Beheersverordening 'Galgeriet'

Geldend van 21-06-2013 t/m heden

Intitulé

De raad van de gemeente Waterland, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; Overwegende dat; voor het plangebied Galgeriet het gewenst is voor 1 juli 2013 actueel ruimtelijk planologisch beleid te hebben vastgesteld; dat hieraan uitvoering is gegeven door het opstellen van een beheersverordening, conform het bepaalde in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening; dat de concept "Beheersverordening Galgeriet is vrijgegeven voor inspraak in de periode van 22 februari 2013 t/m 4 april 2013; dat in deze periode geen inspraakreacties zijn ingediend; dat de Beheersverordening Galgeriet voldoet aan goede ruimtelijk ordening.

BESLUIT

I. De `Beheersverordening Galgeriet' (GML-bestand: NL.IMR0.0852.BV0Galgeriet2013-va01) met bijbehorende regels en bijlagen vast te stellen, waarbij voor de locatie van de geometrische planobjecten

gebruik is gemaakt van een ondergrond die is ontleend aan de GBKN en is opgeslagen onder de bestandsnaam o_ NL. IMR0.0852.BV0Galgeriet2013-va01.

II. De volledige verbeelding op papier van 'Beheersverordening Galgeriet' vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening:

de beheersverordening 'Galgeriet' van de gemeente Waterland,

1.2 verordeningsgebied:

het gebied waarop de beheersverordening 'Galgeriet' van de gemeente Waterland van toepassing is, bestaande uit de geometrisch bepaalde objecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0852.BVOGalgeriet2013-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.6 ander bouwwerk:

bouwwerk geen gebouw zijnde. Een ander bouwwerk met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte (maximaal 30% van de oppervlakte van de woning), mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen een bewoonde woning in ten hoogste 2 kamers aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.9 bedrijf:

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt.

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.11 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratie ruimten en dergelijke.

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.13 berging:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw ten behoeve van het wonen.

1.14 bestaand:

feitelijk (duurzaam) aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw waar het bij hoort. Een bijgebouw bij een woning is ondergeschikt aan de woonfunctie, bijvoorbeeld een garage of berging. Een bijgebouw wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 meter aanwezig c.q. mogelijk is. Een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 brutovloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken).

1.27 coffeeschop

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 cultuurhistorische waarden:

waarden ontstaan door het gebruik (van bepaalde gronden) in de loop van de geschiedenis door de mens.

1.30 dienstverlening:

werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.31 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.32 erf-/terreinafscheiding:

bouwwerk ten behoeve van de afbakening van een erf of terrein.

1.33 garage(box):

een gebouw ten behoeve van de stalling c.q. berging van vervoermiddelen.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging, in een bestemmingsplan of beheersverordening een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.37 horeca(bedrijf):

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.38 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.39 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch of naar aard gelijk te stellen gebied.

1.40 kleinschalig toeristisch overnachten:

het bieden van kortstondige overnachtingsmogelijkheden in een gedeelte van de woning en/of bijbehorende bouwwerken. Een zelfstandige recreatieve verblijfsruimte in een gebouw wordt hier ook onder verstaan.

1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in Bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.42 luifel:

een open constructie, geen overkapping zijnde, aan een gevel, die al dan niet constructief deel uitmaakt van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

1.43 mantelzorg:

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de zorgverlening wordt uitgeoefend in een afhankelijke woonruimte bij een (bedrijfs)woning.

1.44 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.

1.45 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, bemalingsinstallaties, gemalen, telefooncellen, bluswatervoorzieningen en zendmasten.

1.46 ondergronds:

beneden peil.

1.47 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel. Een overkapping wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk

1.48 peil:

  • a.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil.

1.49 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.50 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.51 perceelsgrens:

een grens van een perceel.

1.52 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.53 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 speelvoorziening:

openbaar toegankelijke voorziening bestaande uit een of meer speeltoestellen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.55 voorgevelrooliijn:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdige aan de as van de weg gelegen bouwgrens, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: de naar de weg gekeerde bouwgrens.

1.56 vlak:

een geometrisch bepaald vlak (besluitvlak of besluitsubvlak), waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik e/of het bebouwen van deze gronden.

1.57 vlakgrens:

de grens van een vlak.

1.58 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

1.59 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.60 wonen:

het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, evenwel met uitzondering van woonvormen met een maatschappelijk karakter met intensieve begeleiding, met dien verstande dat kamerverhuur in een pand beperkt is en blijft tot maximaal vier personen.

