Notitie Standplaatsenbeleid Gemeente Zwartewaterland

Geldend van 30-03-2005 t/m heden

Intitulé

Notitie Standplaatsenbeleid Gemeente Zwartewaterland

In- en aanleiding

In de voormalige gemeenten Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis werden sinds jaar en dag standplaatsvergunningen afgegeven aan ambulante handelaren. Door de samenvoeging van deze drie gemeenten is op 01 januari 2001 de nieuwe gemeente Zwartewaterland ontstaan. In het kader van harmonisatie van beleid zal ook ten aanzien van standplaatsen nieuw en uniform beleid vastgesteld moeten worden.

Dit is tevens het moment om de laatste ontwikkelingen mee te nemen in nieuw beleid. De belangrijkste zijn:

  • -

    voortschrijdende wetgeving en jurisprudentie;

  • -

    ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en gewijzigde verkeerssituaties e.d.;

  • -

    aanvragen voor standplaatsen op niet, dan wel minder geschikte locaties;

  • -

    de financiële risico's voor de gemeente die zijn verbonden aan weigering van een vergunning op ondeugdelijke gronden;

  • -

    de gebleken behoefte aan duidelijke toetsingsmaatstaven bij standplaatshouders en direct belanghebbenden;

In het vervolg van deze notitie wordt het standplaatsbeleid vertaald in een aantal te hanteren beleidsregels. De wettelijke verplichting om beleidsregels te motiveren heeft gevolgen voor de inhoud, maar ook voor de omvang van deze notitie.

TOEPASSINGSBEREIK

Deze notitie richt zich op de "normale" standplaatsen in de openlucht, ofwel:

"Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats: a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop

aaan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te

bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek." (art. 5.2.3. lid 1 APV).

Buiten het toepassingsbereik van deze notitie blijven echter de standplaatsen (c.q. de vergunningen hiervoor) op de reguliere (week)markten, op incidentele snuffel- en rommelmarkten en standplaatsen tijdens evenementen zoals braderieën en kermissen.

Ook het venten met goederen en het aanbieden van drukwerk komen in deze notitie niet aan de orde.

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

aangewezen standplaatslocatie:

een aaneengesloten gebied dat geschikt is voor één of meer standplaatsen voor ambulante handel;

standplaats:

een (op een locatie aangewezen) gebied waarop - binnen aangegeven afmetingen - één standplaats mag worden ingenomen;

permanente standplaats:

(beoogd) gebruik voor onbepaalde tijd door één of meer standplaatshouders gedurende meer dan negen dagdelen per kalenderweek;

semi-permanente standplaats:

(beoogd) gebruik voor onbepaalde tijd door één of meer standplaatshouders gedurende ten hoogste negen dagdelen per kalenderweek en meer dan negentig dagdelen per kalenderjaar;

incidentele standplaats:

(beoogd) gebruik gedurende ten hoogste vijf dagdelen per week, met een maximum van twaalf dagdelen per kalenderjaar.

WETTELIJKE BASIS

publiekrecht

De wettelijke bevoegdheidsgrondslag voor afgifte van standplaatsvergunningen en het maken van beleid is te vinden in artikel 108 en 149 van de Gemeentewet. Deze artikelen kennen aan het gemeentebestuur de bevoegdheid toe die zaken te regelen die het huishoudelijk belang van de gemeente raken. Het hanteren van een vergunningstelsel voor het drijven van handel vanaf een vaste plaats in de openbare ruimte is een zeer aanvaard instrument om sturing te geven aan de gewenste "openbare ordening". Hoe in het algemeen met bestuursrechtelijke bevoegdheden behoort te worden omgegaan is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De plaatselijke wetgeving voor de standplaatsen staat thans in artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Zwartewaterland.

privaatrecht

Verder, als de gemeente eigenaar is van de ondergrond van een standplaats, kan de basis voor het maken van beleid gelegd worden in het eigendomsrecht, geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Immers, de gemeente is overheid, maar ook rechtspersoon naar burgerlijk recht. Van dat burgerlijk recht kan de gemeente gebruik maken ter uitoefening van haar publieke taak.

