Ligplaatsenverordening woonschepen

Geldend van 27-03-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Ligplaatsenverordening woonschepen

Gemeente Zwolle, bekendmaking van de ligplaatsenverordening woonschepen.

De Raad van de gemeente Zwolle

besluit:

De ligplaatsenverordening 2013 in te trekken en de ligplaatsenverordening woonschepen vast te stellen.

Deze verordening treedt 27 maart 2020 in werking.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    beschermd stadsgezicht: het bij ministerieel besluit van 14 oktober 1993, kenmerk 187.298, aangewezen gebied met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. Binnen dit gebied gelden beschermende regels om de cultuurhistorische waarde te behouden.

  • 2.

    bijbehorende voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik dan wel onderhoud van het woonschip niet of niet goed mogelijk is, zoals een bijboot, steiger, werkvlot en/of maximaal 2 toegangsvoorzieningen.

  • 3.

    bijboot: een licht vaartuig, waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1,5 meter boven de waterlijn en de oppervlakte niet groter is dan 15 m2.

  • 4.

    werkvlot: een drijvend object ten behoeve van onderhoud met een maximale oppervlakte van 4 m2.

  • 5.

    toegangsvoorziening: een voorziening die vanaf de wal toegang tot het woonschip mogelijk maakt.

  • 6.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

  • 7.

    ligplaats: een gedeelte van openbaar water in de gemeente Zwolle, dat in het geldende bestemmingsplan als zodanig is aangewezen.

  • 8.

    woonschip: een schip dat in hoofdzaak voor bewoning wordt gebruikt en dat bestemd is en gebruikt wordt voor de vaart. Daaronder worden tevens verstaan, de schepen gelegen tussen de Diezerpoorterbrug en het Pelserbrugje aan de zijde van de Pletterstraat welke bestemd zijn voor horeca- en cultuurdoeleinden met – alleen in combinatie hiermee en ondergeschikt hieraan-, een woonfunctie en voor zover het een schip betreft dat bestemd is en gebruikt wordt voor de vaart.

  • 9.

    peil: het waterpeil ter plaatse van de ligplaatsen.

  • 10.

    walgebruik: het gebruik van de naast het woonschip gelegen oever als tuin en/of berging. Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van normaal gebruik van het woonschip, waaronder toegangsvoorzieningen, vallen buiten deze definitie.

Artikel 2 Wijze van meten

  • 1.

    De hoogte van een woonschip: vanaf het peil tot het hoogste punt van een woonschip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen van een woonschip, zoals masten, schoorstenen, antennes en daarmee vergelijkbare voorzieningen.

  • 2.

    De breedte van een woonschip: het punt waar de constructie van het woonschip, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het breedst is. Ondergeschikte en/of niet-vaste delen die buiten de constructie steken, zoals zwaarden, rondhouten en eenvoudig demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend.

  • 3.

    De lengte van een woonschip: het punt waar de constructie van het woonschip, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het langst is. Ondergeschikte en/of niet-vaste delen die buiten de constructie steken, zoals rondhouten, roerbladen en boegsprieten, en eenvoudig demontabele voorzieningen worden niet meegerekend.

Artikel 3 Ligplaatsenvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder ligplaatsenvergunning van het college met een woonschip een ligplaats in te nemen.

  • 2.

    Een aanvraag om een ligplaatsenvergunning wordt ingediend met behulp van een daartoe vastgesteld formulier.

  • 3.

    Een ligplaatsenvergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      het innemen van de beoogde ligplaats niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan dan wel het beoogde gebruik daarmee in strijd is en er – voor zover van belang - niet meegewerkt wordt aan het afwijken van het bestemmingsplan.

    • b.

      de verlening van de ligplaatsenvergunning zou leiden tot een overschrijding van het maximaal aantal aangewezen ligplaatsen in een geldend bestemmingsplan.

    • c.

      voor de ligplaats al een vergunning is verleend en de houder van die vergunning niet bereid is om de inname van de betreffende ligplaats te beëindigen.

    • d.

      het woonschip niet voldoet aan de eisen zoals bepaald in artikel 4 en 8 en voor zover van toepassing, artikel 5.

    • e.

      het woonschip niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, tenzij het college van oordeel is dat de ligplaatsenvergunning niettemin moet worden verleend. Het college wijkt in dat geval gemotiveerd van het advies van de welstandscommissie af.

  • 4.

    Het college kan afwijken van het in lid 3 onder d bepaalde indien het de maatvoering en bijbehorende voorzieningen van een eerder bewoond en vergund woonschip in de gemeente Zwolle betreft en dat in het belang van de volkshuisvesting is of strikte toepassing van het bepaalde leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 5.

    De ligplaatsenvergunning wordt op naam van de aanvrager van de vergunning gesteld en vermeldt de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende voorzieningen en de kenmerken van het woonschip, waaronder de naam en de maten.

