aan de hand van een aantal individuele gegevens. Indien blijkt dat er in het inkomen een groter gedeelte aan woonlasten besteedbaar is, dan dat belanghebbende feitelijk uitgeeft, kan dit deel worden ingezet ter compensatie van de beperkingen. De (on)mogelijkheden in de individuele situatie van de belanghebbende maken altijd deel uit van de besluitvorming.

Maatwerk

Bovenstaande beoordeling ten aanzien van de financiële capaciteit kan niet gezien worden als harde weigeringgrond, het is een richtlijn. Dit past ook het best in het kader van de Wmo:maatwerk.

Elk geval dient individueel beoordeeld te worden, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van het bovenstaande.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 4. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving

Aanvankelijk zou per 2013 fasegewijs de functie extramurale begeleiding worden overgeheveld naar de Wmo. Met de val van het Kabinet Rutte I is dit onderwerp echter door de Tweede Kamer controversieel verklaard. Het nieuwe Kabinet heeft aangegeven wel de functie begeleiding te willen overhevelen. Dit vindt plaats per 2015, eveneens komt dan de functie persoonlijke verzorging naar de gemeenten toe.

Voor hulp bij het huishouden komen ook de nodige veranderingen. Per 2014 wordt aan aanvragers met een midden of hoog inkomen geen hulp bij het huishouden meer toegekend. Per 2015 geldt dit ook voor bestaande cliënten.

De beleidsregels worden hierop te zijner tijd aangepast.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenaamde ‘bouwstenen’ van de VNG. Ter toelichting is de VNG bouwsteen ‘Het Gesprek: bouwsteen voor de nieuwe modelverordening Wmo’, die tot stand is gekomen na uitvoerig overleg en met instemming van de CG-Raad en de CSO.

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

Waarom burgers dan tot een aanvraag leiden als die uiteindelijk niet nodig blijkt? Er zijn gemeenten die er voor kiezen dit uitgebreide gesprek juist in de procedure na de aanvraag te situeren. Dat kan, als de kern van de gemeentelijke compensatieplicht met zijn maatwerk maar overeind blijft.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de modelbeleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen Wmo Zwartewaterland 2013 worden de navolgende resultaten benoemd:

een schoon en leefbaar huis;

beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

wonen in een geschikt huis;

zich verplaatsen in en om de woning;

zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Artikel 9 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

1.1.1 Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

1.1.2 Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant. De gemeente vergoedt dit niet.

1.1.3 Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

1.1.4 Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen . Gebruikelijke zorg geldt voor personen vanaf 18 jaar . Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

1.1.5 Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij het compenseren wordt gebruik gemaakt van het Protocol hulp bij het huishouden gemeente Zwartewaterland 2012 (opgenomen als bijlage 1).

1.1.6 De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Er worden twee tarieven onderscheiden een tarief voor hulp bij het huishouden 1 en een tarief voor hulp bij het huishouden 2. In het Besluit is de hoogte van het tarief opgenomen. :

Voor een toekenning in natura zijn de volgende aanbieders gecontracteerd (tot en met 2013):

Thuiszorg Service Nederland

IJsselheem

Carinova

RST Zorgverleners

De Nieuwe Zorg Thuis

Solace ATC

Philadelphia

Bi Ons

Tzorg

Zorg Centraal

1.1.7 Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in minuten per week.

1.1.8 Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

1.1.9 Kortdurende hulp duurt niet langer dan 6 maanden.

1.1.10 In spoedsituaties kan voor de duur van maximaal 3 maanden maximaal 3 uur HH1 worden toegekend door de Wmo-consulent per week zonder indicatie.

Artikel 10 Vero r dening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwartewaterland

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

1.2.1 Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

1.2.2 Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de voorzienbaarheid. Heeft de aanvrager gelet op bijvoorbeeld leeftijd tijdig adequate maatregelen genomen op het gebied van wonen? Te denken valt aan aanpassingen in de woning die meegenomen konden worden met een verbouwing, passende woning en inschri j ven voor woon- en zorgcentrum.

1.2.3 Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

1.2.4 Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

1.2.5 Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

1.2.6 Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

1.2.7 Bij noodzakelijke vervanging van bestaande stoffering wordt rekening gehouden met de afschrijvingstermijn hiervan. Voor elke 2 jaar wordt er 25% van de waarde afgetrokken van de financiële vergoeding op basis van de goedkoopst adequate beschikbare producten. De noodzaak tot het verstrekken van een voorziening wordt mede beoordeeld in relatie tot het levenspatroon en de leefregels, woninginrichting en ventilatiemogelijkheden. Situaties kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij Cara-patiënten. De eventueel te verstrekken vergoeding betreft een financiële tegemoetkoming. De bedragen sluiten aan bij het goedkoopst-adequaat te verkrijgen product.

