Regeling vervallen per 01-01-2024

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing

Geldend van 01-06-2010 t/m 31-12-2023

Intitulé

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504);

  • 2.

    subsidiebudget: een bedrag dat volgens artikel 3 in enig kalenderjaar voor een bepaald subsidiedoel wordt gereserveerd;

  • 3.

    woning: gebouwd onroerend goed dat bestemd en geschikt is om gedurende het gehele jaar te worden bewoond. Daar waar in deze verordening wordt gesproken over een woning, wordt tevens bedoeld een woonwagen of een woonschip.

  • 4.

    woonschip: schip dat bestemd en geschikt is om gedurende het gehele jaar te worden bewoond en gelegen op een plaats waarvoor een ligplaatsvergunning is afgegeven;

  • 5.

    woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • 6.

    standplaats: een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • 7.

    gemeentelijke monument: een object, dat overeenkomstig de bepalingen van de Erfgoedverordening 2010 op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst;

  • 8.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig de Erfgoedverordening 2010 door de gemeente beschermde monumenten;

  • 9.

    opplussen: het aanpassen van een bestaande woning of een gemeenschappelijke ruimte, waardoor deze geschikt is voor ouderen en licht gehandicapten en voldoet aan het oppluslabel van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting;

  • 10.

    complexgewijze aanpak: van een complexgewijze aanpak is sprake indien 2 of meer woningen tegelijk of in één bouwstroom worden verbeterd;

  • 11.

    pand: een bedrijfspand of woning;

  • 12.

    inkomen: het gecorrigeerde verzamelinkomen of gecorrigeerde belastbare loon als bedoeld in artikel 1A van de Wet bevordering eigenwoningbezit;

  • 13.

    huurprijs: de rekenhuur als bedoeld in de Huursubsidiewet, artikel 5;

  • 14.

    aftoppingsgrens: het bedrag genoemd in de Huursubsidiewet, artikel 20, tweede lid, onder a (red: per 1 juli 2006: € 485,33);

  • 15.

    gemeenschappelijke ruimte: het totaal van ruimten in een woongebouw, dat dient om de woningen in dat woongebouw en de bij de woningen behorende bergruimten te ontsluiten.

Paragraaf 1.2 Subsidiedoelen

Artikel 2 Subsidiedoelen

  • 1.

    op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening kan een bijdrage worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen tot het opheffen van technische gebreken aan een woning;

  • 2.

    op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening kan een bijdrage worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen tot herstel en instandhouding van de monumentale kenmerken en waarden van het gemeentelijke monument;

  • 3.

    op grond van hoofdstuk 4 van deze verordening kan een bijdrage worden verstrekt ter tegemoetkoming in de onderhoudskosten van een gemeentelijk monument;

  • 4.

    op grond van hoofdstuk 5 van deze verordening kan een bijdrage worden verstrekt voor het opplussen van woningen.

Paragraaf 1.3 Vaststelling van subsidiebudgetten

Artikel 3 Subsidiebudgetten

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks een subsidiebudget vast voor de verstrekking van de subsidies die zijn opgenomen in deze verordening. Dit vastgestelde subsidiebudget geldt als subsidieplafond.

  • 2.

    De raad kan het vast te stellen subsidiebudget onderverdelen in meerdere deelsubsidiebudgetten. Deze deelsubsidiebudgetten worden elk afzonderlijk als een subsidieplafond aangemerkt.

  • 3.

    De raad kan met het oog op de realisering van het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma een subsidiebudget als bedoeld in het eerste of tweede lid wijzigen of voor een andere activiteit van stedelijke vernieuwing bestemmen.

  • 4.

    De raad kan voorts besluiten het gehele subsidiebudget of de deelsubsidiebudgetten te wijzigen als de minister voor enig jaar het budget voor stedelijke vernieuwing voor de gemeente Zwolle wijzigt.

Paragraaf 1.4 Algemene procedure voor subsidiëring

Artikel 4 Toepassingsbereik

De algemene bepalingen uit deze paragraaf zijn van toepassing, tenzij in de hoofdstukken 2 tot en met 5 in de aanvullende bepalingen op de subsidies hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 5 Aanvraag om subsidie

  • 1.

    De aanvrager vraagt subsidie aan met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    De aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid gaat, voor zover van toepassing, vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de te treffen voorzieningen,

    • b.

      een opgave van de woningen, wooneenheden of overige objecten waarop de aanvraag project betrekking heeft;

    • c.

      een gespecificeerde opgave van de geraamde kosten, waarbij onderscheid is gemaakt in materiaalkosten en arbeidskosten.

    • d.

      indien het een aanvraag op grond van artikel 27 betreft: de huurprijs van de betreffende woning

    • e.

      indien het een aanvraag op grond van artikel 28 betreft: een opgave van de appartementen die op het moment van gereedmelden naar verwachting zullen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in artikel 29, lid 1 en een opgave van de appartementen waarvan op het moment van aanvragen ofwel de huurprijs lager is dan de aftoppingsgrens ofwel de WOZ-waarde lager is dan het bedrag genoemd in de Wet Bevordering Eigen Woningbezit, artikel 15, lid 1 onder a.

    • f.

      overige naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van de subsidieaanvraag;

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen 2 weken de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6 Verlenen en weigeren van subsidie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag binnen 13 weken na ontvangst ervan.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de in het vorige lid genoemde termijn, met redenen omkleed, eenmalig met 13 weken verlengen.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders verleent in ieder geval geen subsidie indien:

    • a.

      de noodzaak van het treffen van voorzieningen naar zijn oordeel niet is aangetoond;

    • b.

      het treffen van voorzieningen naar zijn oordeel onvoldoende doelmatig is;

    • c.

      de kosten van de werkzaamheden naar zijn oordeel niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • d.

      de aanvraag in strijd is met het bij of krachtens deze verordening gestelde;

    • e.

      op het pand waaraan de voorzieningen worden getroffen een aanschrijving op grond van de Woningwet, artikel 14, rust tot het aanpakken van strijdigheden met de bouwregelgeving;

    • f.

      voor het treffen van de voorzieningen een vergunning ex artikel 11 van de Erfgoedverordening 2010 benodigd is en deze (nog) niet is verleend.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders zal de subsidieverlening voorts in ieder geval weigeren, indien reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden zonder zijn toestemming.

  • 5.

    Indien de ingediende aanvragen om subsidieverlening het subsidiebudget overschrijden, vindt subsidieverlening plaats op volgorde van de datum dat de subsidieaanvraag volledig was.

Artikel 7 Verplichtingen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders verbindt aan subsidieverlening in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      aan de door het college van burgemeester en wethouders met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen wordt toegang verleend tot het pand of gemeentelijk monument;

    • b.

      inzage wordt verleend in de op het treffen van de maatregelen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

    • c.

      de op het treffen van de maatregelen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

    • d.

      gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de maatregelen betrekking hebbende gegevens;

    • e.

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening worden verstrekt.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidieontvanger bij de subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 8 De gereedmelding

  • 1.

    De subsidieaanvrager meldt de werkzaamheden, waarop de aanvraag betrekking heeft, zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie gereed bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal één jaar verlengen.

  • 3.

    De gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling van de subsidie en geschiedt op een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld, ingevuld, gereedmeldingsformulier.

  • 4.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:

    • a.

      een verklaring van de subsidieaanvrager dat bij het realiseren van de voorzieningen is voldaan aan de opgelegde verplichtingen;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van de gerealiseerde subsidiabele kosten van het project met daarop betrekking hebbende rekeningen en betaalbewijzen;

    • c.

      een opgave van de dag waarop het project is gereedgekomen;

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen drie weken de ontvangst van de gereedmelding.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders kan als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing verklaren die afwijkt van het eerste lid.

