Regeling vervallen per 01-04-2010

Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht

Geldend van 02-11-2006 t/m 30-01-2008

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2 Beslistermijn

Artikel 3 Te late indiening aanvraag

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 7 Gereserveerd

Artikel 8 Termijnen

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 9 Bevel politie weg te vervolgen of zich te verwijderen

Artikel 10 Verstoring van de openbare orde e.d.

Artikel 10a Verblijfsontzegging

Artikel 10b Veiligheidsrisicogebieden

Paragraaf 2 Openbare manifestaties

Artikel 11 Kennisgeving openbare manifestaties

Artikel 12 Afwijking termijn

Artikel 13 Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 14 VERVALLEN

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 15 Dienstverlening

Artikel 16 Straatartiest e.d.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 18 Deponeren van goederen op de weg

Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 20 Maken en veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Artikel 22 Openen straatkolken e.d.

Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.

Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 26 Vallende voorwerpen

Artikel 27 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 30 Veiligheid op het ijs

Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg

Afdeling 2 Orde in verband met voetbalwedstrijden

Artikel 32 Begripsomschrijvingen

Artikel 33 Vergunningplicht

Artikel 33a Indienen aanvraag

Artikel 33b Weigeringsgronden

Artikel 33c Bevel politie

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 35 Speelgelegenheden

Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten

Artikel 36 Spelen om geld

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven

Artikel 37a Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 37b Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 38 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 39 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel 40 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 41 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 41a Hinderlijke dieren

Artikel 42 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 43 Liggen of slapen op of aan openbare weg

Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 45 Meevoeren van fiets of bromfiets

Artikel 45a Hinder van fiets en bromfiets

Artikel 46 Bespieden van personen

Artikel 47 VERVALLEN

Artikel 48 VERVALLEN

Artikel 49 Sleuteladres

Artikel 50 Alarminstallaties

Artikel 51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 52 Verontreiniging door honden

Artikel 53 Gevaarlijke honden

Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond

Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 56 Wilde dieren

Artikel 57 Loslopend vee en pluimvee

Artikel 58 Bijen

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 59 Begripsomschrijvingen

Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 63 Verkoop van fietsen e.d. op de weg

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 64 Begripsomschrijving

Artikel 65 Afleveren van vuurwerk

Artikel 66 Bezigen van vuurwerk

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 67 VERVALLEN

Artikel 68 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 68a Bestuurlijke ophouding

Artikel 68b Cameratoezicht op openbare plaatsen

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN E.D.

Artikel 69 Begripsomschrijvingen

Artikel 70 Seksinrichtingen

Artikel 71 Overgangsbepaling

Artikel 72 Sekswinkels

Artikel 73 Straatprostitutie

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON ENZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 74 Geluidhinder

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 75 Winkelwagentjes

Artikel 76 VERVALLEN

Artikel 77 VERVALLEN

Artikel 78 VERVALLEN

Artikel 79 VERVALLEN

Artikel 80 Reiniging van de weg

Artikel 81 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 82 VERVALLEN

Artikel 83 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 84 Begripsomschrijvingen

Artikel 85 Velverbod

Artikel 86 Aanvraag vergunning

Artikel 87 Vervallen vergunning

Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringgronden

Artikel 89 Bijzondere vergunningvoorschriften

Artikel 90 Afstand van de grenslijn

Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 92 Schadevergoeding

Artikel 93 Bestrijding iepziekte

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 94 Bescherming groenvoorzieningen

Artikel 95 Beschermde planten

Artikel 95a Verlichting in bomen

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

Artikel 98 VERVALLEN

Artikel 99 VERVALLEN

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDINGDER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 100 Begripsomschrijvingen

Artikel 101 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en gebruik weg als werkplaats.

Artikel 102 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 103 Defecte voertuigen

Artikel 104 Voertuigwrakken

Artikel 105 Caravans e.d.

Artikel 106 VERVALLEN

Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en particuliere markten

Artikel 111 Inzameling van geld of goed

Artikel 112 Straathandel

Artikel 113 Standplaats voor een ander doel dan straathandel

Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.

Artikel 115 Verbod tot handel in vee of paarden buiten het marktterrein

Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 116 Crossterreinen

Artikel 117 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 4 Verbod vuur te stoken

Artikel 118 Verbod vuur te stoken

Afdeling 5 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 119 Gedoogplicht aanduidingen

Artikel 120 Verwijdering e.d. aanduidingen

Afdeling 6 Evenementen

Paragraaf 1

Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water

Paragraaf 2

Artikel 121a Begripsomschrijvingen

Artikel 121b Verbodsbepaling

Artikel 121c Nadere regels

Artikel 121d Indienen aanvraag

Artikel 121e Vereisten organisator

Artikel 121f

Artikel 121g Evenementenkalender

Artikel 121h Weigeringgronden

Artikel 121i Samenloop

Artikel 121j Ordeverstoring

Afdeling 7 Overige bepalingen

Artikel 122 Plakken

Artikel 123 Detectorverbod

Artikel 124 Destructie

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 125 Strafbepaling

Artikel 126 Opsporingsambtenaren

Artikel 126a Toezichthouders

Artikel 127 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners

Artikel 128 Inwerkingtreding

Artikel 129 Overgangsbepaling

Artikel 130 Citeertitel

Herdruk van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht

(raadsbesluit van 2 januari 2001) inclusief de eerste tot en met vierde partiële herzieningen (raadsbesluit van resp. 10 januari en 10 oktober 2002, 6 en 13 februari 2003)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 20 december 2000

Besluit

vast te stellen de

Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    Weg:

    • 1.

      alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende kunstwerken, bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, begraafplaatsen, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, galerijen, roltrappen, toiletgelegenheden, traversen en werven; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • B.

    Openbaar water: alle wateren die -al dan niet met enige beperking- voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • C.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht bij hun besluiten van 23 februari 1977, 11 juni 1989, 18 januari 1995 en 27 april 2000.

  • D.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • E.

    Voertuigen: alle rij- en voertuigen, met uitzondering van:

  • a.

    treinen en trams;

  • b.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • F.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • G.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • H.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • I.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • J.

    Vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

  • K.

    Pluimvee: klein- en pluimvee, eenden en ganzen.

  • L.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • M.

    Straathandel:

  • a.

    het op of aan de weg, op openbare grond of aan de huizen te koop aanbieden, te koop vragen of verkopen van voorwerpen, stoffen of waren hetzij vanuit een vast verkooppunt hetzij door middel van venten;

  • b.

    onder straathandel wordt niet begrepen:

    • -

      het aan de huizen te koop aanbieden of verkopen door degene, die zulks doet in de uitoefening van zijn in deze gemeente gevestigde winkelnering of op bestelling of geregeld volgens afspraak levert;

    • -

      het te koop aanbieden vanuit een krachtens de marktverordening aangewezen standplaats;

    • -

      het aan neringdoenden te koop aanbieden of verkopen door handelsreizigers.

  • N.

    Verblijfsontzegging: een verbod om zich gedurende een bepaalde periode in een aangewezen gebied te bevinden.

Artikel 2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op een aanvraag voor een vergunning zoals beschreven in artikel 70, achtste lid.

Artikel 3 Te late indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Een vergunning of ontheffing kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 7 Gereserveerd

Artikel 8 Termijnen

Voor zover in deze verordening sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 9 Bevel politie weg te vervolgen of zich te verwijderen

Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor de openbare orde wordt of dreigt te worden verstoord, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie onmiddellijk zijn weg te vervolgen of zich in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 10 Verstoring van de openbare orde e.d.
  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege de Politie of de Gemeente in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of afsluiting van een gedeelte van de weg of vanwege het bevoegde gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.

Artikel 10a Verblijfsontzegging
  • 1. De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

  • 2. De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde.

  • 3. De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren door:

    • a.

      handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen 9, 10, artikelen 36, 39 eerste lid onder b, 40, 68 en/of 73, eerste , tweede of negende lid van deze verordening;

    • b.

      het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;

    • c.

      het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

    • d.

      diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;

    • e.

      geweldpleging en/of bedreiging.

  • 4. De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.

  • 5. Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied blijkens het bevolkingsregister wonen of in het aangewezen gebied werken.

  • 6. De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

  • 7. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Artikel 10b Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een veiligheidsrisicogebied aanwijzen.

Paragraaf 2 Openbare manifestaties

Artikel 11 Kennisgeving openbare manifestaties
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet Openbare Manifestaties, te houden, moet daarvan vóór de openbare aankondiging ervan en tenminste 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, door invulling van een daartoe bestemd formulier en met inachtneming van hetgeen in artikel 13, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 12 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 11, eerste lid, genoemde termijn van 24 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 13 Te verstrekken gegevens
  • 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing;

    • c.

      de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

  • 3. Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende betogingen, vergaderingen of samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 14 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(VERVALLEN)

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 15 Dienstverlening
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg op te treden als dienstverlener (zoals bewaker, reiniger van voertuigen, glazenwasser, gids of scharensliep) of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      in het belang van de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 16 Straatartiest e.d.
  • 1. Het is verboden om op de weg alsmede openbaar water ten behoeve van het publiek op te treden als straatmuzikant:

    • -

      tussen 23.00 en 08.00 uur;

    • -

      met elektronische of mechanische versterking;

    • -

      binnen een straal van 100 meter van ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen waarin les wordt gegeven, kerken op tijdstippen waarop daarin godsdienstoefeningen worden gehouden, begraafplaatsen en rouwaula’s;

    • -

      langer dan vijftien minuten achtereen op dezelfde plaats, waarbij een locatie binnen 100 meter als dezelfde plaats wordt beschouwd.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester muziek te maken met een draaiorgel dat door middel van een voertuig wordt verplaatst.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders voorwerpen of stoffen aan, op, in, of boven de weg te plaatsen, aan te brengen, te hebben of te storten.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 220 cm boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 50 cm van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        geen onderdeel verder dan 150 cm buiten de opgaande gevel reikt;

      • -

        deze niet voor commerciële doeleinden zijn bestemd;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, mits deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging:

      • -

        geen schade toebrengen aan de weg;

      • -

        geen gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

      • -

        geen belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      benzinepompen als bedoeld in artikel 31 en standplaatsen als bedoeld in de artikelen 112 en 113 van deze verordening en als bedoeld in de Standplaatsenverordening 2001en de Marktverordening Utrecht 1997;

    • g.

      portieken van een winkel- of verkoopplaats;

    • h.

      terrassen, waarvoor op grond van de Horecaverordening Utrecht 1993 een vergunning is verleend;

    • i.

      uitstallingen zoals bedoeld in de Uitstalverordening 2001;

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde voorwerp of stof schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde voorwerp of stof hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • d.

      in verband met de openbare orde.

  • 5. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, het Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenverordening provincie Utrecht 1987, of de Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2001 van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 121 van deze verordening, waarvoor door de burgemeester een vergunning is verleend of een terras als bedoeld in de Horecaverordening Utrecht 1993 en het daarbij behorende Terrassenreglement.

Artikel 18 Deponeren van goederen op de weg

Indien bij de ontruiming van een gebouw, hetzij door een deurwaarder ter tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij een ontruiming is bevolen, hetzij bevoegdelijk door een ander openbaar gezag, op of aan de weg goederen worden gedeponeerd, zoals huisraad, meubilair en dergelijke, is de rechthebbende of gebruiker van deze goederen verplicht de gedeponeerde goederen onverwijld van de weg te verwijderen.

Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening Provincie Utrecht 1987 van toepassing is.

  • 5. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd, indien krachtens het bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist en deze niet is verleend, dan wel, indien geen aanlegvergunning is vereist, het aanleggen van een weg in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.

Artikel 20 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het doelmatig en veilig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 22 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan, brandput of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.
  • 1. Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurgebieden
  • 1. Het is verboden te roken in bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 26 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 27 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 30 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of de Verordening waterhuishouding Amstel en Vecht van toepassing is.

Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een gelegenheid voor de verkoop van brandstof ten behoeve van motorvoertuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, te hebben, toe te laten, te wijzigen of uit te breiden:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      zichtbaar vanaf de weg of binnen 50 meter afstand van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wegenverordening Provincie Utrecht 1987 en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.

Afdeling 2 Orde in verband met voetbalwedstrijden

Artikel 32 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    organisator:

    • 1.

      de betaaldvoetbalorganisatie FC Utrecht, indien het betreft een voetbal wedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaaldvoetbalorganisatie FC Utrecht als thuisspelende ploeg betrokken is;

    • 2.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Utrecht, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken, dan wel in geval van wedstrijden tussen vertegenwoordigende elftallen;

    • 3.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder 1 en 2 een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken.

  • b.

    voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder a.

Artikel 33 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

Artikel 33a Indienen aanvraag

  • 1. De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 33 dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de deelnemende voetbalorganisaties;

    • c.

      de geplande datum, tijdstip en locatie van de wedstrijd.

  • 3. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een door de organisator op te stellen veiligheidsplan.

Artikel 33b Weigeringsgronden

  • 1. De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 33 in het belang van de openbare orde en veiligheid weigeren indien:

    • a.

      de vrees bestaat voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

    • c.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd.

  • 2. De burgemeester weigert een vergunning als bedoeld in artikel 33 indien niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 33 a.

Artikel 33c Bevel politie

Personen, van wie uit feiten en omstandigheden blijkt, dat zij zich als voetbalsupporter manifesteren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie, met inachtneming van de door hem in het belang van de handhaving van de openbare orde gegeven aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 35 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden een spel te beoefenen;

    • b.

      spel: spel, gespeeld in een speelgelegenheid als bedoeld onder a, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Onverminderd hetgeen is bepaald in de Wet op de kansspelen is het verboden een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 3. Onverminderd hetgeen is bepaald in de Wet op de kansspelen is het verboden deel te nemen aan een spel.

  • 4. De verboden in het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op speelgelegenheden waarvoor vergunning is verleend op grond van de Wet op de kansspelen of op grond van de Verordening op de speelautomatenhallen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid onder c van de Wet op de kansspelen.

Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting, als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. in laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 36 Spelen om geld

Onverminderd het bepaalde in de Wet op de Kansspelen is het verboden op de weg om geld of in geld inwisselbare voorwerpen te spelen.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of daarbij behorend erf te betreden.

  • 3. De verboden in het eerste en tweede lid gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning, lokalen of erven om dringende redenen gewenst is.

Artikel 37a Vervoer Inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden tussen 20.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns, of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 37b Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1. Het is verboden tussen 20.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof, spuitbus of ander verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 38 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde of aangelegde parken, wandelplaatsen, begraafplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of enige andere openbare beplanting of bloemperk, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen ten aanzien van het gebruik van wegen of paden in van gemeentewege aangelegde of onderhouden groenvoorzieningen en tot lig - en speelweiden bestemde plaatsen.

  • 3. Burgemeester en wethouders bepalen op welke wijze de in het tweede lid bedoelde regels ter plaatse voor het publiek kenbaar worden gemaakt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 39 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 40 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een inrichting, als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, sub 1 van de Horecaverordening Utrecht 1993;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 41 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of bordes op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel of bordes van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 41a Hinderlijke dieren

  • 1. Het is verboden één of meer dieren op een voor de omgeving hinderlijke wijze aanwezig te doen zijn.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is

Artikel 42 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 43 Liggen of slapen op of aan openbare weg

Het is verboden -al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, of caravan e.d.- op of aan de weg:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw, in de ingang van een portiek, dan wel op de zogenaamde geleidelijnen die op de weg zijn aangebracht ten behoeve van visueel gehandicapten, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd of het gebruik van dat gebouw of van de voorziening wordt belemmerd.

Artikel 45 Meevoeren van fiets of bromfiets

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, evenement, betoging of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, of op plaatsen welke ter voorkoming van hinder voor wandelend en winkelend publiek zijn aangewezen.

Artikel 45a Hinder van fiets en bromfiets

  • 1. Het is verboden een fiets of een bromfiets, al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan een half uur achtereen onbeheerd op de weg te laten staan op plaatsen waar de aanwezigheid van onbeheerd achtergelaten fietsen of bromfietsen storend kan zijn voor het ordelijk aanzien of het doelmatig gebruik van de weg.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen de in het eerste lid bedoelde plaatsen aan.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde verbod is slechts van kracht indien het ter plaatse op de door burgemeester en wethouders te bepalen wijze ter kennis van het publiek is gebracht.

Artikel 46 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 47 Vervallen

Artikel 48 Vervallen

Artikel 49 Sleuteladres

  • 1. De gebruiker of -bij gebreke van deze- eigenaar van een niet voor bewoning gebezigd gebouw is verplicht om het telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden heeft, aan de politie te melden, dan wel deze gegevens door middel van een goed zichtbare en duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de onmiddellijke omgeving van de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontheffing verlenen.

Artikel 50 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluids- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing voor zover de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus van toepassing is.

Artikel 51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, behalve op die gedeelten van de weg, die door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend gemaakt besluit zijn aangewezen, mits die hond onder behoorlijk toezicht staat;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, stadsboerderij, zandbak, speelweide, begraafplaats of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

Artikel 52 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, stadsboerderij, zandbak, speelweide of begraafplaats;

    • c.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, of aangewezen buurt, anders dan op daarvoor specifiek aangewezen plekken (hondentoiletten/-uitlaatplaatsen).

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 53 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2. In afwijking van artikel 51, aanhef en onder c., geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand inhoudende een uniek nummer aan de hand waarvan de identiteit en het adres van de eigenaar of de houder van de hond kan worden achterhaald.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond

  • 1. Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, indien de hond behoort tot een door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving als gevaarlijk aangemerkt ras of type hond of door kruising daarmee verkregen verwanten.

  • 2. In afwijking van artikel 51, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand inhoudende een uniek nummer aan de hand waarvan de identiteit en het adres van de eigenaar of de houder van de hond kan worden achterhaald.

  • 3 Burgemeester en wethouders zijn niet bevoegd rassen of typen honden aan te wijzen, waarvoor reeds in de Regeling agressieve dieren maatregelen zijn genomen.

Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 56 Wilde dieren

  • 1. Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente optreedt en waarvoor door de burgemeester een vergunning is verleend.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 57 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op rij- of trekdieren, vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 58 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Provincie Utrecht 1987 van toepassing is.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 59 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • B.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 63 Verkoop van fietsen e.d. op de weg

Het is verboden op of aan de weg fietsen, bromfietsen en scooters te koop aan te bieden, te verkopen of te kopen, anders dan direct vanuit een aan de weg gevestigd detailhandelsbedrijf voor rijwielen.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 64 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder vuurwerk:

-Vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is.

Artikel 65 Afleveren van vuurwerk

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren, dan wel ter aflevering aanwezig te houden.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ten hoogste 38 vergunningen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel verlenen.

Artikel 66 Bezigen van vuurwerk

  • 1. Het is verboden vuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 67 VERVALLEN

Artikel 68 Verbod begeven op de weg of het water om drugs te verhandelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden of op of aan openbaar water post te vatten, zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan het openbaar water in of op een vaartuig te bevinden of daarmee heen en weer te varen, met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 68a Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 9, 10, 17, 19, 22, 25, 28, 33C, 37, 39, 42, 66 of 118 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht groepsgewijs niet naleven.

Artikel 68b Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats, als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de navolgende voor eenieder toegankelijke plaatsen: openbare parkeerplaatsen of openbare parkeerterreinen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN E.D.

Artikel 69 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • c.

    seksinrichting: hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    (raam) prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin prostitutie plaatsvindt, bij een raamprostitutiebedrijf voorzien van één of meer vitrines. Onder deze definitie vallen ook erotische massagesalons en prostitutiehotels;

  • e.

    werkruimte: een gedeelte van een prostitutiebedrijf waarin de feitelijke seksuele dienstverlening door de prostituee plaatsvindt;

  • f.

    vitrine: al dan niet van de werkruimte deel uitmakende ruimte met één of meer ramen en/of deuren van waarachter de prostituee tracht de aandacht van de prostituanten op zich te vestigen;

  • g.

    escortbedrijf: de natuurlijke of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • h.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

  • i.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

  • j.

    beheerder: de natuurlijke persoon die met het feitelijk beheer en het dagelijks toezicht in een seksinrichting is belast of feitelijk het escortbedrijf beheert;

  • k.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

    • 5.

      ambtenaren belast met opsporing van strafbare feiten en/of toezicht op de naleving van deze verordening en

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende reden noodzakelijk is;

  • l.

    bevoegd orgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 70 Seksinrichtingen

  • 1.

    Vergunning: Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd orgaan een seksinrichting te exploiteren.

  • 2.

    Aanvraag In de aanvraag voor een vergunning wordt in ieder geval gemeld:

    • a.

      voor welk type seksinrichting een vergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      wie de inrichting exploiteert;

    • c.

      welke perso(o)n(en) in de inrichting als beheerder(s) optreden en

    • d.

      hoeveel werkruimten in de inrichting aanwezig zijn.

  • 3.

    Gedragseisen exploitant en beheerder: De exploitant -indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- of de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 4.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant -indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- of de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechtelijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van meer dan EUR 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a van het Wetboek van Strafrecht, (mede) wegens overtreding van:

  • 1.

    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank - en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2.

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a tot en met 197c, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater of 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3.

    de artikelen 8 en 162, derde lid alsmede artikel 6 j* artikel 8 of j* artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4.

    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27, en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5.

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6.

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 5.

    Met een veroordeling als bedoeld in het vierde lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom EUR 375,00 of minder bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 6.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het vierde lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 7.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die c.q. dat voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in dit artikel is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

  • 8.

    Beslissingstermijn:

    • a.

      het bevoegd orgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is;

    • b.

      het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 9.

    Weigering vergunning: De vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of beheerder van de inrichting niet voldoet aan de in het derde tot en met zevende lid gestelde eisen;

    • b.

      de vesting of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      in de inrichting minderjarigen werkzaam (zullen) zijn.

  • 10.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van de aantasting van de woon- en leefomgeving;

    • d.

      de veiligheid van personen en goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 11.

    Toezicht:

De exploitant, of de daarvoor aangestelde en in de vergunning vermelde beheerder(s), is verplicht tijdens de openingsuren aanwezig te zijn in de seksinrichting en er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen zeden), XX (mishandeling) XXII (diefstal) en XXX (heling) en het Tweede Boek van het Wetboek van strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • c.

    geen minderjarigen in de inrichting aanwezig zijn en

  • d.

    prostitutiebedrijven van één eigenaar die tezamen binnen een straal van 500 meter liggen, kunnen gebruik maken van een gemeenschappelijke beheerder.

    • 12.

      Beleidsregels: Het bevoegd orgaan kan, met het oog op het tiende lid genoemde belangen, beleidsregels vaststellen.

    • 13.

      Vervallen vergunning: De vergunning vervalt zodra:

  • a.

    de exploitant de exploitatie van de seksinrichting feitelijk beëindigt en

  • b.

    de beheerder het beheer van de seksinrichting feitelijk beëindigt.

De exploitant is verplicht binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie of het beheer het bevoegd orgaan daarvan schriftelijk in kennis te stellen.

  • 14.

    Intrekking vergunning. Het bevoegd orgaan kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid tijdelijk, geheel of gedeeltelijk intrekken indien de exploitant of zijn rechtsopvolger (degene die na beëindiging van de exploitatie door de exploitant een vergunning voor de exploitatie van het bedrijf heeft aangevraagd), dan wel (indien van toepassing) de beheerder, handelt in strijd met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

  • 15.

    Sluiting seksinrichtingen. Het bevoegd orgaan kan de, al dan niet tijdelijke, gehele of gedeeltelijke sluiting van een seksinrichting bevelen indien:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b.

      de exploitant of zijn rechtsopvolger, dan wel (indien van toepassing) de beheerder, handelt in strijd met het bij of krachtens dit hoofdstuk genoemde belangen noodzakelijk is;

    • c.

      dat met het oog op de bescherming van de in het tiende lid genoemde belangen noodzakelijk is.

  • 16.

    Van het bevel tot sluiting wordt een afschrift aangebracht of op nabij van de toegang(en) van de seksinrichting. Een ieder is verplicht dit toe te laten en het afschrift te laten hangen zolang de sluiting van kracht is.

  • 17.

    Het is de exploitant verboden, nadat de sluiting conform het vijftiende lid bekend is gemaakt, de inrichting bezoekers toe te laten of te laten verblijven; het is bezoekers verboden in de ruimte te verblijven.

  • 18.

    Het bevoegd orgaan kan het bevel tot sluiting op verzoek van de exploitant intrekken, indien het gewaarborgd acht dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 19.

    Vaststellen sluitingsuren. Het bevoegd orgaan kan, indien wordt gehandeld in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, met het oog op de in het tiende lid genoemde belangen of bij overtreding van de aan de vergunning verbonden voorwaarden, tijdelijk of voor onbeperkte tijd voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingsuren vaststellen.

  • 20.

    Maximum aantal vergunningen prostitutiebedrijven. Het bevoegd orgaan verleent ten hoogste aan 53 prostitutiebedrijven een vergunning. In de vergunning wordt het per 1 januari 1999 aanwezige aantal werkruimten per prostitutiebedrijf vastgelegd, dit aantal mag niet worden uitgebreid.

  • 21.

    Escortbedrijven. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd orgaan een escortbedrijf te exploiteren. De vergunning wordt geweigerd of ingetrokken als:

    • a.

      de exploitant of beheerder van het escortbedrijf niet voldoet aan de in het derde tot en met zevende lid gestelde eisen;

    • b.

      het escortbedrijf prostitutie aanbiedt door minderjarigen of er in strijd wordt gehandeld met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 71 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk bestaande en gedoogde inrichting is het gestelde in artikel 70 niet van toepassing, behoudens het gestelde in het vijftiende lid:

    • a.

      gedurende twaalf weken na het in werking treden van artikel 70, eerste lid;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 70, eerste lid, heeft ingediend, totdat daarover een besluit is genomen en dat besluit onherroepelijk is geworden.

  • 2. Indien de gevraagde vergunning wordt geweigerd, stelt het bevoegd orgaan de aanvrager een redelijke termijn voor het beëindigen van de exploitatie van de inrichting, tenzij onmiddellijke sluiting noodzakelijk is.

  • 3. Het bevoegd orgaan kan gedurende de periode bedoeld in het eerste of tweede lid de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving te vermelden voorzieningen, indien het dat in verband met de in artikel 70, tiende lid onder a t/m g genoemde belangen noodzakelijk acht.

  • 4. Het bevoegd orgaan beveelt de sluiting van de inrichting na het verlopen van de termijn in het eerste lid en kan tot sluiting bevelen indien niet is voldaan aan het in het derde lid gestelde. Artikel 70, zestiende, zeventiende en achttiende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 72 Sekswinkels

  • 1. Het is verboden seksartikelen openlijk ten toon te stellen of openlijk aan te bieden:

    • a.

      wanneer men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit door de wijze van ten toon stellen of aanbieden de openbare orde of rust in gevaar brengt:

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door de burgemeester, dan wel burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of rust gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing bij opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Artikel 73 Straatprostitutie

  • 1. Het is aan een persoon van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zich aan prostitutie overgeeft, verboden op de weg, dan wel elders op voor het publiek toegankelijke plaatsen, iemand door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen wegen of plaatsen gedurende door het college vastgestelde tijden, mits degene die tot prostitutie beweegt, uitnodigt of daartoe aanlokt, beschikt over een vergunning van het daartoe bevoegd bestuursorgaan.

  • 3. De aanvraag om vergunning als bedoeld in het tweede lid, dient:

    • a.

      te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier en dient in ieder geval de gegevens van de aanvrager te bevatten en

    • b.

      dient door de aanvrager in persoon te worden gedaan ten overstaan van een daartoe door het bevoegd bestuursorgaan gemandateerd ambtenaar.

  • 4. Vergunningen hebben een door het bevoegd bestuursorgaan vast te stellen beperkte geldigheidsduur.

  • 5. De vergunning vervalt indien de vergunninghouder daar gedurende een door het bevoegd bestuursorgaan te bepalen periode geen gebruik van heeft gemaakt.

  • 6. a. De vergunning wordt geweigerd indien:

    • 1.

      er aanwijzingen zijn dat de aanvrager werkzaam zal zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingenwet bepaalde;

    • 2.

      de aanvrager de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft of

    • 3.

      het bevoegd bestuursorgaan een maximum aan te verlenen vergunningen heeft vastgesteld en dit maximum is bereikt.

    b. De vergunning kan worden geweigerd:

    • 1.

      in het belang van de openbare orde;

    • 2.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • 3.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- of leefklimaat;

    • 4.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • 5.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • 6.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid, of

    • 7.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 7. Met het oog op de in het zesde lid, onder b genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van de bevoegdheden in dit artikel nadere regels vaststellen.

  • 8. Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning als bedoeld in het tweede lid voor bepaalde of onbepaalde tijd intrekken, indien de vergunninghouder:

    • a.

      het bepaalde bij of krachtens dit artikel overtreedt;

    • b.

      het bepaalde bij of krachtens artikel 6, onder a, b, c of e van deze verordening overtreedt, of

    • c.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is

  • 9. Door toezichthouders belast met de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit artikel en politie-ambtenaren kan het bevel worden gegeven zich onmiddelijk in een bepaalde richting te verwijderen:

    • a.

      met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, of

    • b.

      aan personen die zich bevinden op de wegen, plaatsen en tijden bedoeld in het tweedelid, met het oog op de in het zesde lid, onder b genoemde belangen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 74 Geluidhinder

  • 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van toestellen of geluidsapparaten, voor zover wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • -

      het maximale geluidsniveau;

    • -

      de situering van geluidsbronnen;

    • -

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet, voor zover artikel 50, de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 75 Winkelwagentjes

  • 1. Het is verboden zich met een winkelwagentje op of aan de weg te bevinden op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje te deponeren of achter te laten op of aan de weg, anders dan op plaatsen die daartoe door de rechthebbende zijn aangewezen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen bedrijven die winkelwagentjes ter beschikking stellen verplicht worden op of aan de weg achtergelaten of gedeponeerde winkelwagentjes direct te verwijderen.

  • 4. Het is de rechthebbende op een bedrijf verboden winkelwagentjes ten behoeve van het publiek ter beschikking te stellen zonder dat deze zijn voorzien van een duidelijk leesbare aanduiding van de naam en het adres van het bedrijf.

  • 5. Het bepaalde in het derde lid geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 76 Verontreiniging van de weg en van terreinen

(VERVALLEN)

Artikel 77 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

(VERVALLEN)

Artikel 78 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

(VERVALLEN)

Artikel 79 Strooibiljetten

(VERVALLEN)

Artikel 80 Reiniging van de weg

Het is verboden een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van het reinigen van de weg aangewezen weggedeelte, gedurende de daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 81 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 82 VERVALLEN

Artikel 83 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 84 Begripsomschrijvingen

  • a. boom: een houtachtig, overblijvend gewas, dat:

    • 1.

      een- of meerstammig kan zijn, waarbij in geval van meerstammigheid de stammen zich bovengronds moeten vertakken;

    • 2.

      een dwarsdoorsnede van de stam, of bij meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam, van 15 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld heeft.

  • b. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen, een lintbeplanting in de vorm van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen.

  • c. hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • d. knotten/kandelaberen: het tot op de snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud.

  • e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet.

  • f. boomwaarde: het getal dat wordt gevonden door het product van de volgende factoren:

    • -

      de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

    • -

      de geïndexeerde eenheidsprijs per vierkante centimeter; de standplaatswaarde;

    • -

      de conditiewaarde;

    • -

      de waarde van de plantwijze.

  • a. vellen: afzagen, afhakken verplaatsen, rooien met inbegrip van verplanten en het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 85 Velverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet, indien het betreft:

    • a.

      wegbeplanting of eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaren, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig door het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan tien are;

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan twintig bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaald in de artikelen 91 en 93;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • d.

      bomen met een dwarsdoorsnede van de stam tot maximaal 15 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.

Artikel 86 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet, schriftelijk en gemotiveerd onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Indien het agentschap van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 87 Vervallen vergunning

Een vergunning vervalt indien er niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te bepalen termijn gebruik van is gemaakt.

Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stadsschoon;

    • e.

      waarden van recreatie en leefbaarheid;

    • f.

      de beeldbepalende waarde van de boom.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren.

  • 3. Indien een vergunning wordt verleend, wordt dit besluit bekend gemaakt en wordt bepaald, dat eerst zes weken na de datum van het verlenen van de vergunning daadwerkelijk de houtopstand geveld mag worden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen toestemming geven tot direct vellen indien sprake is van spoedeisend belang.

Artikel 89 Bijzondere vergunningvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, met name het niet uitvoeren van velwerkzaamheden ter bescherming van broedende vogels.

Artikel 90 Afstand van de grenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:41 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 50 centimeter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.

Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders van aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen bennen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoel in deze afdeling van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede aan diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 92 Schadevergoeding

Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 93 Bestrijding iepziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus, Scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus Pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 4. Het verbod, zoals bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnee van kleiner dan vier centimeter.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, zoals bedoeld in het derde lid.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 94 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 95 Beschermde planten

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op een, door burgemeester en wethouders, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    • c.

      voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4. Het in het tweede lid, aanhef en onder b., bepaalde geldt voorts niet:

    • a.

      ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 85 van deze verordening gestelde verbod niet van toepassing is;

    • b.

      ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 95a Verlichting in bomen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders verlichtingselementen in bomen te bevestigen, die zich bevinden op de openbare weg.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend aan:

    • a.

      een winkeliersvereniging indien de aanvraag betrekking heeft op bomen binnen door burgemeester en wethouders aan te wijzen winkelconcentratiegebieden of

    • b.

      een buurtvereniging die een straat- of buurtfeest organiseert indien de verlichting wordt aangebracht ten behoeve van niet-commerciële festiviteiten.

  • 3. Burgemeester en wethouders bepalen de tijden, waarbinnen het is toegestaan dat de verlichtingselementen werken, alsmede de lichtintensiteit van deze elementen onder de volgende restricties:

    • a.

      in gebieden aangeduid in het tweede lid, sub a, geldt een maximale gebruiksperiode van drie aaneengesloten maanden per jaar;

    • b.

      in situaties als aangeduid in het tweede lid, sub b, geldt een maximale gebruiksperiode van één week.

  • 4. Vergunningverstrekking:

    • a.

      een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt verleend voor een periode aan van ten hoogste vijf jaar;

    • b.

      een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt verleend voor een periode van ten hoogste één week;

    • c.

      in de vergunningsvoorschriften kan worden geregeld dat de verlichtingselementen buiten de gebruiksperiode moeten worden verwijderd.

  • 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd:

    • a.

      indien de aanvraag betrekking heeft op bomen met monumentale waarde;

    • b.

      indien het bevestigen, bevestigd houden of het verwijderen van de verlichtingselementen de dood van de boom ten gevolge kan hebben;

    • c.

      indien de boom wordt gebruikt door één of meer beschermde diersoorten in de zin van de Flora- en faunawet.

  • 6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het bevestigen, bevestigd houden of verwijderen van de verlichtingselementen beschadiging van de boom ten gevolge kan hebben;

    • b.

      indien de verlichtingselementen of het verlichten daarvan ontsiering van de boom of van de omgeving ten gevolge heeft, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

    • c.

      indien binnen vijf jaren onderhoud aan de boom plaatsvindt;

    • d.

      indien het bevestigen, bevestigd houden of het verwijderen van de verlichtingselementen of het verlichten daarvan het welzijn van nestelende, rustende of overwinterende dieren kan verstoren;

    • e.

      indien het bevestigen, bevestigd houden of het verwijderen van de verlichtingselementen gevaar kan opleveren voor mens en dier.

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4. Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen of stoffen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen als bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Verordening bescherming natuur en landschap in de provincie Utrecht 1982 van toepassing is.

Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet (Stb.1986, 598);

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit dierlijke meststoffen (Besluit van 25 maart 1987, Stb. 114) behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag en zon- en feestdagen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5. Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 98 Buitenreclame

(VERVALLEN).

