Regeling vervallen per 01-02-2016

Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-01-2016

Intitulé

Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

Burgemeester en Wethouders van Bunschoten;

gelet op de artikelen 2, 6, derde en vierde lid, artikel 7, tweede lid, artikel 12 en artikel 15, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015,

BESLUITEN

de volgende nadere regels vast te stellen:

Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

Hoofdstuk 1. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld:

    • -

      in persoon via de balie van het gemeentehuis van de gemeente Bunschoten;

    • -

      telefonisch via nummer 14 033;

    • -

      schriftelijk via een brief;

    • -

      digitaal via een webformulier;

    • -

      bij de door de centrumgemeente Amersfoort aan te wijzen instellingen voor opvang indien het gaat om een hulpvraag op het gebied van opvang.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal of schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kostenloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5.

    Een persoonlijk plan omvat tenminste:

    • a)

      Een beschrijving van de behoeften, persoonskenmerken en voorkeur van de cliënt;

    • b)

      Een inventarisatie van de oplossingsmogelijkheden;

    • c)

      Mogelijkheden om, indien van toepassing, de mantelzorger te ondersteunen;

    • d)

      Mogelijkheden van lokaal en regionaal beschikbare algemene voorzieningen die bijdragen aan het oplossen van het probleem;

    • e)

      Mogelijkheden die ontstaan door voorliggende voorzieningen vanuit diverse regelingen, zoals zorgverzekering, openbare gezondheidszorg, jeugdhulp, (passend) onderwijs, wonen, werk en inkomen;

    • f)

      Toestemming om in het kader van de hulpvraag relevante persoonlijke gegevens uit te wisselen met personen betrokken bij de uitvoering van het plan.

Artikel 4. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze, en

    • k.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen zeven dagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven dagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 7. Algemeen

Een algemene voorziening op het gebied van ondersteuning en dienstverlening, die wordt aangeboden door maatschappelijke organisaties en door de markt, is vrij toegankelijk voor iedere ingezetene van de gemeente Bunschoten.

Artikel 8. Collectief vervoer (regionaal)

Voor regionaal vervoer gericht op participatie kan gebruik worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer “Regiotaxi”.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 9. Maatwerk als sluitsteen

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als er geen toereikende (voorliggende) voorzieningen zijn en de betreffende maatwerkvoorziening bijdraagt aan participatie van de aanvrager in de samenleving.

  • 2.

    Mantelzorg en mogelijkheden uit het sociale netwerk van de aanvrager gelden niet als afdwingbare voorliggende voorziening.

  • 3.

    Wanneer een wettelijke voorziening toereikend wordt geacht maar dit feitelijk niet is, kan een maatwerkvoorziening niet in de plaats van die voorliggende voorziening komen.

  • 4.

    Voor de hoogte van de vergoedingen wordt verwezen naar bijlage.

  • 5.

    Het college bepaalt jaarlijks de hoogte van de vergoedingen.

Artikel 10. Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het gebruik van openbaar en collectief vervoer heeft het primaat wanneer deze de cliënt in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

  • 2.

    Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met een lagere behoefte vanwege:

    • a)

      intramuraal verblijf in een instelling;

    • b)

      een samenvallende vervoersbehoefte;

    • c)

      een beperkte vervoersbehoefte;

    • d)

      andere aanwezige vervoersvoorzieningen.

Artikel 11. Vervoersvoorzieningen (in en om de woning)

  • 1.

    Voor het verplaatsen in en om de woning is verstrekking van een rolstoel mogelijk.

  • 2.

    De rolstoel kan bestaan uit een handmatig voortbewogen rolstoel voor zowel binnen- als buitengebruik of een elektrisch voortbewogen rolstoel voor zowel binnen- als buitengebruik.

  • 3.

    Voor vervoer op korte afstanden, in de directe omgeving van de woning is verstrekking van een scootmobiel of vergelijkbaar vervoermiddel mogelijk.

  • 4.

    Voor sportactiviteiten is verstrekking van een sportvoorziening mogelijk.

Artikel 12. Vervoersvoorzieningen (lokaal)

  • 1.

    Voor lokaal vervoer gericht op participatie zijn afhankelijk van de afstandsdoelen de volgende voorzieningen mogelijk:

    • a)

      taxi individueel

    • b)

      rolstoeltaxi

    • c)

      autokosten (eigen of bruikleen)

  • 2.

    Voor lokaal vervoer op middellange afstanden is een driewielfiets mogelijk.

  • 3.