overige wettelijke kaders

De gemeentelijke "huishouding" kent een bovengrens (hogere regelgeving) en een benedengrens (particuliere aangelegenheden). Het gemeentelijke beleid en de regelgeving mogen niet strijdig zijn met hogere regelgeving. De uitoefening van bestuursrechtelijke bevoegdheden wordt voor een belangrijk deel beheerst door de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast moet bij de beleidsvorming rekening gehouden worden dat er ook andere voorschriften zijn die de openbare handel via een standplaats direct of indirect aangaan.

Zie bijlage APV art.5.2.3 met commentaar c.q. toelichting.

Deze bepaling past uitstekend in de visie en de contouren van het nieuwe beleid.

HET WERKEN MET BELEIDSREGELS

Met name de in het zesde lid van het APV art. 5.2.3 opgenomen weigeringsgronden geven de kaders aan waarbinnen het beleid verder wordt geformuleerd. Dit beleid krijgt juridische inhoud via beleidsregels. Onder een beleidsregel wordt verstaan (artikel 1:3 Awb):

"een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegd heid door een bestuursorgaan."

In het volgende hoofdstuk is het beleid in de vorm van beleidsregels gegoten. De zaken die daarin worden vastgelegd betreffen:

  • -

    de aanwijzing van locaties waar standplaatsen kunnen worden ingenomen;

  • -

    de aanwijzing van tijden waarop standplaatsen mogen worden ingenomen;

  • -

    de specificatie van de af te geven standplaatsvergunningen per branche;

  • -

    de vaststelling van het aantal af te geven standplaatsvergunningen, gespecificeerd naar kern;

  • -

    financiële verplichtingen van de standplaatshouder;

  • -

    het handelen in de overgangssituatie.

I -inzake het wettelijk kader.

Zoals vermeld verschaft artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening de belangrijkste juridische basis voor de uitwerking in beleidsregels. In lid zes wordt voor weigeringen van vergunningen onder meer een relatie gelegd met bestemmingsplannen.

Beleidsregel 1: In de gemeentelijke bestemmingsplannen zullen standplaatsen niet exclusief en positief worden bestemd.

Voor het innemen van een permanente standplaats is een bouwvergunning vereist, d.w.z. alleen indien de kraam/wagen gedurende 7 dagen per week en 24 uur per etmaal op de standplaats blijft staan en vergunningplichtig is op grond van de Woningwet. Met deze beleidsregel wordt expliciet aangegeven dat, als die vraag mocht komen, permanente standplaatsen niet op deze wijze zullen worden gelegaliseerd. De gemeente Zwartewaterland kent geen bestemmingsplannen met de exclusieve en positieve bestemming "standplaatsen".

Een gemeente kan ervoor kiezen dit te doen. In de gemeente Zwartewaterland wordt ervoor gekozen dit niet te doen. Permanente standplaatsen kunnen wel worden gerealiseerd op gronden met een anderszins "geschikte" bestemming (zoals detailhandel, winkelcentrum, dagwinkels, centrumdoeleinden etc.). Maar de ruimtelijke uitstraling komt dan vanzelf meer in de lijn van een winkel of kiosk te liggen.

Voor het innemen van een semi-permanente- en incidentele standplaats is doorgaans geen bouwvergunning nodig. Wel dient te worden getoetst aan de overige voorschriften van het betreffende bestemmingsplan. De in de APV opgenomen weigeringsgrond "strijd met een geldend bestemmingsplan" biedt de mogelijkheden om paal en perk te stellen aan al te intensief gebruik van een standplaatslocatie of een gebied door standplaatshouders, waardoor de "rustende" bestemming zou worden gefrustreerd.

