Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder

Geldend van 09-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van de directeur van de eenheid Ontwikkeling, Realisatie & Beheer van 8 januari 2013, no. 19045;

gelet op:

  • -

    Bomenverordening Noordoostpolder 2005;

  • -

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 5, elfde van het Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004;

  • -

    artikel 25, eerste lid onder i van het Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

B E S L U I T:

vast te stellen:

BELEIDSREGEL INSTANDHOUDING LANDSCHAPPELIJKE BEPLANTINGEN NOORDOOSTPOLDER

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen en werkingssfeer

  • 1. Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      verordening: bomenverordening Noordoostpolder 2005;

    • b.

      plantseizoen: de periode van het jaar die geschikt is om beplanting aan te leggen die een goede kans heeft om in stand te blijven. Voor het realiseren van een singelbeplanting loopt deze periode vanaf het moment waarop de bomen en struiken hun blad verloren hebben tot het moment waarop de knoppen beginnen uit te lopen, met uitzondering van eventuele periodes met vorst of sneeuw;

    • c.

      vergunning: omgevingsvergunning zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • d.

      herplantplicht: een verplichting tot het herbeplanten van een structuurbepalende houtopstand, die het college oplegt krachtens artikel 5, eerste lid van de verordening.

    • e.

      bestemmingsplan: het geldende bestemmingsplan voor percelen buiten de bebouwde kom.

  • 2. Bij de uitleg van deze beleidsregel zijn tevens de begripsomschrijvingen uit de Bomenverordening Noordoostpolder 2005 van toepassing.

Paragraaf 2 Vergunningen

Artikel 2 Aanvraag om een vergunning voor een erfsingel

  • 1. Een aanvraag om een vergunning voor het vellen van een erfsingel of deel daarvan, wordt uitsluitend in behandeling genomen indien deze een beplantingsplan bevat.

  • 2. Het beplantingsplan bevat ten minste:

    • a.

      een plattegrondtekening in schaal 1:1000 waarop is aangegeven waar de nieuwe erfsingel gerealiseerd wordt en in welke breedte;

    • b.

      het assortiment dat wordt aangeplant, met de hoeveelheden per soort, onderverdeeld naar boomvormers en struikvormers;

    • c.

      een tekening of beschrijving van het aantal rijen dat wordt aangeplant en de onderlinge afstanden waarin het plantmateriaal wordt aangeplant, zowel binnen de rijen als tussen de rijen.

Artikel 3 Vergunning voor het vellen van een erfsingel

  • 1. Een vergunning voor het vellen van een erfsingel of deel daarvan, wordt uitsluitend verleend, als:

    • a.

      de erfsingel geveld moet worden omdat op die plaats een bouwwerk, uitweg, kavelpad of ander werk komt en de eventuele vergunning die daarvoor krachtens artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo nodig is, tegelijk wordt verleend met de vergunning voor het vellen van de erfsingel, of

    • b.

      de erfsingel geveld moet worden vanwege een boomziekte of veroudering.

  • 2. Een vergunning voor het vellen van een erfsingel of deel daarvan, wordt uitsluitend verleend, als het beplantingsplan uit de aanvraag voorziet in de realisatie van een nieuwe erfsingel die:

    • a.

      aan minimaal drie zijden van het erf, als rechte lijn langs de erfgrens ligt;

    • b.

      minimaal de breedte heeft die overeenkomt met de landschappelijke inpassing uit het bestemmingsplan;

    • c.

      bestaat uit plantmateriaal dat maximaal 1,5 m uit elkaar staat, zowel in afstand tussen de rijen als in afstand binnen de rij zelf;

    • d.

      bestaat uit plantmateriaal dat voor minimaal 25% uit boomvormers bestaat en voor minimaal 25% uit struikvormers die gelijkmatig verdeeld worden over de erfsingel;

    • e.

      bestaat uit minimaal 5 rijen plantmateriaal;

    • f.

      bestaat uit minimaal 2 jarig plantgoed van inheemse soorten;

    • g.

      bestaat uit maximaal 25% boomvormers van dezelfde soort en maximaal 25% struikvormers van dezelfde soort;

    • h.

      bestaat uit minimaal 75% loofbomen en -struiken.

  • 3. Aan een vergunning voor het vellen of doen vellen van een erfsingel, worden voorschriften verbonden die voorzien in:

    • a.

      een verplichting tot het realiseren van een nieuwe, aaneengesloten, erfsingel.