    Voor alle andere vervoersdoelen, zoals woon-werkverkeer en zakelijk verkeer zijn vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo uitgesloten.

  • 4.

    De individuele voorzieningen in lid 1 en lid 2 zijn alleen mogelijk voor zover collectief vervoer geen passende voorziening is.

Artikel 13. Combinatie van vervoersvoorzieningen

Indien sprake is van vervoersbehoeften met diverse afstandsdoelen is een combinatie van vervoersvoorzieningen mogelijk.

Artikel 14. Vervoersvoorzieningen voor begeleiding of dagbesteding

Voor vervoer in verband met begeleiding of dagbesteding kan gebruik worden gemaakt van voorzieningen als bedoeld in artikel 11 en 12. De keuze van de voorziening is afhankelijk van de af te leggen afstand.

Artikel 15. Hulp bij het huishouden (HH)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening HH bestaat uit de volgende categorieën:

    • a)

      Schoonmaakwerkzaamheden;

    • b)

      Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding;

    • c)

      Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding.

  • 2.

    Voor beoordeling van aanvragen geldt de beleidsregel 'Tijdnormering huishoudelijke taken Bunschoten’, opgenomen in de bijlage.

Artikel 16. Woonvoorzieningen

  • 1.

    Voor het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de door de cliënt bewoonde woning zijn de volgende voorzieningen mogelijk:

    • a)

      niet bouwtechnische en woontechnische aanpassingen

    • b)

      losse woonunits

    • c)

      verhuiskostenvergoeding

    • d)

      vergoeding voor huurderving aan verhuurder

    • e)

      tijdelijke huisvesting, dubbele huur

  • 2.

    Aanpassingen aan de woning zijn alleen mogelijk in gevallen waarin een verhuizing naar een passende woning niet mogelijk is of redelijkerwijs van aanvrager niet kan worden verwacht en ook anderszins geen goedkopere adequate oplossingen beschikbaar zijn;

  • 3.

    Een aanvraag voor niet bouwtechnische en woontechnische aanpassingen die een jaarlijks door het college vast te stellen bedrag (zie bijlage) te boven gaat, gaat vergezeld van tenminste drie offertes;

  • 4.

    Losse woonunits kunnen worden verstrekt voor noodzakelijke extra leefruimte;

  • 5.

    In gevallen waarin vanwege nog uit te voeren aanpassing werkzaamheden en om medische redenen tijdelijke huisvesting (dubbele huur) noodzakelijk is, kan gedurende maximaal 6 maanden tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag een budget worden verleend.

Artikel 17. Respijtzorg

De mantelzorger die vanwege dreigende overbelasting de ondersteuning niet kan voortzetten, of waarvan aannemelijk is dat men dit op korte termijn niet meer kan, kan aanspraak maken op respijtzorg.

Artikel 18. Persoonlijke verzorging [Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)]

Voor het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid is ADL-dienstverlening mogelijk.

Artikel 19. Begeleiding

  • 1.

    Voor het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid is begeleiding mogelijk;

  • 2.

    Deze voorziening kan bestaan uit groeps- en individuele begeleiding of een combinatie van beide;

  • 3.

    Individuele begeleiding is alleen mogelijk als groepsbegeleiding niet passend is.

Hoofdstuk 4. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 20. Toetsing motivatie-eis

  • 1.

    Een pgb wordt verstrekt als de cliënt kan motiveren dat de verstrekking van de voorziening, gelet op diens participatie in de samenleving, de voorkeur heeft boven ondersteuning in natura.

  • 2.

    Een pgb wordt ook verstrekt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden aangeboden.

Artikel 21: Aanvragen van een pgb

  • 1.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid.

  • 2.

    Uit de aanvraag blijkt dat de voorziening voldoet aan het door het college vastgestelde programma van eisen.

  • 3.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd.

  • 4.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze eventuele meerkosten van de voorziening worden bekostigd.

  • 5.

    Bij de aanvraag voor een pgb verstrekt de cliënt de volgende informatie: welke voorziening wordt met het pgb ingekocht en door wie deze wordt geleverd.

  • 6.

    Indien het pgb wordt ingezet voor het afnemen van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van iemand die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt, dan wordt de meerwaarde daarvan aangetoond.

Artikel 22. Hoogte van het pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de door de cliënt ingediende specificatie als onderdeel van het persoonlijk plan.

  • 2.

    Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      dienstverlening waaronder huishoudelijke hulp, individuele begeleiding en dagbesteding door:

      • 1.

        Professionals in dienst van een instelling wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • 2.