Artikel 9 De vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Binnen dertien weken na ontvangst van de gereedmelding neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit tot vaststelling en uitbetaling van de subsidie.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidie in ieder geval lager vaststellen dan het bedrag uit de subsidieverlening indien de aanvrager het bij of krachtens deze verordening gestelde niet heeft nageleefd.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen. Een dergelijke verlenging wordt door het college van burgemeester en wethouders meegedeeld aan de subsidieaanvrager.

  • 4.

    Subsidievaststelling vindt plaats op basis van de door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde werkelijke kosten met als maximum het bij de subsidieverlening toegekende bedrag.

Hoofdstuk 2 Ingrijpende verbetering van woningen

Paragraaf 2.1 Toepassingsbereik

Artikel 10 Toepassingsbereik

Subsidie kan worden verleend ter tegemoetkoming in de kosten van ingrijpende verbetering van een woning, mits:

  • 1.

    de woning minimaal 30 jaar oud is,

  • 2.

    in de periode van tien jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag geen subsidie is verleend op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening of Hoofdstuk IV van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing zoals die luidde tot 1 januari 2004,

  • 3.

    de woning door de eigenaar bewoond wordt, en

  • 4.

    de woning ligt in een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gedeelte van de gemeente.

Paragraaf 2.2 Subsidievoorwaarden

Artikel 11 Minimaal niveau subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verleend indien de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 13 meer bedragen dan € 4.000,00.

Artikel 12 Toetsingscriteria voor subsidieverlening

Subsidie kan worden verleend indien voldaan wordt aan de door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen Toetsingscriteria ingrijpende verbetering woningen”.

Paragraaf 2.3 Subsidie

Artikel 13 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn de kosten van het treffen van voorzieningen:

  • 1.

    de aanneemsom voor het treffen van de noodzakelijke voorzieningen

  • 2.

    de risicoverrekening voor loon- en materiaalprijsstijgingen

  • 3.

    het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de aanbestedingskosten

  • 4.

    de kosten van een bouwkundige inspectie en/of bouwhistorisch onderzoek

  • 5.

    de leges voor een bouwvergunning en/of monumentenvergunning

  • 6.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare omzetbelasting

Artikel 14 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 13 met een maximum subsidiebedrag van € 10.000,-- .

Artikel 15 Toeslag op subsidie in verband met complexgewijze aanpak

In afwijking van het bepaalde in artikel 14 bedraagt het subsidiepercentage 50% en is het maximumsubsidiebedrag € 12.500,--, indien de ingrijpende verbetering complexgewijs wordt aangepakt en de subsidieaanvragen voor de afzonderlijke woningen binnen een tijdsbestek van twee weken na elkaar bij de gemeente zijn ingediend.

Hoofdstuk 3 Ingrijpende verbetering van gemeentelijke monumenten

Paragraaf 3.1 Toepassingsbereik

Artikel 16 Toepassingsbereik

Subsidie kan worden verleend ter tegemoetkoming in de kosten van ingrijpende verbetering van een gemeentelijk monument, mits:

  • 1.

    in de periode van tien jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag geen subsidie is verleend op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening of Hoofdstuk IV van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing zoals die luidde tot 1 januari 2004,

  • 2.

    het pand in eigendom is van een natuurlijke persoon, en

  • 3.

    de ingrijpende verbetering betrekking heeft op de monumentale onderdelen van het gemeentelijke monument.

Paragraaf 3.2 Subsidievoorwaarden

Artikel 17 Minimaal niveau subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verleend indien de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 19 meer bedragen dan € 4.000,00.

Artikel 18 Toetsingscriteria voor subsidieverlening

Subsidie kan worden verleend indien op grond van de aanvraag verwacht mag worden dat na ingrijpende verbetering de zichtgevel van het pand geen technische gebreken kent, voldoet aan redelijke eisen van welstand, monumentale onderdelen van het pand op sobere en doelmatige wijze zijn hersteld of geconserveerd en hierbij de uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in de Monumentenverordening 2004, artikel 9, lid 3 in acht worden genomen.

Paragraaf 3.3 Subsidie

Artikel 19 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn de kosten van het treffen van voorzieningen:

  • 1.

    de aanneemsom voor het treffen van de noodzakelijke voorzieningen aan de monumentale onderdelen van het pand

  • 2.

    de risicoverrekening voor loon- en materiaalprijsstijgingen

  • 3.

    het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de aanbestedingskosten

  • 4.

    de kosten van een bouwkundige inspectie en/of bouwhistorisch onderzoek

  • 5.

    de leges voor een bouwvergunning en/of monumentenvergunning

  • 6.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare omzetbelasting

Artikel 20 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 19 met een maximum subsidiebedrag van € 6.000,--.

Artikel 21

vervallen

Hoofdstuk 4 Onderhoud van gemeentelijke monumenten

Paragraaf 4.1 Toepassingsbereik

Artikel 22 Toepassingsbereik

  • 1.

    Subsidie is bedoeld ter tegemoetkoming in de onderhoudskosten van een gemeentelijk monument, mits

    • a.

      het gemeentelijk monument eigendom is van een natuurlijke persoon, en

    • b.

      in het kalenderjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag geen subsidie is verleend op grond van hoofdstuk 3 of 4.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 23, lid 2, kan ook worden verleend voor rijksmonumenten.

Paragraaf 4.2 Subsidievoorwaarden

Artikel 23 Het betreft normaal onderhoud

Subsidie kan worden verstrekt voor

  • 1.

    onderhoud aan het monument waarbij de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 25 meer bedragen dan € 1.000,00 doch niet meer bedragen dan € 4.000,00,

  • 2.

    het laten uitvoeren van een kleur-historisch onderzoek mits het daarin opgenomen kleuradvies wordt opgevolgd,

indien met het treffen van de onderhoudsvoorzieningen het belang van de monumentenzorg in voldoende mate wordt gediend.

Artikel 24 Eindresultaat onderhoudsvoorzieningen

Subsidie kan worden verstrekt, indien op grond van de aanvraag verwacht mag worden dat na het treffen van de onderhoudsvoorzieningen de onderdelen van het gemeentelijk monument, die monumentale waarde bezitten, zijn hersteld of geconserveerd en hierbij de uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in de Monumentenverordening 2004, artikel 9, lid 3 in acht worden genomen.

Paragraaf 4.3 Subsidie

Artikel 25 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 23, lid 1, zijn:

  • 1.

    de aanneemsom voor het treffen van de noodzakelijke onderhoudsvoorzieningen

  • 2.

    de risicoverrekening voor loon- en materiaalprijsstijgingen

  • 3.

    de kosten van een bouwkundige inspectie

  • 4.

    de leges voor een eventueel noodzakelijke bouwvergunning en/of monumentenvergunning

  • 5.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare omzetbelasting

Artikel 26 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt

  • 1.

    40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 25 indien sprake is van onderhoud als bedoeld in artikel 23, lid 1,

  • 2.

    40% van de kosten van een kleuronderzoek als bedoeld in artikel 23, lid 2, met een maximum van € 1.600,--.

Artikel 26A Aanvraag en vaststelling onderhoudssubsidie

In afwijking van artikel 6, 8 en 9 van deze verordening geldt:

  • 1.

    De aanvraag om een toekenning van een onderhoudssubsidie dient vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar waarin het onderhoud is gepleegd, bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend;

  • 2.

    De aanvraag om een toekenning van een onderhoudssubsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden waaronder de toegepaste constructies, materialen, afwerkingen, vormgevingen, detailleringen en kleurstellingen;

    • b.

      een gespecificeerd overzicht van rekeningen en betaalbewijzen;

    • c.

      overige naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van de subsidieaanvraag;

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag over de de toekenning van de onderhoudssubsidie.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen.

  • 5.

    Toekenning van de subsidie vindt plaats in de vorm van een besluit tot subsidievaststelling.

  • 6.

