Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 21-06-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

De raad van de gemeente Waterland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen

van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

Besluit:

De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben

    dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, hierna te noemen WWB, Wet investeren in jongeren,

    hierna te noemen de WIJ, en de Algemene wet bestuursrecht, hierna te noemen Awb.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      hoofdbewoner: een persoon die de woning huurt of in eigendom heeft;

    • d.

      medebewoner: een persoon, niet zijnde een ten laste komend kind, die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als een of meer anderen en met geen van deze andere(n) een gezamenlijke huishouding voert, dan wel een persoon die als onderhuurder de woning bewoont. Voor de toepassing van dit artikel worden gehuwden niet beschouwd als medebewoners.

    • e.

      jongere: als bedoeldin artikel 2 van de Wet investeren in jongeren.

    • f.

      commerciële huurprijs: een huurprijs die gelijk is aan de minimale huurprijs als genoemd in de Huursubsidiewet

    • g.

      woonkosten:

      • 1.

        Indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het

        lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de

        Huursubsidiewet;

      • 2.

        Indien een huurwoning in eigendom wordt bewoond: de tot een bedrag per

        maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de

        woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het eigendom

        hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten

        wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaak

        belasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten

        alsmede de kosten voor groot onderhoud en indien van toepassing de kosten

        van onderhoud c.v.-installatie en liftinstallatie.

    • h.

      netto minimumloon: het netto minimumloon als bedoel in artikel 37 van de wet.

Artikel 2 - Bepalingen verordening

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch

    jonger dan 65 jaar. Bij gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide

    echtgenoten 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm van alleenstaande (ouder)

Artikel 3 - Toeslagen voor hoofdbewoners

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die hoofdbewoner is en in wiens woning geen ander zijn

    hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die hoofdbewoner is en in wiens woning één ander zijn

    hoofdverblijf heeft;

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die hoofdbewoner is en in wiens woning twee of meer

    anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een

    ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      zijn inwonend kind of kinderen

    • b.

      zijn inwonende ouder of ouders

Artikel 4 - Toeslagen voor medebewoners

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die:

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      een individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten met de hoofdbewoner, niet zijnde een familielid in de eerste of tweede graad, en

    • c.

      woonkosten heeft die tenminste de commerciële huurprijs bedragen

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die:

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      die woonkosten heeft die minder bedragen dan de commerciële huurprijs of,

    • c.

      geen individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten, of

    • d.

      een individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten met de hoofdbewoner, zijnde een familielid in de eerste of tweede graad

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm

    voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      de woning uitsluitend deelt met

    • -

      zijn kind of kinderen of

    • -

      zijn ouder of ouders

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 5 - Verlaging gehuwde hoofdbewoners

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor

    gehuwden die hoofdbewoner zijn en die een woning delen met één medebewoner.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor

    gehuwden die hoofdbewoner zijn en die een woning delen met twee medebewoners.

  • 3.

    Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 - Verlaging gehuwde medebewoners

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm voor

    gehuwde medebewoners die:

  • a.een individuele huur- of kostgangersovereenkomst hebben gesloten met de hoofdbewoner, niet

  • zijnde familielid in de eerste of tweede graad, en

  • b. woonkosten hebben die tenminste de commerciële huurprijs bedragen.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 % van de gehuwdennorm voor gehuwde

    medebewoners die:

    • a.

      geen hoofdbewoner zijn en;

    • b.

      woonkosten hebben die minder bedragen dan de commerciële huurprijs, of;

    • c.

      geen individuele huur- of kostgangersovereenkomst hebben gesloten met de hoofdbewoner, zijnde

    een familielid in de eerste of tweede graad;

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 15 % van de gehuwdennorm voor gehuwde

    medebewoners die een woning uitsluitend delen met:

    • a.

      hun kind of kinderen of;

    • b.

      hun ouder of ouders van één of van beide partners.

Artikel 7- Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende(n) geen kosten van huur verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een hypotheekvrije woning in eigendom wordt bewoond.