Inherent aan "openbare" bestemmingen als verkeersdoeleinden, parkeerterreinen, voetgangersgebied en centrumdoeleinden is, dat deze grond in beperkte mate ook voor het innemen van standplaatsen bedoeld kan zijn. In welke situaties er strijdigheid met de bestemming wordt aangemerkt, komt verderop aan de orde.

Bij bestemmingen als "detailhandel" of "winkelgebied" is doorgaans geen sprake van strijd met een geldend bestemmingsplan. Weigering van een standplaatsvergunning is in dat geval slechts mogelijk indien niet aan de vereiste overige toetsingscriteria wordt voldaan (zie onder II in deze notitie).

II –inzake standplaatslocaties.

Blijkens vaste rechtsopvatting is het een gemeentelijke bevoegdheid om plekken (locaties) in de gemeente aan te wijzen waar een standplaats mag worden ingenomen. Daarnaast mag het aantal af te geven vergunningen (per kern) aan een maximum worden gebonden. Daarenboven mag zonodig een evenredige brancheverdeling worden gehanteerd.

Een en ander voorkomt een ongeordende verdeling of samenballing van standplaatsen over (delen van) de gemeente en wordt het gebruik van minder geschikte locaties tegengegaan.

In een bijlage zijn de aangewezen locaties benoemd (deze aanwijzing moet nog afgerond worden).

Naarmate de potentiële gebruiksintensiteit en -frequentie van een standplaats hoger is, komen andere (algemene) belangen meer onder druk te staan. Wat betreft (locaties voor) incidentele standplaatsen kan een enigszins soepeler normering worden gehanteerd. Deze genuanceerde benaderingswijze komt tot uitdrukking in de hierna vermelde beleidsregel betreffende de toepassing van de toetsingscriteria.

Beleidsregel 2: De locaties waarop één of meer standplaatsen worden ingenomen en locaties waarvoor (in de toekomst mogelijk) belangstelling bestaat, worden getoetst aan de hierna vermelde criteria, op basis van de daarbij aangegeven motieven en wettelijke grondslag.

NR

TOETSINGSCRITERIUM

MOTIVERING

Be-lang van *

Art. 5.2.3. lid 6, sub APV

a

Geen standplaats in straten met uitsluitend een woonfunctie

Parkerende en geparkeerde motorvoertuigen (voor inritten en ramen). Zwerfafval (van o.a. klanten). Extra geluids- en stankoverlast van motorvoertuigen van klanten

D

b/d

b

Geen standplaats bij brandkranen

In en omtrek van m2 van een brandkraan mag geen standplaats worden ingenomen.

G

b

Geen standplaats binnen 20 m1 van de toegang/uitgang van een als zodanig in gebruik zijnd speelveldje of school voor basisonderwijs, voorzover die staan aan dezelfde straat, het verlengde daarvan, of in een straat direct haaks op de frontzijde van de standplaats

Als gevolg van verkeersaantrekkende werking extra onveiligheid voor kinderen.

K/D

d

c

Geen standplaats op wegen, straten en fietspaden, in niet afgerasterde bermen, plantsoenen, groenstroken of tuinen in/langs straten waar een parkeerverbod of een verbod om stil te staan geldt

Aantasting uiterlijk aanzien. Kans op overtreding van parkeerverbod en verbod om stil te staan door klanten en dientengevolge optredende verkeersonveilige situaties. Tegengaan van stremmingen van verkeersstromen.

K/D

V/G

c

d

De minimale afstand tussen de naar de straat gerichte zijde van een standplaats en de zijkant van de rijstrook/fietspad van die betreffende straat dient tenminste vier meter te bedragen, tenzij aan die zijde van de straat parkeergelegenheid voor motorvoertuigen beschikbaar is

Ontbreken samenhang met verkeersbeleid. Belemmering van de verkeersvrijheid (o.a. onevenwichtige verhouding parkeerruimte-standplaatsruimte en extra verkeersonveiligheid langs bedoelde straten, tegengaan oversteekbewegingen).

allen

d

e

Geen standplaats op of nabij laad- en loslocaties van bevoorradingsverkeer voor winkels, bedrijven en instellingen

Winkels en bedrijven moeten goed bereikbaar blijven voor het bevoorradend verkeer. Stagnatie door (klanten van) standplaatshouders brengt dit in gevaar. Verkeersvrijheid niet belemmeren.