    Het college kan aan de subsidievaststelling nadere voorschriften verbinden.

Hoofdstuk 5 Opplussen van woonruimte

Paragraaf 5.1 Toepassingsbereik

Artikel 27 Opplussen van woningen

Subsidie kan worden verleend ter tegemoetkoming in de kosten van het opplussen van een woning, mits

  • 1.

    het een zelfstandige huurwoning betreft met een huurprijs welke op het moment van aanvragen lager is dan de aftoppingsgrens en waarbij tevens wordt voldaan aan minimaal 2 van de volgende 3 omgevingskenmerken:

    • a.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een winkel voor dagelijkse boodschappen bedraagt niet meer dan 500 meter;

    • b.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een halte voor openbaar vervoer bedraagt niet meer dan 500 meter;

    • c.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een eerstelijnszorgvoorziening bedraagt niet meer dan 500 meter, en

  • 2.

    de ouderdom van de op te plussen woning dan wel de op te plussen woningen in een appartementencomplex op het moment van de aanvraag minimaal 10 jaar, gemeten vanaf de datum van oplevering, is.

Artikel 28 Opplussen van gemeenschappelijke ruimte

Subsidie kan worden verleend ter tegemoetkoming in de kosten van het opplussen van de gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw waarvoor geldt dat:

  • 1.

    de ouderdom van het appartementencomplex op het moment van de aanvraag minimaal 10 jaar, gemeten vanaf de datum van oplevering, is, en

  • 2.

    tevens wordt voldaan aan minimaal 2 van de volgende 3 omgevingskenmerken:

    • a.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een winkel voor dagelijkse boodschappen bedraagt niet meer dan 500 meter;

    • b.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een halte voor openbaar vervoer bedraagt niet meer dan 500 meter;

    • c.

      De loopafstand vanaf de woning of de centrale ingang van het woongebouw tot een eerstelijnszorgvoorziening bedraagt niet meer dan 500 meter, en

  • 3.

    meer dan de helft van de appartementen van dat woongebouw op het moment van aanvragen een huurprijs heeft lager dan de aftoppingsgrens, of

  • 4.

    van door de eigenaar bewoonde woningen, meer dan de helft van de appartementen van dat woongebouw een WOZ-waarde heeft welke ligt onder het bedrag, genoemd in de Wet Bevordering Eigen Woningbezit, artikel 15, lid 1 onder a.

Paragraf 5.2 Subsidievoorwaarden

Artikel 29 Voorwaarden voor subsidieverlening

De subsidie wordt verleend onder voorwaarde dat:

  • 1.

    in het geval van het opplussen als bedoeld in artikel 27, de woningen na het aanbrengen van de noodzakelijke voorzieningen voldoen aan het niveau van basispakket B van de Handleiding Opplussen (SEV, augustus 1998), zoals die geldt op het moment van het indienen van de aanvraag, én, indien de woningen deel uit maken van een appartementencomplex, de gemeenschappelijke ruimte voldoet aan basispakket A uit de Handleiding Opplussen (SEV, augustus 1998), zoals die geldt op het moment van het indienen van de aanvraag;

  • 2.

    in het geval van het opplussen als bedoeld in artikel 28 de gemeenschappelijke ruimte na het aanbrengen van de noodzakelijke voorzieningen voldoet aan het basispakket A uit de Handleiding Opplussen (SEV, augustus 1998), zoals die geldt op het moment van het indienen van de aanvraag.

Paragraaf 5.3 Subsidie

Artikel 30 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn:

  • 1.

    de aanneemsom voor het treffen van de noodzakelijke voorzieningen

  • 2.

    de risicoverrekening voor loon- en materiaalprijsstijgingen

  • 3.

    het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de aanbestedingskosten

  • 4.

    de leges voor een bouwvergunning

  • 5.

    de verschuldigde en niet-verrekenbare omzetbelasting

Artikel 31 Subsidie voor het opplussen

  • 1.

    De subsidie voor het opplussen als bedoeld in artikel 27 is gelijk aan de met opplussen gemoeide subsidiabele kosten met een maximum van € 2.250,00 per woning;

  • 2.

    De subsidie voor het opplussen als bedoeld in artikel 28 is gelijk aan de met opplussen gemoeide subsidiabele kosten met een maximum van € 1.350,00 per appartement, dat

    • a.

      op het moment van gereedmelden voldoet aan het niveau van basispakket B van de Handleiding Opplussen (SEV, augustus 1998), zoals die geldt op het moment van het indienen van de aanvraag, en

    • b.

      wordt ontsloten door die gemeenschappelijke ruimte.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32 Nadere bepalingen, onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de aanvrager afwijking van in deze verordening genoemde termijnen toestaan. Een dergelijk verzoek wordt vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk en gemotiveerd bij burgemeester en wethouders ingediend.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze verordening mochten voordoen.

Artikel 33 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht

De werking van artikel 4:24 van de Awb wordt uitgesloten voor subsidies die op basis van de bepalingen uit deze verordening worden verleend.

Artikel 34 Toezicht op de naleving

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 35 Intrekking Subsidieverordening Stadsvernieuwing

Met inwerkingtreding van deze verordening wordt de Subsidieverordening Stadsvernieuwing ingetrokken.

Artikel 36 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Op aanvragen om subsidie op grond van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing die zijn ingediend voor 1 januari 2004 blijven de bepalingen van die verordening van toepassing.

  • 2.

    Aanvragen op grond van Hoofdstuk IV van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing zoals die luidde tot 31 december 2003, kunnen tot 3 maanden na inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Voor deze aanvragen blijven de bepalingen van die verordening van toepassing, met dien verstande dat in afwijking van artikel 5.10 de aanvraag betrekking heeft op onderhoud, dat gepleegd is in 2003.

Artikel 37 Citeertitel en inwerkingtreding verordening

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004

1 Toelichting

1.1 Inleiding

Het Rijk heeft aan de 30 rechtstreekse gemeenten, voor de periode 2000 tot 2005 en vervolgens voor de periode 2005 tot 2009, een investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) toegekend. De provincies hebben datzelfde gedaan ten aanzien van de (111) programmagemeenten. Dit ISV-budget bestaat uit verschillende voormalige budgetten, zoals het Stadsvernieuwingsfonds, de Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad, het Besluit woninggebonden subsidies (BWS), het Besluit locatiegebonden subsidies en budgetten op het terrein van gevelisolatie in verband met wegverkeerslawaai en raillawaai en bodemsanering. Voor de rechtstreekse gemeenten is daarnaast budget beschikbaar voor fysieke economische activiteiten en grootschalig groen.

Met dit ISV-budget - eventueel aangevuld met eigen gemeentelijke middelen - kan uitvoering worden gegeven aan de stedelijke vernieuwingsopgave van de gemeenten, zoals verwoord in het meerjarenontwikkelingsprogramma (MOP) van de desbetreffende gemeenten.

Na het wegvallen van de ‘cultuurimpulsgelden’ in het ISV III worden de subsidies voor Hoofdstuk 3 en 4 gedekt uit daartoe structureel beschikbaar gestelde middelen op de gemeentelijke begroting.

De Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing is als volgt opgebouwd:

  • 1.

    de hoofdstukken 1 en 6 omvatten respectievelijk de ‘kop en de staart’ van de verordening: algemene artikelen zoals begripsomschrijvingen en overgangs- en slotbepalingen, maar ook de algemene procedure voor het aanvragen, verlenen, vaststellen, intrekken of wijzigen en betalen van subsidies.

  • 2.

    de hoofdstukken 2, 3 en 4 bieden het kader voor het verstrekken van

    • a.

      subsidie voor ingrijpende verbetering van woningen,

    • b.

      subsidie voor ingrijpende verbetering van gemeentelijke monumenten, en

    • c.

      onderhoudsubsidie voor gemeentelijke monumenten

  • Deze hoofdstukken zijn de opvolgers van de per datum van inwerkingtreding van deze verordening in te trekken Subsidieverordening Stadsvernieuwing.