Artikel 8 - Verlaging Schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 9 van deze verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke

bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 10 – Hulpbehoevende

Indien één van de medebewoners een hulpbehoevende is volgens de Algemene nabestaandenwet, artikel 1, onderdeel j en k, wordt aangenomen dat zowel de hulpbehoevende als de verzorgende medebewoner in redelijkheid geen verlaging van de norm of een lagere toeslag krijgen omdat zij geen kosten met elkaar kunnen delen.

HOOFDSTUK 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11 - Uitvoering

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 – Toezicht

Met het toezicht voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • 1.

    de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, en

  • 2.

    de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 13 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010.

Artikel 14 - Inwerkingtreding

    • 1.

      Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2010.

    • 2.

      De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken op het moment dat de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland,

gehouden op 9 september 2010.

De raad voornoemd,

De griffier,

(Drs. E.G.H. Dijk)

De voorzitter,

(Mr. E.F. Jongmans)

Algemene toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (WWB) 2010

  • 1. Norm, toeslag en verlaging

    Hoofdstuk 3 van de Wet werk bijstand kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

    De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 21 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 28 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

    Norm

    Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

    • 1.

      gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

    • 2.

      alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

    • 3.

      alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

    Toeslagen

    Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

    De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

    • ·

      alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

    • ·

      alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

    De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 en 4 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken.

    Verlagingen

    De WWB noemt de volgende verlagingen:

    • ·

      verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

    • ·

      verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

    • ·

      verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

    De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 5 tot en met 9 van de verordening.

    2. De Toeslagenverordening

    In artikel 8 lid 1 onder c is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

    Categorieën

    Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

    Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

    In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 9 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

    De werking van de verordening beperkt zich tot belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan andere belanghebbenden in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)

    3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

    In de WWB is – in tegenstelling tot in de Abw - niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

    Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 27 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

    1. Basisnorm;

    2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

    Of

    2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

    3. Korten met verlaging wegens woonsituatie;

    4. Korten met verlaging schoolverlater

    Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 9 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

    De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

    4. Gewijzigde Toeslagenverordening

    De toeslagenverordening WWB 2006 is op een aantal punten inhoudelijk aangepast. Als gevolg van het toepassen van de Wet investeren in jongeren per 1 oktober 2009 is de jongere doelgroep van 16 tot 27 jaar uitgesloten van de WWB. Voor bestaande gevallen - jongeren die op de datum van de invoering van de WIJ algemene bijstand ontvingen op grond van de WWB - geldt een overgangsbepaling (artikel 86,WIJ).

Artikelsgewijze toelichting

  • Artikel 1

    Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

    Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

    Artikel 2

    De WWB is per 1 oktober 2009 beperkt tot de leeftijdsgroep 27 tot 65 jaar. Met de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren is de WWB inhoudelijk ook gewijzigd aangezien de jongere belanghebbenden van 16 tot 27 jaar en daarmee de jongerennormen niet meer onder de strekking van deze wet vallen. De artikelen 20 (jongerennormen) en 29 (alleenstaande van 21 en 22 jaar) van de wet zijn hiermee dan ook komen te vervallen.

    De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen. In uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

    Artikel 3

    Dit artikel heeft betrekking op de toeslagen voor alleenstaande (ouder) die hoofdbewoner zijn.

    1e lid:

    De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die hoofdbewoner is en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a van de wet.

    2e lid:

    Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

    3e lid:

    Ingeval dat er twee of meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben dan wordt er geen toeslag meer gegeven omdat er dan vanuit gegaan kan worden dat de kosten nog meer gedeeld kunnen worden.

    Als er drie of meer medebewoners zijn dan moet er worden onderzocht of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap in de vorm van een bedrijfsmatige kamerverhuur of pension.

    4e lid:

    In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds

    een lager bedrag wordt verstrekt.

    Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a van toepassing is.

    In onderdeel b worden inwonende ouders hieraan gelijk gesteld.

    Artikel 4

    Dit artikel heeft betrekking op de toeslagen van de alleenstaande (ouder) die medebewoner zijn.

    1e lid:

    De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die medebewoner is en die de kosten niet kan delen is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a van de wet.

    2e lid:

    Ingeval de medebewoner kosten van het bestaan kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten) dan is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

    Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

    3e lid:

    Een medebewoner die met zijn ouders of inwonende kinderen woont krijgt een toeslag van 5% van de gehuwdennorm.