        Professionals, werkzaam als zelfstandigen, wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van 75% van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • 3.

        Niet-professionals wordt bepaald op basis van 50 % van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

    • b.

      kortdurend verblijf- en respijtzorg:

      • 1°.

        met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht, of

      • 2°.

        met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen;

    • wordt per dagdeel of per resultaat voor kortdurend verblijf- en respijtzorg bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel;

    • c.

      overige maatwerkvoorzieningen

      • 1.

        Het college stelt het pgb voor overige maatwerkvoorzieningen vast op maximaal de kostprijs van de door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura, waarbij het college er zorg voor draagt dat de cliënt met het pgb in staat is kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

      • 2.

        Het college kan het pgb in ieder geval lager vaststellen dan het bedrag zoals bedoeld in het vorige lid, als in dat bedrag salariskosten zijn begrepen en de cliënt gebruik maakt van ondersteuning in het informele circuit.

    • d.

      Het college stelt het tarief voor de onderdelen genoemd onder a en b vast (zie bijlage).

Artikel 23. Maximum pgb bij vergoeding van vervoerskosten

Het college bepaalt de maximum budgetten per vervoermiddel (zie bijlage).

Artikel 24. Noodzakelijke aanpassingen eigen auto

  • 1.

    Voor noodzakelijke aanpassingen aan een eigen auto, die niet ouder is dan 3 jaar en de afschrijvingstermijn van de voorziening is ten minste vijf jaar, wordt een budget beschikbaar gesteld.

  • 2.

    Voor het overzetten van noodzakelijke voorzieningen in de eigen auto naar een andere auto wordt ongeacht de leeftijd van de auto waarin de voorziening wordt geplaatst een budget beschikbaar gesteld, tenzij de voorziening niet langer als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Het budget wordt verhoogd met de noodzakelijke kosten voor rij- en gewenningslessen (zie bijlage).

Artikel 25. Vergoeding woonvoorziening (niet bouwkundige of woon technisch)

Het budget voor een woonvoorziening is gelijk aan de door het college goedgekeurde offerte, eventueel verhoogd met instandhoudingkosten bedoeld voor reparatie en onderhoud van de desbetreffende voorziening.

Artikel 26. Bestedingstermijn

  • 1.

    De cliënt kan schriftelijk en gemotiveerd vragen het pgb later te mogen aanwenden dan zes maanden na toekenning van de voorziening.

  • 2.

    Dit verzoek wordt gehonoreerd indien latere aanwending van het budget onvermijdbaar is en de cliënt nog steeds is aangewezen op de voorziening.

Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten/korting

Artikel 27. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor het gebruik van een algemene voorziening kan een bijdrage in de kosten worden gevraagd door de aanbieder.

  • 2.

    De aanbieder van de algemene voorziening bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage. Deze kan niet hoger zijn dan de kostprijs.

Artikel 28. Eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening, dan wel pgb, wordt aan de cliënt een eigen bijdrage gevraagd, maar niet langer dan dat hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • 2.

    Voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt aangesloten bij het uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 3.

    Het aantal perioden van 4 weken waarover een eigen bijdrage wordt berekend, is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening;

  • 4.

    De eigen bijdrage wordt, bij afschrijving van voorzieningen, maximaal tot het moment dat de voorziening economisch is afgeschreven, opgelegd.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers

Artikel 29. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers in Bunschoten-Spakenburg wordt aangesloten bij de landelijke dag van de mantelzorg.

Hoofdstuk 7. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Artikel 30. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Op basis van artikel 15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015 zorgt het college ervoor dat ingezetenen van de gemeente, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers worden betrokken bij het voorbereiden van het beleid. Daarnaast stelt het college ingezetenen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 31 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    De regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015.

Ondertekening

Bunschoten-Spakenburg, 23 december 2014
Burgemeester en wethouders,
drs. J.F.H. Jennekens M. van de Groep
secretaris burgemeester

BIJLAGEN

Bijlage 1 Beleidsregel ‘TIJDNORMERING HUISHOUDELIJKE TAKEN BUNSCHOTEN’

Licht huishoudelijk werk:

Opruimen

60 min. per week

Stof afnemen

90 min. bij aanwezigheid kinderen

Bedden opmaken

 

Planten water geven

 

Er kan extra tijd worden gegeven bij PG-problematiek, communicatieproblemen, aantal kinderen < 12 jaar, vervuilingsgraad en allergie. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Bijvoorbeeld: Belanghebbende kan wel stof afnemen maar kan niet tillen/opruimen en het bed opmaken. 20 min. in mindering brengen.