  • 3.

    hoofdstuk 5 biedt de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor het opplussen van woningen: het beter geschikt maken van woningen voor bewoners met een lichte functionele beperking. Het besluit tot het instellen van een dergelijke subsidieregeling is genomen met het aanvaarden van de Nota Volkshuisvesting en het op deze beleidsnota gebaseerde Plan van Aanpak Ouderenhuisvesting.

1.2 Juridisch kader

1.2.1 Algemeen

Voor de subsidieverordening zijn de Wet stedelijke vernieuwing (WSV), de Algemene wet bestuursrecht en de algemene verordeningsbevoegdheid uit artikel 149 Gemeentewet van belang. De WSV, die op 1 januari 2000 van kracht is geworden, bepaalt dat aan gemeenten investeringsbudget kan worden verstrekt ten behoeve van de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stedelijke vernieuwing. Dit beleid is door rechtstreekse gemeenten en programmagemeenten voor een groot deel neergelegd in het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma. De subsidieverordening stedelijke vernieuwing kan als een uitwerking van dat ontwikkelingsprogramma worden beschouwd. De WSV bevat echter niet de verplichting om een verordening in het leven te roepen (zoals de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing dat bijvoorbeeld deed).

1.2.2 De Algemene wet bestuursrecht en subsidieverordeningen

De Awb stelt (onder andere) eisen aan de procedure van subsidieverlening en geeft tevens een deel van de basisbepalingen die nodig zijn bij subsidieverlening (zoals weigering en intrekking van subsidie). De Awb bepaalt verder wanneer er sprake is van subsidie (artikel 4:21 eerste lid) en wanneer een wettelijk voorschrift (zoals een subsidieverordening) is vereist (artikel 4:23 eerste lid).

Er worden belangrijke stappen in het proces van subsidieverlening geregeld in zowel de Algemene wet bestuursrecht als in deze verordening. In het onderstaande schema is de samenhang van beide regelingen nog eens aangegeven.

Samenhang Awb en verordening in subsidieproces

Stap in subsidietraject

Belangrijkste bepalingen Awb

Belangrijkste bepalingen verordening

Vaststelling subsidieplafonds

4:22; 4:25 en verder

Artikel 3

Inname subsidieaanvraag

4:5 en verder

Artikel 5, eerste lid

Behandeling aanvraag

4:7 en verder

Artikel 5, tweede en derde lid

Beslissing op aanvraag

4:29 en verder

Artikel 6

Opleggen van verplichtingen

4:33 en verder

Artikel 7

Intrekking en Wijziging Subsidieverlening

4:48 en verder

-

Gereedmelding

Artikel 8

Vaststellen subsidie

4:42 en verder

Artikel 9

Uitbetaling

4:52 en verder

Artikel 9

1.2.3 Verordeningsbevoegdheid Gemeentewet

De grondslag voor de verordening wordt gevonden in artikel 149 Gemeentewet. Er moet worden teruggegrepen op deze algemene verordeningsbevoegdheid aangezien noch de Wet stedelijke vernieuwing noch de Awb een grondslag bevatten voor het vaststellen van een verordening. Op dit punt wijkt de Wet stedelijke vernieuwing dus af van bijvoorbeeld de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, die een zelfstandige grondslag (en verplichting) voor het vaststellen van een verordening bevatte (met de Invoeringswet wet stedelijke vernieuwing verdwenen).

Overgangsbepalingen

De bestaande Subsidieverordening Stadsvernieuwing is bij inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. In deze verordening is daarom een algemene overgangsbepaling opgenomen, waarin staat vermeld dat voor oude subsidieaanvragen de oude regelingen van kracht blijven.

1.3 Inhoudelijk kader

1.3.1 Zwolse Kijk, MeerjarenOntwikkelingsProgramma (MOP)

Ongeveer 90% van de particuliere woningen verkeert in redelijke tot goede staat. Knelpunten in de fysieke condities doen zich voor in de vooroorlogse wijken Assendorp, Kamperpoort en Binnenstad, maar in toenemende mate ook in de vroeg-naoorlogse wijken Diezerpoort en Holtenbroek (MOP, blz 128).

De bestaande subsidieregeling gaat uit van voorlichting en een aanbod van subsidie- en financieringsmogelijkheden. Deze passieve aanpak levert te weinig op en wordt vervangen door een actieve, gebiedsgerichte, aanpak.

1.3.2 Stadsconvenant Zwolle (december 1999)

In het door de gemeente met het rijk afgesloten stadsconvenant van december 1999 is afgesproken expliciet, maar niet uitsluitend, aandacht te besteden aan het bevorderen van de omgevingskwaliteit (met inbegrip van de kwaliteit van de openbare ruimte [...] stedenbouwkundige kenmerken, architectuur, cultuurhistorische elementen [...]) op het niveau van de stad als geheel en op het niveau van de wijken die bijzondere aandacht behoeven, alsmede [...]. Deze verordening, en met name de hoofdstukken 2 en 3, beogen hier mede invulling aan te geven.

1.3.3 Nota Ouderenhuisvesting, inclusief Plan van aanpak

Veel woningen zijn op dit moment niet helemaal geschikt voor ouderen. Voorbeelden zijn een te hoge opstap bij de voordeur en het balkon, te hoog gemonteerd hang- en sluitwerk, tegels zonder anti-sliplaag in de badkamer e.d. Door het aanpassen van de woningvoorraad levert de woning in ieder geval geen problemen op, indien bewoners door ouderdom lichte functiestoornissen ondervinden (b.v. beperkte arm- of handfunctie, evenwichtsstoornissen, beperkt uithoudingsvermogen, beperkt gezichtsvermogen e.d.). Voor ouderen is het tevens erg belangrijk dat er in de nabijheid voldoende voorzieningen aanwezig zijn (winkels, openbaar vervoer, huisarts, bank / postkantoor, recreatieve, culturele voorzieningen en verzorgingshuis e.d.).

Ten behoeve van het toetsen van de bestaande voorraad potentieel geschikte woningen voor ouderen op basis van het oppluslabel van de SEV (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting) is aan de woningcorporaties de “seniorenscore” uitgereikt. Dit is een handleiding en een computerprogramma voor het toetsen van bestaande woningen aan het oppluslabel. De woningcorporaties is verzocht om hiermee de geschiktheid van de huurwoningen en de mogelijkheden voor het opplussen te bepalen. De woningen nabij voorzieningen en verzorgingshuizen hebben hierbij prioriteit, vanwege de 24-uurs zorggarantie die vanuit de verzorgingshuizen zou kunnen worden geboden. Het toetsen van de woningen op basis van de seniorenscore heeft opgeleverd dat nabij De Kievitsbloem (Zwolle-zuid), De Esdoorn (Diezerpoort), De Molenhof (Assendorp), De Wissel (Berkum) en Rivierenhof (Aalanden) diverse complexen liggen die mogelijk kunnen worden opgeplust.

1.3.4 Monumentenbeleid

Het monumentenbeleid is neergelegd in een in januari 2000 vastgesteld Beleidsplan Monumentenzorg en Archeologie. Met als thema ‘Behoud in dynamiek’ is het streven er op gericht te behoeden c.q. te beschermen wat waardevol is zonder te bevriezen.

In totaal staan er ongeveer 300 door de gemeente beschermde monumenten in Zwolle. Voor de restauratie van rijksmonumenten is een landelijke regeling van kracht, namelijk het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim). Op grond van het Brim komen eigenaren in aanmerking voor een goedkope lening (eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie) of subsidie (Overige eigenaren). Zowel de subsidie als de lening kan gecombineerd worden met fiscale aftrek van onderhoudskosten.