1.61 wonen:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.62 woning:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.63 zomerwaterpeil:

het Normaal Amsterdams Peil (NAP) minus 1,54 meter.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

  • a.

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • b.

    in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor balkon- en dakterashekken, het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de gezamenlijke brutovloeroppervlakte:

tussen de binnenwerkse gevelvlakken en scheidingsmuren van alle ruimten die bij het meten worden betrokken.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 uitzondering meetwijze

  • a.

    bij toepassing van het bepaalde in de beheersverordening ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of besluitvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hiervoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt;

  • b.

    de goothoogte mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in de bestemmingen anders is bepaald

2.9 bestaande maatvoeringen

  • a.

    daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden;

  • b.

    in die gevallen dat bestaande dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de regels in hoofdstuk 2, worden de bestaande maatvoeringen als ten hoogste toelaatbaar aangehouden.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Omschrijving gebruiksvorm

3.1.1 Doeleinden

De voor ''Bedrijf' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  • a.

    een gemeentewerf, met inbegrip van een bedrijfsgebonden kantoor- en bedrijfsruimten, niet zijnde:

    • 1.

      een geluidzoneringsplichtige inrichting;

    • 2.

      een risicovolle inrichting;

  • b.

    een werkterrein met opslag voorzieningen en buitenopslag;

met daaraan ondergeschikt:

  • c.

    kleinschalige duurzame energiewinning;

  • d.

    nutsvoorzieningen;

  • e.

    stallingsruimte voor fietsen;

met de daarbij behorende:

  • f.

    terreinen;

  • g.

    groenvoorzieningen;

  • h.

    wegen en paden;

  • i.

    parkeervoorzieningen;

  • j.

    andere bouwwerken.

3.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming, met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;

  • b.

    bijbehorende bouwwerken;

  • c.

    andere bouwwerken (zonder dak).

3.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken (zonder dak) worden gebouwd;

  • b.

    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  • c.

    ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal de aangeduide hoogte bedragen;

  • d.

    de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 5 meter bedragen;

  • e.

    de bouwhoogte van andere bouwwwerken (zonder dak) mag maximaal 6 meter bedragen, met uitzondering van:

    • 1.

      erf- of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;

    • 2.

      opslagcontainers, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;

    • 3.

      palen en (licht)masten, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a.

    van gronden en bouwwerken voor bedrijven of bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in 3.1.1;

  • b.

    van gronden voor het opslaan en/of stallen van producten, materiaal, en naar de aard daarmee gelijk te stellen goederen buiten de bedrijfsgebouwen, anders dan ten behoeve van het op hetzelfde perceel gevestigde bedrijf en de op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;

  • c.

    van gronden voor buiten opslag hoger dan 3,00 meter boven peil;

  • d.

    van bouwwerken als zelfstandig kantoor anders dan bedoeld in 3.1.1, onder a.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Omschrijving gebruiksvorm

4.1.1 Doeleinden

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  • a.

    gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven of bedrijfsactiviteiten met een bedrijfsgebonden kantoor die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, alsmede naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

  • b.

    bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bovenwoning' al dan niet in combinatie met ruimte voor:

    • 1.

      beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in bijlage 2;

    • 2.

      mantelzorg;

met daaraan ondergeschikt:

  • c.

    kleinschalige duurzame energiewinning;

  • d.

    nutsvoorzieningen;

  • e.

    stallingsruimte voor fietsen;

met de daarbij behorende:

  • f.

    tuinen, erven en terreinen;

  • g.

    groenvoorzieningen;

  • h.

    wegen en paden;

  • i.

    parkeervoorzieningen;

  • j.

    andere bouwwerken.

4.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen ten behoeve van de in artikel 4.1.1 genoemde bestemming;

  • b.

    bijbehorende bouwwerken;

  • c.

    andere bouwwerken (zonder dak).

4.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a.

    een gebouw wordt gebouwd binnen het 'bouwvlak';

  • b.

    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  • c.

    bedrijfswoningen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke vorm van wonen - bovenwonen';

  • d.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke vorm van wonen - bovenwonen' is de bedrijfswoning uitsluitend op de verdieping toegestaan;

  • e.

    het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste één per bedrijf;

  • f.

    de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 400 m³;

  • g.

    de goothoogte van een gebouw of overkapping bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;

  • h.

    in afwijking van het bepaalde onder g geldt voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning, dat:

    • 1.

      bijbehorende bouwwerken tenminste 1,50 meter achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

    • 2.

      de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen niet meer dan 40% van het erf bedraagt, met een maximum van 50 m² per bedrijfswoning;

    • 3.

      de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3,00 meter bedraagt;

    • 4.

      de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt;

    • 5.

      een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een kap waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt.