Zwaar huishoudelijk werk:

- Stofzuigen

90 min. per week bij 1 persoons huishouden in kleine woning.

- Schrobben, dweilen/soppen van sanitair/keuken

180 min. per week bij 2 persoons huishouden of grote woning.

- Bedden verschonen

 

- Opruimen huishoudelijk afval

 

Er kan extra tijd worden gegeven bij PG-problematiek, communicatieproblemen, aantal kinderen < 12 jaar, vervuilingsgraad en allergie. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Voorbeeld: Belanghebbende kan wel stofzuigen en de dochter helpt bij het bed verschonen maar de overige zware taken lukt niet meer. 20 minuten in mindering brengen.

De wasverzorging:

- Kleding/linnengoed sorteren en wassen in machine

60 min. per week bij 1 persoons huishouden.

- Centrifugeren, ophangen, afhalen of was drogen

90 min. per week bij 2 personen

- Vouwen, strijken, opbergen

 

Er kan extra tijd worden gegeven voor ieder kind < 16 jaar + 30 minuten. Bij bedlegerige personen + 30 minuten. Extra bewassing door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies + 30 minuten. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Voorbeeld: Belanghebbende kan niet meer strijken, maar doet de overige wasverzorging zelf. - 40 minuten in mindering brengen.

Broodmaaltijden

- Broodmaaltijd klaarzetten

15 min. per keer

- Tafel dekken en afruimen

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar

- Koffie/thee zetten

20 min. per keer

- Afwassen

 

- Opruimen

 

Warme maaltijden bereiden (maaltijdvoorziening voorliggend):

- Koken

30 min. per keer

- Tafel dekken en afruimen

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar

- Afwassen

20 min. per keer

- Opruimen

 

Organisatie van het huishouden:

- Plannen van werkzaamheden

30 minuten per week

- Plannen en beheren van middelen mbt. het huishouden

 

- Voor boodschappen wordt geen tijd gegeven omdat de boodschappenservice een voorliggende voorziening is.

Bijlage 2 Overzicht vervoersvoorzieningen

 

Vervoermiddel

Tarief per km

Maximum per jaar

Maximum

 

Sportvoorziening

 

 

Totaal: € 3.085,--

Aanschaf: € 2.400,--

Keuring, onderhoud en reparatie: € 685,-

12 jaar en ouder

Taxi individueel

€ 1,72

1.500 km

 

Rolstoeltaxi individueel

€ 1,97

1.500 km

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

€ 0,34

1.500 km

 

4 tot 12 jaar

Individueel taxivervoer

 

€ 2.138,--

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

€ 2.216,--

Autokosten (eigen of bruikleen)

€ 383,--

Echtparen, beiden geïndiceerd

Individueel taxivervoer

 

€ 2.138,--

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

€ 2.216,--

Autokosten (eigen of bruikleen)

€ 383,--

Bewoners intramurale instelling

Individueel taxivervoer

 

€ 1.425,--

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

€ 1.478,--

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

€ 255,--

 

Aanvullend op andere aanwezige vervoersvoor-ziening

Individueel taxivervoer

 

€ 713,--

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

€ 739,--

 

Aanpassing auto

 

Aan te passen auto is niet ouder dan 3 jaar, m.u.v. overzetbare voorzieningen.

Afschrijvingstermijn van de voorziening is ten miste zeven jaar. Budget is gebaseerd op de goedkoopst aanpasbare auto [1]

 

 

Voor reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen.

€ 0,34

 

Kortst mogelijke route.

Bijlage 3 Woonvoorzieningen

 

Primaat

Criteria

Verrekening bij verkoop

Maximum

Verhuiskostenvergoeding en van kosten van inrichting nieuwe woning (het verhuisprimaat) [2]

Ja

Voorkomen van een dure woningaanpassing door verhuizing naar reeds aangepaste woning.

 

€ 2.654,-

Losse (herbruikbare) woonunit)

Ja, bij grote woningaanpassingen voor extra noodzakelijke leefruimte.

 

 

 

Woonvoorziening van niet-bouwkundige woontechnische aard: bouwkundige ingrepen, zoals tilliften, losse douchestoelen, aanpassingen voor psychosociale doeleinden (bv. een uitraaskamer).

Nee, verstrekking uitsluitend als er geen goedkopere adequate oplossingen zijn.

 

Verkoopjaar na aanpassing

Percentage van de meerwaarde

Boven € 6.807,- drie offertes noodzakelijk.

Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6

100 80 70 60 40 20

Tijdelijke huisvesting (dubbele huur):

In combinatie met woningaanpassing

Om medisch objectiveerbare redenen kan aanvrager de nieuwe woning nog niet betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn.

 

Gedurende maximaal 6 maanden tot maxi-maal boven-grens huurtoeslag.

Bijlage 4 Tarieven

Hulp bij het huishouden

Vaststelling PGB voor overgangscliënten

Het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding is als volgt vastgesteld:

  • -

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 15,23 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het alleen schoonmaakwerkzaamheden betreft.

  • -

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 18,41 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding betreft.

Vaststelling PGB voor nieuwe en geherindiceerde cliënten

Het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding is voor deze categorieën als volgt vastgesteld:

  • -

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 20,31 voor HH1

  • -

    Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 24,55 voor HH2

  • Invulling Dienstverlening

    HH1

    HH2

    Door professionals in dienst van een instelling (100%)

    20,31

    24,55

    Door professionals werkzaam als zelfstandige (75%)

    15,23

    18,41

    Door niet professionals (50%)

    10,15

    12,27

Maximum PGB-tarieven per Nza-code voor Wmo

Nza code

Nza code omschrijving

Eenheid

100% tarief per eenheid

75% tarief per eenheid

50% tarief per eenheid

F125

Dagactiviteit (begeleiding) LZA

uur

€ 9,79

€ 7,34

€ 4,89

H126

Persoonlijke verzorging

uur

€ 42,11

€ 31,58

€ 21,05

H127

Persoonlijke verzorging extra

uur

€ 47,63

€ 35,72

€ 23,82

H150

Begeleiding extra

uur

€ 48,67

€ 36,50

€ 24,34

H152

Begeleiding speciaal 1 (nah)

uur

€ 69,67

€ 52,25

€ 34,83

H153

Gespecialiseerde begeleiding (psy)

uur

€ 84,01

€ 63,01

€ 42,01

H300

BG Begeleiding

uur

€ 45,05

€ 33,79

€ 22,53

H531

Dagactiviteit Basis

dagdeel

€ 29,87

€ 22,40

€ 14,94

H533

Module cliëntmerk PG (dagactiviteit)

dagdeel

€ 53,27

€ 39,95

€ 26,63

H800

Module cliëntmerk SOM-ondersteunend (dagactiviteit)

dagdeel

€ 51,94

€ 38,96

€ 25,97

H803

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling V&V

dag

€ 5,81

€ 4,36

€ 2,91

H811

Dagactiviteit VG licht

dagdeel

€ 32,21

€ 24,16

€ 16,10

H812

Dagactiviteit VG midden

dagdeel

€ 39,74

€ 29,81

€ 19,87

H813

Dagactiviteit VG zwaar

dagdeel

€ 62,21

€ 46,65

€ 31,10

H831

Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

dagdeel

€ 34,78

€ 26,09

€ 17,39

H832

Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

dagdeel

€ 44,40

€ 33,30

€ 22,20

H833

Dagactiviteit LG zwaar

dagdeel

€ 48,12

€ 36,09

€ 24,06

H871

Dagactiviteit (begeleiding) ZG visueel licht

dagdeel

€ 27,23

€ 20,42

€ 13,62

H894

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling GHZ extramuraal

dag

€ 7,91

€ 5,93

€ 3,96

H895

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling GHZ rolstoel extramuraal