Het onderhoud en de restauratie van gemeentelijke monumenten is echter niet fiscaal aftrekbaar. Het gemeentelijke subsidiebeleid richt zich mede daarom op instandhouding van gemeentelijke monumenten. Voor kleurhistorisch onderzoek is een uitzondering gemaakt; dit geldt ook voor rijksmonumenten.

1.3.5 Uitwerking van deze beleidsuitgangspunten

Ingrijpende verbetering

In grote lijnen wordt de aanpak geïnspireerd door de overweging, dat een zekere overheidsbijdrage in algemene zin gerechtvaardigd is, zeker wanneer de verbetering raakt aan het openbare domein. Met een gebiedsgerichte, stimulerende, aanpak kan bereikt worden dat de het eindresultaat van de verbeteringrepen meer is dan de som der delen.

Onderhoud van gemeentelijke monumenten

Eigenaren van monumenten lopen als gevolg van detaillering en materiaalgebruik in de praktijk aan tegen iets hogere dan normale onderhoudskosten. Regelmatig en zorgvuldig onderhoud is, zeker op de lange termijn, van groot belang voor instandhouding van monumenten. Om (particuliere) eigenaren te stimuleren tot regelmatig en zorgvuldig onderhoud is een eenvoudige subsidieregeling hiervoor in deze verordening opgenomen. Een vergelijkbare regeling in de (met inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken) subsidieverordening stadsvernieuwing bleek de afgelopen jaren zeer succesvol. De regeling voorziet in een bijdrage voor regulier onderhoud aan die onderdelen van het pand die van monumentale waarde zijn.

Opplussen van woningen

De in deze verordening opgenomen stimuleringsregeling vergoedt kosten voor het opplussen tot een maximumbedrag per goedkope huurwoning. Het gaat hierbij om de daadwerkelijke bouwkundige kosten, exclusief kosten voor voorbereiding en toezicht e.d.. Subsidiabele maatregelen zijn bouwkundige voorzieningen op basis van het oppluslabel van de SEV (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting) of het WoonKeur. Na het opplussen moeten de woningen minimaal voldoen aan de normen van het oppluslabel van de SEV. Ook de kosten voor het opplussen van gemeenschappelijke ruimten bij goedkope appartementen (huur en koop) kunnen tot een maximum bedrag per appartement worden vergoed. Het aanpassen van het appartement is volledig voor eigen verantwoordelijkheid en rekening van de koper.

Het ambitieniveau is om op deze wijze in drie jaar tijd minimaal 500 woningen op te plussen. Circa 80 % sociale huurwoningen en 20 % particuliere huurwoningen (met een huur beneden de huursubsidiegrens) en goedkope koopappartementen. Woningen in de nabijheid (max. 500 m) van voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, huisarts, bank / postkantoor, recreatieve, culturele voorzieningen en verzorgingshuis) hebben hierbij prioriteit.

1.4 Financieel kader

De middelen voor de stedelijke vernieuwing zijn afkomstig uit het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) en uit de door de raad ter beschikking gestelde middelen voor opplussen van woonruimte en middelen voor monumentensubsidies. Jaarlijks neemt de raad (bij gemeentebegroting) een besluit over de verdeling van de middelen over de in deze verordening onderscheiden subsidiecategorieën. Tegelijkertijd worden de subsidieplafonds vastgesteld voor de verschillende subsidies uit deze verordening.

De bestedingsdoelen van het ISV kunnen worden herleid uit de kaders die worden geboden door de Wet stedelijke vernieuwing enerzijds en de gemeentelijke plannen (meerjarenontwikkelingsprogramma en eventuele uitwerkingsplannen) anderzijds. De memorie van toelichting bij de Wet stedelijke vernieuwing noemt als doel van het ISV het stimuleren van stedelijke vernieuwing. Onder stedelijke vernieuwing verstaat de Wet stedelijke vernieuwing: ‘op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied’ (artikel 1, lid 1 van de wet). Stedelijke vernieuwing heeft in de wet betrekking op die stedelijke vernieuwing die door middel van ingrepen in de fysieke leefomgeving kan worden gerealiseerd, te weten op de gebieden wonen, ruimte, milieu, grootschalig groen en stadseconomie.

Het tweede kader wordt gevormd door het meerjarenontwikkelingsprogramma MOP. ISV-middelen zijn bedoeld om de doelstellingen uit het MOP te realiseren.

1.5 Evaluatie verordening

In de verordening is geen plicht opgenomen om de werking van de verordening te evalueren. De evaluatie van regelgeving is van groot belang. Evaluatie wordt echter niet in deze verordening geregeld, omdat de wettelijke regeling van het ISV zoals de wetgever die in formele zin heeft opgesteld al voorziet in een verslaglegging over zowel de besteding van de gelden als het behalen van de beoogde effecten. Daarnaast is er een uitgebreide monitor opgezet ten behoeve van de Tweede kamer en heeft de gemeente op grond van de wet de verplichting een ‘kwaliteitszorgsysteem’ in het leven te roepen.

2 Artikelsgewijze toelichting

2.1 Aanhef

De grondslag voor deze verordening ligt in artikel 149 Gemeentewet. De Wet stedelijke vernieuwing kent geen zelfstandige bevoegdheid tot het in het leven roepen van een subsidieverordening.

2.2 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De algemene bepalingen van hoofdstuk 1 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen of aanvullingen op deze algemene bepalingen staan in de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5. De bepalingen van hoofdstuk 1 zijn daarom naast de in hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 genoemde voorwaarden van toepassing.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die bij de toekenning van de verschillende subsidies een rol spelen.

Begrippen als subsidie, subsidieontvanger en subsidieaanvrager zijn niet in de begripsbepalingen opgenomen omdat deze al volgen uit het subsidiebegrip en de subsidietitel in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het begrip ‘stedelijke vernieuwing’ is niet opgenomen omdat dit al is gedefinieerd in de Wet stedelijke vernieuwing.

Artikel 3 Subsidiebudgetten

Dit artikel bepaalt dat de raad jaarlijks subsidiebudgetten vaststelt voor de subsidies uit de verordening. Deze budgetten gelden vervolgens als subsidieplafond.

Het subsidieplafond is feitelijk de koppeling van budgetten, die door de raad worden vastgesteld voor bepaalde subsidiedoelen, aan de verordening en de verdeelcriteria in de verordening. Artikel 4:22 Awb omschrijft het begrip subsidieplafond als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies. Overschrijding van het subsidieplafond is een financiële weigeringsgrond voor aanvragen om subsidieverlening. Artikel 4:25 Awb geeft aan dat een subsidieplafond bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt ingesteld. Artikel 4:26 Awb geeft aan dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag aan subsidie wordt verdeeld..

Het in het tweede lid bepaalde biedt de raad de mogelijkheid het subsidieplafond op te delen in verschillende (deel)subsidieplafonds, verdeeld naar de verschillende subsidiecategorieën of bijvoorbeeld verschillende wijken.

Het derde lid bepaalt dat flexibel kan worden omgegaan met de subsidieplafonds. Deze bepaling geeft de ruimte om maatwerk te leveren voor een plan en om de sectorale besteding van budgetten los te laten, indien dit voor het realiseren van het MOP gewenst is.

Op grond van artikel 18 van de Wet stedelijke vernieuwing kan de minister een aanvullend ISV-budget verstrekken als het rijksbudget tijdens het investeringstijdvak (2000 tot en met 2004) wordt verhoogd. Anderzijds bepaalt artikel 22 van die wet dat budget kan worden ingetrokken of gewijzigd bij strijdigheid van de wet met een verdrag (bijvoorbeeld EG-bepalingen). Omdat het gemeentelijk ISV-budget derhalve tussentijds door de minister kan worden aangepast, is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat de raad (deel)subsidieplafonds kan aanpassen als het gemeentelijk ISV-budget wijzigt. Wel dient dan te worden bezien wat de gevolgen zijn voor reeds ingediende aanvragen. Het is mogelijk dat in verband met opgebouwde rechten een overgangsregeling nodig is.