    • b.

      een termijn waarbinnen de nieuwe erfsingel moet zijn aangeplant. Deze termijn wordt gekoppeld aan het gereed komen van de bouw-, aanleg- of erfuitbreidingsactiviteiten en aan het plantseizoen.

    • c.

      minimale beplantingseisen, zoals de dichtheid van het plantmateriaal, de maat van het plantmateriaal en de variatie van het assortiment. Deze eisen sluiten zoveel mogelijk aan bij het bestemmingsplan en het landschappelijke beleid.

    • d.

      bepalingen over het moment waarop de velling mag worden uitgevoerd.

  • 4. Bij erfuitbreidingen of - wijziging in situaties waarin geen vergunning vereist is krachtens artikel 2.2, eerste lid onder g (kapvergunning) van de Wabo, maar wel krachtens artikel 2.1, eerste lid onder b (aanlegvergunning) van de Wabo, worden de voorschriften zoals bedoeld in het tweede lid aan de vergunning verbonden.

  • 5. Indien bij erfuitbreiding of -wijziging een vergunning vereist is krachtens artikel 2.1, eerste lid onder c (afwijking van het bestemmingsplan), wordt de inhoud van het tweede lid gebruikt bij het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Indien de aanvraag geheel voorziet in een erfsingel conform alle genoemde punten, kan het college de toepassing van lid 3 voor die vergunning achterwege te laten.

  • 6. De vergunning krachtens artikel 2.2, eerste lid, onder g Wabo wordt verleend voor een termijn van maximaal drie jaar.

Artikel 4 Vergunning voor het vellen van wegbeplanting

  • 1. Een vergunning voor het vellen of doen vellen van wegbeplanting of deel daarvan, wordt uitsluitend verleend, als:

    • a.

      de beplanting geveld moet worden om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de beplanting geveld moet worden vanwege gebrekkige vitaliteit ervan;

    • c.

      het vellen onderdeel is van regulier beheer van de beplanting;

    • d.

      de beplanting geveld moet worden omdat op die plaats een weg of uitweg gerealiseerd wordt, of

    • e.

      de beplanting geveld moet worden omdat de weg verbreed of gereconstrueerd wordt en er geen technische mogelijkheden zijn om de beplanting te behouden.

  • 2. Een vergunning voor het vellen van een wegbeplanting of deel daarvan, die wordt aangevraagd om een reden zoals bedoeld in het eerste lid, onder b of e, wordt uitsluitend verleend, als het beplantingsplan uit de aanvraag voorziet in de realisatie van een nieuwe wegbeplanting die in het volwassen stadium een minimaal gelijkwaardige landschappelijke functie heeft. Bij het beoordelen hiervan wordt aangesloten bij het geldende gemeentelijke landschappelijk beleid.

  • 3. Aan een vergunning voor het vellen of doen vellen van een wegbeplanting om een reden zoals bedoeld in het eerste lid, onder b of e, worden voorschriften verbonden die voorzien in:

    • a.

      een verplichting tot het realiseren van een nieuwe wegbeplanting.

    • b.

      een termijn waarbinnen de nieuwe wegbeplanting moet zijn aangeplant. Deze termijn wordt gekoppeld aan het gereed komen van de uit te voeren activiteiten en aan het plantseizoen.

    • c.

      minimale beplantingseisen, zoals de dichtheid van het plantmateriaal, de maat van het plantmateriaal en de variatie van het assortiment. Deze eisen sluiten zoveel mogelijk aan bij het bestemmingsplan en het landschappelijke beleid.

    • d.

      bepalingen over het moment waarop de velling mag worden uitgevoerd.

Artikel 5 Aanvraag vergunning wegbeplanting

  • 1. Een aanvraag om een vergunning voor het vellen van een wegbeplanting vanwege reden zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b of e, wordt uitsluitend in behandeling genomen indien deze een beplantingsplan bevat.

  • 2. Het beplantingsplan bevat ten minste:

    • a.

      een plattegrondtekening in schaal 1:1000 waarop is aangegeven waar de nieuwe beplanting gerealiseerd wordt en in welke breedte;

    • b.

      het assortiment dat wordt aangeplant, met de hoeveelheden per soort, onderverdeeld naar boomvormers en struikvormers;

    • c.

      een tekening of beschrijving van het aantal rijen dat wordt aangeplant en de onderlinge afstanden waarin het plantmateriaal wordt aangeplant, zowel binnen de rijen als tussen de rijen.