1.2.8 Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

1.2.9 Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen. Het aantal op te vragen offertes door aanvrager is daarbij als volgt:

< € 2.500,-- = 1 offerte

€ 2.500,-- tot € 10.000,-- = 2 offertes

Meer dan € 10.000,-- = 3 offertes

1.2.10 Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

1.2.11 Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

1.2.12 Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

1.2.13 Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

1.2.14 Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

1.2.15 Indien iemand binnen 10 jaar nadat zijn woning is aangepast, verhuist, dient een evenredig deel terug te worden betaald aan het college. Het college beoordeelt of er in betreffende situatie tot terugvordering wordt overgegaan. Door de verkoper dient hiervan melding te worden gemaakt bij het college binnen 6 weken na de verkoop. Het college beslist op basis van taxatierapporten of er wordt teruggevorderd en welk bedrag. Afspraken worden gemaakt over de terugbetaling.

1.2.16 Verkorte procedure voor verstrekken van kleine woningaanpassingen

In 2009 heeft het college besloten de procedure voor kleine woningenaanpassingen (tot € 2.500,--) te verkorten. Deze procedure houdt het volgende in:

De gemeente neemt de aanvraag in behandeling

Het adviesbureau stelt een programma van eisen op.

De gemeente geeft een beschikking af aan de aanvrager met daarin vermeld om welke aanpassingen het gaat. Een kopie van de beschikking inclusief het programma van eisen wordt in het geval van een huurwoning naar Wetland Wonen en naar bouwonderneming Beverwijk en zonen verstuurd. Wanneer het een koopwoning betreft zal een kopie van de beschikking en het programma van eisen naar bouwonderneming Beverwijk en zonen worden verstuurd.

Wetland Wonen stemt automatisch in met de aanpassingen als zij niet binnen 5 werkdagen reageren.

Indien de kosten beneden € 2.500,-- vallen realiseert de bouwonderneming Beverwijk en zonen de aanpassing binnen vier weken.

De bouwonderneming Beverwijk en zonen meldt het gereedkomen middels een gespecificeerde nota, na oplevering van de werkzaamheden conform het programma van eisen.

De gemeente betaalt vervolgens de nota volgens betalingsvoorwaarden van de bouwonderneming Beverwijk en zonen.

Bijlage 2 In bijlage 2 is een aantal zaken verder uitgewerkt.

Artikel 9 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwartewaterland

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. SWOZ en plaatselijke supermarkten hebben hiervoor een boodschappendienst opgezet. Dit is een algemene voorziening, hier kan tegen betaling gebruik van worden gemaakt. De Golff in Hasselt heeft een eigen bezorgdienst. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Hiervoor verwijzen wij naar het aanbod van Stichting Welzijn Ouderen Zwartewaterland, Stichting Welzijn De Meente en IJsselheem. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

1.3.1 Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

1.3.2 Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die is opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

1.3.3 Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

1.3.4 Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

1.3.5 Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

1.3.6 Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

1.3.7 De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.

1.3.8 Deze normen worden uitgedrukt in minuten per week.

1.3.9 Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

1.3.10 Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Artikel 9 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwartewaterland

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

1.4.1 Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

1.4.2 Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

1.4.3 Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

1.4.4 Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college eerst compenseren met een collectieve voorzieningen. Voor dit resultaatgebied bestaat hiertoe een was- en strijkervice.

Per 1 juli 2012 wordt gewerkt met een was- en strijkservice. Dit is een collectieve voorziening in het kader van hulp bij het huishouden. Iedereen die binnen hulp bij het huishouden 1 geïndiceerd wordt voor wasverzorging (inclusief strijken) wordt verwezen naar de was- en strijkservice. Er kunnen medische redenen zijn waarom hier van afgeweken wordt. Hiervoor is een medische indicatie noodzakelijk. Ook kan een advies van een huisarts hiervoor al voldoende zijn. Redenen kunnen zijn:

incontinentie

allergie voor wasmiddelen

Daarnaast kan het voorkomen dat er door de gezinssituatie veel gewassen moet worden (groot gezin). De was- en strijkservice kan dan geen adequate oplossing zijn. Alsdan kan ook individuele hulp ingezet worden.

