Uitvoeringsvoorschriften voor onderhoud en herstel van beschermde monumenten

Geldend van 01-07-2004 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsvoorschriften voor onderhoud en herstel van beschermde monumenten

UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR ONDERHOUD EN HERSTEL VAN BESCHERMDE MONUMENTEN

UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN

0. Algemeen

    • 0.1

      Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de oorspronkelijke vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

    • 0.2

      Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp de oorspronkelijke materialen en technieken te worden vervaardigd en afgewerkt.

    • 0.3

      Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen gevolgen heeft voor de oorspronkelijke vormgeving of detaillering (bijv. isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.). Deze toevoegingen zijn vergunningplichtig.

    • 0.4

      Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ontdekkingen van bouwhistorisch belang worden gedaan, dienen deze onmiddellijk te worden gemeld bij het team monumentenzorg van de gemeente Zwolle (tel. 038 – 498 2466).

    • 0.5

      Gemotiveerde afwijkingen van de hier gestelde uitvoeringsvoorschriften dienen vooraf te worden gemeld bij het team monumentenzorg van de gemeente Zwolle (tel. 038 – 498 2466).

1. Metsel-, voeg- en pleisterwerk

    • 1.1

      Gevelreiniging zonder vergunning is niet toegestaan. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water e.d. en het reinigen met behulp van chemische middelen.

    • 1.2

      In uitzonderlijke situaties waarin de gevels zijn aangetast door ernstige vervuiling (graffiti e.d.), dient de reiniging vooraf gemeld te worden bij het team monumentenzorg van de gemeente Zwolle (tel. 038 – 498 2466).

    • 1.3

      Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

    • 1.4

      Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

    • 1.5

      Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende steen en metselspecie (kalkspecie) te geschieden, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd.

    • 1.6

      Bestaand voegwerk dient zoveel mogelijk te worden gehandhaafd. Indien meer dan 25 % van het voegwerk aan een gevel vervangen moet worden, dient dit ter goedkeuring bij het team monumentenzorg te worden gemeld.

    • 1.7

      Nieuw voegwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het oorspronkelijke voegwerk.

      • 1.7.1

        . Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

      • 1.7.2

        . De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte als 1 staat tot 2.

      • 1.7.3

        . Het uithakken van voegen dient met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is slechts toegestaan met gebruikmaking van een kleine slijptol, voorzien van een afzuiging.

      • 1.7.4

        . Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

      • 1.7.5

        . Een monster van het nieuwe voegwerk dient voorafgaand aan het integraal uithakken van de gevel(s) ter goedkeuring te worden gemeld bij het team monumentenzorg van de gemeente Zwolle (tel. 038 – 498 2466).

    • 1.8

      Nieuw pleisterwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het oorspronkelijke pleisterwerk.

      • 1.8.1

        . Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

      • 1.8.2

        . De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast.

2. Timmerwerk

    • 2.1

      Het vervangen van houten onderdelen dient op historisch verantwoorde wijze te gebeuren, waarbij de oorspronkelijke detaillering, vormgeving en houtsoort als uitgangspunt dienen.

    • 2.2

      De vervangende houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande.

    • 2.3

      Het houtwerk dat blijvend in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

    • 2.4

      De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

    • 2.5

      Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

3. Schilderwerk

    • 3.1

      Nieuw schilderwerk dient ten aanzien van systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het oorspronkelijke schilderwerk. Indien onduidelijkheid bestaat over de juiste kleurstelling dient door middel van deskundig kleuronderzoek de juiste kleurstelling te worden achterhaald.

    • 3.2

      De hechting van de oude nog aanwezige verflagen dient gecontroleerd te worden. Slecht hechtende lagen te verwijderen middels afsteken, schrapen of schuren.

    • 3.3

      Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden. (krachtens het Brandveiligheidsbesluit bijzondere gebouwen). Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan.

    • 3.4

      Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende, damp-open verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

    • 3.5

      Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

4. Zink-, koper- en loodwerk

    • 4.1

      Het zinkwerk dient in de dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd.

      • 4.1.1

        . Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

      • 4.1.2

        . Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd.

      • 4.1.3

        . De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd.