M

a/d

f

Indien de ondergrond eigendom is van de gemeente dan uitsluitend standplaatsen op locaties waaraan in het bestemmingsplan de bestemming verkeersdoeleinden, dagwinkels, centrumdoeleinden c.q. centrumbebouwing is toegekend

Bereiken van samenhang met R.O.-beleid van de gemeente. Geschiktheid voor het doel waarvoor de vergunning wordt verleend (voldoende parkeergelegenheid voor klanten, locatie en directe omgeving is berekend op concentratie van verkeer).

allen

b/d/f

* Verklaring afkorting in tabel: K = klanten standhouder; M = middenstand; D = andere derden: V = vergunninghouder standplaats; G = gemeente.

In deze tabel is aangegeven tot welk praktisch resultaat de toepassing van de criteria en de daarbij behorende beleidsregels leidt.

Aan alle criteria wordt voldaan

Locatie geschikt voor semi-permanente en incidentele standplaatsen in alle drie de kernen.

Aan de criteria a en/of b wordt niet voldaan

Locatie uitsluitend geschikt voor incidentele standplaatsen in alle drie de kernen.

Aan één der criteria c, d, e of f wordt niet voldaan

Locatie ongeschikt voor semi-permanente en incidentele standplaatsen in alle drie de kernen.

De kwalificatie "geschikt" in bovenstaande tabel zegt niets over de kwaliteit van voorzieningen op de betreffende locatie.

Beleidsregel 3: De beschikbaar te stellen ruimte voor semi-permanente standplaatsen in de kernen Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis op daartoe geschikt bevonden locaties wordt bepaald op gemiddeld 30 m2 per standplaats.

In alle drie de kernen is vanouds een aantal standplaatslocaties bij ambulante handelaren "favoriet". Bovendien is in een aantal gevallen sprake van voorkeur voor een locatie die daarvoor volgens hiervoor geformuleerde beleidsregels niet geschikt is.

Naarmate de schaarste aan standplaatsen toeneemt, wordt de kans groter dat vaker vergunning voor een standplaats op niet door de gemeente aangewezen locaties wordt aangevraagd.

Het is uit een oogpunt van ruimtelijke ordening, c.q. openbare orde geboden, grenzen te stellen aan het ruimtebeslag voor de ambulante handel. In rechterlijke uitspraken wordt wel een verband gelegd tussen het maximum aantal verleenbare vergunningen en de omvang van de kern/gemeente. Een eenduidige normering is daaruit evenwel niet te herleiden. De gemeente heeft hierin een behoorlijke mate van vrijheid. Voor de vaststelling van deze maatstaf ligt een nauwe relatie met de in de APV genoemde weigeringsgronden.

Door het hanteren van dit percentage wordt bereikt dat:

  • -

    in redelijke mate wordt tegemoet gekomen aan behoeften van de consument;

  • -

    de onttrekking aan de basisbestemming (in oppervlakte uitgedrukt), bijvoorbeeld "verkeersdoeleinden",

    binnen aanvaardbare grenzen wordt gehouden;

  • -

    feitelijke marktvorming wordt tegengegaan;

  • -

    aan de belangen van de ambulante handel voldoende recht wordt gedaan.

Aan de hand van de oppervlakte van een locatie kan het maximum aantal semi-permanente standplaatsen worden bepaald. Gemeenten gaan bij het bepalen van de benodigde ruimte voor een standplaats wel uit van gemiddelde afmetingen van een wagen/kraam, vermeerderd met de benodigde ruimte voor de klanten. Als gemiddelde kan worden aangehouden: 8 x 3,75 = 30 m² voor één standplaats.