Paragraaf 3 Herplantplicht

Artikel 6 Herplantplicht erfsingel

  • 1. Aan een herplantplicht voor een erfsingel worden voorschriften verbonden die voorzien in:

    • a.

      de aanleg van een erfsingel die in het eerstvolgende plantseizoen wordt gerealiseerd en voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, onder a tot en met h;

    • b.

      eventuele herhaling van de herplant, wanneer die de eerste keer niet aanslaat, of binnen 3 jaar, om welke reden dan ook, teniet is gedaan.

  • 2. Slechts in gevallen waarin op het erf te weinig ruimte is om een erfsingel aan te planten die aan de minimale breedte uit het bestemmingsplan voldoet, kan in de herplantplicht een afwijkende maatvoering worden opgelegd.

Artikel 7 Herplantplicht wegbeplanting

  • 1. Aan een herplantplicht voor wegbeplanting worden voorschriften verbonden die voorzien in:

    • a.

      de aanleg van nieuwe wegbeplanting die in het eerstvolgende plantseizoen wordt gerealiseerd en die in het volwassen stadium een minimaal gelijkwaardige landschappelijke functie heeft;

    • b.

      eventuele herhaling van de herplant, wanneer die de eerste keer niet aanslaat, of binnen 3 jaar, om welke reden dan ook, teniet is gedaan.

  • 2. Bij het stellen van deze voorschriften wordt aangesloten bij het geldende gemeentelijke landschappelijk beleid.

Paragraaf 4 Handhaving

Artikel 8 Last onder dwangsom

In gevallen waarin de rechthebbende van een beplanting in strijd handelt met deverordening, een vergunning of een herplantplicht of instandhoudingsplicht, hanteert de gemeente Noordoostpolder als handhavingsmiddel de last onder dwangsom.

Artikel 9 Processtappen en termijnen

  • 1. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt afgestemd op het plantseizoen.

  • 2. In het handhavingsproces, neemt de gemeente de volgende stappen:

    • a.

      na constatering van een overtreding, verzoekt de gemeente de overtreder, na overleg, schriftelijk om de onvolledige of ontbrekende erfsingel alsnog binnen één plantseizoen te realiseren.

    • b.

      indien het onder a) genoemde verzoek niet tot realisatie van een erfsingel leidt, stuurt de gemeente een voornemen om een dwangsom op te leggen. De overtreder krijgt daarin de gelegenheid om binnen twee weken zijn zienswijze kenbaar te maken.

    • c.

      indien er geen zienswijze is kenbaar gemaakt en er ook geen aanplant van de erfsingel heeft plaatsgevonden, wordt de last onder dwangsom opgelegd.

  • 3. Wanneer de overtreding nog niet ongedaan is gemaakt op het moment dat de maximale dwangsom is verbeurd, wordt opnieuw een dwangsom opgelegd.

  • 4. Een dwangsom die nog niet geheel verbeurd is, maar waarvoor binnen de termijn van artikel 6, eerste lid onder b herplant noodzakelijk is, wordt niet ingetrokken voordat de termijn conform artikel 6, eerste lid onder b is verstreken. Wanneer herplant noodzakelijk is begint de termijn weer opnieuw te lopen vanaf het moment van de herplant.

Artikel 10 Hoogte van de dwangsom

  • 1. De hoogte van de eerste dwangsom bedraagt € 6 per aan te leggen m² erfsingel per week tot een maximum aantal van 10 weken, en heeft een begunstigingstermijn van 12 weken.

  • 2. De tweede dwangsom bedraagt € 12 per aan te leggen m² erfsingel per week tot een maximum aantal van 10 weken, en heeft een begunstigingstermijn van 6 weken.

  • 3. Een opgelegde dwangsom wordt uitsluitend verbeurd in het plantseizoen. Dit betekent dat de dwangsom in het volgende plantseizoen verder wordt verbeurd wanneer aan het einde van het eerste plantseizoen nog niet is voldaan aan de last.

Artikel 11 Prioriteiten

Bij het toepassen van de stappen, zoals bedoeld in artikel zes tot en met tien, ligt de eerste prioriteit bij erven op zichtbepalende locaties, waarvan de erfsingel geheel ontbreekt en deze na 1999 is verdwenen.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als "Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen".