Artikel 99 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

(VERVALLEN).

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 100 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • b.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 101 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en gebruik weg als werkplaats

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een dezer voertuigen.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Het is verboden de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor het parkeren van voertuigen waarvoor een standplaats op een automarkt is aangewezen, op deze standplaats gedurende de tijd dat deze markt wordt gehouden.

    • b.

      voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 102 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te kopen, te verkopen, te koop aan te bieden, af te leveren, te koop te vragen, door woorden of gedragingen te kennen te geven handel in voertuigen te willen drijven, dan wel te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 103 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 104 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig, dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 105 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen, hetzij steeds op dezelfde plaats, hetzij met enige verandering van plaats op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen te doen of laten staan, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a., gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Provincie Utrecht 1987 of de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 van toepassing is.

Artikel 106 Parkeren van reclamevoertuigen

(VERVALLEN).

Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

    • b.

      voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen staan of laten staan in een park, plantsoen of van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd;

    • c.

      op wegen als bedoeld in artikel 100.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en particuliere markten

Artikel 111 Inzameling van geld of goed

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven en gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel bestemd is.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 112 Straathandel

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders, in de uitoefening van de straathandel, andere waren dan gedrukte of geschreven stukken, waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard, te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren op of aan de weg of op of aan een openbaar water. De straathandel vanuit een vast verkooppunt mag noch geheel, noch gedeeltelijk bestaan uit het exploiteren van een zitgelegenheid waar dranken of spijzen voor directe consumptie worden bereid, geserveerd en/of genuttigd.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning weigeren op de gronden zoals bedoeld in artikel 13 van de Standplaatsenverordening 2001.

  • 3. Deze bepaling is niet van toepassing op straathandel in de zin van de Standplaatsenverordening 2001.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het verboden in het gebied dat begrensd wordt door de Catharijnesingel, de Weerdsingel, de Wittevrouwensingel, de Maliesingel en de Tolsteegsingel en binnen het winkelcentrum Hoog Catharijne gelegen overdekte voetgangerstraversen, anders dan in de uitoefening van de ambulante handel in de zin van de Standplaatsenverordening 2001 en de Marktverordening 1997, de weg in te nemen voor de verkoop van goederen en waren vanuit een vast verkooppunt.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het vierde lid van dit artikel gestelde verbod voor de binnen het winkelcentrum Hoog Catharijne gelegen overdekte voetgangerstraversen.

  • 6. De in het eerste lid van artikel 10 van de Uitstalverordening 2001 bedoelde nadere regels van burgemeester en wethouders zijn van overeenkomstige toepassing op de ontheffing als bedoeld in het vijfde lid van dit artikel.

Artikel 113 Standplaats voor een ander doel dan straathandel

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats op of aan de weg of aan een openbaar water in te nemen, voor een ander doel dan straathandel, met een tafel, een kraam, een voertuig of ander voorwerp.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning weigeren op grond van de gronden zoals bedoeld in artikel 13 van de Standplaatsenverordening 2001.

Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 160, eerste lid, onder h Gemeentewet ingestelde markt.

Artikel 115 Verbod tot handel in vee of paarden buiten het marktterrein

Het is verboden op een dag, waarop in de gemeente vee- of paardenmarkt wordt gehouden, op die gedeelten van de weg, waar het in het belang van de openbare orde of gezondheid ongeoorloofd is verklaard blijkens openbaar bekend gemaakt besluit van Burgemeester en Wethouders, vee of paarden te kopen, te verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren, binnen de uren door hen bij dat besluit bepaald.

Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 116 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 117 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 4 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of paard te bevinden buiten de in die aanwijzing aangeduide en als zodanig gemarkeerde paden; dan wel

    • c.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden.

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 58 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op primaire en secundaire wegen als bedoeld in de Wet uitkeringen wegen;

    • b.

      op wegen die krachtens de Wet van 14 mei 1981, Stb. 287, voor motorrijtuigen of categorieën daarvan gesloten zijn verklaard;

    • c.

      binnen de bij of krachtens de provinciale 'Verordening stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Verbod vuur te stoken

Artikel 118 Verbod vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de zon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing is;

    • b.

      de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van Strafrecht van toepassing is, of

    • d.

      het verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke betreft, of het vuur voor koken, bakken en braden betreft, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving, of het milieu nadelig beïnvloedt.

Afdeling 5 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 119 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

Artikel 120 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 119 eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door burgemeester en wethouders vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen.

Afdeling 6 Evenementen

Paragraaf 1

Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water
  • 1. Evenement: het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke bijzondere gebeurtenis, al dan niet met een openbaar dan wel besloten karakter, op of aan de weg of het openbaar water, met uitzondering van:

    • -

      een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties;

    • -

      bioscoopvoorstellingen waarop artikel 1 van de Wet op de Filmvoorstellingen van toepassing is;

    • -

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden (evenementenvergunning).

  • 3. Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.

  • 4. Activiteiten, die deel uitmaken van een evenementenvergunning, zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig uit hoofde van andere gemeentelijke publiekrechtelijke regelingen, niet zijnde belastingen, leges of retributievoorschriften.

  • 5. Wanneer een evenement wordt gehouden, wordt tijdens het evenement in het gebied waar het evenement plaatsvindt geen vergunning verleend aan derden voor op zichzelf staande activiteiten en handelingen op of aan de weg of het openbaar water.

  • 6. Tijdens een evenement behouden bestaande vergunningen voor het gebruik van de weg of het openbaar water hun rechtskracht in het gebied waar het evenement plaatsvindt.

  • 7. VERVALLEN

  • 8. Degene die voornemens is een evenement te houden moet een evenementenvergunning aanvragen door middel van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 9. De burgemeester houdt zijn beslissing op een aanvraag voor een evenement aan, indien de milieuwetgeving eisen stelt aan het betreffende evenement en zolang de organisator niet heeft voldaan aan die vereisten.

  • 10. De burgemeester kan een evenementenvergunning weigeren, indien:

    • a.

      er, gelet op de aard van het evenement, onevenredig veel beslag wordt gelegd op de ruimte;

    • b.

      er, gelet op de aard van het evenement, onevenredig veel beslag wordt gelegd op de gemeentelijke en hulpdiensten;

    • c.

      het aantal bezoekers, dat wordt verwacht, onevenredig veel beslag legt op de ruimte en/of de gemeentelijke en hulpdiensten;

    • d.

      de aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

    • e.

      er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;

    • f.

      er gevaar bestaat voor ernstige verkeersbelemmeringen;

    • g.

      er gevaar bestaat voor een onaanvaardbare belasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • h.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement;

    • i.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt om schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken;

    • j.

      er gevaar bestaat voor verontreiniging;

    • k.

      er gevaar bestaat voor de beschadiging van gemeentelijke dan wel particuliere eigendommen;

    • l.

      in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in het twaalfde lid reeds een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie; en/of

    • m.

      de organisator niet aantoont dat hij voldoet aan de eisen van de milieuwetgeving, indien van toepassing.

  • 11. De burgemeester kan ter verzekering van de nakoming van de voorschriften in de vergunning bepalen dat een waarborgsom moet worden voldaan voordat het evenement wordt gehouden.

  • 12. De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 november een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 september verzoeken een evenement te plaatsen op de Evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het tweede lid. Aan de plaatsing van een evenement op de Evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in het tiende lid onder sub l.

  • 13. Indien een evenementenvergunning is verleend, worden aanvragen op grond van de artikelen 17, 112, 113, 114 van deze verordening geweigerd.

Paragraaf 2

Artikel 121a Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een, al dan niet met enige beperkingen, voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak in een gebouw of een gedeelte daarvan met uitzondering van:

    • a.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • b.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • c.

      sportwedstrijden voor zover deze plaatsvinden onder auspiciën van een bij de NOC*NSF aangesloten sportbond;

    • d.

      voetbalwedstrijden als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2 van deze verordening;

    • e.

      activiteiten in horecabedrijven die in de uitoefening van het horecabedrijf gebruikelijk zijn;

    • f.

      verkoopbijeenkomsten als bedoeld in artikel 114 van deze verordening;

    • g.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h. van de Gemeentewet;

    • h.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • i.

      speelgelegenheden als bedoeld in artikel 35 van deze verordening.

  • 2. In deze afdeling wordt onder organisator verstaan een natuurlijke persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigden, die een evenement als bedoeld in het eerste lid houdt of doet houden.

Artikel 121b Verbodsbepaling
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement als bedoeld in artikel 121a te houden of doen houden waarbij het totaal aantal van 2.000 bezoekers wordt overschreden gerekend over een aaneengesloten periode van 24 uur.

  • 2. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarop het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 121c Nadere regels

Met het oog op de in artikel 121g genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze paragraaf nadere regels vaststellen.

Artikel 121d Indienen aanvraag
  • 1. De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 121b, tweede lid, dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de geplande datum, tijdstip en locatie van het evenement;

    • c.

      een omschrijving van de aard en karakter van het evenement;

    • d.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een door de organisator opgesteld veiligheidsplan.

Artikel 121e Vereisten organisator
  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 121b, tweede lid, dient de organisator aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      hij mag niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij zijn ontzet;

    • b.

      hij mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      hij moet de leeftijd van éénentwintig jaar hebben bereikt en

    • d.

      hij moet aantoonbare ervaring hebben in het organiseren van vergelijkbare evenementen als het evenement waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder d gestelde vereiste.

Artikel 121f
  • 1. De burgemeester kan op basis van het, in de vergunning aangegeven, veiligheidsplan, het risicoprofiel van de beoogde bezoekers en de voor een goed verloop van het evenement noodzakelijk geachte inzet en beschikbaarheid van gemeentelijke- en politiediensten besluiten voor het evenement een maximum aantal bezoekers vast te stellen.

  • 2. De burgemeester brengt een besluit als bedoeld in het eerste lid, binnen de termijn zoals aangegeven in artikel twee van deze verordening, ter kennis van de organisatoren van het evenement.

  • 3. De burgemeester informeert de commissie voor Algemene Zaken, Veiligheid, Wijkgericht Werken en Financiën (vanaf 1 januari 2003: de commissie Bestuur en Veiligheid) over het besluit genomen in het eerste lid.

Artikel 121g Evenementenkalender

Artikel 121, twaalfde lid en artikel 121, tiende lid, onder l, van deze verordening is op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Artikel 121h Weigeringsgronden
  • 1. De vergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 121d;

    • b.

      niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 121e gestelde eisen.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid;

    • d.

      de veiligheid van personen en goederen;

    • e.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3. Daarnaast kan de vergunning worden geweigerd, indien:

    • a.

      onevenredig veel beslag wordt gelegd op de gemeentelijke en hulpdiensten;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement.

Artikel 121i Samenloop

Activiteiten, die deel uitmaken van een evenementenvergunning, zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig uit hoofde van andere gemeentelijke publiekrechtelijke regelingen, niet zijnde belastingen, leges of retributievoorschriften.

Artikel 121j Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 7 Overige bepalingen

Artikel 122 Plakken

  • 1. Het is verboden op de weg en/of op een gedeelte van een onroerende en/of roerende zaak dat vanaf de weg of openbaar water zichtbaar is een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2. Het is de zakelijk gerechtigde van enige onroerende en/of roerende zaak verboden, om op die zaak, een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding, aanduiding of op een andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien gebruik wordt gemaakt van door burgemeester en wethouders aangewezen vrije plakplaatsen, die uitsluitend zijn te gebruiken voor het aanbrengen van meningsuitingen in het kader van artikel 7 van de Grondwet, voor zover het geen handelsreclame of buitenreclame is zoals bedoeld in artikel 98.

  • 4. Het gestelde verbod van het tweede lid is niet van toepassing, indien wordt gehandeld krachtens wettelijk voorschrift.

Artikel 123 Detectorverbod

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt.

  • 2. Het is verboden zich anders dan met vergunning van burgemeester en wethouders, met een metaaldetector te bevinden op de in het eerste lid bedoelde terreinen.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op degene wie ingevolge artikel 40 van de Monumentenwet 1988 een opgravingvergunning is verstrekt.

Artikel 124 Destructie

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Destructiewet;

    • b.

      aangifteplichtige: degene die als houder of eigenaar van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

    • c.

      destructiemateriaal: dode honden, dode katten en het krachtens artikel 2, tweede lid van de wet aangewezen dierlijk afval.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen één of meer verzamelplaatsen aan, waar het destructiemateriaal in ontvangst wordt genomen.

  • 3. De aangifteplichtige is gehouden het destructiemateriaal uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop het is ontstaan, te vervoeren naar de naastbijgelegen verzamelplaats en het daar aan te geven en af te staan.

  • 4. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 5. Het in het derde en vierde lid van dit artikel gestelde vindt geen toepassing voor zover artikel 6 van het Destructiebesluit van toepassing is.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 125 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 126 Opsporingsambtenaren

De opsporing van de in artikel 125 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 126a Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 127 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 128 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 2 januari 2001.

  • 2. Op dat tijdstip worden de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 1997 en de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Vleuten-De Meern 1998 ingetrokken.

Artikel 129 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 128, tweede lid blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 128 tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 128, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 128 eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 128 tweede lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag tenminste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 128 tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 128 tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 130 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht.

TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING UTRECHT

TOELICHTING OP DE APV UTRECHT

HOOFDSTUK 1: Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2 Beslistermijn

Artikel 3 Te late indiening aanvraag

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5 Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing

Artikel 8 Termijnen

HOOFDSTUK 2: Openbare Orde

Artikel 9 en 10 Bestrijding ongeregeldheden

Artikel 10a Verblijfsontzegging

Artikelen 11 t/m 13 Openbare manifestaties

Artikel 14 VERVALLEN

Artikel 16 Straatartiest

Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Artikel 22 Openen straatkolken e.d.

Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.

Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 30 Veiligheid op het ijs

Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg

Artikel 32 Begripsomschrijving

Artikel 33 Vergunningplicht

Artikel 33a Indienen aanvraag

Artikel 33b Weigeringsgronden

Artikel 33c Bevel politie

Artikel 35 Speelgelegenheden

Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten

Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven

Artikel 39 t/m 41 Hinderlijk gedrag

Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 45 Het meevoeren van fiets of bromfiets

Artikel 47 Bewakingsapparatuur

Artikel 48 Nodeloos alarmeren

Artikel 50 Alarminstallaties

Artikel 51 Loslopende honden

Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond

Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 59 Begripsomschrijvingen

Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 64 Begripsomschrijving

Artikel 66 Bezigen van vuurwerk

Artikel 67 VERVALLEN

Artikel 68 Handel in verdovende middelen

HOOFDSTUK 3: Seksinrichtingen e.d.

Artikel 69 Begripsomschrijvingen

Artikel 70 Seksinrichtingen

Artikel 71 Overgangsbepalingen

Artikel 73 Straatprostitutie

HOOFDSTUK 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Artikel 74 en 75 Geluidhinder

Artikel 76 VERVALLEN

Artikel 77 VERVALLEN

Artikel 78 VERVALLEN

Artikel 79 VERVALLEN

Artikel 80 Reiniging van de weg

Artikel 82 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

Artikel 84 Begripsomschrijvingen

Artikel 85 Kapverbod

Artikel 86 Aanvraag vergunning

Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden

Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 95 Beschermde planten

Artikel 95a Verlichting in bomen

Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

Artikel 98 VERVALLEN

Artikel 99 VERVALLEN

HOOFDSTUK 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Artikel 100 Begripsomschrijvingen

Artikel 103 Defecte voertuigen

Artikel 104 Voertuigwrakken

Artikel 105 Caravans e.d.

Artikel 106 VERVALLEN

Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 111 Inzameling van geld of goed

Artikel 112 Straathandel

Artikel 113 Standplaatsen voor een ander doel dan straathandel

Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.

Artikel 116 Crossterreinen

Artikel 117 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 118 Verbod vuur te stoken

Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of openbaar water

Artikel 121a Begripsomschrijvingen

Artikel 121b Verbodsbepaling

Artikel 121c Nadere regels

Artikel 121d Indienen aanvraag

Artikel 121e Vereisten organisator

Artikel 121f

Artikel 121g Evenementenkalender

Artikel 121h Weigeringsgronden

Artikel 121i Samenloop

Artikel 121j Ordeverstoring

Artikel 122 Plakken

Artikel 123 Detectorverbod

HOOFDSTUK 6: Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 126a Toezichthouders

Artikel 127 Opsporingsambtenaren

Artikel 130 Overgangsbepaling

TOELICHTING OP DE APV UTRECHT

HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

A: Weg

Onderdeel 3 en 4:

In de onderdelen 3 en 4 wordt een onderscheid gemaakt tussen stoepen, trappen, portieken etc., welke 'uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven' (vgl. onder 3) en andere stoepen en trappen etc. (vgl. onder 4). De eerstbedoelde categorie valt alleen onder het begrip 'weg' indien zij niet afsluitbaar zijn. Daarmee worden galerijen in portiekgebouwen etc. uitgezonderd gehouden van het begrip 'weg', óók indien het hek of de deur niet is afgesloten ('afsluitbaar').

Bij de onder d bedoelde categorie speelt de mogelijkheid van afsluiting op zich geen rol; het feitelijk voor het publiek toegankelijk zijn bepaalt of de APV van toepassing is.

Bij deze categorie moet gedacht worden aan afsluitbare winkelpassages. In recentelijk gebouwde winkelcentra vindt men steeds meer kleine, veelal overdekte straatjes die voor het doorgaande verkeer nauwelijks een functie hebben. Sommige van deze bewust smal gehouden doorgangen of 'passages' worden gedurende de avond- en nachtelijke uren afgesloten, omdat het uitoefenen van toezicht alsdan onmogelijk is.

Het is wenselijk dat op deze veelal druk bezochte passages van politiezijde toezicht kan worden uitgeoefend. Alsdan bestaat de mogelijkheid in voorkomende gevallen verbaliserend op te treden tegen overtredingen als het bekladden van percelen en het verontreinigen van de weg.

B: Openbaar water

Hier wordt het begrip 'openbaar' gebruikt. Openbaar betekent hier: feitelijk voor het publiek toegankelijk.