Bij de beoordeling van een specifieke aanvraag kan een te grote kraam of wagen een weigeringsgrond opleveren of aanleiding geven tot het stellen van bijzondere vergunningvoorschriften.

Beleidsregel 4: Het maximum aantal semi-permanente standplaats(vergunningen) in de kernen Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis worden gerelateerd aan het aantal inwoners per kern. Als norm wordt gehanteerd dat er één standplaats(vergunning) is op 1500 inwoners.

Uitgaande van de norm van één standplaats(vergunning) per 1.500 inwoners komen wij tot de volgende maximum verdeling van standplaatsvergunningen:

  • -

    Genemuiden, ruim 9.000 inwoners, derhalve 6 standplaatsvergunningen;

  • -

    Hasselt, ruim 7.000 inwoners, derhalve 5 standplaatsvergunningen;

  • -

    Zwartsluis, zo’n 4.500 inwoners, derhalve 3 standplaatsvergunningen.

Beleidsregel 5: Per aangewezen locatie wordt - naast semi-permanente standplaatsen - desgevraagd maximaal één incidentele standplaats beschikbaar gesteld.

In de inleiding van deze notitie is onder het kopje "Begripsomschrijvingen" aangegeven wat o.a. het begrip "incidentele" standplaats behelst.

Semi-permanente standplaatsen worden veelal op vaste dagdelen door dezelfde standplaatshouders ingenomen. Er is een voorkeur waarneembaar voor bepaalde dagen. Dit zijn uiteraard dagen/dagdelen die commercieel gezien interessant zijn. Dit leidt ertoe dat op die dagen al gauw alle semi-permanente standplaatsen bezet zijn. Er zou dan geen ruimte meer overblijven voor standplaatshouders die gedurende een korte periode op die dagen/dagdelen een standplaats willen innemen (bijv. acties verenigingen, extra aanvragen rond feestdagen e.d.). Deze beleidsregel maakt het mogelijk aan de vraag naar standplaatsen voor een beperkte tijdsduur tegemoet te komen in de desbetreffende kern.

III- inzake standplaatsvergunningen

Beleidsregel 6: In beginsel wordt als beperking ten aanzien van de dagen waarop standplaats mag worden ingenomen op aangewezen locaties aangevoerd dat er geen standplaatsvergunning wordt afgegeven in de desbetreffende kern op de dag dat de normale weekmarkt plaatsvindt.

Als op een willekeurige dag een vergunning voor een semi-permanente standplaats is afgegeven, is het uiterst moeilijk een vergunning voor een andere dag op dezelfde plek te weigeren. Het enige dat aangevoerd kan worden is dat het niet ten tijde van de plaatselijk (kern) weekmarkt mag zijn.

Volumebeheersing dient dan ook niet zozeer te worden gezocht in het op voorhand uitsluiten van bepaalde dagen van de week, maar veeleer in het maximum aantal te verlenen vergunningen.

Momenteel wordt in Genemuiden op dinsdagmiddag, in Hasselt op donderdagmiddag en in Zwartsluis op vrijdagmiddag markt gehouden. 's Ochtends wordt de marktplaats ingericht voor de 's middags te houden markt. Dit gebeuren valt onder de werking van de marktverordening. Die verordening prevaleert boven het standplaatslocatiebeleid. Het is ongewenst dat los van de markt op of nabij het marktterrein een aparte standplaats wordt ingenomen. Op de dagen dat de markt incidenteel verschoven wordt naar een andere dag, bijvoorbeeld tijdens feestdagen, dienen nadere afspraken gemaakt te worden met degenen die voor die dag een vergunning voor onbepaalde tijd hebben.

Ten overvloede wordt vermeld dat geen standplaatsen mogen worden ingenomen op tijden, dagen, c.q. dagdelen waarop krachtens de Winkeltijdenwet de winkels niet geopend mogen zijn.

Beleidsregel 7: In de standplaatsvergunningen worden de dagdelen aangegeven, ook als voor een volledige dag vergunning is gevraagd. Onder dagdelen wordt in dit bestek verstaan:

- voormiddag: van 07.00-12.30 uur;

- namiddag: van 13.00-18.00 uur;

- avond: van 18.30-21.00.