dag

€ 18,96

€ 14,22

€ 9,48

H990

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling GGZ

dag

€ 5,84

€ 4,38

€ 2,92

H993

Dagbesteding 3GGZ-C

dagdeel

€ 35,67

€ 26,75

€ 17,84

V320

Per dag VPT 2GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 82,50

€ 61,88

€ 41,25

V330

Per dag VPT 3GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 91,01

€ 68,26

€ 45,51

V331

Per dag VPT 3GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 113,49

€ 85,12

€ 56,75

V341

Per dag VPT 4GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 133,08

€ 99,81

€ 66,54

V351

Per dag VPT 5GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 143,29

€ 107,47

€ 71,64

V885

Opslag Kapitaallasten dagb VPT3

dag

€ 2,05

€ 1,54

€ 1,02

V886

Opslag Kapitaallasten dagb VPT4

dag

€ 1,90

€ 1,42

€ 0,95

V887

Opslag Kapitaallasten dagb VPT5

dag

€ 2,28

€ 1,71

€ 1,14

V895

Opslag Inventaris dagb VPT3

dag

€ 0,79

€ 0,59

€ 0,39

V896

Opslag Inventaris dagb VPT4

dag

€ 0,73

€ 0,55

€ 0,37

V897

Opslag Inventaris dagb VPT5

dag

€ 0,88

€ 0,66

€ 0,44

X383

Opslag NHC dagb VPT3

dag

€ 1,85

€ 1,39

€ 0,93

X384

Opslag NHC dagb VPT4

dag

€ 2,25

€ 1,69

€ 1,13

X385

Opslag NHC dagb VPT5

dag

€ 2,02

€ 1,52

€ 1,01

Z310

Per dag ZZP 1GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 58,44

€ 43,83

€ 29,22

Z320

Per dag ZZP 2GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 96,59

€ 72,44

€ 48,29

Z321

Per dag ZZP 2GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 122,20

€ 91,65

€ 61,10

Z330

Per dag ZZP 3GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 109,69

€ 82,27

€ 54,84

Z331

Per dag ZZP 3GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 136,60

€ 102,45

€ 68,30

Z340

Per dag ZZP 4GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 132,00

€ 99,00

€ 66,00

Z341

Per dag ZZP 4GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 159,57

€ 119,68

€ 79,78

Z350

Per dag ZZP 5GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 141,50

€ 106,13

€ 70,75

Z351

Per dag ZZP 5GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 170,66

€ 127,99

€ 85,33

Z360

Per dag ZZP 6GGZ-C excl.BH excl.DB

dag

€ 177,37

€ 133,03

€ 88,69

Z361

Per dag ZZp 6GGZ-C excl.BH incl.DB

dag

€ 205,99

€ 154,50

€ 103,00

Z884

Opslag Kapitaallasten dagb ZZP2

dag

€ 2,04

€ 1,53

€ 1,02

Z885

Opslag Kapitaallasten dagb ZZP3

dag

€ 2,06

€ 1,54

€ 1,03

Z886

Opslag Kapitaallasten dagb ZZP4

dag

€ 1,95

€ 1,46

€ 0,98

Z887

Opslag Kapitaallasten dagb ZZP5

dag

€ 2,34

€ 1,76

€ 1,17

Z888

Opslag Kapitaallasten dagb ZZP6

dag

€ 1,84

€ 1,38

€ 0,92

Z894

Opslag Inventaris dagb ZZP2

dag

€ 0,77

€ 0,58

€ 0,38

Z895

Opslag Inventaris dagb ZZP3

dag

€ 0,79

€ 0,59

€ 0,39

Z896

Opslag Inventaris dagb ZZP4

dag

€ 0,73

€ 0,55

€ 0,37

Z897

Opslag Inventaris dagb ZZP5

dag

€ 0,88

€ 0,66

€ 0,44

Z898

Opslag Inventaris dagb ZZP6

dag

€ 0,70

€ 0,52

€ 0,35

Z902

Vervoer dagbesteding GGZ

dag

€ 6,62

€ 4,97

€ 3,31

Z992

ZP GGZ verblijfscomponent

dag

€ 20,52

€ 15,39

€10,26

Z993

ZZP VG&LG verblijfscomponent

dag

€ 41,36

€ 31,02

€ 20,68

Z996

ZZP V&V verblijfscomponent

dag

€ 31,91

€ 23,93

€ 15,95

Voetnoten

[1]

Opties m.b.t. de uitrusting van de auto (zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging, airco, etc.) zijn van vergoeding uitgesloten.

[2]

Als de gemeente er voor kiest om in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning te reserveren voor hergebruik kunnen de gederfde huurkosten aan de verhuurder vergoed worden.

TOELICHTING Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

Inleiding

Doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is mensen die dat nodig hebben te ondersteunen in hun bijdrage aan de samenleving, hulp te bieden bij het herstellen van hun zelfredzaamheid en om mensen toe te rusten om maatschappelijk te participeren. Kortom: meedoen. Iedereen binnen de samenleving moet mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer.

Het college van B&W stelt nadere regels vast die gelden als richtlijn voor het uitvoeren van taken op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning, zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgesteld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015. Deze regels zijn dus een nadere uitwerking voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015 en treden in werking per 1 januari 2015.

1. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1. Melding hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Het kader hiervoor heeft het college vastgesteld in het Besluit Electronisch berichtenverkeer Bunschoten 2013. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 2. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 4, tweede lid.

De eigen verantwoordelijkheid en kracht van de cliënt om een oplossing te vinden voor het probleem dat wordt voorgelegd, wordt bevestigd door de mogelijkheid voor de cliënt een persoonlijk plan in te dienen.