      • 4.1.4

        . Bij gootlengtes langer dan 8 m dient het zink in de bakgoten van een broek- of een rekstuk te worden voorzien.

      • 4.1.5

        . De achteropstand van de zinken goot is minstens 30mm hoger dan de vooropstand.

    • 4.2

      Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn.

    • 4.3

      De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

    • 4.4

      Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

    • 4.5

      Koperen goten dienen volgens de methode beschreven in het infoblad ‘koperen goten’ van de Monumentenwacht te worden uitgevoerd.

    • 4.6

      Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m² (NHL 20) en uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

      • 4.6.1

        . Muurlood, zwaar NHL 25, aanbrengen in stukken van max. 1 m, met overlappen van min. 10 cm. Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (3 cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd. De voeg af te werken met dezelfde kleur en samenstelling als de bestaande voegspecie.

      • 4.6.2

        . Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m² (NHL 20) en met loodproppen in voldoende diep uitgehakt of uitgeslepen voegen (3 cm) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

      • 4.6.3

        . Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/m² (NHL 25), in meterstukken met gefelste naden te worden uitgevoerd. Op ieder felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

    • 4.7

      Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

5. IJzerwerk en smeedwerk

    • 5.1

      Oud smeedwerk zoals ankers, ogen, gehengen en houvasten zoveel mogelijk herstellen en handhaven.

    • 5.2

      Al het nieuw ingebrachte ijzerwerk moet thermisch verzinkt zijn met een laagdikte van minimaal 100 micron.

    • 5.3

      Ankers, doken e.d. voor de bevestiging van natuursteenwerk dienen van roestvaststaal of brons te zijn gemaakt.

    • 5.4

      Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.

6. Dakdekkerswerk

    • 6.1

      DAKPANNEN Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking dienen nieuw aan te brengen pannen in vorm, type en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke pannen.

      • 6.1.1

        . Bij voorkeur dienen oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

      • 6.1.2

        . Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

      • 6.1.3

        . De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een kalkspecie te worden aangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd.

      • 6.1.4

        . De eventueel toe te passen panhaken en –klemmen dienen in roestvast staal te zijn uitgevoerd.

    • 6.2

      LEIEN Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting en vorm, alsmede ten aanzien van de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen te komen met de oorspronkelijke leidekking.

      • 6.2.1

        . De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken (type 316) worden bevestigd.

      • 6.2.2

        . De levering van leien dient te geschieden onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

      • 6.2.3

        . De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

    • 6.3

      RIET De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

      • 6.3.1

        . Het rietdekkerswerk dient met inlands riet te worden uitgevoerd.

      • 6.3.2

        . Het rietwerk dient met dun eenjarig riet met een fris gele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet te worden uitgevoerd. De in de bossen aanwezige doelen dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

      • 6.3.3

        . Bij het dekken van het riet dient gebruik gemaakt te worden van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd ijzer. Binddraad nr. 8 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan.

      • 6.3.4

        . Voorzover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

      • 6.3.5

        . Bij killen mogen geen zinken goten worden toegepast, doch het riet moet steeds in de killen worden doorgedekt.

      • 6.3.6

        . Rietvorsten dienen in gewapende kalkspecie te worden gelegd. De wijze van nokafwerking dient in materiaal, vorm en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

7. Natuursteenwerk

    • 7.1

      Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. te zijn verwerkt.

    • 7.2

      De te vervangen natuursteen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de oorspronkelijke detaillering te worden uitgevoerd.

    • 7.3

      Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

    • 7.4

      Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

8. Diversen

  • 8.1

    Het glaswerk dient in enkel glas (in stopverf gezet) en in principe zonder gebruikmaking van glaslatten te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Ten aanzien van de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar de voorschriften 2.1 en 2.2.

  • 8.2

    Bij vervanging van glaswerk is de toevoeging van ventilatieroosters en suskasten in de glasopening niet toegestaan.

  • 8.3

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

  • 8.4

    De houtaantasterbestrijding dient conform de norm NEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimte en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

    • 8.4.1

      . Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters dient vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren te worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de gemeente.

    • 8.4.2

      . Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

    • 8.4.3

      . Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.