Indien aan een vergunninghouder voor op elkaar aansluitende dagdelen vergunning is verleend, dan geldt de vergunning tevens voor de tussen de dagdelen gelegen tijdseenheid.

Een vergunning voor een semi-permanente standplaats wordt dus in principe per dagdeel verleend. De voordelen cq. positieve effecten van vergunningverlening per dagdeel in plaats van per dag zijn:

  • -

    optimale benutting van de beschikbare standplaatsruimte;

  • -

    assortimentsverbreding voor het publiek;

  • -

    minder kans op vergunningaanvragen voor een standplaats op een willekeurige, niet in deze beleidsnotitie getoetste locatie (eventueel op particulier terrein);

Beleidsregel 8: Vergunning voor een semi-permanente standplaats wordt verleend voor onbepaalde tijd.

Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter te Zutphen (09-11-'00) dient een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd te worden verstrekt. De rechter is van mening dat de zekerheid van inkomen voor de kooplieden wordt gewaarborgd door de uitgifte van vergunning voor onbepaalde tijd.

Voor een jaarlijkse vergunningverlening zijn weinig regels buiten het wettelijke kader opgesteld. Op grond van de uitspraak van de rechter, dient de vergunningsduur op onbepaalde tijd vastgesteld te worden. Echter voor het beperken van de vergunningduur, is het wettelijk kader niet afdoende. Derhalve is het vaststellen van de volgende beleidsregel van belang

Beleidsregel 9:

De vergunning kan worden ingetrokken indien:

  • -

    de vergunninghouder hierom verzoekt;

  • -

    de vergunninghouder zich na twee schriftelijke waarschuwingen niet houdt aan de wet, regelgeving en vergunningvoorschriften omtrent het gebruik van een semi-permanente standplaats;

  • -

    gedurende 13 aaneengesloten kalenderweken geen gebruik is gemaakt van de vergunning (o.g.v. de APV);

  • -

    indien de grootte van de kraam groter wordt en daarmee de uitgangsgrootte van 8 meter wordt overschreden.

De vergunning vervalt wanneer:

  • -

    de vergunninghouder hierom verzoekt;

  • -

    de vergunninghouder zijn/ haar bedrijf beëindigt;

  • -

    de vergunninghouder overlijdt;

  • -

    de vergunning niet gebruikt wordt volgens de op de vergunningaanvraag vermelde gegevens op basis waarvan de vergunning is verstrekt;

  • -

    indien de vergunninghouder op een andere dag of op een andere locatie een standplaats gaat innemen;

  • -

    indien de vergunninghouder met een ander product een standplaats in wil nemen.

In verband met de vergunningduur voor onbepaalde tijd, kan voor de gronden van intrekking, weigering en het vervallen, niet worden volstaan met de betreffende artikelen in de APV.

Tot op heden is er geen beleid omtrent het verzekeren van de standplaatshouders. Hierbij wil ik dan ook voorstellen de volgende beleidsregel op te nemen:

Beleisregel 10: Standplaatshoduers dienen W.A. verzekerd te zijn

Deze beleidsregel voorkomt dat mensen (burgers) die de standkraam bezoeken en betrokken raken bij een “ongeluk” (in relatie tot de kraam) afhankelijk zijn van de uitbetaling door de standplaatshouder. Of dat de standplaatshouder aan schulden vastzit als er iets met zijn kraam dan wel met de inrichting is gebeurd wat anderen(voorbijgangers/klanten-/gemeente) schade berokkent.