Het persoonlijk plan is een belangrijk document in de fase van vraagverheldering en onderzoek, omdat daarin de cliënt zelf een beeld geeft van de relevante feiten en omstandigheden, van te ondernemen acties en van resultaten die bijdragen aan zijn participatie in de samenleving. Door het opstellen van een persoonlijk plan geeft de cliënt blijk van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het persoonlijk plan biedt de cliënt de mogelijkheid zelf optimaal vorm te geven aan het pakket van maatregelen en voorzieningen om het probleem op te lossen. Het geeft een goede uitgangspositie voor het inzetten van de juiste en passende acties.

Het persoonlijk plan is nadrukkelijk aan de orde bij een aanvraag van een pgb en geeft inzicht in de keuze van een pgb boven verstrekking in natura. Op basis van de specificaties van het plan moet de hoogte van het budget op een zorgvuldige wijze kunnen worden vastgesteld.

De Wmo 2015 gaat uit van een “aantoonplicht” voor de aanvrager. Dit betekent dat het aan de cliënt is om alle relevante feiten naar voren te brengen. Vervolgens is het aan de medewerker(s) van de gemeente om de juistheid van deze feiten te verifiëren. De cliënt geeft daartoe uitdrukkelijk toestemming. Het spreekt vanzelf dat de cliënt door de medewerker(s) ondersteund wordt in het volledig en duidelijk presenteren van de relevante feiten en omstandigheden.

Artikel 4. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 5. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen zeven dagen na het gesprek”. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Artikel 6. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. De verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen

Volgens de Wmo 2015 is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Bunschoten.

Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: boodschappendiensten van bijvoorbeeld supermarkten, pools voor rolstoelen en scootmobielen, en klussendiensten voor bijvoorbeeld kleine woningaanpassingen.

Deze en andere algemene voorzieningen komen, met of zónder gemeentelijke inmenging, voor steeds meer personen beschikbaar. Een algemene voorziening is per definitie geen individuele voorziening en de wettelijke regels rond eigen bijdragen gelden niet. De gemeente kan wel een eigen bijdrage rekenen voor een algemene voorziening die bij verordening is ingesteld.

Er is regelmatig verwarring tussen de begrippen algemene voorziening en een algemeen gebruikelijke voorziening. En hoe een algemene voorziening zich verhoudt tot algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen en maatwerk (individuele) voorzieningen. Hieronder worden ter verduidelijking de verschillen uitgelegd.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor verstrekking in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen, in dat geval is de Wet werk en bijstand (Wwb)/Participatiewet voorliggend. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar en behoren dus tot hetgeen inwoners zelf kunnen regelen (eigen kracht). Een voorziening is dus algemeen gebruikelijk als deze:

  • -

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking,

  • -

    algemeen verkrijgbaar is en

  • -

    niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een collectieve voorziening wordt ingezet op basis van de vraag. Een voorbeeld is de regiotaxi. Onder de Wmo 2015 vallen collectieve voorzieningen onder het begrip algemene voorziening.

Collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi)

Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen ook onder de Wmo 2015 tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer). Deze voorziening wordt verstrekt door middel van het beschikbaar stellen van een Wmo-vervoerspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief tot maximaal 600 zones per jaar. De gemeente draagt maximaal 50% van de kosten van de regiotaxi bij. Het is niet mogelijk bij een beroep op deze voorziening keuzevrijheid te bieden.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt voor het behoud en bevorderen van participatie en zelfredzaamheid. In dat geval betreft het een maatwerkvoorziening gericht op het vergroten van het vermogen van de cliënt om zichzelf te redden op alle levensterreinen. In dat geval is de maatwerkvoorziening gericht op het deelnemen aan de maatschappij. Dat wil zeggen dat de cliënt een dagstructuur heeft (onderwijs, dagbesteding, werk) en zowel lichamelijk als psychisch zo goed mogelijk kan functioneren.

Afstemmen op vervoersbehoefte

Bewoners van een intramurale instelling hebben over het algemeen een lagere vervoersbehoefte dan mensen die zelfstandig wonen. Dit omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden.

Rolstoel

Een transportrolstoel geldt als meeneembare vervoersvoorziening waarvoor in principe geen resultaatsverplichting in het kader van de Wmo aanwezig is. Nadrukkelijk is het hier van belang naar uitleenmogelijkheden te kijken, bijvoorbeeld in het kader van de Wlz en de Zorgverzekeringswet. Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk is aan een scootmobiel.