  • 6.

    Het college verleent de ligplaatsenvergunning in beginsel voor onbepaalde tijd. Het college kan in voorkomende gevallen een ligplaatsenvergunning voor bepaalde tijd verlenen.

  • 7.

    Aan een ligplaatsenvergunning kunnen, in aanvulling op de eisen zoals gesteld in deze verordening, aanvullende voorschriften worden verbonden. De voorschriften kunnen onder andere betrekking hebben op:

    • a.

      veiligheid en volksgezondheid.

    • b.

      de maximale diepgang van het woonschip.

    • c.

      de bij het woonschip toegestane voorzieningen.

    • d.

      de redelijke eisen van welstand.

  • 8.

    Bij verkoop van een woonschip kan de ligplaatsenvergunning van het liggende woonschip op aanvraag door het college worden overgeschreven op naam van de nieuwe eigenaar.

Artikel 4 Plaats, maatvoering en onderlinge afstand

  • 1.

    Het woonschip dient geheel te liggen binnen de daartoe in een geldend bestemmingsplan aangeduide zone.

  • 2.

    Voor woonschepen gelden de volgende regels:

    • a.

      Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ in een geldend bestemmingsplan:

      1. Ter plaatse van ‘specifieke bouwaanduiding-1’:

      -mag de lengte van een woonschip maximaal 30 meter bedragen;

      -mag de breedte van een woonschip maximaal 6 meter bedragen;

      -mag de hoogte van een woonschip maximaal 5 meter bedragen;

      -mag de hoogte van een roef en luikenkap maximaal 3 meter bedragen.

      2. Ter plaatse van ‘specifieke bouwaanduiding-2’:

      -mag de lengte van een woonschip maximaal 25 meter bedragen;

      -mag de breedte van een bouwwerk maximaal 5 meter bedragen;

      -mag de hoogte van een woonschip maximaal 3,5 meter voor ten minste 1/3e deel van de lengte van het bouwwerk en maximaal 5,5 meter voor het overige deel bedragen.

      -moeten de aanbouwen, uitbouwen, opbouwen dan wel terrassen van het woonschip passen binnen de hierboven voorgeschreven maximale maatvoering, waarbij een terras op tenminste 3 meter van een aangrenzende boot ligt.

      3. Ter plaatse van ‘specifieke bouwaanduiding-3’:

      -mag de lengte van een woonschip maximaal 25 meter bedragen;

      -mag de breedte van een woonschip maximaal 6 meter bedragen;

      -mag de hoogte maximaal 3 meter bedragen voor ten minste 1/3e deel van de lengte van het bouwwerk en maximaal 4,5 meter voor het overige deel bedragen.

      -moeten de aanbouwen, uitbouwen, opbouwen dan wel terrassen van het woonschip passen binnen de hierboven voorgeschreven maximale maatvoering, waarbij een terras op tenminste 3 meter van een aangrenzende boot ligt.

      4. Ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding-4’:

      -mag de lengte van een woonschip mag maximaal 25 meter bedragen;

      -mag de breedte van een woonschip mag maximaal 6 meter bedragen;

      -mag de hoogte van een woonschip mag maximaal 3,5 meter voor ten minste 1/3e deel van de lengte van het bouwwerk en maximaal 5,5 meter voor het overige deel bedragen.

      -moeten de aanbouwen, uitbouwen, opbouwen dan wel terrassen van het woonschip passen binnen de hierboven voorgeschreven maximale maatvoering, waarbij een terras op tenminste 3 meter van een aangrenzende boot ligt.

    • b.

      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaats horecaschepen’:

      -mag de lengte van een woonschip maximaal 30 meter bedragen;

      -mag de breedte van een woonschip maximaal 6 meter bedragen;

      -mag de hoogte van een woonschip maximaal 5 meter bedragen.

    • c.

      De minimale afstand tussen de opbouwen van een woonschip en een ander woonschip, een drijvend bouwwerk en/of een recreatief schip dient ten minste 5 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand tussen de opbouwen kleiner is zoals vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, dan mag de bestaande afstand worden gehandhaafd, totdat het woonschip wordt vervangen door een ander woonschip.

    • d.

      De minimale afstand tussen een woonschip en een ander woonschip, een drijvend bouwwerk en/of een recreatief schip, dient ten minste 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is zoals vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, dan mag de bestaande afstand worden gehandhaafd, totdat het woonschip wordt vervangen door een ander woonschip.

Artikel 5 Woonschip binnen het beschermd stadsgezicht

Een woonschip binnen het beschermd stadsgezicht (‘specifieke bouwaanduiding 1’ in het geldend bestemmingsplan) betreft een historisch schip: een woonschip welke aanvankelijk is gebouwd als bedrijfsvaartuig voor de binnenvaart, gebouwd voor 1960 en dat qua uiterlijk zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat van bouw en uitrusting is en wordt gehouden.