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 9 januari 2013.

Artikel 14 Intrekking

De beleidsregel kapvergunningen erfsingels, die het college op 4 oktober 2005 heeft vastgesteld, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van
burgemeester en wethouders d.d. 8 januari 2013
De secretaris, de burgemeester,

TOELICHTING

Motivering bij Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen

Algemeen

Met de beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen (hierna: beleidsregel) geeft het college aan hoe zij haar publiekrechtelijke bevoegdheden invult om landschappelijke beplantingen in stand te houden. Het gaat daarbij om de bevoegdheden voor het nemen van besluiten over een omgevingsvergunning voor het kappen van een erfsingel of wegbeplanting of voor het uitbreiden van een erf. En om de handhavende bevoegdheden bij overtreding van de bomenverordening; zowel bij kappen zonder vergunning als bij niet naleven van de vergunningvoorschriften. Dit zijn bevoegdheden die zij heeft op grond van de Bomenverordening Noordoostpolder 2005 (hierna: bomenverordening) en de daarmee samenhangende bevoegdheden zoals het afwijken van het bestemmingsplan voor erfuitbreidingen of een aanlegvergunning verlenen voor het kappen van een erfsingel. Tijdens het opstellen van deze beleidsregel was het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 van kracht, maar werd een nieuw bestemmingsplan voor het landelijk gebied opgesteld. Deze beleidsregel is zo bedoeld en geredigeerd dat hij waarschijnlijk zonder tussentijdse wijziging ook na de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan van toepassing kan blijven.

In 2005 heeft het college voor het eerst beleid vastgesteld voor het toepassen van haar bevoegdheden vanuit de Bomenverordening. Dat beleid had de vorm van een beleidsregel (beleidsregel kapvergunningen erfsingels) en bestond daarnaast uit enkele keuzes over de handhaving. Het beleid uit 2005 wordt met deze nieuwe beleidsregel geactualiseerd. Dit betekent een aantal aanvullingen voor de handhaving en een aantal juridisch-redactionele bijstellingen voor de vergunningverlening. Zo zijn onder andere de aanbevelingen uit de VNG publicatie ‘100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever’ toegepast; een naslagwerk om de kwaliteit van de gemeentelijke regelingen te verhogen door ze leesbaarder en beter toepasbaar te maken.

In 1999 stelde de gemeenteraad van Noordoostpolder voor het eerst de Bomenverordening vast, met daarin een kapvergunningplicht voor erfsingels en wegbeplantingen. Tot die tijd was het dus niet verboden om een erfsingel of wegbeplanting te kappen. Tegen singels die voor 1999 zijn gekapt, kan de gemeente dus niet handhavend optreden. Voor die situaties geldt deze beleidsregel vanzelfsprekend ook niet. Dat is geen keuze die het bestuur nu maakt, maar een juridisch gevolg van het feit dat er voor 1999 geen verbod gold.

Begrippen (artikel 1)

In dit eerste artikel zijn enkele begrippen gedefinieerd waarover onduidelijkheid zou kunnen bestaan bij de uitleg ervan.

Aanvraag vergunning erfsingel (artikel 2)

Bij de aanvraag om een vergunning voor het vellen van een erfsingel of deel daarvan, moet door de aanvrager een beplantingsplan worden ingediend.

Vergunningen voor erfsingels (artikel 3)

De inhoud van dit artikel komt vrijwel geheel overeen met de inhoud van de beleidsregel uit 2005. Er is toen (en nu) gekozen:

  • 1.

    Om alleen een vergunning voor het kappen van de erfsingel te verlenen wanneer duidelijk is dat de bijbehorende erfuitbreiding, uitweg of bouwwerk ook echt doorgaat. Daarmee wordt voorkomen dat er lange tijd ontstaat tussen het kappen van de oude erfsingel en het herplanten van een nieuwe, omdat de benodigde vergunning voor de overige activiteiten (nog) niet verleend wordt. Of zelfs dat herplant van de singel om die reden helemaal niet doorgaat.

  • 2.

    Om aan iedere vergunning voorschriften te verbinden, over het aanplanten van een nieuwe erfsingel.

  • 3.

    Om, indien er momenteel geen erfsingel om het betreffende erf staat (en dus geen omgevingsvergunning voor het kappen daarvan nodig is), maar wel een aanlegvergunning (dat is een omgevingsvergunning op basis van de Wabo) nodig is, de voorschriften over herplant van de erfsingel via die weg aan de omgevingsvergunning te verbinden.

