Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

De raad van de gemeente Waterland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Gelet op artikel 8 lid 1 sub b van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35 lid 1 sub b Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 lid 1 sub b Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

B E S L U I T :

De Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 vast te stellen.​

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • d.

    Uitkeringsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, van de WWB en de uitkering zoals beschreven in artikel 9 IOAW en IOAZ

  • e.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • f.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de Awb, de IOAW en de IOAZ.

Artikel 2 Gedragingen WWB

De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB en artikel 20 lid 1 IOAW en IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    niet, onvoldoende of niet binnen een door burgemeester en wethouders gestelde termijn nakomen van de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsplicht, zonder dat belanghebbende een te hoog bedrag aan bijstand ontvangen heeft;

  • b.

    het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de WWB.

Tweede categorie:

niet, onvoldoende of niet binnen een door burgemeester en wethouders gestelde termijn nakomen van de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsplicht, terwijl belanghebbende ten onrechte een te hoog bedrag aan bijstand ontvangen heeft.

Derde categorie:

  • a.

    het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • c.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of sociale activering.

Vierde categorie:

  • a.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

  • b.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 3 Gedragingen IOAW en IOAZ

De gedragingen bedoeld in artikel 20 lid 2 IOAW en artikel 20 lid 1 IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

  • b.

    het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Ioaw en de Ioaz;

  • c.

    het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan.

Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

Derde categorie:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

Artikel 4 Vorm van afstemming WWB

Burgemeester en wethouders stellen de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB en artikel 20 IOAW en IOAZ vast op:

  • a.

    vijf procent van betreffende uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    tien procent van betreffende uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    twintig procent van betreffende uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    honderd procent van de uitkering bij gedragingen van de vierde categorie.

Artikel 5 Vorm van afstemming IOAW en IOAZ

Burgemeester en wethouder stellen de verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 20 lid 2 IOAW en artikel 20 lid 1 IOAZ vast op:

  • a.

    vijf procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    tien procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    twintig procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 6 Periode van de verlaging

De verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB en artikel 20 IOAW en IOAZ vindt plaats:

  • 1.

    voor de duur van een maand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

  • 2.

    voor de duur van twee maanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste verwijtbare gedraging de bijstand verlagen voor maximaal drie maanden.

Artikel 7 Ingangsdatum verlaging

  • 1. 1De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste kalendermaand na bekendmaking van de maatregel aan de belanghebbende. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. 2In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

Artikel 8 Weigeren mee te werken

Rekening houdende met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden, kunnen burgemeester en wethouders het percentage van de verlaging maximaal verdubbelen als een belanghebbende na het opleggen van een maatregel volhardt in de weigering mee te werken aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Waarschuwing en dringende redenen

  • 1. Bij een verwijtbare gedraging in de eerste of derde categorie van artikel 2, zonder dat belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand ontvangen heeft, kunnen burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een verlaging van bijstand, als er in het jaar voorafgaande aan die gedraging geen schriftelijke waarschuwing of verlaging van bijstand is geweest;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verlaging van de bijstand niet uit te voeren, als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover burgemeester en wethouders of hun ambtenaren, in omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet of deze verordening, wordt een verlaging toegepast van 20% van de uitkeringsnorm, gedurende 1 maand.

  • 2. Het in lid 1 genoemde percentage wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen een jaar na bekendmaking van het besluit tot verlaging opnieuw zeer ernstig misdraagt.

Slotbepalingen

Artikel 11 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht per 1 juli 2010 in werking.

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken op het moment dat de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 in werking treedt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland, gehouden op 9 september 2010.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
(Drs. E.G.H. Dijk) (Mr. E.F. Jongmans)

Algemene Toelichting Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

De eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn levensonderhoud te voorzien staat centraal. Als dit niet mogelijk is en er geen voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning van de gemeente.

Dit brengt met zich mee dat de nadruk komt ligt op de verplichting van de bijstandsgerechtigde om alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. De aan de uitkering verbonden verplichtingen zijn dan ook voornamelijk op dit doel gericht en worden zoveel mogelijk afgestemd op de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. De gemeente moet haar beleid op dit terrein vastleggen in een verordening.

Relatie met de Wet investeren in jongeren (WIJ)

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en is de Maatregelenverordening WWB een navenante wijziging ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86, WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen van toepassing tot 1 juli 2010. Deze verordening wordt daarom per 1 juli 2010 vastgesteld.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

De Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 regelt de verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 18, tweede lid en derde lid, WWB en artikel 20 lid 2 IOAW en IOAZ. De WWB, IOAW en IOAZ kennen geen mogelijkheid om een boete op te leggen.