    Artikel 5

    Dit artikel heeft betrekking op de verlagingen van de normen van de gehuwde hoofdbewoners.

    In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

    Lid 1:

    Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, als er een medebewoner is dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

    Lid 2:

    Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

    Lid 3:

    In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die

    tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de

    kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

    Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wet tegemoetkoming studiekosten aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdeel a van toepassing is.

    Inwonende ouders worden hieraan gelijk gesteld.

    Artikel 6

    Dit artikel heeft betrekking op de verlagingen van de normen van de gehuwde medebewoners.

    Lid 1, onderdeel a en b:

    De gehuwde medebewoners die de kosten niet kunnen delen hebben recht op de volledige gehuwdennorm.

    Lid 2, onderdeel a, b en c:

    De gehuwde medebewoners die de kosten kunnen delen krijgen een verlaging van 10% van de gehuwdennorm.

    Lid 3, onderdeel a en b:

    De gehuwde medebewoners die de woning delen met hun kinderen of hun ouders krijgen een verlaging van 15% van de gehuwdennorm. De ouders en kinderen daarentegen krijgen geen lagere norm of toeslag.

    Artikel 7

    Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

    Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.

    In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

    Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

    Uit jurisprudentie blijkt dat de verlaging van de woonkosten ook kan worden toegepast in het geval van een echtscheidingssituatie. Als de (ex)-partner de woonkosten geheel of gedeeltelijk betaalt ontbreken de woonlasten (gedeeltelijk) voor belanghebbende. De toeslag wordt dan lager vastgesteld. Het tweede lid wordt verwijderd.

    Artikel 8

    De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming studiekosten.

    Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt immers reeds rekening gehouden in artikel 5, 6 en 7 van de Toeslagenverordening.

    Artikel 9

    De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat - met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

    Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB, dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd, dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, heeft geen grond aangezien artikel 29 WWB met de invoering van de WIJ is komen te vervallen. Voor het overige wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.

    Artikel 10

    Artikel 1, onderdeel j, van de Algemene nabestaandenwet geeft de definiëring van het begrip hulpbehoevende aan en in onderdeel k van hetzelfde artikel behandelt de gezamenlijke huishouding. Blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gaat het om een hulpbehoevende die aanspraak zou kunnen maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daar om hem moverende redenen van af heeft gezien of op een wachtlijst is geplaatst. De CRvB acht een dergelijke invulling van het begrip zorgbehoefte op zich juist, maar voegt daar nog aan toe dat tevens bezien moet worden of een belanghebbende vanwege ziekte of een of andere meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke ard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, daar hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen (CRvB 18-09-2007, nr. 06/5145 WWB).

    Artikel 11

    Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

    Artikel 12

    Medewerkers die geregeld contact hebben met cliënten en over die contacten rapporteren moeten officieel door burgemeester en wethouders worden aangewezen als toezichthouders. Dit komt voort uit artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Door ambtenaren aan te wijzen als toezichthouder ligt formeel vast dat zij bevoegd zijn onderzoek te doen. Informatie ingewonnen door op grond van burgemeester aangewezen toezichthouders is een officiële en juridische basis voor een beschikking.

    Artikel 13

    Het betreft een nieuwe verordening met nieuwe regelgeving per 1 juli 2010. Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting.

    Artikel 14

    De datum van de inwerkingtreding van deze nieuwe Toeslagenverordening WWB 2010 kan pas ingaan na in acht neming van de genoemde termijn in de overgangsbepaling conform artikel 86 van de Wet investeren in jongeren. Het overgangsrecht is van toepassing op de jongere die op de datum van inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren algemene bijstand op grond van de WWB ontvangt, blijft de wet van toepassing tot het tijdstip waarop die jongere zijn recht op algemene bijstand verliest, met dien verstande dat die jongere in ieder geval op 1 juli 2010 het recht op algemene bijstand verliest.

    De nieuwe toeslagenverordening, van toepassing op personen van 27 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, treedt in werking op 1 juli 2010.

    De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken op het moment dat

    de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 in werking treedt.

    De wijzigingen in de Wet werk en bijstand en de invoering van de nieuwe Wet investeren in jongeren vereist een nieuwe toeslagenverordening WWB, gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de deze wet.