4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a.

    er worden geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie, paardrijbakken, zwembaden en tennisbanen gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van andere bouwwwerken (zonder dak) mag maximaal 6 meter bedragen, met uitzondering van:

    • 1.

      erf- of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen;

    • 2.

      opslagcontainers, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;

    • 3.

      palen en (licht)masten, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen

    • 4.

      zend- en ontvangstinstallaties, waarvan de bouwhoogte maximaal 15 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld en de milieusituatie, worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2, onder g in die zin dat de goothoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 7,70 meter.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  • a.

    van gronden en bouwwerken voor bedrijven of bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in 4.1.1;

  • b.

    van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;

  • c.

    van gronden voor het opslaan en/of stallen van producten, materiaal, en naar de aard daarmee gelijk te stellen goederen buiten de bedrijfsgebouwen, anders dan ten behoeve van het op hetzelfde perceel gevestigde bedrijf en de op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;

  • d.

    van gronden voor buiten opslag hoger dan 3,00 meter boven peil;

  • e.

    van bouwwerken als zelfstandig kantoor anders dan bedoeld in 4.1.1, onder a;

  • f.

    van bouwwerken voor de beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

  • g.

    van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid in een bedrijfswoning, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en meer dan twee kamers worden gebruikt.

  • h.

    van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen voor mantelzorg.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie en de milieusituatie, worden afgeweken van:

  • a.

    het bepaalde in 4.4, onder a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, mits:

    • 1.

      het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1, 2, 3.1 en 3.2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

    • 2.

      het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  • b.

    het bepaalde in 4.4, onder h in die zin dat bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor mantelzorg, mits:

    • 1.

      eerst alle mogelijkheden van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken optimaal benut worden om met inwoning een oplossing te bieden aan tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg;

    • 2.

      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

    • 3.

      de mantelzorg geboden wordt in de bestaande bebouwing;

    • 4.

      de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte beperkt blijft tot 60 m²;

    • 5.

      het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de mantelzorg een ruimtelijke eenheid vormt met de op hetzelfde perceel gesitueerde (bedrijfs)woning, waarbij de maximale afstand van de woning tot het bijbehorend bouwwerk 20,00 meter bedraagt;

    • 6.

      dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;

    • 7.

      geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Artikel 5 Groen

5.1 Omschrijving gebruiksvorm

5.1.1 Doeleinden

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  • a.

    plantsoenen, groenstroken en beplanting, bermen en taluds;

  • b.

    water;

met daaraan ondergeschikt:

  • c.

    wegen en paden;

  • d.

    parkeervorzieningen;

  • e.

    speelvoorzieningen;

  • f.

    (openbare) nutsvoorzieningen;

  • g.

    waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers;

met de daarbij behorende:

h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a.

    er mogen geen overkappingen worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 meter bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 meter bedragen.

Artikel 6 Recreatie - Jachthaven

6.1 Omschrijving gebruiksvorm

6.1.1 Doeleinden

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  • a.

    een terrein ten behoeve van een jachthaven met aanleggelegenheid aan de kade;

  • b.

    een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met ruimte voor:

    • 1.

      beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in bijlage 2;

    • 2.

      mantelzorg;

    • 3.

      kleinschalig toeristisch overnachten;

  • c.

    water;

met daaraan ondergeschikt:

  • d.

    kleinschalige duurzame energiewinning;

  • e.

    wegen en paden;

  • f.

    stallingsruimte voor fietsen;

  • g.

    rustpunten;

met de daarbij behorende:

  • h.

    gebouwen en overkappingen ten behoeve van bergingen;

  • i.

    tuinen, erven en terreinen;

  • j.

    kaden en dijken;

  • k.

    dagrecreatieve voorzieningen;

  • l.

    parkeervoorzieningen;

  • m.

    nutsvoorzieningen;

  • n.

    groenvoorzieningen;

  • o.

    andere bouwwerken.

6.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak mogen de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken (zonder dak) worden gebouwd;

  • b.

    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

6.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in 6.1.1, onder b genoemde bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a.

    ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;

  • b.

    de maatvoering van een gebouw voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw

Maximale oppervlakte/inhoud

Goot- hoogte in meters

Dakhelling in °

Bouw- hoogte in meters

per gebouw

gezamenlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfswoning

600 m³

-

6,00

25

65

9,00

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en overkappingen

-

40 m²

3,00

25

65

6,00

6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a.

    deze mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning ten hoogste 2,00 meter bedraagt;

  • c.

    de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 meter;

  • d.

    de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 9,00 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Afwijken minimale dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

6.2.2, onder b in die zin dat een gebouw of een overkapping plat wordt afgedekt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a.

    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel en horeca, en productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

  • b.

    het gebruik van vaartuigen voor permanente bewoning;

  • c.

    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;

  • d.

    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning, en meer dan twee kamers worden gebruikt;

  • e.

    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan kleinschalig toeristisch overnachten, rustpunten en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;

  • f.

    het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Kleinschalig toeristisch overnachten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4, onder d en f in die zin dat ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m² wordt gebruikt voor het bieden van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:

  • a.

    dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5.2 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4, onder f in die zin dat afhankelijke woonruimte in de zin van mantelzorg wordt toegestaan in een bijbehorend bouwwerk, mits:

  • a.

    eerst alle mogelijkheden van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken optimaal benut worden om door inwoning een oplossing te bieden aan tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg;

  • b.

    een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  • c.

    de mantelzorg geboden wordt in de bestaande bebouwing;

  • d.

    de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte beperkt blijft tot 60 m²;

  • e.

    het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de mantelzorg een ruimtelijke eenheid vormt met de op hetzelfde perceel gesitueerde bedrijfswoning, waarbij de maximale afstand van de bedrijfswoning tot het bijbehorend bouwwerk 20,00 meter bedraagt;

  • f.

    dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;

  • g.

    geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

  • h.

    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeers- en parkeersituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

7.1 Omschrijving gebruiksvorm

7.1.1 Doeleinden

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  • a.

    straten en pleinen;

  • b.

    voet- en rijwielpaden;

  • c.

    parkeervoorzieningen;

  • d.

    groenvoorzieningen, bermen en taluds;

  • e.

    (openbare) nutsvoorzieningen;

  • f.

    waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers;

met de daarbij behorende:

g.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

7.2 Bouwregels

7.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a.

    er mogen geen overkappingen worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 meter bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 meter bedragen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Omschrijving gebruiksvorm

8.1.1 Doeleinden

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebruiksvorm(en), mede bedoeld voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

8.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 meter onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a.

    geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel

  • b.

    dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel

  • c.

    dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde besluitvlakken een omgevingsvergunning vereist:

  • a.

    het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 100 m²;

  • b.

    het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 100 m²;

  • c.

    de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 meter;

  • d.

    het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 meter;

  • e.

    het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 meter;

  • f.

    het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 100 m² op een grotere diepte dan 0,35 meter;

  • g.

    het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 100 m² en dieper dan 0,35 meter;

  • h.

    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 meter.

8.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 8.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a.

    het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  • c.

    in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

8.3.3 Toetsingscriteria

De in 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  • a.

    is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  • b.

    is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;

  • c.

    is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.

8.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

9.1 Omschrijving gebruiksvorm

9.1.1 Doeleinden

De voor 'waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende medegebruiksvorm(en), mede bedoeld voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

9.1.2 Medegebruiksvorm(en)

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen medegebruiksvorm(en) zijn de daarop betrekking hebbende regels mede van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.1.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a.

    geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel

  • b.

    dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel

  • c.

    dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

9.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde besluitvlakken een omgevingsvergunning vereist:

  • a.

    het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 2.500 m²;

  • b.

    het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 2.500 m²;

  • c.

    de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 meter;

  • d.

    het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 meter;

  • e.

    het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 meter;

  • f.

    het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 2.500 m² op een grotere diepte dan 0,40 meter;

  • g.

    het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter;

  • h.

    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 2.500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 meter.

9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 9.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a.

    het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  • c.

    in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

9.3.3 Toetsingscriteria

De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  • a.

    is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  • b.

    is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;

  • c.

    is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.

9.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Omschrijving gebruiksvorm

10.1.1 Doeleinden

De voor 'Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende medegebruiksvorm(en), mede bedoeld voor het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen medegebruiksvorm(en) worden op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken gebouwd, anders dan ten behoeve van de medegebruiksvorm(en).

10.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden worden geen gebouwen en overkappingen gebouwd.

10.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt, dat de bouwhoogte ten hoogste 5,00 meter bedraagt.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende besluitvlak(ken) genoemde gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

10.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde besluitvlakken een omgevingsvergunning vereist:

  • a.

    het ophogen en afgraven van gronden;

  • b.