Uitgegaan wordt van maatwerk.

De was- en strijkservice wordt aangeboden als collectieve voorziening. De prijs per cliënt per maand voor het de was- en strijkservice is € 50,--. Hiervan betaalt de cliënt zelf € 30,-- en de gemeente betaalt de resterende € 20,--. De gemeente heeft een contract hiertoe gesloten met een wasserij.

De kosten voor de haal- en brengservice vallen ook onder de collectieve voorziening. Deze kosten komen voor rekening van de gemeente. Eén of twee keer per week worden de waszakken gehaald en gebracht bij de cliënten in de gemeente die onder deze voorziening vallen.

Van de cliënt (dan wel informele hulp) wordt verwacht dat zij wekelijks de waszak zelf vullen en de lijst invult die bij deze zak hoort (hierop staat aangegeven wat de cliënt aanbiedt). Eventueel kan er nog tijd geïndiceerd worden voor het vullen van de waszak door de HH1-hulp.

Per 1 januari 2013 geldt de was en strijkservice ook als collectieve voorziening voor HH2. De aanpak hiertoe is identiek aan die van HH1 (onder A). Echter, in voorkomende gevallen kan aan cliënten 15 minuten per week (individuele) huishoudelijke hulp worden toegekend voor ondersteuning bij de wasverzorging. Het gaat dan om het invullen van het wasboekje, inpakken van de waszak, uitpakken van de waszak, opruimen van de was en controleren van de retourzending.

1.4.5 Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

1.4.6 De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

1.4.7 Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

1.4.8 Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 9 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

1.5.1 Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz. Zie voor de mogelijkheden in de gemeente zelf www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

1.5.2 Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

1.5.3 Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

1.5.4 Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

1.5.5 Bij de toekenning stelt door het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

1.5.6 Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Mo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

1.6.1 Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

1.6.2 Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool. In de gemeente Zwartewaterland is een rolstoelpool aanwezig bij de zorgcentra De Meente (Genemuiden), De Schans (Zwartsluis) en De Hazelaar (Hasselt), alsmede op het gemeentehuis (Hasselt). Uitleen gaat via de betreffende recepties.

1.6.3 De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

1.6.4 Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

1.6.5 Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

1.6.6 Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

1.6.7 Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

1.6.8 Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Artikel 12 van de Verordening m aatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

1.7.1 Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

1.7.2 Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

1.7.3 Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

1.7.4 Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen.

Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

1.7.5 Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

1.7.6 Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

1.7.7 Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

1.7.8 Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

9 Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

1.7.10 Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

1.7.11 Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Bijlage 3 kent een verdere uitwerking op onderdelen.

Artikel 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwartewaterland

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

1.8.1 Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

1.8.2 Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques, als wie iets dergelijks niet wil maar gewoon een persoonsgebonden budget kan krijgen.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals het tarief van het collectief vervoer.

Afwegingskader

Een persoonsgebonden budget.

2.1.1 Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.

2.1.2 Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

2.1.3 Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft daarom gekozen voor drie verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik. Voor de zwaardere hulp worden deze bedragen opgehoogd.

2.1.4 Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.

2.1.5 Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

2.1.6 Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

2.1.7 Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Het PGB wordt achteraf na elke zorgperiode (4 weken) uitbetaald.

Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken (inclusief kosten van Alfatrots ad. maximaal € 0,70 per uur.

Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

2.1.9 De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Per kwartaal moet de budgethouder zich verantwoorden over de besteding van de middelen via door de gemeente aangereikte verantwoordingsformulieren.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

2.1.10 De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

Dit is verder uitgewerkt in het Besluit.

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inleiding 3

Eigen verantwoordelijkheid 3

Mantelzorgers en vrijwilligers 3

Nieuwe wetgeving 3

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten 3

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten 3

Inleiding 3

Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel. 3

Inleiding 3

Afwegingskader 3

Een persoonsgebonden budget. 3

De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel. 3

De voorziening in natura. 3

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering 3

Inleiding 3

Criteria: 3

Alternatieven voor bezwaar 3

Uitwerking van het gesprek………………………………………………………………………… 26

Controle en handhaving…………………………………………………………………… 26

BIJLAGE 1: Protocol hulp bij het huishouden 2013 28

BIJLAGE 2: ICF-functies 38

BIJLAGE 3: Woonvoorzieningen en woningaanpassingen 45

BIJLAGE 4: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel 55