WWB

Uitgangspunt is het beginsel zoals verwoord in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel WWB, dat de uitkering wordt afgestemd op het nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de wet en de verplichtingen die bij beschikking aan de belanghebbende zijn opgelegd. Het grote belang van de plicht tot arbeidsinschakeling komt in de verordening tot uitdrukking in de onderverdeling in categorieën gedragingen. Aan gedragingen die de arbeidsinschakeling rechtstreeks schaden wordt een relatief zwaarder gewicht toegekend.

IOAW en IOAZ

Op 1 januari 2010 is de Wet tot Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten in werking getreden. Door de invoering van deze wet worden onder meer de boete en maatregel in de IOAW en IOAZ vervangen door een afstemming op basis van een gemeentelijke afstemmingsverordening. Dat houdt ook in dat de bestaande bevoegdheid tot het opleggen van boeten en maatregelen in de betreffende regelingen wordt vervangen door een bevoegdheid tot afstemmen op basis van een gemeentelijke afstemmingsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen.

Sub b. Bijstand:

Onder bijstand wordt in deze verordening uitdrukkelijk alleen verstaan de toepasselijke norm plus de toeslag. De verlaging is dus alleen van toepassing op de norm plus de toeslag. De wet biedt de keuze om of de bijstand of de langdurigheidstoeslag te verlagen, echter aan verlaging van de langdurigheidstoeslag is een aantal bezwaren verbonden. De langdurigheidstoeslag wordt uitgekeerd als de belanghebbende hiervoor een aanvraag indient en aan de voorwaarden voldoet; het tijdstip van uitbetaling varieert dus per geval. Als de bijstand wegens verwijtbaar gedrag moet worden verlaagd, zou dat kunnen leiden tot een ongelijke behandeling, omdat in het ene geval de langdurigheidstoeslag reeds is uitbetaald en daarmee aan verlaging ontkomt, terwijl men in het andere geval dat de toeslag nog ontvangen moet worden men zou kunnen overwegen om in voorkomende gevallen de verlaging met terugwerkende kracht op te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als ook de gedraging zich in het verleden heeft voorgedaan (men kan immers niet de bijstand verlagen over een periode waarin aan alle verplichtingen zijn voldaan). Dit brengt het bezwaar met zich mee dat de uitvoering in iedere situatie de keuze zou moeten maken tussen verlaging van de bijstand of de langdurigheidstoeslag, hetgeen vervolgens ook weer kan leiden tot een verschil in behandeling van overigens gelijke gevallen. Door de langdurigheidstoeslag niet onder verordening te laten vallen is een gelijke behandeling beter gewaarborgd. Wel kan het verwijtbaar niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling natuurlijk gevolgen hebben voor een toekomstige aanspraak op de langdurigheidstoeslag, omdat de belanghebbende niet langer voldoet aan de voorwaarden.

Artikel 2 Gedragingen WWB en artikel 3 Gedragingen IOAW en IOAZ

De artikelen twee en vier moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën waaraan (in artikel drie) een gewicht is toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. In de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat in de Wwb wordt gehecht aan de reïntegratieverplichting. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van het niet of niet volledig verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de reïntegratie zijn daarom ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie drie en vier). Voor elke verlaging geldt dat hiertoe is beslist nadat een zelfstandige beoordeling door de gemeente Waterland is gemaakt. Een maatregel opgelegd door bijvoorbeeld het UWV (bijv. permanente weigering WW) mag niet klakkeloos worden overgenomen. Wel dient met dit feit rekening te worden gehouden bij de individuele gemeentelijke beoordeling.

De gedraging in de vierde categorie is in artikel 20 lid 1 van de IOAW en artikel 20 lid 2 IOAZ opgenomen.

Eerste categorie

  • a.

    Het gaat hierbij om relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingsplicht, zoals het niet tijdig inleveren van de inkomstenverklaring of het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn bij de arbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor (de hoogte van) het recht op bijstand. Overigens kan het niet verstrekken van bepaalde inlichtingen er natuurlijk wel toe leiden dat het recht niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de situatie waarin de belanghebbende ook na het verstrijken van de hersteltermijn geen inkomstenverklaring inlevert.

  • b.

    De aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kan zowel plaatsvinden bij aanvang van de bijstand als in een later stadium, zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om specifieke verplichtingen, die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van de bijstand. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting om mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject of de verplichting een medische behandeling te ondergaan.