Artikel 4 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt bepaald dat de algemene bepalingen uit deze paragraaf van toepassing zijn, tenzij in de hoofdstukken 2 tot en met 5 door middel van aanvullende bepalingen hiervan wordt afgeweken.

Artikel 5 Aanvraag om subsidie

Artikel 4:1 Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Voor deze verordening is dat het college van B en W. Om de procedure te vergemakkelijken, zijn er door het college vastgestelde aanvraagformulieren te verkrijgen (lid 1). Lid 2 geeft aan welke stukken bij de aanvraag moeten worden overgelegd. De in de verordening opgenomen lijst is bewust beperkt gehouden tot de meest essentiële gegevens: om welke pand(en) gaat het, welke voorzieningen worden getroffen, wat zijn de geraamde kosten. De gevraagde gegevens zijn nodig om te beoordelen tot welke subsidiecategorie de aanvraag behoort, om noodzaak en doelmatigheid van het project te kunnen beoordelen en om het voorgestelde project te toetsen aan de gestelde prioriteiten. Het onder punt f genoemde kan betrekking hebben op tekeningen en in sommige gevallen een bestek.

Elementen voor een aanvraagformulier dat meer is toegesneden op de genoemde specifieke subsidies is te vinden in de toelichting op de artikelen die betrekking hebben op die subsidies.

Artikel 6 Verlenen en weigeren van subsidie

Burgemeester en wethouders verlenen de subsidie. Zij verlenen slechts subsidie indien het door de gemeente gereserveerde bedrag niet wordt overschreden. Dat laatste staat niet expliciet vermeld in dit artikel omdat dit is bepaald in de Awb (artikel 4:25, lid 2). De leden 1 en 2 vermelden welke termijn burgemeester en wethouders in acht nemen om de aanvraag te beoordelen.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat eveneens een aantal weigeringgronden voor subsidies (zie de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35). In artikel 4:25 van de Awb is bepaald in welk geval de subsidie in elk geval moet worden geweigerd (overschrijding subsidieplafond). Daarnaast zijn in artikel 4:35 van de Awb facultatieve weigeringgronden genoemd. Met name de weigeringgrond bij overschrijding van het subsidieplafond is cruciaal. Genoemde gronden zijn in deze verordening echter niet herhaald, daar ze vanuit de Awb rechtstreeks werken. In lid 3 staan weigeringgronden voor de subsidieverlening die niet reeds in de Awb zijn opgenomen.

Het vierde lid gaat ervan uit dat in beginsel nog niet met de werkzaamheden mag worden begonnen voordat de aanvraag is behandeld. De bepaling biedt echter de ruimte om, vooruitlopend op het indienen van de aanvraag om subsidie, toestemming te verkrijgen voor het starten van het project zonder het recht op subsidie te verliezen. Vanzelfsprekend zal de aanvrager hiertoe pas overgaan als hij een redelijke zekerheid heeft dat subsidie zal worden toegekend. Het is echter niet de bedoeling dat projecten die reeds zijn afgerond, alsnog voor subsidie in aanmerking komen. Wanneer burgemeester en wethouders instemmen met het begin van de werkzaamheden, wordt het project wel getoetst aan de overige vereisten op grond van deze verordening. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.

Vijfde lid: Voorrangsregeling bij overschrijding subsidieplafond

Dit artikellid beschrijft de werkwijze als er meerdere subsidie-aanvragen zijn en er een afweging moet worden gemaakt. Gekozen is voor de volgorde van binnenkomst (welke wordt gemeten op het moment dat de aanvraag volledig is) als bepalend criterium. Dit criterium zet niet in op een optimale kwaliteit van het plan, maar op rechtszekerheid en overzichtelijkheid.

Artikel 7 Verplichtingen

Dit artikel maakt het mogelijk andere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden dan op grond van de Awb reeds mogelijk is (artikel 4:37 Awb en verder). Artikel 4:37 geeft de bevoegdheid bepaalde verplichtingen op te leggen. Artikel 4:38 Awb bepaalt in het eerste lid dat verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen worden opgelegd, maar maakt het in het tweede lid wel noodzakelijk dat die bevoegdheid nog eens wordt opgenomen in het wettelijk voorschrift dat de basis vormt voor de subsidieverlening (in casu deze verordening).

Het niet naleven van de verplichtingen kan leiden tot intrekking van de subsidie. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.

Artikel 8 De gereedmelding

Zodra een project is voltooid, vindt de gereedmelding plaats door de subsidieaanvrager

(leden 1 en 2) . Een gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de plannen te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan.

Lid 3 bepaalt dat de gereedmelding tegelijkertijd de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vormt. Lid 4, sub a bepaalt dat een verklaring wordt bijgevoegd dat is voldaan aan de opgelegde verplichtingen. De gemeente controleert dus achteraf of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is ervoor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van het project is afgeweken van het goedgekeurde plan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Met het oog op de uitbetaling van de subsidie is het van belang te weten wanneer het project is voltooid (lid 4, sub c). Omdat de gemeente controle moet kunnen uitoefenen, moeten de rekeningen en betalingsbewijzen worden ingeleverd (lid 4, sub b). Ook de gemeente kan door het Rijk, respectievelijk de provincie worden gevraagd gegevens ter inzage te geven (artikel 23 Wet stedelijke vernieuwing). Deze bepaling gaat ervan uit dat alle bewijzen worden gevraagd bij de gereedmelding en door de gemeente worden gearchiveerd. Er is niet voor gekozen om de plicht op te leggen dat de gegevens gedurende een aantal jaren beschikbaar worden gehouden. Het probleem daarbij is namelijk dat er na de vaststelling van de subsidie geen mogelijkheid meer zou zijn om het overleggen van de gegevens af te dwingen.

Het zesde lid maakt het mogelijk in individuele gevallen als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing te verklaren die afwijkt van de bepalingen in het eerste lid. Hiermee kan een gereedmelding worden geregeld die bijvoorbeeld periodiek plaatsvindt in plaats van eenmalig aan het eind van een activiteit. Tevens kan een afwijkende uiterlijke termijn worden gegeven voor de gereedmelding.

Artikel 9 De vaststelling van de subsidie

De vaststelling dient om de hoogte van de subsidie definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college van burgemeester en wethouders instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de subsidie vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 van de Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe: het niet naleven van het bij of krachtens de verordening gestelde (lid 2). Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereedmelding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.

2.3 Hoofdstuk 2 Ingrijpende verbetering van woningen

Artikel 10 Toepassingsbereik

Subsidie kan in beginsel verstrekt worden indien het een woning betreft van minimaal 30 jaar oud, er in de afgelopen 10 jaar niet reeds eerder subsidie is verstrekt voor ingrijpende verbetering en de woning door de eigenaar bewoond wordt. Daarnaast dient het pand te liggen in een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied.

De leeftijd van een woning wordt gemeten van datum van oplevering van de woning tot aan de datum van de subsidieaanvraag.

De beperking tot woningen, die door de eigenaar bewoond worden, wordt ingegeven door het feit dat de kosten van de verbetering volledig voor rekening van een particulier komen en in het algemeen niet of slechts in beperkte mate gedekt kunnen worden uit een bedrijfsmatige exploitatie.

Met de aanwijzing van gebieden heeft het college van burgemeester en wethouders een sturingsinstrument om de subsidie daar terecht te laten komen waar dit vanuit een oogpunt van kwaliteit van de in dat gebied gelegen panden meest noodzakelijk wordt geacht. Het ligt voor de hand die gebieden voor een bepaalde periode aan te wijzen.