Beleidsregel 11: Het maximum aantal te verlenen standplaatsvergunningen per kern is, met in acht neming van de voorgaande beleidsregels, conform onderstaande tabel:

(Waarbij rekening gehouden wordt met het aantal inwoners per kern, d.w.z. maximaal 6 standplaatsvergunningen voor de kern Genemuiden, maximaal 5 standplaatsvergunningen voor de kern Hasselt en maximaal 3 standplaatsvergunningen voor de kern Zwartsluis).

locatie

Reeds afgegeven standplaatsvergunningen

Aantal vergunningen

maandag

dinsdag

woensdag

donderdag

vrijdag

zaterdag

maximum

verleend

nog te verlenen

GENEMUIDEN

6

6

-

Bibliotheek

vm

2

dag

1

Havenplein

vm

3

HASSELT

5

5

-

C1000

dag

dag

2

Markt

vm

2

Golff

dag

1

ZWARTSLUIS

3

3

-

(markt)parkeerplaats

dag

dag

dag

vm

dag

1

dag

1

nm

1

Beleidsregel 12: Een incidentele standplaats kan per kalenderjaar ten hoogste negentig dagdelen worden benut voor het verlenen van een incidentele standplaatsvergunning.

(Aan eenzelfde aanvrager wordt voor ten hoogste drie dagdelen per twee kalendermaanden of per kalenderjaar voor ten hoogste achttien dagdelen in zes aaneengesloten kalenderweken vergunning verleend voor een incidentele standplaats).

Eerder werd bepaald dat t.a.v. de te hanteren criteria waaraan incidentele standplaatsen dienen te voldoen, een enigszins soepeler toetsingsregime wordt gehanteerd dan voor semi-permanente standplaatsen. Naar zijn aard is een incidentele standplaats niet bedoeld voor regelmatig terugkerend gebruik door dezelfde standplaatshouder. Daarom gelden voor incidentele standplaatsen extra beperkingen voor het aantal dagdelen waarvoor vergunning mogelijk is, met name voor degene die daar al eerder in hetzelfde kalenderjaar gebruik van maakte.

Met de hierboven gestelde regeling wordt voorkomen dat een aanvrager die niet in aanmerking komt voor een semi-permanente standplaats, door herhaalde aanvragen voor een incidentele standplaats, dit alsnog bereikt. Met de aangegeven begrenzing wordt voorkomen dat incidentele standplaatsen door zeer intensief gebruik feitelijk "uitgroeien" naar semi-permanente standplaatsen. De toegekende kenmerken hangen samen met de definiëring van een incidentele standplaats.

Beleidsregel 13: Voor de kernen Genemuiden en Hasselt wordt in één branche voor maximaal twee dagdelen per kalenderweek standplaatsvergunning verleend. Onder vergunning wordt in dit verband mede verstaan een vergunning voor incidentele standplaatsen.

De praktijk van vele jaren heeft uitgewezen dat verreweg de meeste vergunningaanvragen afkomstig zijn uit de (banket)bakkers- en visbranche. Hierdoor kan zich gemakkelijk een situatie voordoen dat aanvragen vanuit een schaars vertegenwoordigde branche moeten worden afgewezen, omdat op het aangevraagde dagdeel de betreffende standplaatsen reeds zijn bezet door meerdere banketbakkers of visboeren. Verruiming van het standplaatsenbeleid door op meerdere dagdelen het innemen van standplaatsen toe te staan, voorkomt dit niet (geheel) omdat is gebleken dat de vraag zich vrijwel steeds concentreert op slechts een beperkt aantal commercieel interessante dagdelen.

De gemeente kan via het standplaatsenbeleid regulerend optreden t.a.v. de brancheverdeling. Met het oog op een evenwichtige (mede in het belang van de consument) en rechtvaardige verdeling van de standplaatsvergunningen over de zich aandienende branches, is de vorenstaande beleidsregel geformuleerd. De beleidsregel geldt ongeacht de vraagontwikkeling per branche.

Ten aanzien van brancheverdeling in relatie tot incidentele standplaatsen wordt nog het volgende opgemerkt. Het verlenen van vergunningen voor incidentele standplaatsen behoort niet te leiden tot ondergraving van de systematiek van brancheverdeling.

