Regeling vervallen per 01-01-2024

Erfgoedverordening Zwolle 2010.

Geldend van 14-10-2010 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING ZWOLLE 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • a.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a;

  • 2.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken of terreinen bedoeld in het eerste lid;

  • 3.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 4.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 5.

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet 1988, door het college ingestelde welstands/monumentencommissie, die als taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • 6.

    uitvoeringsvoorschriften: de door het college vastgestelde voorschriften voor uitvoering van werkzaamheden aan beschermde monumenten;

  • 7.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • 8.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen gaat beantwoorden;

  • 9.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • 10.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 11.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 12.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in lid 1 moet onderbouwd zijn.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college over de aanwijzing advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 4 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk

gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Voor een wijziging zijn artikel 3, tweede, derde en vierde lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Als de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis, is blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

Artikel 7 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, derde lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 8 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

  • 3. De inhoud en de datum van de wijziging als bedoeld in artikel 6 worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 4. De intrekking als bedoeld in artikel 7 en de datum waarop de aanwijzing is ingetrokken worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met de voorschriften uit een verleende vergunning:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Onderhoud en herstel van een beschermd monument dient plaats te vinden volgens door het college vastgestelde uitvoeringsvoorschriften.

  • 4. Het verbod en de vergunningsplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd en indien die regels worden nageleefd.

  • 5. De bescherming als bedoeld in de het eerste, tweede en derde lid geldt slechts ten aanzien van het exterieur van het gemeentelijk monument, tenzij de beschrijving van het monument tevens andere, niet tot het exterieur te rekenen, onderdelen bevat.

Artikel 10 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 11 Termijnen van advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 11 A Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 11 B Voorschriften

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 12 Intrekken of wijzigen van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

Hoofdstuk 4 Beschermde (rijks)monumenten

Artikel 13 Vergunning voor beschermd monument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologisch erfgoed

Artikel 14 Opgraving en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Zwolle onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen, als bedoeld in artikel 1, negende lid van deze verordening, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder dient, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak, als bedoel in artikel 1, tiende lid van deze verordening, ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

Artikel 15 Meldingsplicht

  • 1. Degene die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek een zaak vindt, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het van belang is als archeologisch erfgoed, meldt dit zo spoedig mogelijk bij het college.

  • 2. De gerechtigde tot het in het eerste lid bedoelde gevonden erfgoed is gehouden om de zaak gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor archeologisch onderzoek.

Artikel 16 Kostentoerekening

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het toekennen van compensatie voor schade ten gevolge van besluitvorming in het belang van de archeologische monumentenzorg die een belanghebbende lijdt en die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen last behoort te blijven.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 17 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9, lid 3 en 4 en artikel 15 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 18 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 19 Intrekking Monumentenverordening 2004

Bij inwerkingtreding van deze verordening wordt de Monumentenverordening 2004 ingetrokken.

Artikel 20 Overgangsbepalingen

  • 1. De op grond van de ingevolge artikel 19 vervallen Monumentenverordening 2004 geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 19 ingetrokken verordening.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Erfgoedverordening 2010´.

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van deze verordening, die is gebaseerd op de VNG modelverordening.

Vier hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:

  • 1.

    de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument. Dit betreft ook archeologische monumenten;

  • 2.

    het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten;

  • 3.

    de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    een regeling ten behoeve van het archeologisch erfgoed.

Daarnaast is beoogd het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk aanwijzingsbeleid van monumenten.

Gelet op het project Deregulering VNG-modelverordeningen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van september 2007, alsmede de feitelijke samenhang tussen monumenten en archeologie, is de Monumentenverordening 2004 aangevuld met een archeologisch deel. De nieuwe verordening heet daarom Erfgoedverordening.

Specifiek in het kader van de deregulering zijn mogelijkheden opgenomen om de bestaande monumentenvergunning te vereenvoudigen door de mogelijkheid op te nemen dat het college nadere regels kan stellen (uitvoeringsrichtlijnen) waarmee de vergunningplicht (deels) komt te vervallen. Dit is een analoge toepassing van wat op rijksniveau het Algemeen Positief Advies (APA) werd genoemd: bepaalde (eenvoudige en vastomlijnde) wijzigingen aan een monument mogen op grond hiervan vrijwel altijd worden uitgevoerd zonder een instandhoudingbepaling te overtreden. De vergunningplicht voor andere, complexe wijzigingen wordt gehandhaafd.

De instandhoudingbepaling met betrekking tot archeologisch erfgoed vloeit voort uit de Wet op de archeologische monumentenzorg (tot stand gekomen op grond het Verdrag van Malta) en het door de raad vastgestelde archeologiebeleid.

De huidige wijziging van de model Erfgoedverordening houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Wabo), de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Invoeringswet Wabo), het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen: Bor) en de Regeling omgevingsrecht (hierna te noemen: Mor).

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wabo regelt de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. De meest bekende daarvan zijn:

  • -

    de bouwvergunning;

  • -

    de aanlegvergunning;

  • -

    de sloopvergunning;

  • -

    de monumentenvergunning;

  • -

    de milieuvergunning;

  • -

    de kapvergunning.

De Wabo beoogt tegemoet te komen aan het belang van een snelle dienstverlening. Het bevorderen van de tijdige besluitvorming vormt hiervan een onderdeel.

Eén aanvraag; één bevoegd gezag; één loket

De centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat de aanvrager vanaf een nader te bepalen moment in 2010 één omgevingsvergunning hoeft aan te vragen voor zijn project. De aanvrager geeft aan op welke activiteiten (bouw, aanleg, sloop enz.) zijn aanvraag betrekking heeft. Voor de Erfgoedverordening betekent dit dat bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor monumenten in één verzoek worden aangevraagd.

De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming.

Bevoegd gezag

Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

In het Bor worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het college van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere categorieën inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het Bor omschreven.

Toestemmingsstelsels

Er bestaan verschillende methoden om de toestemmingstelsels (=vergunning en ontheffing) te integreren in de omgevingsvergunning. De toestemmingstelsels die altijd zien op plaatsgebonden activiteiten zijn volledig in de Wabo geïntegreerd; de bestaande toestemmingstelsels in de betreffende wetten of verordeningen vervallen. Het gaat om een procedurele integratie van de verschillende toestemmingstelsels. De inhoudelijke beoordeling vindt gecoördineerd plaats. Dit betekent dat de verschillende toetsingskaders niet zijn geïntegreerd. Het toetsingskader van de Wabo bestaat derhalve uit een optelling van de afzonderlijke toetsingskaders. Deze verschillende toetsingskaders wegen allen even zwaar.

De Wabo en de Erfgoedverordening

De monumentenvergunning uit de Erfgoedverordening integreert volledig in de omgevingsvergunning, omdat het om plaatsgebonden activiteiten gaat. Daarom is in artikel 2.2 van de Wabo bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Een extra overweging voor het volledig integreren van de monumentenvergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van de monumentenvergunning in de praktijk vaak samenliep met de verlening van de bouwvergunning of de aanlegvergunning.

De Erfgoedverordening bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen. De Wabo ziet op vergunningen en ontheffingen en niet op nadere regels. Het college blijft hiervoor het bevoegd gezag.

Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake de gemeentelijke monumenten is in de verordening bepaald. De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek is als uitgangspunt genomen.