Artikel 11 Minimaal niveau subsidiabele kosten

Geen subsidie is mogelijk wanneer de verbetering tot het normale onderhoud gerekend moet worden. Die grens is nooit exact te trekken; in deze verordening wordt de grens gelegd bij de hoogte van de subsidiabele kosten van de verbeteringsingreep. Een investeringsniveau tot € 4.000,-- wordt nog gerekend tot normaal onderhoud. Boven dit investeringsniveau wordt de ingreep geacht ingrijpend te zijn.

Artikel 12 Toetsingscriteria voor subsidieverlening

Het college van burgemeester en wethouders stelt in de vorm van een beleidsregel toetsingscriteria vast waaraan de ingrijpende verbetering moet voldoen om gesubsidieerd te worden. De toetsingscriteria kunnen per gebied dat door het college op grond van artikel 10, lid 4 is aangewezen verschillen.

Artikel 13 Subsidiabele kosten

Gekozen is voor een ruime definitie van subsidiabele kosten, omdat bij ingrijpende verbetering niet zelden de genoemde kostenposten zullen optreden. Buíten de subsidiabele kosten vallen de kosten die samenhangen met in zelfwerkzaamheid uitgevoerde werkzaamheden. Daar is destijds voor gekozen om de subsidieregeling goed toetsbaar te houden.

Artikel 14 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op een percentage van de vastgestelde subsidiabele kosten, met daarbij een maximum.

2.4 Hoofstuk 3 Ingrijpende verbetering van gemeentelijke monumenten

Artikel 16 Toepassingsbereik

Subsidie kan in beginsel verstrekt worden indien het een gemeentelijk monument betreft, er in de afgelopen 10 jaar niet reeds eerder subsidie is verstrekt voor ingrijpende verbetering en het monument in eigendom is van een natuurlijk persoon.

De beperking tot monumenten welke in eigendom zijn van natuurlijke personen wordt ingegeven door het feit dat de kosten van de verbetering volledig voor rekening van een particulier komen en in het algemeen niet of slechts in beperkte mate gedekt kunnen worden uit een bedrijfsmatige exploitatie.

Artikel 17 Minimaal niveau subsidiabele kosten

Geen subsidie is mogelijk wanneer de verbetering tot het normale onderhoud gerekend moet worden. Die grens is nooit exact te trekken; in deze verordening wordt de grens gelegd bij de hoogte van de subsidiabele kosten van de verbeteringsingreep. Een investeringsniveau tot € 4.000,-- wordt nog gerekend tot normaal onderhoud. Boven dit investeringsniveau wordt de ingreep geacht ingrijpend te zijn.

Artikel 18 Toetsingscriteria voor subsidieverlening

Op grond van artikel 9, lid 3, van de Monumentenverordening 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders uitvoeringsvoorschriften vastgesteld. Deze uitvoeringsvoorschriften vormen een toetsingskader waaraan ingrepen aan gemeentelijke monumenten moeten voldoen. De genoemde uitvoeringsvoorschriften vormen ook de basis voor de toets of en in welke mate de voorgenomen ingrijpende verbetering subsidiabel is.

Artikel 19 Subsidiabele kosten

Gekozen is voor een ruime definitie van subsidiabele kosten, omdat bij ingrijpende verbetering niet zelden de genoemde kostenposten zullen optreden. Buiten de subsidiabele kosten vallen de kosten die samenhangen met in zelfwerkzaamheid uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 20 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op een percentage van de vastgestelde subsidiabele kosten, met daarbij een maximum.

Artikel 21

Vervallen

2.5 Hoofdstuk 4 Onderhoud van gemeentelijke monumenten

Artikel 22 Toepassingsbereik

Onderhoudskosten voor gemeentelijke monumenten zijn doorgaans hoger dan voor andere panden. Voor een gemeentelijk monument gelden daarnaast ook beperkingen die voor andere panden niet gelden. Deze subsidieverordening kent daarom voor gemeentelijke monumenten een bijdrageregeling voor gewoon onderhoud.

Ook hier geldt, om dezelfde reden als genoemd bij ingrijpende verbetering (hoofdstuk 3 van de verordening), dat de subsidiemogelijkheid beperkt wordt tot gemeentelijke monumenten die in eigendom zijn van een particuliere eigenaar. Een eigenaar van een gemeentelijk monument kan niet elk jaar in aanmerking komen voor een onderhoudsbijdrage. Wanneer in enig jaar een bijdrage wordt of is verstrekt op grond van deze verordening of op grond van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing, kan in het opvolgende kalenderjaar daarna geen bijdrage verleend worden.

Artikel 23 Het betreft normaal onderhoud

Om te voorkomen, dat ook voor zeer beperkte onderhoudsactiviteiten een bijdrage wordt gevraagd (de uitvoeringskosten staan bij deze kleine bedragen niet in verhouding tot het doel dat ermee gediend wordt) is een minimum aan subsidiabele kosten van € 1.000,-- in de verordening opgenomen. Om aan te geven dat het om regulier, niet-ingrijpend onderhoud gaat, is als voorwaarde opgenomen dat de subsidiabele kosten niet hoger mogen zijn dan € 4.000,--.

2.Bij de beoordeling van een aanvraag voor een onderhoudsbijdrage wordt gekeken of het onderhoud naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate het belang van de monumentenzorg dient.

Apart kunnen kleur-historische onderzoeken gesubsidieerd worden. Achtergrond hiervan is dit soort onderzoeken een enorme informatiebron zijn hoe het monument er in vroeger tijden heeft uitgezien. Dat kan, zo leert de Zwolse praktijk, leiden tot kleuradviezen die duidelijk afwijken van het ‘gangbare’.

Artikel 24 Eindresultaat onderhoudsvoorzieningen

Na het uitvoeren van het onderhoud dienen alle onderdelen van het gemeentelijke monument, die monumentale waarde hebben, weer in goede staat te zijn. Dit sluit aan bij hetgeen in artikel 20 als voorwaarde wordt gesteld: het moet om regulier onderhoud gaan. De onderhoudsbijdrage kan dus niet worden verstrekt indien na het plegen van het onderhoud nog delen van het monument in slechte staat verkeren, bijvoorbeeld in het geval van een meerjarenopknapbeurt.

Overigens wordt verwezen naar de toelichting op artikel 18.

Artikel 25 Subsidiabele kosten

In artikel 25, lid 1 tot en met 5, zijn limitatief de mogelijke subsidiabele kosten benoemd. Deze opsomming sluit materiaalkosten, indien het onderhoud zelf wordt uitgevoerd, niet uit. Wel subsidiabel zijn de kosten van een bouwkundige inspectie, bijvoorbeeld door de monumentenwacht.

Artikel 26 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op een percentage van de vastgestelde subsidiabele kosten. Gelet op de hoogte van de bij deze subsidieverlening gemoeide bedragen is afgezien van inkomensafhankelijkheid.

Artikel 26A Aanvraag en vaststelling onderhoudssubsidie

In het kader van de vermindering van de administratieve lastendruk (deregulering) is de onderhoudsregeling in 2010 gewijzigd. In plaats van een subsidieaanvraag voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden gevolgd door subsidieverlening, het uitvoeren van de werkzaamheden, de gereedmelding, het aanvragen van de eindverantwoordeing en tenslotte de subsidievaststelling en –uitbetaling is gekozen voor een subsidie-achteraf-systematiek. Daarbij kan de subsidieaanvrager nadat de (kleinschalige) onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd, een verzoek om subsidie indienen. Een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden, rekeningen en betaalbewijzen dienen ter controle wel zijn bijgevoegd. De onderhoudswerkzaamheden dienen conform de door de gemeente vastgestelde uitvoeringsvoorschriften te worden uitgevoerd, waarbij de monumentale waarden gespaard blijven. Na behandeling van de aanvraag, kan de subsidie worden vastgesteld en uitbetaald. Het college kan de in het derde lid genoemde termijn eenmalig verlengen. Een dergelijke verlenging wordt door het college van burgemeester en wethouders meegedeeld aan de subsidieaanvrager. Deze nieuwe systematiek draagt bij aan de vermindering van administratieve lasten voor zowel de aanvrager als de gemeente.