Nieuw is de bepaling om, wanneer een afwijking van het bestemmingsplan nodig is, de richtlijnen voor de herplant uit het tweede lid, toe te passen om de ontvankelijkheid van de aanvraag te toetsen. Zowel in de oude beleidsregel als in deze nieuwe, is de insteek om zoveel mogelijk dezelfde eisen voor herplant van een erfsingel te stellen, ongeacht de juridische route. Dat voorkomt dat er, via verschillende juridische sporen, tegenstrijdige voorschriften worden opgesteld voor dezelfde activiteit.

Ook nieuw is de bepaling om de vergunning voor een maximale termijn te verlenen. Dit voorkomt dat een vergunning gebruikt kan worden om dezelfde erfsingel meerdere keren te kappen. Dat zou een bezwaar zijn omdat de erfsingel dan niet volwassen wordt.

Vergunning voor wegbeplanting (artikel 4)

Wegbeplanting is de tweede categorie van landschappelijke beplantingen waarvoor de vergunningplicht uit de bomenverordening geldt. Wegbeplantingen zijn vrijwel altijd in beheer van een overheidsorganisatie, zoals de gemeente, de provincie of het Rijk. De oude beleidsregel bevatte nog geen bepalingen over wegbeplantingen.

Het Groenbeleidsplan en ook de landschappelijke plannen wijzen echter nadrukkelijk ook op het belang van beplantingen langs de provinciale wegen (met name de dorpenringwegen) en rijkswegen (N50 en A6). Daarom bevat deze nieuwe beleidsregel nu ook een richtlijn voor de beoordeling van vergunningaanvragen om wegbeplantingen. Inhoudelijk komt dit artikel vrijwel geheel overeen met wat de beleidsregel gemeentelijk bomen voorschrijft voor de buitenwegen. Die beleidsregel (vastgesteld in 2010) gaat over de privaatrechtelijke positie van de gemeente als eigenaar van beplanting langs gemeentelijke wegen.

Aanvraag vergunning wegbeplanting (artikel 5)

Bij de aanvraag om een vergunning voor het vellen van wegbeplanting moet door de aanvrager een beplantingsplan worden ingediend.

Herplantplicht (artikel 6 en 7)

Indien zonder vergunning gekapt is, kan het college een herplantplicht opleggen. In de herplantplicht mogen aanwijzingen worden gegeven over de wijze waarop die moet worden uitgevoerd en daar een termijn voor stellen (art. 5, eerste lid van de bomenverordening).

In de oude beleidsregel was reeds bepaald dat het college aan zo’n herplantplicht voor erfsingels soortgelijke voorschriften zou verbinden als aan een kapvergunning. In artikel 3 van deze nieuwe beleidsregel zijn die voorschriften voor de herplantplicht nog specifieker gemaakt, om nog meer duidelijkheid vooraf te bieden. (Potentiële) overtreders kunnen nu tevoren weten welke verplichting hen na de overtreding zal worden opgelegd.

In artikel 3 wordt voor de breedte van de erfsingel uitgegaan van de maatvoering zoals deze nu geldt op basis van het bestemmingsplan landelijk gebied 2004. De breedte wordt gemeten van het hart van de ene buitenste rij tot het hart van de andere buitenste rij.

In dit artikel worden onder boomvormers onder andere verstaan: haagbeuk, es, eik, veldesdoorn en els. Onder struikvormers worden onder andere verstaan: rode en gele kornoelje, gewone liguster, hazelaar, krenteboom, kardinaalsmuts en wegedoorn.

Het eerste lid van artikel 6 geeft als voorwaarde dat niet geslaagde beplanting binnen 3 jaar alsnog moet worden vervangen. Dit is noodzakelijk om een goede erfsingel te creëren die ook de kans krijgt om zich te ontwikkelen.

Het tweede lid van dit artikel biedt ruimte voor maatwerk in situaties waarin er te weinig fysieke ruimte is om de beplanting volgens de standaardvoorschriften te realiseren.

Artikel 7 van deze nieuwe beleidsregel gaat over de herplantplicht voor wegbeplantingen. Inhoudelijk sluit dit artikel aan op de voorwaarden die anders via de vergunning gesteld zouden zijn.

