Beleidsregels uitvoering artikel 2.5.30 van de bouwverordening

1. Deze beleidsregels zijn van toepassing bij de uitvoering van artikel 2.5.30 van de verordening.

2. Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een bestemmingsplan beoordelingsruimte geeft voor het bepalen of de parkeerbehoefte toeneemt.

1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de nieuwste uitgave van de CROW op het moment van de vaststelling van de parkeerbehoefte.

2. De toename van de parkeerbehoefte is het verschil tussen de parkeerbehoefte van de bestaande omvang of de bestemming van een gebouw en de nieuwe omvang of de bestemming van een gebouw.

3. De parkeerbehoefte neemt toe indien de parkeerdruk onevenredig toeneemt.

4. Indien voldoende openbare parkeergelegenheid in de nabije omgeving op loopafstand is, bestaat geen onevenredige toename van parkeerdruk.

1. De afwijking als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, onderdeel b, van de verordening kan worden toegepast:

• a.

  indien aan de parkeerbehoefte wordt voldaan op eigen terrein dat op loopafstand ligt van het perceel waardoor de toename van de parkeerdruk is ontstaan, of

• b.

  indien aan de parkeerbehoefte wordt voldaan op openbare grond dat op loopafstand ligt van het perceel waardoor de toename van de parkeerdruk is ontstaan.

2. De parkeerplaatsen bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden slechts aangelegd door of in opdracht van de gemeente.

1. Indien voor het realiseren van parkeerplaatsen een planologische maatregel noodzakelijk is, dan worden de parkeerplaatsen in dezelfde planologische maatregel geregeld als die waardoor de toename van de parkeerdruk ontstaat.

2. In afwijking van het eerste lid kan een afzonderlijke planologische maatregel worden genomen indien de voorgeschreven voorbereidingsprocedures niet gelijk zijn.