Tweede categorie

  • a.

    Het betreft hier vergelijkbare gedragingen als die van de eerste categorie onder a, maar met dit onderscheid dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed zijn op het recht op bijstand. Men moet hierbij vooral denken aan gegevens over de woonsituatie of over hoogte van genoten inkomsten of middelen die tot het vermogen worden gerekend, waar de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze van belang waren voor het recht op bijstand. Er is in deze situaties sprake van fraude wanneer de belanghebbende de bedoelde inlichtingen bewust heeft verzwegen. Waren de inlichtingen wel tijdig verstrekt, dan zou dat hebben geleid tot het lager vaststellen van het recht op bijstand of tot beëindiging van de bijstand.

Derde categorie

  • a.

    Het tonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen toedoen en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren.Is er sprake van te snel interen van vermogen, dan kan dit aanleiding zijn om artikel 5 van de verordening toe te passen.

  • b.

    Deze gedragingen hebben betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte aantal verplichte sollicitaties zal afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij geverifieerd kan worden dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

  • c.

    Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde re-integratievoorziening of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen weer gevolgen heeft voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject kan er immers toe leiden dat een traject ernstig wordt vertraagd of zelfs moeten worden afgebroken.

    Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het re-integratiebedrijf verschijnt of opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert.

Vierde categorie

  • a.

    in deze categorie gedragingen gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering.

  • b.

    Deze gedragingen hebben betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de bijstand te komen.

Artikel 4 Vorm van afstemming WWB en artikel 5 Vorm van afstemming IOAW en IOAZ

Bij de onderscheiden categorieën verlagingen zijn de aard en zwaarte van de gedragingen gekoppeld aan een bepaald verlagingspercentage. Dit percentage is het uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Dat betekent dat in individuele gevallen, met uitvoerige motivering, afgeweken kan worden van het percentage wat in beginsel van toepassing is.

Artikel 6 Periode van de verlaging

  • 1.

    Het eerst lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging. Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van een maand (behoudens afwijking op grond van artikel 5 van de verordening). Uitgangspunt is dat degene die voor het eerst 'maatregelwaardig gedrag' vertoont maximaal een maand een verlaging krijgt. Doorgaans geldt dat de verlaging een zeker opvoedkundig element met zich meebrengt en dat de belanghebbende zijn gedrag kan aanpassen. Hoewel dit laatste bij iedere maatregel geldt wordt aangenomen dat een langere verlaging in dit geval disproportioneel wordt geacht. Overigens dient de beschrijving 'eerste gedraging' ruimer’ te worden uitgelegd dan zij doet vermoeden. Een gedraging wordt als eerste gedraging aangemerkt indien zij echt voor het eerst is vertoond, maar ook indien er al eerder een dergelijke gedraging is vertoond, maar deze langer dan een jaar (12 maanden) geleden vertoond is. Is sprake van een volgende verwijtbare gedraging die een verlaging oplevert volgens artikel 2 van de verordening binnen een jaar, dan is sprake van recidive en is lid 2 of lid 3 van artikel 4 van de verordening van toepassing.

  • 2.

    Het tweede lid regelt de duur van de verlaging bij volharding van ongewenst, verwijtbaar gedrag. Van volharding is sprake bij een tweede gedraging van gelijke of hogere categorie, binnen een jaar (12 maanden) na de eerste gedraging. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging is vertoond en of de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedraging. De belanghebbende kan immers pas zijn/haar gedrag pas aanpassen indien deze redelijkerwijs weet dat dit gedrag ongewenst is en een verlaging oplevert.

  • 3.

    Blijft een belanghebbende voor een derde maal (of nog vaker) volharden in het ongewenste en verwijtbare gedrag, dan kan dit een verdere verlaging tot drie maanden opleveren. Ook hiervoor geldt dat de gedragingen binnen een jaar (12 maanden) moeten zijn opgetreden. Voor het overige wordt aangesloten bij de toelichting in het vorige lid.

Artikel 7 Ingangsdatum verlaging

Een maatregel wordt pas uitgevoerd nadat betrokkene met een beschikking op de hoogte is gesteld van de hoogte en duur van de opgelegde maatregel. Een uitzondering daarop is als de uitkering nog niet is uitbetaald, dan kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd.

Artikel 8 Weigeren mee te werken

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te verdubbelen. Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigerachtigheid om mee te werken aan een traject. Als hiervoor een verlaging is opgelegd en de belanghebbende blijft medewerking weigeren dan kan bij de voortzetting het percentage worden verdubbeld.