C: Bebouwde kom:

Deze wijziging is noodzakelijk in verband met het ontstaan van de nieuwe gemeente Utrecht per 1 januari 2001. De besluiten van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht inzake de bebouwde komgrenzen in de zin van de Wegenwet zoals deze gelden na 1 januari 2001 zijn in deze bepaling opgesomd.

E: Voertuigen

De omschrijving van 'voertuigen' is ontleend aan artikel 1 van de Wegenverkeersreglement.

H: Bouwwerk en I: Gebouw

Deze omschrijvingen zijn ontleend aan de Bouwverordening.

L: Handelsreclame

Van handelsreclame moet het begrip ideële reclame worden onderscheiden. Onder handelsreclame valt niet: het oproepen tot steun aan of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, geestelijk, godsdienstig, politiek of liefdadig karakter voor zover deze oproepen niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is. Het vorenstaande betekent overigens niet dat handelsreclame niet beschermd wordt. Voorschriften betreffende handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 19 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningsstelsel.

Artikel 2 Beslistermijn

Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Het niet beslissen van het bestuursorgaan binnen de in lid 1 vastgestelde termijn, houdt in dat er sprake is van een 'fictieve weigering'. Dit houdt in dat bij het verstrijken van de termijn de aanvrager bevoegd is bezwaar of beroep in te stellen.

Artikel 3 Te late indiening aanvraag

Een zorgvuldige beoordeling van aanvragen vergt de nodige tijd. Als algemene richtlijn wordt in dit artikel een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel ('kan') laten uitkomen, dat het indienen van een aanvraag binnen deze termijn niet altijd tot een niet-ontvankelijkverklaring behoeft te leiden.

Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van drie weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken.

Ten einde voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn rechten en plichten, is tevens bepaald dat de vergunningen waarvoor deze langere aanvraagtermijn geldt, bij openbare kennisgeving worden aangewezen.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties.

In de in deze verordening opgenomen algemene strafbepaling wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 5 Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing

Het persoonlijk karakter van een vergunning/ontheffing brengt mee dat deze niet aan een zaak gebonden is en niet overdraagbaar is -in welke vorm dan ook- op een derde.

Artikel 8 Termijnen

De regeling van de Algemene termijnenwet is van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Het tweede lid van artikel 8 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om altijd over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.

HOOFDSTUK 2 Openbare Orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Artikel 9 en 10 Bestrijding van ongeregeldheden

Verstoringen van de openbare orde kunnen zich in velerlei vormen voordoen. De onderhavige artikelen, in het bijzonder artikel 9 en 10, eerste lid, zijn daarom in algemene termen gesteld, teneinde de toepasbaarheid niet nodeloos te beperken.

Bij de bestrijding van (dreigende) ongeregeldheden en wanordelijkheden is het van groot belang dat personen of groepen kunnen worden verspreid, zowel ter voorkoming van escalatie van de gebeurtenissen als ter bescherming van omstanders en voorbijgangers. Het ontbreken van een bevoegdheid als omschreven in artikel 9 maakt een tot wanordelijkheden aanleiding gevende gebeurtenis snel onbeheersbaar voor de politie.

Artikel 10, eerste lid, stelt het verstoren van de openbare orde op zichzelf strafbaar. Deze bepaling maakt het voor de politie mogelijk ordeverstoorders aan te houden zonder dat direct duidelijk behoeft te zijn of zij tevens een strafbaar feit op grond van het Wetboek van strafrecht hebben gepleegd. Vaak zal dit overigens wel het geval zijn.

Artikel 10a Verblijfsontzegging

Artikel 10a creëert een bevoegdheid voor de burgemeester om gebieden aan te wijzen waar verblijfsontzeggingen kunnen worden opgelegd aan personen die de openbare orde verstoren.

Voorwaarde voor de aanwijzing van een gebied is de mate van ordeverstoringen die in dat gebied plaatsvinden. Alleen bij ernstige ordeproblemen kan van het artikel gebruik worden gemaakt.

Deze ordeproblemen kunnen een min of meer structureel karakter hebben. Het artikel sluit echter niet uit, dat daarvan gebruik gemaakt wordt bij incidentele ordeverstoringen. In het laatste geval ligt het echter in de rede dat de gebiedsaanwijzing tijdelijk van aard is.

Een verblijfsontzegging is een bestuurlijke maatregel en geen (strafrechtelijke) sanctie. De algemene motivering voor de hantering van dit instrument is, dat in gebieden waarin de handhaving van de openbare orde onder druk staat het gerechtvaardigd is personen die daarop een inbreuk plegen tijdelijk uit het gebied te verwijderen. De maatregel is dus een instrument ter handhaving van de openbare orde.

In het derde lid worden de gronden voor de oplegging van een verblijfsontzegging opgesomd. Deze opsomming is limitatief.

De onder a genoemde artikelen uit de APV betreffen:

9 : Bevel van de politie zijn weg te vervolgen.

10: Verstoring van de openbare orde.

36: Spelen om geld op de weg.

39, eerste lid, onder b: Overlast en hinder veroorzaken voor derden.

40: Alcoholverbod.

68: Handel in verdovende middelen.

73, eerste en tweede lid: Tippel en souteneurverbod.

In de verblijfsontzegging dient een termijn te worden opgenomen. Het zou de bewegingsvrijheid van burgers te zeer beperken, indien een verblijfsontzegging voor onbepaalde tijd wordt opgelegd.

De ernst van de inbreuk op de openbare orde zal van invloed zijn op de lengte van de termijn.

Aan personen die in het aangewezen gebied wonen of werken kan geen verblijfsontzegging worden opgelegd. Het begrip "werken" is ruim. Bij de toepassing daarvan dient aangesloten te worden bij het normale spraakgebruik. Er dient sprake te zijn van het in dienstverband verrichten van regelmatige en reguliere arbeid. Vrijwilligerswerk kan hieronder vallen mits aangetoond wordt, dat een vaste relatie met de werkgever tot het verrichten van arbeid op vastgestelde tijden bestaat.

In het derde lid wordt de verwijzing naar andere artikelen in de APV op grond waarvan een verblijfsontzegging kan worden opgelegd gecompleteerd.

Het zesde lid verleent de burgemeester de bevoegdheid de verblijfsontzegging naar tijd en plaats te beperken, indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven. Als voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan het reizen per openbaar vervoer door het gebied, indien er voor de betrokkene geen andere reële mogelijkheid bestaat om zijn werk te bereiken, noodzakelijk ziekenhuis bezoek af te leggen e.d.

Het zevende lid verbiedt overtreding van de verblijfsontzegging. Op overtreding staat een strafrechtelijke sanctie. Dit kan artikel 184 Wetboek van Strafrecht zijn. Indien niet aan de delictsomschrijving van dit artikel wordt voldaan is strafbaarstelling op grond van de APV mogelijk.

In artikel 1 is een omschrijving van het begrip "verblijfsontzegging" opgenomen.

Artikelen 11 t/m 13 Openbare manifestaties

De artikelen 11 t/m 13 regelen de zgn. 'openbare manifestaties', zoals omschreven in de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Het gaat hier om betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen gehouden worden.

De WOM heeft betrekking op collectieve uitingen. Hiervan kan al sprake zijn wanneer aan een manifestatie twee personen deelnemen.

Artikel 1, eerste lid WOM, bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.

Ten eerste moet de plaats openstaan voor het publiek. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting 'dat in beginsel een ieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats 'open staat' betekent voorts dat geen beletsel in de vorm van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het betreden van de plaats'.

Op grond van het vorenstaande kunnen bij voorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken niet als 'openbare plaatsen' worden aangemerkt. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip 'openbare plaats'.

Het tweede criterium is dat het openstaan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. 'De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt'.

Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en de voor een ieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.

Het begrip 'betoging' behoeft enige nadere toelichting. Wanneer kan van een betoging worden gesproken? Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan van een betoging worden gesproken als:

  • -

    een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in beweging, en

  • -

    de groep er op uit is een mening uit te dragen.

De memorie van toelichting betreffende de WOM geeft aan dat het bij de betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Er worden dus drie eisen gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens), openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht zijn op het uitdragen van een mening. Een betoging is niet noodzakelijkerwijs een optocht en een optocht is niet per se een betoging.

De burgemeester blijft bevoegd tot optreden krachtens de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet. Bij betogingen waarbij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde bestaat of de verstoring daadwerkelijk plaatsvindt, kan de burgemeester derhalve bevelen, zoals bedoeld in artikel 175, of de noodverordening zoals bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet uitvaardigen. Dit zou in het uiterste geval dus zelfs een verbod tot het houden van een betoging kunnen inhouden.

Artikel 14 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.

Artikel 16 Straatartiest

De activiteiten van de straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7, derde lid, van de Grondwet. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 van de Grondwet beschermd. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet laat door zijn formulering (niemand heeft voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud), een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bij voorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Immers, het verbieden van een optreden van een straatartiest op een bepaalde plaats houdt in veel gevallen ook in dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit.

Om deze reden is het optreden als straatartiest in beginsel vrij gelaten, zij het met enige beperkingen.

Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Aan artikel 17 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg.

Artikel 17 is een aanvulling op de Woningwet. De bepaling heeft immers mede betrekking op het op of aan de weg plaatsen van constructies (bijvoorbeeld voor reclame), die zijn aan te merken als bouwwerken en onder de op de Woningwet gebaseerde bouwvergunning vallen. Deze bouwwerken dienen op hun bouwtechnische en welstands-eigenschappen aan de bepalingen van de bouwverordening te worden getoetst. In een dergelijk geval kan daarnaast niet ook nog een welstandstoetsing op grond van de APV plaatsvinden.

Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden c.q. zuilen, winkelwagentjes, containers e.d.

Deze aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar andere gemeentelijke verordeningen in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitels van de geldende verordeningen.

Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Op de aanleg van wegen e.d. in relatie tot het gebruik van de grond is de Wet op de Ruimtelijke ordening van toepassing. Aan artikel 19 ligt de bruikbaarheid van de weg als motief ten grondslag.

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip 'weg' uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat de vergunningsplicht geldt voor de zogenaamde 'eigen wegen', waarvan de eigendom in particuliere handen is. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte e.d. Die wenselijkheid is ook aanwezig voor wegen welke bijvoorbeeld aangelegd worden op grote bedrijfsterreinen. Daarvoor is in het tweede lid dan ook de toevoeging 'alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen' opgenomen.

Het nutsbedrijf zal op grond van het onderhavige artikel een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg.

Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Dit artikel is bedoeld om de veiligheid van met name fietsers en voetgangers te vergroten. Deze bepaling kan tevens worden gehanteerd ter voorkoming van 'enge plekken' in bepaalde wijken of straten, mede in verband met de criminaliteit.

Artikel 22 Openen straatkolken e.d.

Dit artikel ziet er op toe dat ten alle tijde gebruik van de openbare nutsvoorzieningen kan worden gemaakt, zodat er bij calamiteiten snel opgetreden kan worden.

Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.

Tweede lid:

In deze bepaling werd niet naar het juiste artikel in het Wetboek van Strafrecht verwezen. Deze wijziging herstelt deze fout.

Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan.

Het in het derde lid genoemde strafrechtartikel luidt: 'Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: hij die door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg gevaar voor bos-, heide-, helm-, gras-, of veenbrand doet ontstaan.' Deze bepaling verbiedt het roken niet, mits dit met de nodige omzichtigheid en voorzorg gebeurt. Dat houdt in dat wanneer er van omzichtigheid of voorzorg geen sprake is, het strafrechtartikel pas van toepassing is. Het APV-artikel stelt het roken of het wegwerpen van brandende of smeulende voorwerpen op zich al strafbaar. Dit is makkelijker te handhaven.

Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Deze bepaling komt in de plaats van artikel 387 (model-)Bouwverordening.

Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Deze bepaling houdt een aanvulling in op het bepaalde in de artikelen 161bis, 161ter, 162, 350, 351, 351bis en 424 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn

Deze bepaling is een aanvulling op de Bouwverordening. Artikel 262 Model Bouwverordening verbiedt het bouwen onder hoogspanningslijnen. Artikel 29 APV vult dit verbod aan voor andere objecten, niet zijnde bouwwerken, zoals bij voorbeeld houtgewas, door te bepalen dat deze niet hoger dan twee meter mogen zijn.

Artikel 30 Veiligheid op het ijs

Het hier bepaalde geldt voor alle in de gemeente aanwezige voor het publiek toegankelijke ijsvlakten. Het is daarbij niet relevant onder wiens beheer (provincie, waterschap, gemeente) de desbetreffende ijsvlakte valt.

De wijziging in het derde lid is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.

Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg

Ook hier bestaat uit een oogpunt van verkeersveiligheid behoefte aan regeling. De drukte die wordt veroorzaakt door een voor het publiek bestemde benzinepomp kan namelijk van invloed zijn op de verkeersstroom op de weg. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een dergelijke bepaling geen voorschrift inhoudt omtrent het grondgebruik en om die reden in strijd zou zijn met artikel 10 of artikel 14 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Een dergelijke bepaling heeft slechts de strekking een regeling in het belang van de openbare orde, i.c. verkeersveiligheid te geven.

Indien de Wegenverordening Provincie Utrecht of het Rijkswegenreglement van toepassing is, vervalt daarmee uiteraard de gemeentelijke bevoegdheid op dit punt.

De omschreven benzinepompen vallen altijd onder de Wet Milieubeheer. Omdat er een duidelijk ander achterliggend motief is bestaat er geen overlapping tussen APV en milieuwetgeving.

Afdeling 2 Orde in verband met voetbalwedstrijden

Algemeen

Met deze wijzigingen wordt het kennisgevingstelsel dat tot op heden werd gehanteerd voor betaald voetbalwedstrijden vervangen door een vergunningstelsel. Een vergunningstelsel biedt de burgemeester meer handvaten om de openbare orde en veiligheid rondom betaald voetbalwedstrijden te versterken. Dit is wenselijk in verband met de openbare orde problematiek rondom betaald voetbalwedstrijden. Zo kan de burgemeester voorschriften aan de vergunning verbinden of de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken. Ook kunnen eisen gesteld worden aan het indienen van een aanvraag om vergunning. Daarnaast biedt een vergunningstelsel een betere mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningverlening met de organisator goede afspraken te maken omtrent het bewaren van de openbare orde en veiligheid. Bovendien vergemakkelijkt een vergunningstelsel de handhaving. Immers vergunningplichtige wedstrijden kunnen nu zonder meer verboden worden, indien blijkt dat hiervoor geen vergunning is afgegeven. Overigens laat het bepaalde in deze afdeling de bevoegdheden die de burgemeester heeft in het kader van de Gemeentewet onverlet.

Voorts verhoudt een vergunningstelsel zich beter tot de Algemene wet bestuursrecht dan een kennisgevingstelsel. Zo zijn de besluiten om vergunning te verlenen of te weigeren besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat bepaalde waarborgen zoals die zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn (bijvoorbeeld zorgvuldige voorbereiding en evenredige belangenafweging). Daarnaast staan voor de aanvrager uiteraard de rechtsbeschermingmogelijkheden van de Awb open.

Deze herziene afdeling sluit zoveel mogelijk aan bij de oude artikelen 32 en 33.

Artikel 32 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de begrippen organisator en voetbalwedstrijd beschreven. De begripsomschrijving "organisator" is ongewijzigd gebleven. Om misverstanden uit te sluiten is het begrip "voetbalwedstrijd" toegevoegd. De begripsomschrijvingen zijn noodzakelijk omdat de vergunningplicht zich niet uitstrekt tot alle voetbalwedstrijden, maar slechts tot wedstrijden waarbij minimaal één betaaldvoetbalorganisatie bij betrokken is. Openbare orde problemen doen zich in Utrecht niet of nauwelijks voor bij amateurvoetbal.

Artikel 33 Vergunningplicht

Eerste lid

Het eerste lid introduceert de vergunningplicht.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat een vergunning meerdere voetbalwedstrijden kan betreffen. Onder het oude regime gold dit overigens ook voor de kennisgeving. Vaak is van veel wedstrijden bij aanvang van het seizoen het wedstrijdschema bekend. Voor veel wedstrijden zullen gelijkluidende voorschriften gelden. Voor dergelijke wedstrijden kan op basis van het bepaalde in dit lid een verzamelvergunning worden afgegeven. Het moge duidelijk zijn dat dit de mogelijkheid om per wedstrijd een vergunning af te geven onverlet laat. Dat laatste zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor wedstrijden met een verhoogd risico of voor wedstrijden waarvan niet voorafgaand aan het seizoen bekend is of en wanneer ze gespeeld zullen worden (bijvoorbeeld wedstrijden in het kader van de UEFA-cup).

Ten overvloede zij opgemerkt dat op grond van artikel 4 van deze verordening aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbonden kunnen worden voor zover deze strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. In het kader van deze afdeling zullen de voorschriften dan ook gesteld worden in het belang van de openbare orde en veiligheid. Ook in het kennisgevingstelsel was het stellen van voorschriften en beperkingen mogelijk. Voordeel van een vergunningstelsel is echter dat een organisator min of meer verplicht wordt om in een vroeg stadium overleg te plegen met het bestuursorgaan omtrent de te verlenen vergunning. In dit overleg kunnen en zullen ook vaak goede afspraken gemaakt worden omtrent de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de inspanningen die door de organisator moeten worden gedaan om de wedstrijd op een goede manier te organiseren. Deze afspraken kunnen dan ook in de vergunning meegenomen worden. Op grond van artikel 6 van deze verordening bestaat de mogelijkheid om de aan een vergunning verbonden voorschriften te wijzigen of zelfs nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden. Immers uit informatie, feiten of gegevens na vergunningverlening kan blijken dat wijzigingen noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan informatie die bij politie kan inkomen over onvoorzien supportersgedrag of het feit dat een wedstrijd een verhoogd risico met zich meebrengt in verband met de stand op de ranglijst.