Artikel 6 Objecten behorend bij een woonschip

  • 1.

    Per woonschip is één bijboot toegestaan.

  • 2.

    Per woonschip is één werkvlot toegestaan.

  • 3.

    Per woonschip zijn maximaal twee toegangsvoorziening toegestaan:

    a. Met een gezamenlijke maximale breedte van 2,5 meter.

    b. Eventueel voorzien van een omheining met een maximale hoogte van 1 meter gemeten vanaf het loopoppervlak.

Artikel 7 Walgebruik

Gebruik van kade, wal of waterkering is niet toegestaan, tenzij dit gebruik expliciet is bestemd in het geldende bestemmingsplan.

Artikel 8 Veiligheids- en gezondheidseisen

In het kader van de veiligheid en gezondheid dient een woonschip in ieder geval te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1.

    Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien:

    a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of

    b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90°C.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid kan in plaats van onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064 worden uitgegaan van brandklasse A1, of A1fl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 3.

    Een voorziening voor de afvoer van rook is brandveilig uitgevoerd, conform NEN-norm 6062.

  • 4.

    Op het woonschip zijn voorzieningen aanwezig die aansluiting op het rioleringsstelsel mogelijk maken.

  • 5.

    Het is verboden op een woonschip aggregaten te gebruiken voor het opwekken van energie.

  • 6.

    Van het in lid 5 gestelde verbod kan het college ontheffing verlenen indien ter plaatse van de ligplaats geen of onvoldoende walvoorzieningen zijn aangebracht voor het verkrijgen van de benodigde energie.

Artikel 9 Vervangen of veranderen van het woonschip

  • 1.

    Bij vervanging van het woonschip door een ander woonschip, moet er vooraf een gewijzigde ligplaatsenvergunning zijn verleend.

  • 2.

    Het is verboden om het woonschip aan te passen zonder een daartoe verleende (gewijzigde) ligplaatsenvergunning, tenzij:

    a. er sprake is van een activiteit zoals bedoeld in de onderdelen 1,4,5,6,7 en 8 van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, en, voor zover van toepassing, wordt voldaan aan artikel 4a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

    b. er sprake is van een activiteit zoals bedoeld in onderdeel 8 van artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, mits het niet gaat om een activiteit als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3.

    Op een aanvraag voor wijziging van een ligplaatsenvergunning zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel, zijn de bepalingen in artikel 3, lid 2 tot en met 7 met uitzondering van lid 3, sub b en c, van toepassing.

Artikel 10 Intrekken ligplaatsenvergunning

Het college kan een ligplaatsenvergunning intrekken als:

  • 1.

    De ligplaatsenvergunning is verleend als gevolg van onjuist verstrekte informatie in de vergunningaanvraag.

  • 2.

    Het woonschip in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

  • 3.

    Niet meer wordt voldaan aan hetgeen bepaald in artikel 4, 6 en 8 en voor zover van toepassing artikel 5 en 7.

  • 4.

    Het woonschip gedurende een periode van minimaal 1 jaar niet bewoond is.

  • 5.

    Het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft niet langer voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

  • 6.

    Het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft zonder melding aan het college gedurende een periode langer dan 12 aaneengesloten weken buiten de gemeente verblijft.

  • 7.

    Wanneer de ligplaats niet binnen 26 weken, dan wel binnen de in de ligplaatsenvergunning bepaalde termijn, na verzenddatum van de ligplaatsenvergunning is ingenomen door het vergunde woonschip.

Artikel 11 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan zowel de vergunninghouder alsmede een eventuele gebruiker van een woonschip aanwijzingen geven met betrekking tot het tijdelijk innemen en het veranderen van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De vergunninghouder alsmede de eventuele gebruiker is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen zoals bedoeld in lid 1 op te volgen.

Artikel 12 Toezicht op de naleving van de verordening

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bij besluit van het college aan te wijzen personen belast.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in deze verordening, gelet op de redelijkheid en billijkheid.

Artikel 14 Overgangsbepaling

  • 1.

    De ligplaatsenvergunningen, die zijn verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Ligplaatsenverordening woonschepen 2005 of de Ligplaatsenverordening woonschepen 2013, zoals die luidde tot inwerkingtreding van deze verordening, worden geacht verstrekt te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning op grond van artikel 3, lid 1 of artikel 9, lid 1, van deze verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3.

    Een bestaande ligplaatsenvergunning voor een woonschip dat niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in deze verordening, blijft gehandhaafd totdat het woonschip vervangen wordt.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling treedt in werking op 27 maart 2020 en kan worden aangehaald als Ligplaatsenverordening woonschepen. Deze regeling vervangt daarmee de Ligplaatsenverordening woonschepen 2013.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 20-01-2020

P. Snijders, voorzitter

A. ten Have, griffier