Artikel 9 Waarschuwing en dringende redenen

  • 1.

    Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. De feitelijke gedragingen worden vastgelegd en omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt ook dus mee bij eventuele recidive. Alleen bij eerste verwijtbare gedraging van categorie 1 of 3 kan met een waarschuwing worden volstaan, mits er in het voorafgaande jaar geen sprake is geweest van enig ander verwijtbaar gedrag en de gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat te veel of ten onrechte bijstand is betaald. De reden dat geen waarschuwing bij categorie 2 wordt gegeven is, dat in dat geval te veel bijstand betaald is.

  • 2.

    Deze bepaling voorziet in de situatie dat alles in aanmerking genomen de verwijtbare gedraging zou moeten resulteren in een verlaging van de bijstand, maar dat er sprake is van dringende omstandigheden waarbij tenuitvoerlegging van de verlaging tot onevenredige hardheid zou leiden. Het gaat hierbij voornamelijk om de situatie dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging in ernstige financiële nood komt en niet meer aan betalingsverplichtingen kan voldoen of een schuldsaneringtraject niet kan nakomen. De omstandigheden mogen niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van de verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag. Afzien van de uitvoering van een verlaging kan te allen tijde plaatsvinden, ook als er sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Ten aanzien van het onderdeel misdragingen is er geen bestaand kader voorhanden waarbij kan worden aangesloten. In eerste instantie moet de ernst van de misdraging worden beschreven.

    Onontkoombaar hierbij is een zekere subjectieve interpretatie. Toch is er een poging gedaan om tot een beschrijving van de term “misdraging” te komen en hieraan vervolgens een rangorde van zwaarte mee te geven.

    In de eerste plaats hebben we een onderscheid gemaakt tussen verbale en fysieke misdragingen (waaronder ook vernielingen).

    Een verbale misdraging kan in het algemeen minder zwaar worden aangerekend dan fysiek geweld. Ten aanzien van verbale misdragingen kan vervolgens weer een onderscheid worden gemaakt in grof en/of discriminerend taalgebruik (schelden, vloeken, beledigen etc.) en in bedreiging. Bedreiging is hierbij weer zwaarder aan te rekenen dan grof en/of discriminerend taalgebruik.

    Daarnaast is er een nog grijs gebied waarbij moeilijk is vast te stellen waar verbaal en fysiek geweld in elkaar overgaan. Hierbij is sprake van ernstig intimiderend gedrag en/of dreiging met geweld zoals het buiten opwachten, volgen, het dragen van wapens of andere gevaarlijke voorwerpen etc. Dit is te vatten onder de noemer “stalking”.

    In tweede instantie moet worden beoordeeld of er sprake is van een “medewerker belast met de uitvoering van de wet”. Hieronder wordt niet alleen de consulent verstaan, maar ook de medewerker van de centrale balie, de telefonist en iedere andere medewerker die namens de afdeling Sociale Zaken en/of het UWV Werkbedrijf met de belanghebbende in contact treedt.

    Is er sprake is van een ernstige misdraging, dan moet uitvoerig worden gerapporteerd over de exacte aard van het gedrag en de omstandigheden waaronder het zich heeft voorgedaan.

    Er is voor gekozen om geen onderscheid in de hoogte van de op te leggen maatregel omdat uiteindelijk de strafrechter degene is die beoordeeld hoe ernstig een misdraging is. Dit houdt dus in dat er niet gekeken wordt naar de ernst van de misdraging maar dat er geconstateerd moet worden dat er sprake is van een ernstige misdraging, vervolgens wordt er een maatregel opgelegd van 20% gedurende 1 maand.

    Het verlagen van de bijstand wegens wangedrag laat de bevoegdheid van de afdeling Sociale Zaken om de dader gedurende een periode de toegang tot de gebouwen van de afdeling Sociale Zaken en het UWV Werkbedrijf te ontzeggen onverlet. In geval van bedreiging kan de betreffende persoon besluiten hiervan aangifte te doen bij de politie. In geval van fysiek geweld en stalking wordt er, in overleg met de betreffende medewerker, aangifte gedaan.

  • 2.

    Ingeval van een zich zeer ernstig misdragende cliënt die ook na een verlaging daar niet mee ophoudt, is een aparte recidivebepaling op zijn plaats. In tegenstelling tot de algemene recidivebepaling wordt niet de duur van de verlaging verdubbeld maar de hoogte, zodat belanghebbende directer geconfronteerd wordt met de gevolgen van zijn gedrag.