2.6 Hoofdstuk Opplussen van woonruimte

Artikel 27 Opplussen van woningen

De bijdrage voor het opplussen van woningen richt zich op zelfstandige huurwoningen met een huur die ligt onder de huursubsidie-aftoppingsgrens voor 1- en 2-persoonshuishoudens. Deze woningen zijn ook bereikbaar voor huishoudens met een wat een lager inkomen. De eigenaar van een koopwoning wordt geacht de benodigde investeringen zelf op te kunnen brengen.

Met het oog op een doelmatige besteding van middelen moet in de directe omgeving van de op te plussen woning wel een aantal voorzieningen aanwezig zijn, die voor ouderen en mindervaliden van belang zijn (lid 1). De hier genoemde voorzieningen en de afstand daarheen zijn afgeleid van de criteria die zijn gehanteerd voor de in ontwikkeling zijnde woonzorgzones.

Het gestelde in lid 2 is ingegeven door de gedachte, dat voor ouderen en mindervaliden geschikte woningen van recente bouwjaren bij de bouw minimaal al (moeten) zijn voorzien van de voorzieningen die behoren bij het oppluslabel.

Artikel 28 Opplussen van gemeenschappelijke ruimte

Voor het opplussen van gemeenschappelijke ruimten geldt ook de eis dat het woongebouw minimaal 10 jaar geleden moet zijn opgeleverd en moet voldoen aan minimaal twee van drie in lid 2 genoemde omgevingskenmerken.

In afwijking van de bepaling in artikel 27 kan een bijdrage ook verstrekt worden voor het opplussen van de gemeenschappelijke ruimte in een appartementencomplex van koopappartementen. Achtergrond hiervan is dat daarmee de individuele eigenaar, die belang heeft bij het opplussen, afhankelijk is van een Vereniging van Eigenaren. Een bijdragemogelijkheid kan een positieve invloed hebben op de beslissing om al dan niet de gemeenschappelijke ruimte aan te passen. De mogelijkheid van een bijdrage beperkt zich tot appartementencomplexen waarvan minimaal de helft van de appartementen als ‘goedkoop’ wordt aangemerkt. Voor de grens daarvan is aangesloten bij de Wet Bevordering Eigenwoningbezit.

Opgemerkt wordt dat de gemeenschappelijke ruimte in artikel 1, lid 15, is gedefinieerd als het totaal van ruimten in een woongebouw, dat dient om de woningen en bergingen in dat woongebouw te ontsluiten. Een aanvraag, en in het vervolg daarop een beslissing, heeft dus betrekking op het totaal van de gemeenschappelijke ruimten in een woongebouw.

Artikel 29 Voorwaarden voor subsidieverlening

Indien sprake is van opplussen als bedoeld in artikel 27 dient de opgepluste woning te voldoen aan de eisen van het zogenaamde oppluslabel. De eisen voor dit label zijn beschreven in het Handboek Opplussen van de SEV. De eisen in dat handboek zijn na het verschijnen ervan aangepast in die zin, dat de lichtsterkte van een lichtpunt bij de voordeur (en andere toegangsdeuren, inclusief balkon) is verminderd naar 50 tot 70 lux. Het heeft weinig zin als woningen in een appartementencomplex wel worden opgeplust en de gemeenschappelijke ruimte niet. Daarom is als voorwaarde voor een bijdrage voor het opplussen van woningen in een appartementencomplex als eis gesteld dat ook de gemeenschappelijke ruimte opgeplust moet zijn. De eisen daarvoor zijn ook beschreven in het Handboek Opplussen.

Indien sprake is van opplussen als bedoeld in artikel 28 dient de opgepluste gemeenschappelijke ruimte te voldoen aan de eisen van het zogenaamde oppluslabel. De eisen voor dit label zijn beschreven in het Handboek Opplussen van de SEV. De eisen in dat handboek zijn na het verschijnen ervan aangepast in die zin, dat de bedieningsweerstand voor liftdeuren is verminderd van 30 naar 18 Newton. Er is in dit artikel bewust geen koppeling gelegd met het aantal woningen in het complex dat voldoet aan het oppluslabel. Die koppeling wordt indirect wel gemaakt in artikel 28, lid 2, waar bepaald is dat de hoogte van de bijdrage afhangt van het aantal woningen in het complex dat voldoet aan het oppluslabel en wordt ontsloten door de bewuste gemeenschappelijke ruimte.

Ter besparing van kosten is niet als voorwaarde gesteld dat woning en / of gemeenschappelijke ruimte gecertificeerd moet zijn om voor een bijdrage in aanmerking te komen.

Artikel 31 Subsidie voor het opplussen

De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op 100 procent van de vastgestelde subsidiabele kosten, met daarbij een maximum.

Dat maximum is voor het opplussen van woningen vastgelegd in artikel 31, lid 1.

Het maximum voor het opplussen van een gemeenschappelijke ruimte is afhankelijk van het aantal appartementen dat voldoet aan de eisen van het oppluslabel en wordt ontsloten door de betreffende gemeenschappelijke ruimte. Het is daarbij niet relevant of die woningen opgeplust zijn met een bijdrage op grond van artikel 27 of reeds voldeden aan de eisen van het oppluslabel. Naarmate het aantal woningen dat voldoet aan het oppluslabel en wordt ontsloten door de betreffende gemeenschappelijke ruimte groter is, wordt de maximale bijdrage dus hoger. Hierdoor wordt voorkomen dat omvangrijke bijdragen worden verstrekt voor het opplussen van een gemeenschappelijke ruimte, terwijl het rendement daarvan relatief klein is.

2.7 Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:24 van de Awb bepaalt dat er ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dit Awb-artikel wordt door deze verordening uitgesloten.

De Wet stedelijke vernieuwing bepaalt reeds dat gemeenten uiterlijk op 1 juli 2005 verslag moeten uitbrengen aan het Rijk. Daarnaast is er een uitgebreide monitor opgezet ten behoeve van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en heeft de gemeente op grond van de wet de verplichting een ‘kwaliteitszorgsysteem’ in het leven te roepen. Met de uitsluiting van de Awb- verslaglegging wordt getracht een overmaat aan verslaglegging te voorkomen.

Artikel 34 Toezicht op de naleving

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van B en W aan te wijzen personen. Deze bepaling is opgenomen om de gemeente betere mogelijkheden te geven om anders dan aan de hand van de gereedmelding vast te stellen of de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of het bij of krachtens de verordening gestelde is nageleefd. De bepaling is nodig omdat de Wet stedelijke vernieuwing alleen het toezicht door het Rijk en de provincie regelt. Bij het zoeken naar de juiste personen voor het toezicht kan worden gekeken naar de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, waarin de ambtenaren van bouw- en woningtoezicht werden aangewezen als opsporingsambtenaar. Het gemeentelijk besluit toezichthouders zal op dit punt worden aangepast.

Artikel 36 Overgangsbepalingen

De bestaande Subsidieverordening wordt op het moment van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.De bepalingen van de regelingen op grond waarvan subsidie is verleend, blijven van toepassing zoals deze luidden op het moment van de verlening van de subsidie. Dit kan ook van belang zijn in verband met een ingesteld beroep.

Voor subsidieaanvragen op grond van hoofdstuk V (onderhoudsregeling gemeentelijke woonhuismonumenten) van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing geldt een iets aangepast overgangsregime omdat op grond van die verordening aanvragen voor een onderhoudsbijdrage na het treffen van voorzieningen wordt gedaan. Om te voorkomen dat eigenaren van gemeentelijke monumenten, die het onderhoud in 2003 reeds gepleegd hebben, maar nog geen aanvraag hebben ingediend , niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen, is opgenomen dat dit kan gebeuren tot 3 maanden na inwerkingtreding van deze verordening.