Door de beleidsregel inzake de brancheverdeling mede van toepassing te verklaren op incidentele standplaatsen, wordt dit voorkomen. Het aanbrengen van een uitdrukkelijk onderscheid tussen standplaatsvergunningen voor commerciële en niet-commerciële doeleinden wordt in dit verband niet nodig geacht.

Beleidsregel 14: Vergunningaanvragen voor semi-permanente standplaatsen op particulier terrein worden getoetst aan de APV en de in deze notitie vervatte toetsingscriteria (m.u.v. de criterium f), alsmede aan de daaraan gekoppelde brancheverdeling. De aanvrager dient schriftelijke toestemming te hebben van de eigenaar van de grond waarop de standplaats wordt ingenomen.

Een vergunningaanvraag kan gelden voor een plek op particulier terrein nabij de weg. In dat geval dient evenzo aan de hand van de APV en de geldende beleidsregels en -criteria te worden beoordeeld of de locatie geschikt is en of de vergunning kan worden verleend. Criterium f geldt niet voor standplaatsen op particulier terrein. Wél dient een dergelijke vergunning te passen binnen de overige toetsingsnormen en de daaraan gekoppelde brancheverdeling. Bij het toetsen van incidentele standplaatsen wordt geen onderscheid gemaakt tussen particulier terrein en gemeentegrond.

Er wordt van uitgegaan dat de standplaatshouder in goed overleg met de eigenaar van de grond tot een aanvraag is gekomen. Om aantasting van rechten van anderen en mogelijke misverstanden over de gemeentelijke invloedssfeer te voorkomen, wordt verlangd dat verkregen instemming van de eigenaar op schrift wordt gesteld.

FINANCIËLE VERPLICHTINGEN STANDPLAATSHOUDER

De financiële tegenprestatie voor het innemen van een standplaats kan tweeledig zijn, nl. kostprijs- of marktgeoriënteerd. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen:

  • -

    de behandeling van de vergunningaanvraag (alleen belasting (legesheffing) mogelijk);

  • -

    een vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond, c.q. het onttrekken van de ondergrond van de standplaats aan de openbaarheid (huur of precariorecht).

De verordening precariobelasting kan hierbij ook gebruikt worden. Hierbij heft de gemeente belasting omdat er gebruik wordt gemaakt van gemeentegrond.

Argumenten daarvoor zijn:

  • -

    gebruik van grond heeft economische waarde, waarvoor in het algemene economisch verkeer als regel een geldelijke vergoeding wordt bedongen;

  • -

    het is redelijk de kosten van toezicht, stroomverbruik, onderhoud en andere met het gebruik van de standplaats samenhangende kosten aan de houder van de standplaats in rekening te brengen;

  • -

    de gemeentelijke overheid kan niet vrijelijk beschikken over de ondergrond van een standplaats, waardoor gebruik voor andere (openbare) doeleinden niet zonder meer mogelijk is;

  • -

    het opheffen van een financieel ongelijke behandeling t.o.v. marktkooplieden. Deze zijn immers een vergoeding verschuldigd - in de vorm van marktgeld - voor het gebruik van een (markt)standplaats.

BELEID MET BETREKKING TOT DE OVERGANGSSITUATIE

Beleidsregel 15: Ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels geldende vergunningen behouden hun geldigheid gedurende de termijn waarvoor ze zijn afgegeven. .

Er zijn vergunninghouders die op het moment van de inwerkingtreding van deze beleidsregels een standplaats innemen op plaatsen waar dit volgens nieuw beleid niet meer is toegestaan. Zij komen door het nieuwe beleid misschien in een (door henzelf ingeschatte) onvoordeliger positie. De betreffende standplaatshouders kunnen zich beroepen op verkregen rechten. Uiteraard zal wel geprobeerd worden langs minnelijke weg hun standplaats, c.q. vergunning al eerder in overeenstemming te brengen met het nieuwe beleid. Lukt dit niet, dan zal een redelijke overgangstermijn moeten worden gehanteerd.