Artikel 33a Indienen aanvraag

Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de organisator de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de organisator gebruik dient te maken van een aanvraagformulier en dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een veiligheidsplan. In het veiligheidsplan dient de organisator aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de wedstrijd. Te denken valt hierbij aan supportersscheiding in en rond de locatie van de wedstrijd, het vervoer van supporters, de inzet van beveiligingspersoneel in en om de locatie van de wedstrijd en dergelijke.

Indien niet of niet volledig voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel dan kan de burgemeester, nadat de organisator in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast is in artikel 33b, tweede lid een weigeringgrond opgenomen voor het geval de aanvraag wel in behandeling wordt genomen, maar de organisator in gebreke blijft met het aanvullen van gegevens en bescheiden. Gelet op het imperatieve karakter van het tweede lid van artikel 33b betekent dit dat de vergunning geweigerd moet worden.

Artikel 33b Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringgronden opgenomen.

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat de vergunning in het belang van de openbare orde geweigerd kan worden indien aan de criteria onder a, b en/of c is voldaan. Gebruik van het werkwoord "kunnen" geeft aan dat de burgemeester een beoordelingsmarge heeft. Deze kan namelijk weigeren, maar hoeft dit niet. Is voldaan aan één of meer criteria op grond waarvan de vergunning geweigerd kan worden, dan dient een goede belangenafweging plaats te vinden. Het besluit zal dan ook goed gemotiveerd moeten worden.

De criteria op grond waarvan geweigerd kan worden spreken voor zich. Ook in het kennisgevingstelsel waren de criteria onder a en b opgenomen voor het verbieden van een wedstrijd. De weigeringgrond onder c is toegevoegd. Hiermee is de mogelijkheid geschapen om een vergunning te weigeren indien uit de aanvraag en de daarbij overlegde gegevens en bescheiden reeds blijkt dat een organisator onvoldoende waarborgen kan bieden voor een goed en ordentelijk verloop van de wedstrijd.

De vergunning kan ook gedeeltelijk geweigerd worden. Zo hoeft niet de gehele vergunning geweigerd worden indien blijkt dat een deel van de aanvraag voor één of meer wedstrijden niet gehonoreerd kan worden. Een gedeeltelijke weigering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de tijd waarop de wedstrijd gespeeld wordt of bij een verzamelvergunning op één of meer wedstrijden.

Tweede lid

Het bepaalde in dit lid vormt een imperatieve weigeringgrond voor het geval een organisator niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag zoals deze worden gesteld in artikel 33a. Zie ook de toelichting bij artikel 33a.

Naast het weigeren van de vergunning kan het voorkomen dat zich omstandigheden voordoen die het intrekken van een vergunning noodzakelijk maken. Artikel 6 van deze verordening biedt hiervoor een grondslag. Uiteraard bestaat ook hier de mogelijkheid om de vergunning gedeeltelijk in te trekken. Gezien de openbare orde problematiek rondom betaald voetbalwedstrijden moge het duidelijk zijn dat vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde niet alleen een weigeringgrond maar tevens een intrekkinggrond vormt. Immers openbare orde en veiligheid zijn belangen ter bescherming waarvan het hele vergunningsysteem van deze afdeling in het leven is geroepen. Ook handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen vormt een intrekkinggrond. Zo kan de vergunning ingetrokken worden indien de organisator zich niet houdt aan de in de vergunning gestelde voorschriften. Een intrekking is zelfs gerechtvaardigd indien het aannemelijk is dat de vergunninghouder zich niet aan de voorschriften zal houden. Ook op grond van gewijzigde omstandigheden en/of onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden kan de vergunning ingetrokken worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het intrekken van een vergunning voor een aanvankelijk risicoloze wedstrijd, waarvan nadat de vergunning is verleend aannemelijk wordt dat de risico's veel groter zijn dan ten tijde van de vergunningverlening te voorzien was. Op grond van deze nieuwe gegevens en feiten zou bijvoorbeeld een ander veiligheidsplan en/of andere voorschriften aan de vergunning verbonden worden.

Artikel 33c Bevel politie

Deze bepaling verleent de politie de bevoegdheid supporters bevel te geven zich buiten de gemeentegrenzen te begeven, dan wel zich naar een bepaalde plaats (bijvoorbeeld het stadion of een station) te begeven. De politie kan daarbij in het belang van de openbare orde en veiligheid aanwijzingen geven. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aangeven dat supporters gebruik moeten maken van een bepaalde route of van voor het vervoer van supporters gereserveerde bussen. Deze bepaling voorziet in een bij de handhaving van de openbare orde gevoelde behoefte, in het bijzonder om supporters die op eigen gelegenheid reizen, dan wel zonder toegangsbewijs voor de wedstrijd naar Utrecht reizen, op ordelijke wijze naar het stadion te begeleiden c.q. bij (dreigende) wanordelijkheden uit de gemeente te verwijderen. Het gaat hier eigenlijk om reeds bestaande bevoegdheden van de politie die zijn gestoeld op de artikelen 2 en 12 van de Politiewet. Artikel 2 Politiewet geeft de algemene politietaak weer, waaronder handhaving van de rechtsorde, en op grond van artikel 12 Politiewet wordt duidelijk dat hieronder handhaving van de openbare orde begrepen is. Deze bevoegdheid wordt herhaald als van een gemeentelijke strafbepaling zoals artikel 33 c APV een aanwijzing, last, bevel of oordeel van een politieambtenaar een element vormt. Het artikel is een aanvulling op artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. Dit artikel stelt het niet voldoen aan een door of vanwege bevoegd gezag gegeven bevel strafbaar.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 35 Speelgelegenheden

De bepaling beoogt de openbare orde en het woon-/leefklimaat te beschermen en heeft een ruime opzet. Iedere openbare gelegenheid, waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren, valt onder het begrip speelgelegenheid.

Dus ook de inrichtingen waar Golden Ten-achtige spelen worden gespeeld of cafés waar om geld of in geld inwisselbare voorwerpen wordt gekaart, vallen eronder.

Een belangrijke beperking is echter ingebouwd in het tweede lid. Het verbod geldt alleen voor de 'exploitatie' van een speelgelegenheid en het deelnemen aan spelen aldaar. Dat betekent, dat het leggen van een kaartje in een café niet zonder meer verboden is.

Ook de Holland Casino's en speelautomatenhallen met een vergunning op grond van de Verordening op de speelautomatenhallen zijn van het verbod uitgezonderd.

De bepaling vult de regeling in de Wet op de kansspelen aan, en wel vanuit een ander motief. De wet heeft namelijk niet tot doel de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, maar de speelzucht te kanaliseren, jeugdigen en sociaal zwakkeren te beschermen en illegaal aanbod met daarmee verbonden criminaliteit als fraude tegen te gaan.

Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten

In artikel 30c, tweede lid van de Wet op de kansspelen is de verplichting opgenomen om een gemeentelijke verordening op te stellen. In deze verordening moet het maximum aantal speelautomaten worden opgenomen, met dien verstande dat er in laagdrempelige inrichtingen géén kansspelautomaten worden toegestaan en in hoogdrempelige inrichtingen twee kansspelautomaten moeten worden toegestaan. Slechts de beleidsruimte om het maximum aantal behendigheidsautomaten vast te stellen resteert. In het artikel 35a wordt het bestaande Utrechtse kansspelautomatenbeleid (2-0-0-beleid) vastgelegd.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven

Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. De strafbepaling in de APV die het verbiedt om een gesloten pand te betreden, is opgenomen voor gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken.

Het tweede lid introduceert het verbod om een op basis van artikel 13b van de Opiumwet gesloten lokaal te betreden. Deze strafbaarstelling richt zich niet alleen op de exploitant of eigenaar van de inrichting, maar tot een ieder. Door dit verbod in de APV op te nemen is het niet altijd noodzakelijk om een gesloten pand of lokaal tevens te verzegelen. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen is het derde lid toegevoegd.

Artikel 39 t/m 41 Hinderlijk gedrag

In een samenleving waarin een groot aantal mensen op een relatief klein grondgebied woont, zal men elkaar hinderen en overlast aandoen. Dit belast de leefbaarheid en het woon- en leefklimaat. Ook kan overlast lijden tot verstoringen van de openbare orde.

Bestrijding van overlast is één van de hoofddoelstellingen van het (integraal) veiligheidsbeleid. In de onderhavige bepalingen wordt dit beleid voorzien van de voor de handhaving noodzakelijke juridische middelen.

Artikel 39, eerste lid, onder b biedt onder meer de mogelijkheid op te treden tegen personen en groepen die door handelingen die wijzen op het gebruik van middelen als bedoeld in de Opiumwet hinder veroorzaken voor derden.

Artikel 40 Hinderlijk drankgebruik

Tweede lid:

Deze wijziging is noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van de gewijzigde Drank- en Horecawet op 1 november 2000. Hetgeen voorheen geregeld was in het tweede lid van artikel 38 is in de gewijzigde Drank- en Horecawet geregeld in artikel 35.

Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.

Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast.

Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden welke niet door de eigenaren van die voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen teweegbrengen, geeft vaak aanleiding tot klachten. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen in voorkomende gevallen op te treden.

Artikel 45 Het meevoeren van fiets of bromfiets

Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door burgemeester en wethouders is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd.

In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.

Artikel 47 Bewakingsapparatuur

Deze bepaling heeft speciaal betrekking op het misbruik van bewakingscamera's, namelijk het zodanig gebruik van dergelijke apparatuur dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op eens anders privacy.

Artikel 48 Nodeloos alarmeren

Nodeloos alarm legt een onaanvaardbaar tijdsbeslag op de beperkte capaciteit van de politie, terwijl ook de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de beoogde veiligheidsmaatregelen worden aangetast. Daarnaast ondervinden omwonende burgers overlast van het luid alarm.

Artikel 50 Alarminstallaties

In de APV kunnen geen bepalingen worden opgenomen betreffende stille alarminstallaties. De reden hiervoor is dat een stil alarm geen weerslag heeft op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Het betreft hier dan ook luide installaties, deze worden gekenmerkt door zwaailichten, sirenes, verlichting en bellen e.d.

Artikel 51 Loslopende honden

Dit artikel beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip 'weg' vallen hieronder ook parken en plantsoenen), zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. De mogelijkheid tot optreden tegen overlast door hondengeblaf of gejank is begrepen in artikel 74.

Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond

Derde lid:

De vermelding van de vindplaats van de regeling heeft geen toegevoegde waarde en kan alleen maar verwarrend werken indien latere wijzigingen van de regeling ook weer zijn gepubliceerd. Deze vermelding kan dus achterwege blijven.

Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat burgemeester en wethouders bevoegd verklaard worden de plaatsen aan te wijzen, alwaar naar hun oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 59 Begripsomschrijvingen

a.handelaar: Voor de omschrijving van het begrip 'handelaar' verwijst artikel 437, eerste lid, Sr. naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel.

Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld.

b.verkoopregister: Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr. verplicht de handelaar in dat artikel bedoeld, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Omdat de wet en een algemene maatregel van bestuur reeds voorzien in de regeling betreffende een zogenaamd inkoopregister, kan hierover niets meer door de gemeentelijke wetgever worden geregeld. Artikel 437ter Sr. biedt de raad uitdrukkelijk wel de mogelijkheid om in een verordening regels te stellen met betrekking tot het opstellen van een verkoopregister. Evenals het inkoopregister dient het verkoopregister doorlopend te zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het bestemd is achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en gapingen vertonen. Ook degene die wel een register houdt maar de inschrijvingen niet naar tijdsorde (chronologisch) invult, houdt geen doorlopend register. Artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. bepaalt de wijze waarop van de bedoelde handelingen aantekeningen moet worden gehouden.

Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. Hoewel dit artikel in principe is opgesteld voor het inkoopregister is het voor de duidelijkheid en voor het overzicht gewenst voor het verkoopregister bij dit artikel aansluiting te zoeken. Dit artikel bepaalt dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt.

Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, Sr., bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.

Eerste lid, onder a:

Artikel 437ter, tweede lid, legt de handelaar de verplichting op de burgemeester of door hem aangewezen ambtenaren tevoren schriftelijk in kennis te stellen als hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt. De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het opkoperbedrijf aan een voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te binden. De aanmeldingsplicht is in het eerste lid, onder a, nader uitgewerkt.

Eerste lid, onder d:

Hier spelen onder meer de omstandigheden waaronder het goed aan de handelaar wordt aangeboden en diens wetenschap zelf een rol. De inhoud van deze bepaling ligt dicht tegen die van artikel 437bis, eerste lid, 50, van het Wetboek van Strafrecht aan. Hier is het echter de ondernemer die het initiatief moet nemen. Deze bepaling kan niet in strijd worden geacht met de artikelen 160 en 161 van het wetboek van Strafvordering.

Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Dit artikel voorziet hierin.

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 64 Begripsomschrijving

Voor de omschrijving van het begrip vuurwerk is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit.

Het Besluit heeft betrekking op het zogenaamde consumentenvuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door particulieren wordt afgestoken tijdens de jaarwisseling.

De volgende soorten vuurwerk kunnen niet worden aangemerkt als vuurwerk als bedoeld in het Besluit:

  • -

    Het zogenaamde grote vuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door bedrijven bijvoorbeeld bij evenementen wordt afgestoken. Ingevolge artikel 41 van het Reglement gevaarlijke stoffen heeft het bedrijf voor het bezigen van deze soorten vuurwerk een vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat nodig. Via artikel 121 van deze verordening (evenementen) kan de burgemeester bepalen of er toestemming verleend kan worden voor het afsteken van het vuurwerk en of er in verband met de openbare orde en de veiligheid voorschriften aan de activiteiten verboden moeten worden. Producten die reeds in de Schepenwet (Stb. 1909, 219), de Wet wapens en munitie (Stb. 1986, 41), de Jachtwet (Stb. 1954, 523) of het Warenwetbesluit Speelgoed (Stb. 1991, 269) zijn geregeld. Met name klappertjes voor speelgoedpistolen en geregelde seinhulpmiddelen worden hier dus niet als vuurwerk beschouwd.

  • -

    Tevens is een aantal artikelen uit het Besluit niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk (bijvoorbeeld knalbonbons en confettibommen). Dit vuurwerk is het hele jaar door verkrijgbaar en kan ook gedurende het hele jaar worden afgestoken.

Artikel 66 Bezigen van vuurwerk

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.

Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in drukke winkelstraten, bij dierenasiels enz.) Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde verboden is.

Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van vuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Artikel 67

Met de inwerkingtreding van artikel 13b Opiumwet is artikel 67 APV komen te vervallen.

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 68 Handel in verdovende middelen

Handel in verdovende middelen is strijdig met de Opiumwet en strafbaar. Daarnaast heeft de handel in deze middelen directe negatieve implicaties op het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Dit geldt in het bijzonder indien de handel op of aan de openbare weg plaatsvindt. De onderhavige bepaling verbiedt daarom met het oog op de bescherming van de leefbaarheid deze handel.

Het verbod betreft het zich bevinden op of aan de weg met het kennelijk doel verdovende middelen te verkopen. Hiertoe is het geen vereiste dat de persoon bij controle ook daadwerkelijk verdovende middelen in zijn bezit heeft. Wel noodzakelijk is dat uit een combinatie van feiten, handelingen en/of omstandigheden kan worden opgemaakt dat de persoon zich ter plaatse op de weg bevindt teneinde verdovende middelen te verhandelen.

Om niet alleen drugshandel op de weg te kunnen aanpakken maar ook op het water is een zinsnede toegevoegd en is de titel van dit artikel aangepast.

HOOFDSTUK 3 Seksinrichtingen, e.d.

Artikel 69 Begripsomschrijvingen

Onder c. Seksinrichting

Het begrip “besloten” ziet op het door wanden omsloten en overdekt zijn van een ruimte, niet op de toegankelijkheid daarvan.

Onder d. (Raam)prostitutie

Geen prostitutiebedrijf als hier omschreven is (het kantoor) van een escortbedrijf dat meestal telefonisch bemiddelt tussen de zich aanmeldende klanten en de prostituee.

Onder I. Bevoegd orgaan

Volgens artikel 162 van de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van besluiten van de raad (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. De burgemeester is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet belast met het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De bevoegdheid van het college betreft dus de niet voor het publiek toegankelijke gebouwen, voer- en vaartuigen en de openbare weg. Om niet steeds over de vraag te hoeven buigen wie bevoegd is, kan het college de uitoefening van haar bevoegdheden overdragen aan de burgemeester.

Artikel 70 Seksinrichtingen

Gedragseisen exploitant en beheerder

Derde t/m zevende lid

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het 'decriminaliseren' van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s).

Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie (Stb. 1997, 230) gewijzigd.

Als gevolg van deze wijziging kunnen aan het orgaan dat bevoegd is (meestal de burgemeester) vergunningen als bedoeld in dit hoofdstuk af te geven, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.

Bij de gedragseisen voor de exploitant en beheerder wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist één en hetzelfde antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling.

Net als in de Drank- en Horecawet ruimer kan de aanduiding "in enig opzicht slecht levensgedrag" méér omvatten dan hetgeen gesteld is in de leden 3 t/m 7. Dat het geen limitatieve opsomming is blijkt uit het gebruik van het woord "naast" aan het begin van het vierde lid.

Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan de vastgestelde gedragseisen, kan worden aangesloten bij de daarvoor reeds bestaande jurisprudentie.

Met aanpassing van het eerste lid wordt aangesloten bij het op de Drank- en horecawet gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag.

Met de wijziging van het tweede lid is het aantal toepasselijke strafrechtbepalingen uitgebreid. Deze aanpassing is noodzakelijk in het kader van de toetsing van de gedragseisen van exploitant en beheerder.

Het vierde lid is aangepast zodat nu wordt verwezen naar de juiste wet. In tegenstelling tot wat lang werd aangenomen is de Wet op de weerkorpsen niet geheel vervangen door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus maar is een deel van de Wet op de weerkorpsen blijven bestaan, met name dat deel dat deze bepaling betreft.

Met de aanpassing van het vijfde lid wordt aangesloten bij het op de Drank- en horecawet gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag.