Combinatie van vervoersvoorzieningen

Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).

Categorieën Hulp bij het huishouden

Voor de maatwerkvoorziening HH geldt de indeling in drie categorieën, die hierna worden toegelicht:

  • -

    Alleen schoonmaakwerkzaamheden (HH1). Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Het gaat hierbij om licht en zwaar huishoudelijk werk zoals de was doen en huishoudelijke spullen in orde maken.

  • -

    Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding (HH2). Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Voor deze categorie cliënten wordt een zwaardere vorm van hulp ingezet.

  • -

    Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding (HH3). Hierbij gaat het om aanvullende ondersteuning op het gebied van instructie, advies, voorlichting en eenvoudige psychosociale begeleiding.

Woonvoorzieningen

Woontechnische aanpassingen hebben betrekking op voorzieningen die de woning geschikt maken voor specifieke beperkingen. Denk hierbij aan trapliften en het wegnemen van drempels.

Bouwtechnische aanpassingen zijn aanpassingen die ingrijpen op de constructie van de woning. Denk hierbij aan het verplaatsen van een steunmuur of veranderen van de dakconstructie. Deze aanpassingen zijn niet aan te merken als een Wmo voorziening.

Respijtzorg

Respijtzorg betreft een specifieke vorm van ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger, waarbij ondersteuning wordt versterkt aan de mantelzorger op grond van (dreigende) overbelasting. De belangrijkste afweging bij het toekennen van respijtzorg betreft het concrete

resultaat dat bestaat uit het duurzaam uitstellen of voorkomen van de noodzaak om duurdere/zwaardere ondersteuning in te zetten.

Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging is een vorm van lichamelijke ondersteuning die wordt geboden in het verlengde van begeleiding aan inwoners, waarbij er geen sprake is van een somatische aandoening of primaire medische problematiek, maar van cognitieve of psycho-sociale problematiek. Het gaat hier om Algemene Dagelijkse Levensverrichting (ADL). De cliënt heeft behoefte aan ondersteuning bij de persoonlijke verzorging (ADL), maar de persoonlijke verzorging wordt niet door de professional overgenomen. De belangrijkste afweging bij het toekennen van persoonlijke verzorging is het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid.

Begeleiding

Begeleding bevordert de zelfredzaamheid van de cliënt en draagt bij aan zijn participatie. Begeleiding maakt langer zelfstandig wonen mogelijk en voorkomt duurdere vormen van ondersteuning en zorg.

Groepsbegeleiding

De doelstelling van groepsbegeleiding is gelijk aan individuele begeleiding. Groepsbegeleiding is voorliggend op individuele begeleiding. Individuele begeleiding is pas aan de orde wanneer vanwege persoonskenmerken deelname aan groepsbegeleiding (nog) niet voldoet. Ook een combinatie van beiden vormen van begeleiding is mogelijk.

Hoofdstuk 4. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Het persoonsgebonden budget

Een pgb wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als pgb de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvrager een persoonlijk plan met (financiële) onderbouwing in bij het college. Het persoonlijk plan gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat het bijdraagt.

Het pgb wordt ook gebruikt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt. Denk hierbij aan de financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld kosten van vervoer, gebruik eigen auto, verhuiskostenvergoeding etc.

Het college vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van aanvrager om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een pgb verantwoord uit te voeren.

De hoogte van het pgb

Voor het vaststellen van de hoogte van het pgb is rekening gehouden met gangbare tarieven in de regio voor professionele ondersteuning.

De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van het door de aanvrager ingediend persoonlijk plan. Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt aangevuld met een vergoeding van kosten noodzakelijk voor de instandhouding van de voorziening.

Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten

Eigen bijdrage

Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt voor maatwerkvoorzieningen aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Op grond van artikel 3.1 van dit besluit wordt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening vastgesteld binnen 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld dat een maatwerkvoorziening is verstrekt. De eigen bijdrage gaat met terugwerkende kracht in. Uitzondering op de eigen bijdrage geldt voor het collectief vervoer (de reiziger betaalt immers al een eigen bijdrage per zone) en rolstoelen (wettelijk niet toegestaan).

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de enige instantie is die namens de gemeente de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is gelijk aan de looptijd van de voorziening. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen, de duur van de eigen bijdrage is dan gelijk aan de afschrijvingstermijn van de verstrekte voorziening. Dit sluit aan bij de koppeling van duur van eigen bijdrage aan de looptijd van de voorziening.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers

Nieuw beleid met betrekking tot mantelzorg is in voorbereiding.