Last onder dwangsom (artikel 8)

In artikel 8 kiest het college de last onder dwangsom als handhavingsmiddel. Andere handhavingsmiddelen zouden kunnen zijn: bestuursdwang en (stafrechtelijke) boete.

De last onder dwangsom past het beste bij de aard van deze overtreding en het belang dat de gemeente hecht aan het ongedaan maken daarvan. Het gaat er immers om dat er een nieuwe beplanting komt en dat de eigenaar die in stand houdt. Dit in vergelijking tot de boete die gericht is op het straffen van de overtreder of bestuursdwang, waarbij de gemeente de verantwoordelijkheid min of meer overneemt en eerst zelf moet investeren om vervolgens af te wachten of de kosten betaald zullen worden. De keuze voor een dwangsom is in 2005 gemaakt, en wordt in deze beleidsregel herbevestigd.

Stappen, termijnen en hoogte van de dwangsom (artikel 9 en 10)

Het handhavingsproces bestaat globaal samengevat, uit de volgende stappen:

  • 1.

    Een afspraak met de eigenaar van het erf om alsnog opnieuw te planten. Indien de verleende vergunning geen concrete voorschriften over de herplant bevat (bijvoorbeeld omdat die van voor 2005 is), zal de eigenaar in deze fase worden geadviseerd om de voorschriften op te volgen die in een vergelijkbare situatie aan de kapvergunning of herplantplicht zouden zijn verbonden. Dit betreft uitdrukkelijk een advies. Er is namelijk geen juridische grond om in een dergelijke situatie voorschriften te stellen.

  • 2.

    Een schriftelijk voornemen voor een eerste dwangsom, waartegen de geadresseerde binnen 2 weken zijn/haar zienswijze kan inbrengen.

  • 3.

    Het opleggen van de eerste dwangsom. De dwangsom wordt wekelijks geïnd en loopt door tot het maximum bereikt is.

  • 4.

    Is de overtreding nog niet ongedaan gemaakt, dan volgt stap 2 en 3 nog een keer, waarbij de dwangsom hoger wordt.

De hoogte van de dwangsom is berekend op basis van de geschatte gemiddelde kosten van een in te planten erfsingel en de bijbehorende grondwerkzaamheden (á €4 per m²). Daarbij wordt de dwangsom vermenigvuldigd met een factor 1,5; Voor de berekening is gekeken naar de economische omstandigheden (economisch voordeel, kosten uitsparing), de aard van de overtreding, het afschrikeffect en een redelijke verhouding tot de overtreding. De hoogte van een tweede dwangsom zal worden verdubbeld met een factor 3.

Een opgelegde dwangsom die nog niet verbeurd is wordt niet eerder ingetrokken dan dat er 3 jaar zijn verstreken sinds het opleggen. Hiermee wordt bereikt dat een nieuw aangeplante erfsingel de mogelijkheid krijgt zich te ontwikkelen en niet na een jaar al verdwijnt doordat het niet aanslaat of op andere wijze niet meer groeit. Mocht blijken dat binnen deze termijn toch herplant noodzakelijk is, dan zal deze 3 jaar opnieuw beginnen te lopen. Indien er dringende redenen of bijzondere omstandigheden zijn waardoor het opnieuw beginnen te lopen van de termijn vanaf de herplant in redelijkheid niet in stand kan blijven, kan gemotiveerd van deze termijn worden afgeweken. Voor her te planten plantmateriaal wordt aangesloten bij de herplantvoorschriften van artikel 6.

In 2005 is ervoor gekozen om eerst een vriendelijk verzoek te doen, voordat de formele dwangsomprocedure gestart wordt. Die lijn wordt nu in deze beleidsregel doorgezet. Vrijwillige medewerking is waardevol, zeker omdat de erfsingel na aanplant ook in stand gehouden moet worden.

Prioriteiten (artikel 11)

Het college kiest ervoor om te starten met de situaties waarin de effecten op het landschap het grootste zijn. Zoals in de algemene toelichting al is aangegeven, kunnen dit echter uitsluitend situaties zijn waarvan de beplanting na 1999 gekapt is.

Slotbepalingen (artikel 12 t/m 14)

De beleidsregel bevat de gebruikelijke slotbepalingen; een citeertitel en een bepaling over de inwerkingtreding. De beleidsregel uit 2005 wordt ingetrokken omdat deze nieuwe beleidsregel de oude vervangt.