Beslissingstermijn

Achtste lid

Voor de beslissingstermijn ten behoeve van een vergunning is in zijn algemeenheid in de APV een termijn van acht weken gehanteerd. De beslissing op een aanvraag om een vergunning voor een seksinrichting kan complex van aard zijn (betrekken Bouwbesluit, Horecaregelgeving). Daarom geldt voor deze vergunning een beslissingstermijn van twaalf weken. Overschrijding van de termijn leidt tot een fictieve weigering waartegen door belanghebbende bezwaar kan worden aangetekend.

Weigering vergunning

Negende lid:

  • a.

    Het toetsen van het levensgedrag van de exploitant/beheerder is mogelijk geworden door wijziging van artikel 7 van het Besluit justitiële documentatie.

  • e.

    Is vervallen want dit onderdeel is geen weigeringgrond maar een intrekkingsgrond.

Tiende lid

  • c.

    De vestiging van seksinrichtingen kan worden tegengegaan op plaatsen waar daardoor op ontoelaatbare wijze de woon- of leefomgeving nadelig zou worden beïnvloed. Denkbaar is dat dit belang in het bijzonder speelt in woonbuurten, en voor gevoelige gebouwen zoals scholen, kerkgebouwen en dergelijke.

  • d.

    Hierbij kan gedacht worden aan het voldoen aan voorwaarden in het Bouwbesluit en de Brandbeveiligingsverordening.

  • e.

    Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onveiligheid die ontstaat door raamprostitutie.

  • f.

    Deze weigeringgrond geeft mogelijkheden voor beleid gericht op het voorkomen en tegengaan van verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen waaronder aids. Voorlichting over besmettingsrisico's en seksueel veilig gedrag aan prostituees, prostituanten en exploitanten en het creëren van zo laagdrempelige mogelijke faciliteiten voor (medische) hulpverlening kunnen bijdragen aan een verbetering van de gezondheidsomstandigheden in de prostitutiebranche.

  • g.

    Als gevolg van de opheffing van het algemeen bordeelverbod is op delen van de prostitutiebranche de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing namelijk daar waar sprake is van een arbeidsverhouding in de zin van de wet. Hiervoor moet een gezagsrelatie bestaan tussen werkgever en werknemers. Bij raamprostitutie is dit over het algemeen niet het geval. Artikel 70, zesde lid onder g doelt dan op de beleidsregels die verbonden zijn aan dit hoofdstuk van de APV. In de beleidsregels zijn bijvoorbeeld regels opgenomen voor de afmetingen en de inrichting van de werkruimte en de hygiëne in de werkruimten.

Ieder van de in het tiende lid genoemde onderdelen afzonderlijk kan een weigeringgrond opleveren, hetgeen met deze aanpassing duidelijk wordt gemaakt.

Toezicht

Elfde lid

De exploitant en/of de beheerder is verplicht er op toe te zien dat in de inrichting:

  • -

    geen onvrijwillige prostitutie of prostitutie door minderjarigen plaatsvindt;

  • -

    geen drugs- of wapenhandel, heling e.d. plaatsvindt;

  • -

    geen prostitutie plaatsvindt door illegalen;

  • -

    geen minderjarigen in de inrichting aanwezig zijn.

Aan het nemen van maatregelen vanwege niet-naleving van deze verplichting hoeft geen strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling te zijn voorafgegaan, daarvoor moet slechts aannemelijk zijn dat genoemd toezicht niet of onvoldoende is uitgeoefend.

Uitgangspunt is dat voldoende toezicht alleen mogelijk is als de exploitant en/of de beheerder(s) feitelijk aanwezig zijn in de inrichting of, als het gaat om meerdere inrichtingen in de nabijheid van de seksinrichting.

Beleidsregels

Twaalfde lid

Met het oog op de in zesde lid a t/m g van dit artikel genoemde belangen kunnen beleidsregels worden vastgesteld. Beleidsregels moeten gezien worden als een nadere invulling van de vergunningsvoorwaarden.

Intrekking vergunning.

Veertiende lid:

De onderdelen a. en c. zijn te vervallen omdat dit al wordt ondervangen door artikel 6, onderdeel c, respectievelijk artikel 6 onderdeel b.

Escortbedrijven

Lid 21

Om te voorkomen dat illegale activiteiten zich van prostitutiebedrijven naar escortbedrijven verplaatsen, worden ook eisen gesteld aan deze bedrijven. Omdat dit bedrijven zijn die alleen bemiddelen gaat het slechts om een beperkt aantal eisen die met name gericht zijn op het voorkomen van de verplaatsing van strafbare feiten van prostitutiebedrijven naar escortbedrijven.

Artikel 71 Overgangsbepalingen

Vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur dienen de exploitanten van bestaande seksinrichtingen een redelijke termijn te worden gegund om de benodigde vergunning aan te vragen. Om echter te voorkomen dat in de periode waarin op de vergunningsaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist, sprake kan zijn van ongewenste situaties zoals het blokkeren of onbruikbaar worden van nooduitgangen waardoor de veiligheid van de in de inrichting aanwezig zijnde personen in acuut gevaar is, is in dit artikel bepaald dat het bevoegd orgaan de exploitant kan aanschrijven tot het treffen van bepaalde voorzieningen.

Artikel 73 Straatprostitutie

Eerste lid

Dit lid kent burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe te bepalen dat straatprostitutie slechts is toegestaan in daartoe aangewezen gebieden en op bepaalde tijden. In het bij dit artikel behorende uitvoeringsbesluit is dit nader uitgewerkt.

Aan dit artikel is geen verblijfsontzegging gekoppeld. In artikel 10a van de APV is dit in zijn algemeenheid geregeld. Aan dit artikel kan indien nodig een uitvoeringsbesluit worden verbonden waarin een verblijfsontzegging voor de tippelzone geregeld wordt

HOOFDSTUK 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 74 en 75 Geluidhinder

Deze artikelen hebben betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen (Wet milieubeheer, Wet geluidhinder) niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • -

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • -

    het gebruik van diverse geluidsproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.

Voorts kunnen onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van 'lawaaiige' hobby's, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektra-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.

Met de wijziging in artikel 75 wordt een overbodige zin verwijderd. De strafbepaling in 125 APV geeft immers al aan dat overtreding van de artikelen in de APV een strafbaar feit zijn.

In het derde lid is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Dit artikel biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten (dit geldt ook voor de andere artikelen opgenomen in deze afdeling). Deze mogen echter weer niet dusdanige omvang hebben aangenomen dat zij alsnog onder de Wet milieubeheer vallen. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 76 Verontreiniging van de weg en van terreinen

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.

Artikel 77 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.

Artikel 78 Afvalbakken in inrichtigen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.

Artikel 79 Strooibiljetten

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is van dit artikel het tweede lid komen te vervallen en met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel geheel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 en artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.

Artikel 80 Reiniging van de weg

Dit artikel beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief: Het schoonhouden van de weg.

Artikel 82 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

Dit artikel is vervallen omdat de Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2001 een soortgelijke bepaling (artikel 40) kent.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 84 Begripsomschrijvingen

Het doel van de kapvoorschriften is het behoud van waardevolle bomen. Het begrip waardevol is niet te definiëren, maar van belang is de waarde uit een oogpunt van landschapsschoon, natuurschoon, stads- en dorpsschoon, en ook de waarde voor de leefbaarheid van een straat of buurt.

De kapvoorschriften houden in dat het verboden is waardevolle bomen te vellen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de zo-even genoemde belangen kan de vergunning worden geweigerd. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Worden waardevolle bomen illegaal gekapt of gaan zij door andere oorzaken te gronde, dan kan een herplantplicht worden opgelegd. Ook is het mogelijk een onderhoudsplicht op te leggen, als waardevolle bomen ernstig in het voortbestaan worden bedreigd. Ook hier moet belangenafweging plaatsvinden.

Voor bepalingen met betrekking tot monumentale bomen wordt verwezen naar de Monumentenverordening. Een vergunning voor het kappen van een monumentale boom wordt op grond van deze verordening verleend. Een aparte vergunning op grond van de APV is dan niet meer nodig.

Artikel 85 Kapverbod

Toetsingscriteria

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning, bijvoorbeeld:

  • -

    de recreatieve waarde van een op zich zelf foeilelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering ondervindt;

  • -

    de belevingswaarde van houtopstand vanuit cultuurhistorisch of planologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;

  • -

    de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand, bij voorbeeld doordat daarop zeldzame epifytische of terrestrische planten groeien, hetzij hogere planten dan wel mossen of korstmossen;

  • -

    de luchtzuiverende kwaliteiten;

  • -

    de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat;

  • -

    de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend).

Artikel 86 Aanvraag vergunning

Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de kapverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur.

Het tweede lid van dit artikel stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt beschouwd als een vergunningsaanvraag.

Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden

Eerste lid:

In de aanhef zijn uit de tekst "in het belang van onder meer" de woorden "onder meer" verwijderd. Dit houdt niet in dat belangen van belanghebbenden (bijvoorbeeld omwonenden) niet kunnen worden meegewogen, maar wel dat een individueel belang niet doorslaggevend kan zijn indien het weigeren van een velvergunning in het kader van het algemeen belang noodzakelijk is.

Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht

De in dit artikel bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten. De herplantplicht heeft in dit artikel een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij gericht op het behoud van het bosareaal, terwijl herbeplanting krachtens de onderhavige bepaling geschiedt om redenen van milieubeheer en daardoor vaak zoveel mogelijk ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van geschonden milieuwaarden kan voortkomen.

Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Algemeen

De op de bescherming van de flora en fauna betrekking hebbende bepalingen in deze afdeling kunnen als aanvullend worden beschouwd ten opzichte van het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.

Artikel 95 Beschermde planten

In dit artikel wordt aan b. en w. de bevoegdheid gegeven plaatsen aan te wijzen waar het plukken en bij zich hebben van bepaalde bloemen en planten is verboden. Het verbod geldt slechts voor de door b. en w. aangewezen bloemen en planten (in de door hen aangewezen gedeelten van de gemeente). Verder wordt in dit artikel aan b. en w. de bevoegdheid verleend (gedeelten van) bos- en natuurgebieden aan te wijzen, waar het sprokkelen van hout niet is toegestaan.

Artikel 95a Verlichting in bomen

Ter bescherming van bomen en van de daarin levende diersoorten is het niet toegestaan om zonder vergunning van burgemeester en wethouders feestverlichting aan te brengen in bomen, die zich in de openbare buitenruimte bevinden. De gevallen waarin en de voorschriften waaronder vergunning kan worden verleend zijn in het tweede tot en met zesde lid weergegeven. Voor het gehele grondgebied van de gemeente geldt een algeheel verbod tot het in bomen aanbrengen van verlichting. Alleen op aanvraag van een winkeliersvereniging in een winkelconcentratiegebied of van een buurtvereniging kan door burgemeester en wethouders vergunning worden verleend onder het stellen van voorschriften. Binnen deze winkelconcentratiegebieden kunnen burgemeester en wethouders een afweging maken tussen het economisch belang (verhogen van de aantrekkelijkheid door middel van het scheppen van kerstsfeer) en het belang van flora en fauna. Buiten genoemde gebieden maakt het college een afweging tussen het belang van de door een buurtvereniging georganiseerde festiviteit en het belang van flora en fauna. In de regel dienen de verlichtingselementen buiten de gebruiksperiode te worden verwijderd.

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde land bouwproducten e.d.

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit een oogpunt van welstand, bescherming van de openbare gezondheid en voorkoming van overlast ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten en -afval. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is. Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de 'weg' in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Door de inwerkingtreding van de artikelen 10.17 en 10.18 van de Wet milieubeheer is deze wet ook van toepassing op autowrakken. Het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken verstaat onder het begrip autowrakken: motorrijtuigen op meer dan twee wielen:

  • -

    die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren

  • -

    die niet zijn voorzien van een bij deze motorrijtuigen behorend kenteken als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 1e, van de Wegenverkeerswet 1994, en

  • -

    die niet zijn voorzien van een geldig kentekenbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 2e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Voldoet een autowrak aan deze omschrijving, dan is de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer verboden. Betreft het echter een autowrak dat niet aan de omschrijving van het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken voldoet ( de auto verkeert rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is nog wel voorzien van een geldig kenteken) dan is de opslag daarvan niet ingevolge artikel 10.17 WM verboden.

Hier kan iets tegen gedaan worden op grond van het onderhavige artikel van de APV. Overigens wordt erop gewezen dat volgens de regeling in de Wet milieubeheer de opslag van vijf of meer autowrakken een inrichting vormt die vergunningplichtig is.

De wijziging in het vijfde lid is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening. Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is onderdeel e. van het eerste lid komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.

Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

Met dit artikel wordt beoogd om de stankoverlast op bepaalde dagen tegen te gaan. Aan dit artikel ligt een ander motief ten grondslag dan aan het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Stb. 1991, 385) en daarmee is het een aanvulling op het Besluit. Het bestrijden van stankoverlast is aan te merken als een belang dat de huishouding van de gemeente betreft. Het artikel verbiedt het uitrijden van dierlijke meststoffen op bepaalde gronden op bepaalde dagen. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen. Het artikel is van toepassing op bouwland, maïsland en grasland. Het verbod geldt niet indien tijdens het uitrijden de mest direct wordt ondergewerkt, omdat er in dat geval geen sprake is van stankoverlast.

Artikel 98 Buitenreclame

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.

Artikel 99 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.

HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 100 Begripsomschrijvingen

Wegen:

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder 'weg' verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) daaronder verstaat. Ook voor het openbaar verkeer openstaande parkeerterreinen kunnen onder de definitie van 'weg' in de zin van de WVW worden gebracht.

In diverse artikelen van deze afdeling wordt het begrip "plaats" gebruikt. Deze artikelen strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW. De daar bedoelde plaatsen zullen doorgaans wèl zijn aan te merken als 'weg' in de zin van deze APV.

Parkeren:

De omschrijving van het begrip 'parkeren' is dezelfde als die van artikel 86 van het RVV. De hier gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door deze modelbepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; in dit geval is er geen sprake van parkeren.

Artikel 103 Defecte voertuigen

Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen voertuigen die op de weg worden achtergelaten, waar zij na verloop van tijd degenereren tot autowrak. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hierbedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn.

In het concrete geval zal diegene als dader kunnen worden aangemerkt die op het moment dat het verboden parkeren wordt geconstateerd de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse heeft.

Artikel 104 Voertuigwrakken

Een achtergelaten voertuigwrak geeft in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weg- gebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod.

Artikel 105 Caravans e.d.

Eerste lid, onder a:

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente. De bepaling is zodanig geredigeerd dat het niet mogelijk is de "drie dagen regeling" te ontduiken door een caravan e.d. te verplaatsen.

Eerste lid, onder b:

Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een 'eigenlijk' parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW).

Derde lid:

Wijziging is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.

Artikel 106 Parkeren van reclamevoertuigen

Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.

Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen

Eerste lid:

Deze bepaling beoogt aan burgemeester en wethouders mogelijkheden te verschaffen om aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van bepaalde voertuigen tegen te gaan.

Het betreft hier met name vrachtauto's, aanhangwagens, kermiswagens en reclameauto's

Tweede lid:

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg (in de zin van de WVW), omdat het gepaard gaat met een excessief gebruik van de weg.

Met betrekking tot dit motief: buitensporig gebruik van de weg, moge nog worden opgemerkt, dat het in dat verband niet noodzakelijkerwijs om (het parkeren van) méér voertuigen behoeft te gaan.

Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Eerste lid:

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Onder de werking van deze bepaling valt ook het hinderlijk doen of laten staan van grote voertuigen buiten de weg in de zin van de WVW.

Door opneming van de bestanddelen 'of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan' zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bij voorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.

Tweede lid:

De in dit lid opgenomen uitzondering ziet bij voorbeeld op (het parkeren van) 'hoogwerkers', meetwagens e.d.

Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Deze bepaling ziet op hinder en overlast die voor bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen kunnen ontstaan door het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen, zoals vrachtauto's van destructiebedrijven, vismeelfabrieken e.d.

Onder de werking van deze bepaling valt ook het doen of laten staan van voertuigen met stankverspreidende stoffen buiten de weg in de zin van de WVW.

Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden.

Bij de in het tweede lid, onder a bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, alsook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld in het tweede lid, onder b.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 111 Inzameling van geld of goed

Ingevolge het eerste lid, is het houden van een openbare inzameling gebonden aan een vergunning van burgemeester en wethouders. Voor de toepasselijkheid van de onderhavige bepaling is het niet nodig dat de inzameling zich naar haar aard en opzet richt tot een ieder zonder onderscheid.

Voor de openbaarheid der inzameling is voldoende dat deze aan de openbare weg of van daaraf zichtbaar dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. Ook indien een inzameling beperkt is tot de op intekenlijsten voorkomende namen kan dus van een openbare inzameling sprake zijn.

Artikel 112 Straathandel

Dit artikel heeft betrekking op de straathandel, waaronder zowel de ambulante handel (venten), als de stationaire handel (vanuit een vast verkooppunt) wordt verstaan.

De handel vanuit een vast verkooppunt kan weer onderverdeeld worden in standplaatsen en markten enerzijds en de zogenaamde mobiele verkooppunten anderzijds. De marktverordening en de Standplaatsenverordening geven voorschriften over de eerst genoemde categorie. Het onderhavige artikel is relevant voor de zogenaamde mobiele verkooppunten. Dit zijn vitrines, toonbanken e.d. die vanuit winkels en horeca-inrichtingen de weg op worden gereden.

In het vierde lid wordt bepaald dat deze mobiele verkooppunten verboden zijn in het gebied binnen de singels, inclusief het winkelcentrum Hoog Catharijne.

Ten aanzien van Hoog Catharijne is dit een verscherping van de regelgeving. Tot de invoering van deze verordening waren ter plaatse wel mobiele verkooppunten toegestaan. In het vijfde lid wordt via een ontheffingsstelsel een uitsterfregeling voor de reeds in Hoog Catharijne aanwezige verkooppunten gecreëerd.

Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar andere gemeentelijke verordeningen in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitels van de geldende verordeningen.

Artikel 113 Standplaatsen voor een ander doel dan straathandel

De in artikel 112 genoemde standplaatsen hebben betrekking op straathandel. Standplaatsen kunnen echter ook voor andere dan commerciële doeleinden worden opgericht. Ook die standplaatsen zijn vergunning-plichtig.

Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar een ander artikel in een andere gemeentelijke verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met het juiste artikel en de juiste citeertitel van de geldende verordening.

Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.

Het betreft hier uitsluitend markten die niet op de weg in de zin van de APV worden gehouden. Markten die op de weg worden gehouden zijn een evenement (b.v. een zogenaamde braderie) of vallen onder de werking van de marktverordening.

Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 116 Crossterreinen

De regeling in dit artikel is van belang voor die terreinen die niet behoren tot de terreinen die genoemd zijn in categorie 19.1, onder g, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor de hier bedoelde activiteiten). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten, en terreinen die hiervoor slechts eenmalig worden gebruikt.

Artikel 117 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Deze bepaling strekt zich ook uit tot de in de aangewezen gebieden gelegen wegen in de zin van de wegenverkeerswetgeving, exclusief echter de primaire en secundaire wegen (in de zin van de Wet uitkeringen wegen). Dit zijn de wegen met de belangrijkste verkeersfunctie.

Afdeling 4 Verbod vuur te stoken

Artikel 118 Verbod vuur te stoken

De vuren die onder deze bepaling vallen, zullen in de regel kleine vuren betreffen op het eigen erf. Gelet op de bebouwings- en bevolkingsdichtheid en de aanwezige natuurwaarden zal er meestal sprake zijn van verstoring van het woon- en leefklimaat, van overlast voor mens en dier en van aantasting van flora en fauna door rook, roet, stof, walm en stank.

In het derde lid zijn van de werkingssfeer van deze bepaling uitgezonderd die situaties waarop artikel 429 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, te weten het aanleggen van vuur of het onderhouden daarvan op zo korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan.

Bij de ontheffingsmogelijkheid is te denken aan vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren. Bovendien kan ontheffing worden verleend indien dit noodzakelijk is ter vernietiging van met ziekte aangetast hout.

Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.

Afdeling 6 Evenementen

Paragraaf 1

Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water

Algemeen

Uit de doelstelling van het Kader Evenementen (b. en w.-besluit d.d. 1 oktober 1996) blijkt, dat er een evenwicht moet komen tussen de wenselijkheid van het houden van bepaalde evenementen en de overlast die evenementen met zich mee brengen. Een beleidsinstrument bij uitstek om een dergelijk evenwicht te realiseren is (bestaande en/of nieuwe) regelgeving. De vergunningplicht voor evenementen staat daarbij centraal.

De oude evenementenbepaling voldeed niet meer aan de bestaande praktijk. In de oude situatie kon een vergunning alleen worden geweigerd op grond van de openbare orde en veiligheid. In de praktijk is er ook behoefte aan andere criteria, die meegewogen kunnen worden in de belangenafweging van de vergunningaanvraag.

De vergunningverlening voor een evenement is op zichzelf de verantwoordelijkheid van de burgemeester, die op grond van de Gemeentewet belast is met het toezicht op openbare samenkomsten, publieke vermakelijkheden en op voor het publiek openstaande gebouwen en terreinen. Volgens vaste jurisprudentie valt hieronder ook het verlenen van vergunningen voor het houden van evenementen. Ook publieksamenkomsten met een besloten karakter, dat wil zeggen voor een groot aantal bezoekers die op uitnodiging bij elkaar komen, is eveneens de vergunningplicht in deze regeling opgenomen wanneer een dergelijk evenement op of aan de weg plaatsvindt.

Eerste lid

Aangezien het begrip evenement algemeen wordt omschreven, vallen onder deze definitie alle soorten evenementen. In vergelijking tot de huidige situatie vallen onder deze definitie ook sportevenementen en straat- en buurtfeesten op de openbare weg, maar ook herdenkingsplechtigheden en optochten niet zijnde openbare manifestaties. Daarnaast vallen ook de kermissen, circussen en braderieën hieronder. Aangezien de genoemde activiteiten dezelfde uitstraling kunnen hebben als een evenement is het logisch dat de toetsingscriteria, die bij een evenement van belang zijn, ook hierop van toepassing zijn.

Derde en vierde lid

In het nieuwe vergunningenstelsel wordt alleen aan één organisator een vergunning voor het houden van een evenement verleend. Hiermee vervalt de verplichting voor het college van burgemeester en Wethouders om voor de verschillende activiteiten, die op een evenement plaatsvinden, aan diverse personen afzonderlijke vergunningen te verlenen.

Onder een evenement wordt verstaan alle activiteiten die als hoofd- of deelzaak/zaken bijdragen aan het geheel van het evenement. Dit geldt ook voor het afsteken van vuurwerk tijdens een evenement. In het voorgestelde systeem is de uitbesteding van onderdelen van het evenement aan derden niet van belang voor de vergunningverlening. Het gevolg hiervan is dat de organisator en ondernemers of bedrijven privaatrechtelijk aan elkaar zijn gebonden zonder gemeentelijke bemoeienis. In dit voorstel is het niet mogelijk om als ondernemer bepaalde activiteiten tijdens een evenement in een bepaald gebied zelf te ontplooien zonder dat een overeenkomst is gesloten met de organisator.

Het bovenstaande verschilt feitelijk niet van de oude situatie. Ook nu al is het gebruikelijk bij kermissen en braderieën dat één vergunning wordt verleend aan één organisator, die de rest van een kermis en braderie in samenwerking met derden regelt.

Bovenstaand systeem geldt ook voor andere activiteiten tijdens een evenement in een bepaald gebied zoals het verkopen van waren. Ook hier geldt dat de organisator één evenementenvergunning krijgt, waarvan de overige activiteiten zoals verkoop van waren deel uitmaakt. Indien een derde al een vergunning heeft voor het innemen van de openbare weg (bijv. een standplaats) voor -(on)bepaalde periode en dit betreft ook de locatie en tijd van het evenement, dan worden de bestaande rechten van deze derde beschermd op de dagen dat er een evenement wordt gehouden. In dit geval doet de evenementenvergunning geen afbreuk aan het recht van deze derde om ten tijde van het evenement op zijn gebruikelijke plaats van zijn vergunning gebruik te maken volgens de daarbij gestelde voorschriften.

Negende lid

In de praktijk kan er sprake zijn van samenloop van regelgeving ten behoeve van het voorkomen van de overlast bij evenementen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een evenement met versterkte muziek zowel op de openbare weg als in of nabij horecagelegenheden (terras) plaatsvindt. Immers, in dit geval is zowel een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening als een buitenwerkingstelling van de geluidsnormen van het Besluit Horecabedrijven Milieubeheer nodig. Er zou een situatie kunnen ontstaan waarbij er wel een evenementenvergunning wordt verleend, maar het evenement toch niet (legaal) kan plaatsvinden omdat de geluidsniveaus vrijwel zeker zullen worden overtreden. Daarom wordt een aanhoudingsplicht in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen. Zolang niet is voldaan aan de vereisten van de milieuwetgeving zal de burgemeester omtrent de aanvraag voor een evenement op de openbare weg niet beslissen.

Tiende lid

In de oude evenementenbepaling werd bij elke vergunningaanvraag onderzocht of deze op grond van gevaar voor de openbare orde moest worden geweigerd. Daartoe werd advies gevraagd aan de Regiopolitie en Brandweer en bij (nieuwe) grote evenementen werd in de regel een buurtonderzoek gehouden om een goede belangenafweging mogelijk te maken.

Noch de oude Algemene Politie Verordening, noch op schrift gesteld beleid formuleerde criteria waaraan de vergunningaanvraag diende te worden getoetst. Door de grote toename van het aantal evenementen en het steeds grotere beslag, dat op de openbare ruimte wordt gelegd, bestaat echter wel behoefte aan het formuleren van andere criteria dan alleen de openbare orde. In deze evenementenbepaling worden de criteria als facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Daarbij kan dus één van de criteria een zelfstandige grond tot het weigeren van een vergunning vormen.

Door deze criteria in de Algemene Plaatselijke Verordening op te nemen geeft de raad blijk van zijn bedoelingen met evenementen: evenementen zijn van groot belang voor de stad, mits er voldaan is aan bepaalde randvoorwaarden. Deze waarborgen een goed en evenwichtig samengaan van het belang bij evenementen met de andere belangen van de stad en haar bewoners. Door deze criteria in de Algemene Plaatselijke Verordening op te nemen kan met meer dan alleen het belang van de openbare orde bij een evenement rekening worden gehouden. De criteria, die in samenhang dienen te worden bezien, maken deel uit van een integrale afweging van de positieve en negatieve aspecten van een evenement en leiden tot een belangrijke bijdrage aan een meer evenwichtig besluitvormingsproces.

Bijvoorbeeld wordt het mogelijk een op zichzelf aantrekkelijk evenement op een bepaalde plaats niet toe te staan, als op die plaats gedurende het jaar al een groot aantal evenementen plaatsvindt. Het toestaan van weer een evenement kan leiden tot een onaanvaardbare belasting voor de omgeving of omwonenden zou opleveren. Hiermee kan ongewenste cumulatie van evenementen op één plaats worden voorkomen.

Daarnaast is het begrip verkeersbelemmeringen onder sub f ruim bedoeld, dat wil zeggen dat ook fietsers, maar ook voetgangers hieronder vallen.

Twaalfde lid

De Evenementenkalender draagt bij aan een goede programmering van verschillende evenementen op de openbare weg. Deze programmering is om een aantal redenen van essentieel belang: het voorkomen van wildgroei van evenementen in kwantitatieve zin, het waarborgen van een goede kwaliteit èn het spreiden van de evenementen in de stad en over het gehele jaar.

Wanneer een organisator tijdig zijn voornemens voor het houden van een evenement in het komende jaar bekend maakt, dan kan zijn plan bij de vaststelling van de Evenementenkalender meegewogen worden. Vermelding van een evenement in de Kalender houdt niet automatisch in dat een vergunning wordt verleend, maar geeft de aanvrager wel een beginseltoestemming waar, bij ongewijzigde omstandigheden, de beoordeling van zijn aanvraag op gebaseerd kan worden. Afhankelijk van de zienswijzen van belanghebbenden en de concrete invulling van de aanvraag kan de aanvraag voor het houden van een evenement naderhand worden afgewezen.

Uit de evenementenaanvragen maakt de Projectgroep Evenementen een keuze. Hierbij wordt rekening gehouden met onder andere de grootschaligheid van zo'n evenement en welke invloed dit heeft op de openbare ruimte.

Ondanks deze Evenementenkalender zullen er nog aanvragen voor het houden van een evenement bij de gemeente binnenkomen na 1 september. Deze aanvragen zullen per geval worden bekeken, maar ook in relatie tot de vastgestelde Evenementenkalender. Op voorhand wordt niet gezegd dat deze aangevraagde evenementen, die niet op de Evenementenkalender staan, worden uitgesloten van een vergunning. Bij de behandeling van deze aanvragen worden de criteria van de evenementenbepaling afgewogen en 'strijd met de Evenementenkalender' is één van die criteria.

Paragraaf 2

Algemeen

De huidige APV kent reeds een vergunningplicht voor evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water. Er worden echter in de stad Utrecht ook evenementen georganiseerd die niet op of aan de openbare weg of het openbaar water plaatsvinden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan grootschalige geluids-, muziek- en/of dansfeesten en vechtevenementen in gebouwen. Tot op heden waren dergelijke binnenevenementen niet vergunningplichtig alhoewel veelal wel overleg tussen betrokken partijen en gemeente en/of politie plaats vond over de organisatie en het verloop van het evenement. Gelet op het feit dat deze binnenevenementen net als de buitenevenementen een uitstralend effect op de woon- en leefomgeving, de openbare orde en eventueel de (verkeers)veiligheid, zedelijkheid en gezondheid hebben is het wenselijk ook voor de binnenevenementen een vergunningplicht in het leven te roepen. Daarnaast biedt een vergunningstelsel een betere mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningverlening met de organisator goede afspraken te maken omtrent de organisatie en het verloop van het evenement. De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet. In het derde lid van dit artikel is aangegeven dat de burgemeester belast is met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Het begrip "toezicht" is ruimer dan alleen de handhaving van de openbare orde. Het gaat hier ook om de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de burger in incidentele gevallen en op bepaalde plaatsen. Indien de burgemeester de uitvoering van zijn toezichthoudende taak wil overlaten aan ambtenaren dan kunnen deze bevoegdheden worden gemandateerd overeenkomstig afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht.

Overigens laat het bepaalde in deze afdeling de overige bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de Gemeentewet onverlet.

Artikel 121a Begripsomschrijvingen

Eerste lid

Aanhef

In de aanhef van het eerste lid is voor de beschrijving van het begrip evenement in het kader van deze paragraaf voor zover mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande begripsomschrijving van artikel 121 APV (buitenevenementen). De omschrijving is uiteraard toegespitst op het feit dat het in deze paragraaf om evenementen in gebouwen of gedeelten daarvan gaat. Activiteiten die niet aan de omschrijving voldoen, vallen niet binnen de vergunningplicht van deze paragraaf. Zo vallen bijvoorbeeld feesten, als drive-in shows, die in of op vaartuigen plaatsvinden niet onder de begripsomschrijving van dit artikel. Een vaartuig valt immers niet onder de definitie van gebouw zoals bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Desalniettemin geldt voor dit soort evenementen wel degelijk een vergunningplicht op grond van artikel 121 APV.

Bouwwerken als tenten vallen in principe onder de definitie van bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Veelal worden tijdelijke bouwsels als tenten kortstondig (enkele dagen) neergezet ten behoeve van een evenement dat op of aan de weg plaatsvindt. Een bouwvergunning wordt hier in de praktijk dan ook niet voor afgegeven omdat de tijdsduur die gemoeid is met een dergelijke procedure in geen verhouding staat tot de korte tijd dat het bouwsel is opgericht. Evenementen die in dergelijke tijdelijke bouwsels op of aan de weg plaatsvinden vallen onder de vergunningplicht van artikel 121 van deze verordening (buitenevenementen). Met het opnemen van deze paragraaf is geenszins bedoeld om hierin wijziging aan te brengen. Dergelijke evenementen blijven vergunningplichtig op grond van artikel 121 van deze verordening. Te denken valt hierbij onder andere aan straat-, en buurtfeesten maar ook aan tentfeesten en circussen.

Het evenement moet voor het publiek toegankelijk zijn, wil het aan de begripsomschrijving van dit artikel voldoen en daarmee onder de vergunningplicht van deze paragraaf vallen. Aan dit criterium is in de praktijk al snel voldaan. Zo doet het al dan niet heffen van een entreeprijs niets af aan het feit dat een evenement voor het publiek toegankelijk is. De zinsnede "al dan niet met enige beperking" is dan ook uitsluitend toegevoegd om hier geen misverstand over te laten bestaan.

Daarnaast moet het gaan om een verrichting van vermaak, dat wil zeggen dat het amusementsgehalte de boventoon voert. Zo zullen handelsbeurzen, vaktentoonstellingen en het maken van examens over het algemeen niet worden gezien als verrichtingen van vermaak. Dit betekent overigens niet dat dergelijke activiteiten in het geheel niet onder regelgeving of een vergunningplicht vallen (hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan regelgeving of vergunningen op het gebied van milieu of brandveiligheid). Muziekfestivals en dansfestijnen zullen daarentegen wel als verrichtingen van vermaak worden aangemerkt. Ook vechtevenementen als kooigevechten worden gezien als evenement omdat hier veelal het geweldsamusement voorop staat.

Eerste lid

Uitzonderingen

In de aanhef van dit artikel wordt, net als in artikel 121 van deze verordening, uitgegaan van een algemeen geldend criterium ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Vervolgens wordt een aantal evenementen opgesomd dat in ieder geval niet onder de werking van de bepalingen van deze paragraaf valt (de zogenaamde negatieve benaderingsmethode). Hierbij moet gedacht worden aan evenementen waarvoor reeds hogere regelgeving geldt. Zo zijn betogingen, samenkomsten en vergaderingen (onderdeel a) al geregeld in de Wet openbare manifestaties (zie ook de toelichting bij de artikelen 11 tot en met 13) en kent de Wet op de Kansspelen een eigen toezichtregime voor kansspelen (onderdeel h.) in de zin van die wet.

Daarnaast zijn evenementen uitgezonderd omdat hiervoor specifieke bepalingen elders in de APV zijn opgenomen. Dit geldt voor de onderdelen d. (bepaalde voetbalwedstrijden), f. (verkoopbijeenkomsten), g. (markten) en i. (speelgelegenheden).

Voorts zijn een aantal activiteiten uitgezonderd omdat het niet noodzakelijk is hiervoor een vergunningplicht in het leven te roepen. Zo leveren bioscoop- en theatervoorstellingen (onderdeel b.) in de praktijk niet of nauwelijks problemen op. Het in een vroeg stadium maken van afspraken met een organisator teneinde een goed verloop van de voorstelling te waarborgen is dan ook niet aan de orde. De belangen ter bescherming waarvan een vergunningplicht voor dit soort voorstellingen in het leven geroepen zou moeten worden doen zich hier in het algemeen niet voor. Voor sekstheaters is reeds een vergunningplicht in het leven geroepen op grond van artikel 70, eerste lid.

Voor wat betreft sportwedstrijden (onderdeel c.) kan niet ontkend worden dat een zeker amusementsgehalte een rol speelt. In het algemeen is het echter zo dat het sportieve element de boventoon voert. De sportwedstrijden onder auspiciën van het NOC*NSF zijn in dit opzicht dan ook aan allerlei wedstrijd- en spelregels gebonden. Dit geldt echter niet voor bepaalde vechtevenementen, zoals bijvoorbeeld kooigevechten, waarvoor op sportief gebied nauwelijks of geen regels gelden. Voor dit soort evenementen kan dan ook gesteld worden dat niet het sportieve element maar het geweldsamusement de boventoon voert. Dergelijke vechtevenementen vallen onder de begripsomschrijving van dit artikel en hiervoor geldt dan ook de vergunningplicht van artikel 121b.

Ook activiteiten in horecabedrijven die in de uitoefening van het horecabedrijf gebruikelijk zijn, vormen een uitzondering en vallen derhalve niet onder de vergunningplicht. Voor activiteiten die in het horecabedrijf gebruikelijk zijn kan aansluiting worden gezocht bij hetgeen hieromtrent vermeld is in de zogenaamde exploitatievergunning (vergunning die is afgegeven op basis van de Horecaverordening Utrecht 1993). Zo zal het gelegenheid geven tot dansen in een discotheek bezwaarlijk als evenement gezien kunnen worden. Andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteiten, bijvoorbeeld moddergevechten, kunnen wel als evenement worden aangemerkt.

Artikel 121b Verbodsbepaling

Eerste lid

In dit lid is een absoluut verbod opgenomen voor evenementen waarbij het bezoekersaantal van 25.000 wordt overschreden. Evenementen met een grotere omvang kunnen op geen enkele wijze worden toegestaan. Dit aantal is opgenomen in verband met de beheersbaarheid van het evenement, het beslag op de capaciteit van met name de hulpdiensten als politie, gezondheidsdiensten en brandweer, de veiligheid van personen en goederen alsmede de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Hierbij speelt de verdeling van schaarse middelen een rol, met name de inzet van politie. Gelet op enerzijds het structurele tekort aan politie in deze regio, het feit dat evenementen politiecapaciteit vergen, het feit dat politie-inzet voor evenementen niet voor andere doeleinden kan worden ingezet en derhalve de basis politiezorg aantasten en anderzijds dat evenementen van enige omvang toch in deze gemeente gehouden moeten kunnen worden, waarbij de beheersbaarheid van het evenement, de veiligheid van personen en goederen, alsmede de handhaving van de openbare orde en veiligheid in beginsel gewaarborgd dienen te zijn, is een absolute limiet van 25.000 bezoekers redelijk. Daarnaast speelt mee dat overlast veroorzaakt door het evenement, bijvoorbeeld door komende en gaande bezoekers beheersbaar moet blijven. Bij het vaststellen van de limiet is overigens rekening gehouden met een meerdaags evenement, waarbij per 24 uur maximaal 25.000 bezoekers toegelaten mogen worden.

Tweede lid

Het tweede lid introduceert de vergunningplicht. Hierbij is een ondergrens aangegeven, evenementen met méér dan tweeduizend bezoekers vallen onder de vergunningplicht van deze paragraaf. Evenementen van een geringere omvang zijn derhalve niet vergunningplichtig. Hierbij speelt een rol de verwachting dat de belangen waarvoor de vergunningplicht in het leven is geroepen niet of nauwelijks in het geding zullen zijn bij evenementen waarbij het bezoekersaantal van tweeduizend niet wordt overschreden. De tijdsduur van 24 uur is genoemd met het oog op meerdaagse evenementen ( zie ook de toelichting bij het eerste lid).

Derde lid

Dit lid introduceert de mogelijkheid om bepaalde categorieën van evenementen van de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid uit te zonderen, ondanks het feit dat deze evenementen wel voldoen aan de begripsomschrijving van artikel 121a.

Ten overvloede zij opgemerkt dat op grond van artikel 4 van deze verordening aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbonden kunnen worden voor zover deze strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. In het kader van deze paragraaf zullen de voorschriften dan ook gesteld worden in het belang van de openbare orde, het voorkomen en beperken van overlast, de verkeersveiligheid, de veiligheid van personen en goederen, de zedelijkheid of gezondheid. Ook zonder vergunningstelsel kan de burgemeester, gelet op zijn bevoegdheden zoals neergelegd in de Gemeentewet, eisen stellen aan een evenement. Een organisator loopt immers het risico dat indien hij niet aan bepaalde eisen voldoet, de burgemeester bijvoorbeeld besluit het evenement te verbieden op grond van artikel 174 Gemeentewet. Voordeel van een vergunningstelsel is echter dat een organisator min of meer verplicht wordt om in een vroeg stadium overleg te plegen met het bestuursorgaan omtrent de te verlenen vergunning. In dit overleg kunnen en zullen ook vaak goede afspraken gemaakt worden omtrent bijvoorbeeld de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de inspanningen die door de organisator moeten worden gedaan om het evenement op een goede manier te organiseren en te laten verlopen. Deze afspraken kunnen dan ook in de vergunning meegenomen worden.

Op grond van artikel 6 van deze verordening bestaat de mogelijkheid om de aan een vergunning verbonden voorschriften te wijzigen of zelfs nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden. Immers uit informatie, feiten of gegevens na vergunningverlening kan blijken dat wijzigingen noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan informatie die bij politie kan inkomen over onvoorzien bezoekersgedrag of het feit dat een evenement een verhoogd risico met zich meebrengt in verband met verstoring van het evenement door buitenstaanders, extreme weersomstandigheden, enz..

Artikel 121c Nadere regels

Vergunningvoorschriften die voor alle of bepaalde categorieën van evenementen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Dit artikel ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheden als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing.

Ook kan het bevoegde bestuursorgaan zelf, in dit geval de burgemeester, over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenals algemeen verbindende voorschriften nopen beleidsregels het bevoegd bestuursorgaan eveneens tot het volgen van een vaste gedragslijn bij het toepassen van de desbetreffende bevoegdheid. Het verschil tussen nadere regels en beleidsregels bestaat hieruit dat beleidsregels een inherente afwijkingsbevoegdheid kennen. Dit betekent dat op grond van beleidsregels weliswaar een bepaalde gedragslijn wordt gevolgd, maar dat hiervan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Bij de toepassing van nadere regels kan in het geheel niet van de gedragslijn worden afgeweken. Indien het wenselijk is om een bevoegdheid als regel op een bepaalde wijze toe te passen, maar in bijzondere gevallen anders te kunnen besluiten, ligt het in de rede om daarover geen "nadere regel" maar een beleidsregel vast te stellen.

Artikel 121d Indienen aanvraag

Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de organisator de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de organisator gebruik dient te maken van een aanvraagformulier en dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een veiligheidsplan. In het veiligheidsplan dient de organisator aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor een goed verloop van het evenement. Te denken valt hierbij onder andere aan gegevens met betrekking tot beveiliging, contactperso(o)n(en), ontruimingsplan, inrichting van de locatie (tekeningen op schaal), brandpreventie, kaartverkoop, verwacht aantal bezoekers, profiel van de doelgroep, vervoers- en parkeerplan, beleid inzake alcohol, drugs en wapens, risicoanalyse, maatregelen op het gebied van gezondheid, communicatie en vormen van overleg.

Indien niet of niet volledig voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel dan kan de burgemeester, nadat de organisator in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast is in artikel 121g, eerste lid, onder a, een weigeringgrond opgenomen voor het geval de aanvraag wel in behandeling wordt genomen, maar de organisator in gebreke blijft met het aanvullen van gegevens en bescheiden. Gelet op het imperatieve karakter van het tweede lid van artikel 121g, eerste lid, onder a, betekent dit dat de vergunning geweigerd moet worden.

Artikel 121e Vereisten organisator

In dit artikel zijn een aantal vereisten opgenomen waaraan een organisator moet voldoen om voor een vergunning in aanmerking te komen. Deze eisen zijn opgenomen omdat de persoon van de organisator van belang is voor een goede voorbereiding en organisatie van het evenement. Dit zal immers van grote invloed zijn op het verloop van het evenement. Een organisator heeft dan ook een speciale verantwoordelijkheid in deze. Hij zal het evenement gedegen en deskundig moeten voorbereiden, organiseren en begeleiden. Ook zal hij het door hem in te zetten personeel alsmede bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag.

Hierbij zal het eigen gedrag van de organisator een grote rol spelen.

Zo mag een organisator niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn. In het kader van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende zaken als voorbeelden van slecht levensgedrag beschouwd: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag en dergelijke. Uitsluitend gedragingen die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag hebben plaatsgevonden, zullen worden meegenomen in de beoordeling omtrent het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand levenslang wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten. Indien de burgemeester bekend is met gedragingen van een organisator die getuigen van slecht levensgedrag, dient de vergunning geweigerd te worden.

De leeftijdseis is in overeenstemming met wat naar de huidige inzichten aan personen van die leeftijd kan worden overgelaten. Van een persoon die deze leeftijd heeft bereikt, mag een zekere mate aan levenservaring, verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht verwacht worden.

Het criterium dat een organisator aantoonbare ervaring moet hebben met vergelijkbare evenementen is in het leven geroepen om te voorkomen dat volkomen onervaren organisatoren evenementen organiseren die de nodige impact hebben op de belangen die de vergunningplicht van deze paragraaf juist beoogd te beschermen. Immers juist vanwege het ontbreken van de nodige ervaring is de kans groot dat de voorbereiding van een evenement te wensen overlaat met alle gevolgen van dien. Van de burgemeester kan dan ook niet verwacht worden dat hij aan een dergelijk evenement zijn medewerking verleent, noch dat hij bij de begeleiding van het evenement en de aanvraag daarvan dat deel voor zijn rekening neemt waar de aanvrager nu juist door gebrek aan ervaring in gebreke blijft. Gebrek aan ervaring zal in beginsel pregnanter aan de orde zijn naarmate het evenement risicovoller is en/of de grootschaligheid van het evenement toeneemt.

De ontheffingsmogelijkheid in het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat uitsluitend de eis omtrent vergelijkbare ervaring een onredelijke weigeringgrond zou kunnen opleveren. Hierbij valt te denken aan kleinschalige risicoloze evenementen, waarbij de onervarenheid van de organisator niet in enig opzicht kan leiden tot ernstige aantasting van de belangen ter bescherming waarvan het vergunningstelsel in deze paragraaf in het leven is geroepen.

Indien een organisator niet voldoet aan één of meer van de in deze bepaling gestelde eisen moet de vergunning worden geweigerd op grond van artikel 121h, eerste lid, onder b.

Artikel 121g Evenementenkalender

Deze schakelbepaling is opgenomen om ook binnenevenementen een plek op de evenementenkalender te kunnen geven. Hierbij moet bedacht worden dat het verzoek om een evenement op de kalender te plaatsen geen aanvraag om vergunning inhoudt. Deze aanvraag dient apart op het daartoe vastgestelde formulier, als bedoeld in artikel 121d, te geschieden. Wel is het zo dat een "gereserveerde" plek op de kalender een weigeringgrond kan zijn voor een ander evenement.

Artikel 121h Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen.

Eerste lid

In dit lid zijn de imperatieve Weigeringsgronden opgenomen. Het bepaalde onder a vormt een imperatieve weigeringgrond voor het geval een organisator niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag zoals deze worden gesteld in artikel 121d. Zie ook de toelichting bij artikel 121d. Uiteraard vormt het niet voldoen aan één of meer van de in het eerste lid van artikel 121e gestelde eisen een weigeringgrond. Zie ook de toelichting bij artikel 121e.

Tweede lid

In tweede lid is bepaald dat de vergunning geweigerd kan worden indien de belangen genoemd onder a tot en met e in het geding zijn. Gebruik van het werkwoord "kunnen" geeft aan dat de burgemeester een beoordelingsmarge heeft. Deze kan namelijk weigeren, maar hoeft dit niet. Is voldaan aan één of meer criteria op grond waarvan de vergunning geweigerd kan worden, dan dient een goede belangenafweging plaats te vinden. Het besluit zal dan ook goed gemotiveerd moeten worden. De criteria op grond waarvan geweigerd kan worden spreken voor zich.

Derde lid

De weigeringgrond genoemd onder a is van belang indien door het evenement of een opeenstapeling van evenementen aannemelijk is dat niet meer voldaan kan worden aan de normale hulpvraag van burgers. Voorop dient te staan dat deze hulpvraag niet in het gedrang mag komen door de commerciële activiteiten van organisatoren van evenementen.

In het derde lid, onder b is de mogelijkheid geschapen om een vergunning te weigeren indien uit de aanvraag en de daarbij overlegde gegevens en bescheiden reeds blijkt dat een organisator onvoldoende waarborgen kan bieden voor een goed en ordentelijk verloop van het evenement.

De vergunning kan ook gedeeltelijk geweigerd worden. Zo hoeft niet de gehele vergunning geweigerd worden indien blijkt dat een deel van de aanvraag niet gehonoreerd kan worden. Een gedeeltelijke weigering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de tijd waarop het evenement plaatsvindt.

Naast het weigeren van de vergunning kan het voorkomen dat zich omstandigheden voordoen die het intrekken van een vergunning noodzakelijk maken. Artikel 6 van deze verordening biedt hiervoor een grondslag. Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid om de vergunning gedeeltelijk in te trekken. Handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen vormt bijvoorbeeld een intrekkinggrond. Zo kan de vergunning ingetrokken worden indien de organisator zich niet houdt aan de in de vergunning gestelde voorschriften. Een intrekking is zelfs gerechtvaardigd indien het aannemelijk is dat de vergunninghouder zich niet aan de voorschriften zal houden. Ook op grond van gewijzigde omstandigheden en/of onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden kan de vergunning ingetrokken worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het intrekken van een vergunning voor een aanvankelijk risicoloos evenement, waarvan nadat de vergunning is verleend aannemelijk wordt dat de risico's veel groter zijn dan ten tijde van de vergunningverlening te voorzien was. Op grond van deze nieuwe gegevens en feiten zou bijvoorbeeld een ander veiligheidsplan en/of andere voorschriften aan de vergunning verbonden worden.

Artikel 121i Samenloop

Met de opname van deze bepaling is beoogd te voorkomen dat voor de verschillende activiteiten die op een evenement plaatsvinden aan diverse personen vergunning verleend moet worden. Onder evenement wordt immers verstaan alle activiteiten die als hoofd- of deelzaken bijdragen aan het geheel van het evenement. In het voorgestelde systeem van vergunningverlening is de uitbesteding van onderdelen van het evenement aan derden niet van belang voor de vergunningverlening. Het gevolg hiervan is dat de organisator en ondernemers of bedrijven privaatrechtelijk aan elkaar zijn gebonden zonder gemeentelijke bemoeienis. In dit regime is het niet mogelijk om als ondernemer bepaalde activiteiten te ontplooien zonder dat een overeenkomst is gesloten met de organisator. Uiteraard geldt dit niet zodra hogere regelgeving in het geding is. Zo zal een organisator, indien hij alcohol wil schenken, gewoon een ontheffing op grond van de Drank- en horecawet dienen aan te vragen.

Artikel 121j Ordeverstoring

Deze bepaling spreekt voor zich.

Afdeling 7 Overige bepalingen

Artikel 122 Plakken

Eerste lid:

In het eerste lid is sprake van een absoluut plakverbod. Dit plakverbod vindt zijn rechtvaardiging in de volgende belangen: welstand (behoud van het monumentale karakter van de historische aspecten van bepaalde gedeelten van onze stad zoals de binnenstad), de sociale veiligheid (leefbaarheid van de omgeving), het voorkomen van vervuiling (Schoon -Utrecht) en de verkeersveiligheid. Het beleid is uiteen gezet in de Nota Klad- en plakvandalisme (maart 1997). Het illegaal kladden door middel van het aanbrengen of laten aanbrengen van enige afbeelding of aanduiding met kalk, krijt, teer, verf, kleurstof of andere stof dan wel op andere wijze valt onder de artikelen 141, 350 of 352 van het Wetboek van Strafrecht. Hetzelfde geldt voor het illegaal krassen op onder andere (winkel)ruiten.

Tweede lid :

Dit lid geeft de grondslag voor het aanschrijven van eigenaren van onder andere gebouwen (= zakelijk gerechtigde) die niet willen meewerken aan het schoonhouden van op hun gevels aangebrachte illegale klad- en plakwerk. Dit maakt onderdeel uit van de integrale aanpak van de Nota Klad- en plakvandalisme. Na een éénmalige schoonmaakbeurt op kosten van de gemeente in de Binnenstad, dienen huiseigenaren hun panden schoon te houden. Het uitdrukkelijk niet toestaan van klad- en plakwerk op gevels van panden vindt in zijn rechtvaardiging in de volgende belangen: de welstand (behoud van het monumentale karakter van de historische aspecten van bepaalde gedeelten van onze stad zoals de binnenstad), de sociale veiligheid (leefbaarheid van de omgeving), het voorkomen van vervuiling (Schoon-Utrecht) en de verkeersveiligheid.

Derde lid:

Alle uitingen in het kader van artikel 7 van de Grondwet kunnen worden aangebracht op de hiervoor bedoelde plaatsen, de vrije plakplaatsen. De overige reclame uitingen vallen onder artikel 98 en 99 van deze verordening, waarvoor vergunning verleend dient te worden.

Vierde lid:

Dit lid heeft het oog op bijvoorbeeld het plaatsen van een noodbevel uitgebracht door de burgemeester in verband met de sluiting van een horecagelegenheid.

Artikel 123 Detectorverbod

Ter voorkoming van beschadiging op terreinen waar archeologisch onderzoek wordt gedaan kan een dergelijk verbod wordt ingesteld.

HOOFDSTUK 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 126a Toezichthouders

Onder toezichthouder wordt in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht verstaan een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 126a APV maakt het mogelijk dat burgemeester en wethouders toezichthouders kunnen aanwijzen. Omdat ook de burgemeester voor de aan haar toekomende bevoegdheden toezichthouders moet kunnen aanwijzen is deze wijziging noodzakelijk.

Artikel 127 Opsporingsambtenaren

Dit artikel biedt aan burgemeester en Wethouders de mogelijkheid bepaalde ambtenaren een bijzondere (beperkte) opsporingsbevoegdheid te geven. Als voorbeelden van ambtenaren met een bijzondere opsporingsbevoegdheid kunnen worden genoemd reinigingscontroleurs en parkwachters.

Artikel 130 Overgangsbepaling

Vergunningen c.s. verleend op grond van de APV 1987 en de kapverordening blijven nog gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening rechtsgeldig, indien een vergelijkbaar gebod of verbod in de onderhavige verordening is opgenomen.

Nieuwe -door de onderhavige verordening gecreëerde- verbods- en gebodsbepalingen blijven gedurende acht weken buiten toepassing om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen een vergunningaanvraag in te dienen.