    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  • c.

    het aanbrengen van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelt of kan wortelen dan 0,30 meter;

  • d.

    het aanleggen, dempen, of vergraven van watergangen en/of-partijen.

10.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a.

    het normale onderhoud betreffen;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beheersverordening.

10.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend mits de waterkering en/of de landschappelijk en/of cultuurhistorische en ruimtelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of perceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of perceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van deze beheersverordening zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

12.2 Overschrijding vlakgrenzen

De vlakgrenzen, zijnde grenzen bouwvlakgrenzen, mogen in afwijking van de ter plaatse van toepassing zijnde gebiedsregels worden overschreden door:

  • a.

    tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  • b.

    andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.

12.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

a. Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening overeenkomstig een daarvoor verleende vergunning aanwezig is, in uitvoering is of gebouwd kan worden en dat ingevolgde de gebiedsregels is toegelaten, maar waarvan de afstands-, hoogte-, inhouds- en/of oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende besluitvlakken, geldt dat:

  • 1.

    voor zover de in de bouwregels voorgeschreven maximale maten worden overschreden, de betreffende afwijkende maten als ten hoogste toelaatbaar worden beschouwd;

  • 2.

    voor zover niet wordt voldaan aan de in de bouwregels voorgeschreven minimale maten, de betreffende afwijkende maten als ten minste toelaatbaar worden beschouwd;

b. in geval van herbouw is het onder a. bepaalde uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in deze beheersverordening te gebruiken en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven gebruiksvorm(en).

13.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt, tenzij in de afzonderlijke gebiedsregels anders is geregeld, in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken:

  • a.

    voor meer bedrijfswoningen dan het bestaand aantal;

  • b.

    voor de opslag van al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-) materialen, afval, puin, grind, grond en brandstoffen anders dan in het kader van een normaal gebruik overeenkomstig de gebruiksregels;

  • c.

    voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband het beheer van de gronden;

  • d.

    als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en/of verblijfsmiddelen;

  • e.

    voor (permanente) bewoning van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten;

  • f.

    voor het uitoefenen van een ambachtelijk, industrieel- of handelsbedrijf, horeca inclusief terrasfunctie, detailhandel of zelfstandig kantoor tenzij dit expliciet is toegelaten;

  • g.

    voor straatprostitutie, het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie;

  • h.

    als coffeeshop;

  • i.

    als standplaats voor kampeermiddelen.

13.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in hoofdstuk 2 per artikel beschreven gebruiksregels, in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig toeristische overnachtingsmogelijkheid, mits:

  • a.

    de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte bedraagt met een maximum van 100 m²;

  • b.

    dit geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;

  • c.

    geen afbreuk wordt gedaan aan de woon- en leefomgeving;

  • d.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van derden;

  • e.

    deze afwijking niet wordt toegepast voorzover een drank- en horeca-vergunning en/of een exploitatievergunning verleend c.q. noodzakelijk is;

  • f.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemene afwijkingen

14.1.1 Regels

Het bevoegd gezag kan, mits hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a.

    het afwijken van de in de beheersverordening voorgeschreven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit van belang is voor technische realisering van bouwwerken in aansluiting op bestaande bouwwerken;

  • b.

    de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, mits deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,00 meter en geen grotere oppervlakte dan 50 m² hebben;

  • c.

    de bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of verkeerskundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,50 meter bedraagt;

  • d.

    de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;

  • e.

    overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde besluitvlakgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits deze overschrijdingen niet meer bedraagt dan 3 meter en het bouwvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot.

14.1.2 Uitzondering

Het bepaalde in 14.1.1 geldt niet, wanneer al op grond van de regels in hoofdstuk 2 van deze beheersverording een andere afwijking is of kan worden verleend.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Voorrangsregels

15.1.1 Voorrang medegebruiksvormen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een gebruiksvorm en een medegebruiksvorm gaat het belang van de medegebruiksvorm voor.

15.1.2 Onderlinge relatie medegebruiksvormen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de medegebruiksvormen, geldt:

  • a.

    in de eerste plaats de regels van artikel 10 'Waterstaat - Waterkering';

  • b.

    in de tweede plaats de regels van artikel 8 'Waarde - Archeologie 2';

  • c.

    in de derde plaats de regels van artikel 9 'Waarde - Archeologie 4'.

15.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a.

    de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  • b.

    de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  • c.

    het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  • d.

    de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  • e.

    de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht gebruik

  • 1.

    Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2.

    Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3.

    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening "Galgeriet".

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten