Regeling vervallen per 01-05-2017

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen

Geldend van 15-03-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

NADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE GRONINGEN

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen,

(4754457);

Gezien het voorstel van 16 december 2014;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op de artikelen 2, 6, 7, vierde en vijfde lid, 8, tweede, derde en vierde lid, 9, tweede lid, 10, vierde lid, 12, 13, eerste en tweede lid, 14, derde lid, 15, eerste lid, 16, vierde lid, 17, tweede lid, 18, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2015.

HEEFT BESLOTEN:

de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2015 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Begripsbepaling

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    hulpvraag : vraag naar maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de wet.

    persoonlijk plan : als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet, waarin de cliënt de persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdelen a tot en met g, van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning het meest is aangewezen.

    voltijdopvang : een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die opvang nodig hebben. De voltijdopvang omvat onderdak, slaapgelegenheid, voeding en begeleiding op diverse aspecten.

    crisisopvang : het bieden van tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling.

    formele ondersteuning :Ondersteuning door cliënt met een pgb ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

    informele ondersteuning: Ondersteuning die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 2. De begrippen in deze Nadere regels hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Wmo 2015 gemeente Groningen.

Hoofdstuk 2 Nadere regels melding, onderzoek, aanvraag en beschikking

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 4 Gesprek

  • 1. Het college informeert de cliënt en zijn mantelzorgers over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Cliënt wordt gewezen op het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning en het onverplichte karakter van de mantelzorg.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van andere voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

  • 3. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5 Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. De cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 7 Medewerking aan de beoordeling, advisering en informatieplicht

  • 1. De cliënt die een melding heeft gedaan of voor wie dat is gedaan dan wel een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet, de verordening en de Nadere regels. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel iemand op een van te voren aangegeven moment toegang tot zijn woning te verlenen;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zo nodig begrepen een lichamelijk of andersoortig onderzoek om de beperkingen te kunnen vaststellen.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 3. De cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

Artikel 8 De beschikking

  • 1. Voor een algemene voorzieningen verleent het college geen beschikking, tenzij de algemene voorziening wordt geweigerd en betrokkene om een beschikking verzoekt.

  • 2. Voor een maatwerkvoorziening, een pgb en een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verstrekt het college een beschikking.

  • 3. In de beschikking wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

  • 4. In de beschikking tot verstrekking van een voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb of als tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      gedurende welke periode een bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de voorziening per vier weken is.

  • 6. Bij het verstrekken van een pgb wordt in de beschikking een programma van eisen vastgelegd waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn. In ieder geval wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      dat ondersteuning van goede kwaliteit moet worden ingekocht;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn; 

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • g.

      dat de cliënt de voorziening moet teruggeven of deels terug betalen als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

    • h.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de voorziening per vier weken is.

  • 7. Bij het verstrekken van een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten kan het college in de beschikking een programma van eisen vastleggen waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn en kan worden opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat de tegemoetkoming kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de tegemoetkoming is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van de tegemoetkoming;

    • f.

      wanneer de cliënt de tegemoetkoming (deels) moet terugbetalen;

    • g.

      gedurende welke periode een bijdrage verschuldigd is;

    • h.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de tegemoetkoming aannemelijke meerkosten per vier weken i

Hoofdstuk 3 Nadere regels diverse vormen van ondersteuning

Artikel 9 Algemene bepaling

  • 1. De omvang van maatwerkvoorzieningen voor diensten wordt zoveel mogelijk vastgesteld in uren, dagdelen of etmalen.

  • 2. Cliënten dienen de extra kosten zelf te betalen wanneer de kostprijs van de door hen gewenste maatwerkvoorziening duurder is dan de door het college voorgestelde maatwerkvoorziening.

 A. Huishoudelijke hulp

Artikel 10 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

  • 1. Een cliënt heeft recht op huishoudelijke hulp als hij door zijn beperkingen, rekening houdend met de beschikbaarheid van de gebruikelijke hulp en mantelzorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort.

  • 2. Huishoudelijke hulp kan ook worden verstrekt als deze kortdurend, al dan niet in verband met het tijdelijk ontbreken van mantelzorg, noodzakelijk is.

Artikel 11 Soort en vorm van de huishoudelijke hulp

  • 1. Huishoudelijke hulp voor wassen en strijken is een algemene voorziening.

  • 2. Huishoudelijke hulp als maatwerkvoorziening wordt verstrekt als huishoudelijke hulp 1 (HH1) of huishoudelijke hulp 2 (HH2). Daarbij geldt dat:

    • a.

      HH1 een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen;

    • b.

      HH2 een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden.

B. Individuele begeleiding

Artikel 12 Maatwerkvoorziening individuele begeleiding

Een cliënt in kan aanmerking komen voor individuele begeleiding als

  • a.

    bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of

  • c.

    toezicht op de cliënt nodig is.

C. Dagactiviteiten (begeleiding)

Artikel 13 Algemene voorziening dagactiviteiten

Het college draagt met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen voor dagactiviteiten met beperkte ondersteuning.

Artikel 14 Maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagactiviteiten

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor gespecialiseerde dagactiviteiten met intensieve ondersteuning als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om dagactiviteiten, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagactiviteiten directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2. Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagactiviteiten met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

    • a.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

    • b.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

D. Opvang, beschermd wonen en kortdurend verblijf

Artikel 15 Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

Artikel 16 Maatwerkvoorziening opvang

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2. Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorz.

  • 3. Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

Artikel 17 Beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als

  • a.

    hij toezicht en begeleiding nodig heeft , gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziekte beeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen

  • b.

    een psychische of psychosociale problemen heeft, en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 18 Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Een cliënt kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komenvoor kortdurend verblijf als:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht en begeleiding gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, en

  • b.

    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem teverwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

E. Woonvoorzieningen

Artikel 19 Maatwerkvoorziening wonen

  • 1. Met in achtneming van artikel 5, derde lid, van de verordening kan een cliënt voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de beperkingen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte, waarbij geldt dat als verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is deze het primaat heeft.

  • 2. Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de zelfstandige woonruimte waar de cliënt woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3. Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

    • a.

      verhuizen naar en inrichten van een andere woning;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      overige woonvoorzieningen.

  • 4. De woonvoorziening verhuizen of woningsanering wordt geleverd in natura of als pgb, tenzij een cliënt kiest voor een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten.

  • 5. Geen maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen wordt verstrekt als:

    • a.

      een cliënt is verhuisd voordat op zijn aanvraag is beschikt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven, of de cliënt de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de nieuwe woning ten opzichte van de oude woning aantoont;

    • b.

      een cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      een cliënt geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • d.

      een cliënt verhuist naar een instelling voor langdurige zorg en de gemeente op grond van de wet voor deze cliënt niet langer voor de ondersteuning verantwoordelijk i

  • 6. De verhuis- en inrichtingskosten worden alleen verstrekt indien de nieuwe woonruimte voldoet aan het programma van eisen, zoals gesteld in de beschikking. Dit recht vervalt indien de gevonden woonruimte niet is gemeld en/of niet binnen twee jaar na de datum van de voorwaardelijke beschikking tot toekenning is verhuisd.

  • 7. Geen recht op een woonvoorziening bestaat indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw.

  • 8. Een aanpassing ten behoeve van toegang tot gemeenschappelijke ruimten is in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 5, derde lid, onder c, niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 20 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar, die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient deze waardestijging bij verkoop van deze woning binnen een periode tot 20 jaar na gereedmelding van de voorziening, terug te betalen.

  • 2. De eigenaar meldt de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 3. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag van de woningaanpassing na verkoop van een aangepaste woning wordt uitgegaan van de kostprijs van de woningaanpassing verminderd met de eventueel ingebrachte eigen middelen en de daarvoor geldende afschrijving.

F. Vervoersvoorzieningen

Artikel 21 Maatwerkvoorziening vervoer

  • 1. Een cliënt kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in het lokaal verplaatsen en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2. De compensatieplicht voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 22 Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    collectief vervoer;

  • b.

    een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • c.

    een scootmobiel;

  • e.

    een autoaanpassing.

Artikel 23 Collectief vervoer

  • 1. Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening.

  • 2. Met het collectief vervoer kan een cliënt zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat:

    • a.

      medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis is;

    • b.

      de cliënt iemand mag meenemen tegen een in deze nadere regels vastgesteld tarief.

  • 3. Het college kan het aantal verplaatsingen maximeren.

  • 4. Met het collectief vervoer kunnen personen met een beperking kunnen vanaf 1 januari 2015 reizen in een gebied van 25,5 kilometer rondom het woonadres. Boven dit geldende maximaal te reizen aantal kilometers geldt het tarief van de vervoerder.

Artikel 24 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

  • 1. Een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan bestaan uit:

    • a.

      de aanpassing van een fiets;

    • b.

      een niet algemeen gebruikelijke fiets;

    • c.

      een rolstoelfiets of handbike of afneembare elektrische ondersteuning voor een rolstoel;

  • 2. In afwijking van artikel 5, vierde lid, van de verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in het vorige lid indien:

    • a.

      zijn beperking het gebruik van een gewone fiets of aankoppelfiets onmogelijk maakt en

    • b.

      hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

  • 3. Voor een kind kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast fietszitje of fietsaanhanger als een standaard voorziening niet mogelijk is.

G. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 25 Maatwerkvoorziening rolstoel

  • 1. Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

  • 2. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

    • b.

      een elektrische rolstoel;

    • c.

      individuele aanpassingen aan de rolstoel;

    • d.

      rolstoelaccessoires;

    • e.

      een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 26 Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Een cliënt heeft niet de mogelijkheid te kiezen voor een pgb als daartegen overwegende bezwaren zijn. Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      de voorziening het collectief vervoer betreft;

    • b.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en deze hulp niet beschikbaar is.

  • 2. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 3. Het college stelt standaard pgb-tarieven voor de verschillende maatwerkvoorzieningen vast.

  • 4. Bij de bepaling van de hoogte van het tarief wordt het aantal geïndiceerde uren ondersteuning vermeerderd met het aantal uren ondersteuning door mantelzorgers.

  • 5. Het tarief voor een pgb dat besteed wordt aan informele ondersteuning is een vast bedrag per uur. Beschermd wonen heeft een jaartarief.

  • 6. Als uit het gesprek en het plan blijkt dat het door het college vastgestelde tarief niet toereikend is, kan hiervan worden afgeweken tot ten hoogste de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

  • 7. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder of voorziening duurder is dan het door het college vastgestelde tarief.

  • 8. Een pgb waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend en alleen besteed worden voor een vergoeding van daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en mag niet anders besteed worden.

  • 9. Het pgb voor informele hulp is beperkt tot die gevallen waarin de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend en structureel, zwaar, van een behoorlijke omvang is en een hoge mate van verplichting kent. Het perspectief op de arbeidsmarkt van de informele ondersteuner mag door de geleverde ondersteuning niet aanmerkelijk verslechteren.

  • 10. Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn.

  • 11. De cliënt dient een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst te sluiten met de door hem of haar ingeschakelde dienstverlener.

  • 12. De cliënt is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel, aangepaste fiets met hulpmotor of elektrische rolstoel is de cliënt verplicht een all risk verzekering, waarbij vervanging wegens reparatie zo mogelijk is mee verzekerd, af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

  • 13. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 27 Hoogte van het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening is de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering, tenzij deze berekeningswijze niet toereikend is om effectief en kwalitatief goed vervoer in te kopen.

  • 2. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 5 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

A. Algemene bepaling

Artikel 28 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

  • 1. Het college kan op aanvraag dan wel ambtshalve aan de cliënt een tegemoetkoming verstrekken voor aannemelijke meerkosten.

  • 2. De tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn.

  • 3. Het college kan beneden bepaalde inkomensgrenzen forfaitaire tegemoetkomingen aannemelijke meerkosten verstrekken.

  • 4. Het college kan bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten de bijdrageregeling van het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 en deze nadere regels toepassen.

Aa. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor chronisch zieken en beperkten met toepassing van artikel 28, derde lid

Artikel 28a Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • b.

    minimuminkomen: netto-inkomen inclusief vakantietoeslag dat niet hoger is dan 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als genoemd in onderdeel c en d;

  • c.

    bijstandsnorm alleenstaanden of alleenstaande ouders: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de Participatiewet;

  • d.

    bijstandsnorm gehuwden: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet;

  • e.

    peilmaand: de maand december van het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend;

  • f.

    peiljaar: het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend;

  • g.

    aannemelijke meerkosten: kosten die samenhangen met een beperking, chronische ziekte of chronische psychische of psychosociale problemen die de cliënt belemmeren in zijn zelfredzaamheid en participatie en die niet op andere wijze worden vergoed;

  • h.

    tegemoetkoming: forfaitaire financiële vergoeding als bedoeld in artikel 28i;

  • i.

    ten laste komend kind: het kind als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e van de Participatiewet.

Artikel 28b Doelgroep en doel

  • 1. Ingezetenen van de gemeente Groningen met een chronische ziekte of beperking die, alleen of als gehuwd tezamen met hun echtgenoot, in de peilmaand beschikken over een minimuminkomen en in het peiljaar aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. Deze paragraaf voorziet in het verstrekken van een tegemoetkoming aan cliënten die behoren tot de doelgroep als genoemd in het voorgaande lid en voldoen aan de overige voorwaarden van deze paragraaf.

Artikel 28c Minderjarig kind

Een minderjarig kind behoort tot de doelgroep als:

  • a.

    de ouder of verzorger tot wiens last het minderjarige kind komt, alleen of als gehuwd tezamen met zijn echtgenoot, voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in artikel 28b, eerste lid met betrekking tot het inkomen; en

  • b.

    het minderjarige kind voldoet aan de overige voorwaarden van deze paragraaf

Artikel 28d Criteria aannemelijke meerkosten

  • 1. Een cliënt als bedoeld in artikel 28b, eerste lid kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als hij beschikt over ten minste een van de volgende indicaties:

    • a.

      aan cliënt is een maatwerkvoorziening toegekend op grond van de Wmo (2007) of Wmo 2015;

    • b.

      aan cliënt is een indicatie voor beschermd wonen afgegeven door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ);

    • c.

      aan cliënt is een indicatie afgegeven voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet langdurige zorg (Wlz);

    • d.

      aan cliënt is een gehandicaptenparkeerkaart bestuurder of passagier van de gemeente Groningen verstrekt;

    • e.

      aan cliënt is een individuele voorziening toegekend op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet. De voorziening moet een vorm van jeugdhulp betreffen als omschreven in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, sub 1 en 2 van de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Groningen 2015, die in werking zijn getreden op 1 januari 2015;

    • f.

      aan cliënt is bijzondere bijstand toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) of de Participatiewet voor een van de volgende kosten:

      • 1.

        bewassing;

      • 2.

        kledingslijtage;

      • 3.

        stookkosten;

      • 4.

        maaltijdvoorziening;

    • g.

      cliënt heeft de collectieve aanvullende zorgverzekering Garantverzorgd 3 bij zorgverzekeraar Menzis of een aanvullende zorgverzekering met de meest uitgebreide dekking bij deze of een andere zorgverzekeraar

  • 2. De indicaties genoemd in het voorgaande lid zijn afgegeven voor de duur van ten minste zes maanden en zijn geheel of gedeeltelijk geldig in het peiljaar.

Artikel 28e Vangnet

Een cliënt als bedoeld in artikel 28b, eerste lid die niet beschikt over een indicatie als genoemd in artikel 28d, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als hij naar het oordeel van het college:

  • a.

    beschikt over een andere indicatie, waaruit kan worden afgeleid dat cliënt aannemelijke meerkosten heeft, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 28d, tweede lid; of

  • b.

    kan aantonen dat hij in een deel van het peiljaar een medisch objectiveerbare chronische ziekte of beperking heeft, die ten minste zes maanden heeft geduurd, waaruit aannemelijke meerkosten voortvloeien.

Artikel 28f Aanvraagprocedure

  • 1. De aanvraag geschiedt met behulp van een voor deze tegemoetkoming vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het college onder overlegging van de bij de aanvraag vereiste bewijsstukken.

  • 3. Het college benadert met een brief cliënten waarvan bij het college bekend is dat zij naar verwachting voldoen aan de in artikel 28b, eerste lid, 28c en 28d neergelegde voorwaarden. De collegebrief nodigt deze cliënten uit tot het indienen van een aanvraag en is voor een deel opgesteld in de vorm van een aanvraagformulier als bedoeld in het eerste lid, waarop de reeds bekende gegevens zijn ingevuld.

Artikel 28g Aanvraagtermijn

  • 1. De aanvraag voor een tegemoetkoming in het jaar 2015 kan bij het college worden ingediend in de periode 1 mei tot en met 30 november 2015.

  • 2. De aanvraag voor een tegemoetkoming in het jaar 2016 kan bij het college worden ingediend in de periode 1 maart tot en met 30 november 2016.

  • 3. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden in een individueel geval, kan het college ten gunste van de aanvrager afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 28h Te verstrekken gegevens bij aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een tegemoetkoming als genoemd in artikel 28f, eerste lid beva:

    • a.

      naam, adres, woonplaats, geboortedatum, burgerservicenummer en banknummer van de cliënt;

    • b.

      indien van toepassing: naam en geboortedatum van de echtgenoot;

    • c.

      indien van toepassing: naam, geboortedatum en banknummer van de ouder van het minderjarige kind waarvoor wordt aangevraagd;

    • d.

      kopie van een legitimatiebewijs van de cliënt als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

    • e.

      kopie van de loonstrook in de peilmaand van alle werkgevers en/of specificatie in de peilmaand van alle uitkeringen van de cliënt en diens echtgenoot, dan wel de definitieve belastingaanslag over het peiljaar als het een zelfstand ige betreft;

    • f.

      kopieën van beschikkingen of andere schriftelijke gegevens, waarmee een indicatie als bedoeld in artikel 28d of een indicatie dan wel chronische ziekte of beperking als bedoeld in artikel 28e wordt aangetoond;

    • g.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag voor een teet.

  • 2. Gegevens als bedoeld in het voorgaande lid worden niet opgevraagd voor zover deze reeds bij het college bekend zijn.

Artikel 28i Tegemoetkoming

  • 1. Per cliënt die aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoet, wordt in het jaar 2015 eenmalig een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten verstrekt ten bedrage van € 400,00.

  • 2. Per cliënt die aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoet, wordt in het jaar 2016 eenmalig een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten verstrekt ten bedrage van € 385,00.

Artikelsgewijze toelichting

Aa. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor chronisch zieken en beperkten met toepassing van artikel 28, derde lid

i254088.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

B. Tegemoetkoming aannemelijk meerkosten met toepassing art 28, vierde lid

Artikel 29 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verhuizen

Een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verhuizen wordt verstrekt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, derde lid, onder d en e van de verordening en artikel 18 van deze nadere regels.

Artikel 30 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering

Bij het bepalen van de tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor woningsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van hetgeen gesaneerd wordt.

Artikel 31 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten bezoekbaar maken woonruimte

  • 1. Het college kan een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woonruimte aan de eigenaar van de woning die niet de aanvrager is.

  • 2. De tegemoetkoming wordt rechtstreeks aan de eigenaar betaald.

  • 3. De kosten van de tegemoetkoming moeten worden verantwoord en de vergoeding is gebonden aan een maximum.

  • 4. Het bezoekbaar maken van één woonruimte waarbij de cliënt in ieder geval de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken wordt beschouwd als een bouwkundige of woontechnische aanpassing wanneer de cliënt woonachtig is in een instelling voor langdurige zorg.

Artikel 32 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vastframe handbike of sportrolstoel

Het college kan op aanvraag een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor de aanschaf en het onderhoud van een vastframe handbike voor sportdoeleinden of een sportrolstoel verstrekken, indien het sporten zonder deze voorziening niet mogelijk is.

Artikel 33 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer

  • 1. Onder de voorwaarde dat geen gebruik kan worden gemaakt van het collectief vervoer voor een redelijke vervoersbehoefte kan het college een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verstrekken voor het gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi en/of bruikleen auto.

  • 2. Wanneer bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt, wordt ten hoogste de maximale tegemoetkoming aannemelijke meerkosten van één persoon per (echt)paar toegekend.

  • 3. Wanneer bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale tegemoetkoming aannemelijke meerkosten van één persoon toegekend.

Hoofdstuk 6 Bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s en tegemoetkomingen aannemelijke meerkosten

Artikel 34 Bijdrage algemene voorzieningen

  • 1. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening. De kostprijs van een algemene voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als voor maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Het college wijst de algemene voorzieningen aan en neemt ze op in de bijlage.

  • 3. Het college bepaalt de korting op de bijdrage van de algemene voorzieningen.

Artikel 35 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb en tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

  • 1. De bijdrage in de kosten is verschuldigd over het resultaat dat staat beschreven in het ter zake door het college genomen besluit tot het verstrekken van de maatwerkvoorziening of pgb. De bijdrage in de kosten moet voldaan worden ook indien de cliënt meent dat het afgesproken resultaat met de maatwerkvoorziening in de praktijk niet wordt gerealiseerd.

  • 2. Het college kan een bijdrage in de kosten van een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vragen overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 en deze Nadere regels.

  • 3. Voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s, met uitzondering van opvang en beschermd wonen wordt een bijdrage opgelegd tot maximaal de kosten van de voorziening en zolang van de voorziening gebruik wordt gemaakt.

  • 4. De kosten van de voorziening per vier weken worden als volgt vastgesteld:

    • a.

      Voor diensten in natura: het aantal per vier weken geleverde uren, dagdelen of etmalen tegen door het college vastgestelde tarieven. Het college bepaalt deze tarieven door een aanbesteding of na een consultatie in de markt of in overleg met de aanbieder;

    • b.

      Voor diensten in de vorm van een PGB: de hoogte van het budget omgerekend naar een bedrag per vier weken;

    • c.

      Voor voorzieningen in natura: de werkelijke of gemiddelde nieuwprijs (incl. afkoop accessoires, onderhoud, verzekering e.d.) gedeeld door de gemiddelde levensduur van de voorziening omgerekend naar een bedrag per vier weken. Het college kan voor deze berekening de noemer hoger maken dan de feitelijke gemiddelde levensduur;

    • d.

      Voor voorzieningen de vorm van een PGB: de hoogte van het budget omgerekend naar een bedrag per vier weken;

    • e.

      Voor tegemoetkoming aannemelijke meerkosten indien de bijdrage regeling van toepassing is: de tegemoetkoming omgerekend naar een bedrag per vier weken;

    • f.

      Voor bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen, voor een woonunit, woningsanering en verhuizen in natura: de werkelijke of gemiddelde kosten, omgerekend naar een bedrag per 4 weken;

    • g.

      Voor een PGB voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing voor een woonunit, woningsanering en verhuizen in natura:: de hoogte van het budget, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

  • 5. In afwijking van het eerste lid en behoudens de gevallen als bedoelt in artikel 3.8, vierde lid onder a, b. c, d en e van het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 is eveneens geen bijdrage verschuldigd voor de volgende voorzieningen:

    • a.

      tijdelijke huisvesting, waaronder niet is begrepen het bijplaatsen van een woonunit;

    • b.

      huurderving;

    • c.

      over het pgb dat wordt verstrekt voor begeleiding indien een deel van dit pgb geleverd wordt door informele hulp;

    • d.

      woningaanpassingen in een gemeenschappelijke ruimte op grond van artikel 5, derde lid, onder c, van de verordening.

  • 6. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening, pgb of, indien het college dat heeft bepaald, tegemoetkoming aannemelijke meerkosten zijn gelijk aan de maxima die zijn genoemd in paragraaf een en twee van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 7. Voor collectief vervoer is een bijdrage verschuldigd aan de vervoerder die gebaseerd is op het tarief van het openbaar vervoer;

  • 8. Voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, wordt voor woningaanpassingen een bijdrage overeenkomstig deze Nadere regels geheven van de onderhoudsplichtige ouders of anderen die het ouderlijk gezag uitoefenen.

Artikel 35 Bijdrage verblijf in opvang

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met in achtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3. Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een cliënt heeft ingekocht.

  • 4. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

  • 5. Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, dient de instelling de cliënt een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6. Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8. Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 9. Een cliënt is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 10. De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de cliënt.

  • 11. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

Artikel 36 Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor beschermd wonen is het maximale bedrag dat overeenkomstig paragraaf drie van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 kan worden vastgesteld.

  • 3. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

Artikel 37 Begripsomschrijving

In artikel 38 wordt verstaan onder:

  • a.

    sociaal minimum: minimumbedrag dat nodig is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien; dit bedrag wordt gerelateerd aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in de Participatiewet;

  • b.

    de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor alleenstaanden of alleenstaande ouders: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de Participatiewet;

  • c.

    de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet;

  • d.

    inkomen: totaal van het inkomen exclusief vakantietoeslag van een alleenstaande of als gehuwd van beide echtgenoten tezamen, als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;

  • e.

    peilmaand: de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt gedaan;

  • f.

    peiljaar: het kalenderjaar 2015 en 2016.

Artikel 38 Tegemoetkoming kosten Huishoudelijke Hulp als algemene voorziening

  • 1. De tegemoetkoming kan alleen worden verkregen indien:

    • a.

      De aanvrager door beperkingen, rekening houdend met hulp van binnen en buiten de leefeenheid en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van hun leefeenheid;

    • b.

      De huishoudelijke hulp wordt betrokken bij een zorgaanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft.

  • 2. De aanvrager met een HH1 indicatie tot en met 31 december 2015 in de vorm van een Pgb, met een netto inkomen tot 130% sociaal minimum, die de hulp na 31 december 2015 wil laten voortzetten door dezelfde hulpverlener hoeft de huishoudelijke hulp niet te betrekken bij een zorgaanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft.

  • 3. De tegemoetkoming wordt berekend over maximaal 2,5 uur hulp per week.

  • 4. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald door de bij dit artikel behorende tabel in de bijlage van deze nadere regels.

Tegemoetkoming kosten huishoudelijke hulp als algemene voorziening Art. 38 Nadere regels

i264697.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 7 Overgangsregeling

Artikel 37 Overgangsregeling wmo voorzieningen

  • 1. Voor besluiten die zijn genomen op grond van de Verordening wmo voorzieningen gemeente Groningen geldt een overgangstermijn van een half jaar wanneer op grond van de verordening 2015 en deze nadere regels het besluit wordt herzien.

  • 2. Wanneer de voorziening die op grond van het besluit als bedoeld in het vorige lid is toegekend op 1 januari 2015 korter dan een jaar is genoten, wordt de overgangstermijn van een half jaar naar rato vastgesteld.

Artikel 38 Overgangsregeling bijdrage wmo voorzieningen

  • 1. Voor woningaanpassingen, woonunits en voorzieningen die in eigendom zijn verstrekt en waarop voor 1 januari 2015 is beschikt wordt geen bijdrage geheven overeenkomstig deze nadere regels.

  • 2. Tenzij de onderhoudsplichtigen vallen onder de uitzondering van het vorige lid legt het college over woningaanpassingen voor kinderen jonger dan 18 jaar vanaf 1 januari 2015 een bijdrage op overeenkomstig deze nadere regels.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit

Artikel 39 Algemene bepaling kwaliteit

  • 1. De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2. Een voorziening wordt in elk geval:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

    • b.

      afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

    • c.

      verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • d.

      verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 3. De kwaliteit van voorzieningen die met een pgb wordt ingekocht, moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als bedoeld in het eerste lid. Met een pgb ingekochte informele ondersteuning, dient zoveel mogelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen als bedoeld in het eerste lid, doch dienen overeenkomstig artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, in ieder geval veilig, doeltreffende en cliëntgericht te worden verstrekt.

Artikel 40 Systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit

  • 1. Het uitvoeren van artikel 38 omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de ondersteuning.

  • 2. Afgestemd op de aard en omvang van de instelling en ter uitvoering van het eerste lid kan het college de aanbieder opdragen zorg te dragen voor:

    • a.

      het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de ondersteuning;

    • b.

      het op een zodanige wijze registeren en verzamelen van de gegevens, bedoeld onder a, dat de gegevens voor eenieder vergelijkbaar zijn met gegevens van andere aanbieders van dezelfde categorie;

    • c.

      het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 38 leidt tot een verantwoorde ondersteuning;

    • d.

      het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder c, zo nodig veranderen van de wijze waarop artikel 38 wordt uitgevoerd.

Artikel 41 Verslaglegging

  • 1. Het college kan de aanbieder opdragen jaarlijks vóór 1 juni een verslag ter openbare inzage te leggen, waarin hij verantwoording aflegt van het beleid dat hij in het afgelopen kalenderjaar heeft gevoerd ter uitvoering van de van de kwaliteit van de ondersteuning die hij in dat jaar heeft verleend.

  • 2. Het college kan bepalen dat in dat verslag de aanbieder daartoe onder meer aan geeft:

    • a.

      of en, zo ja, op welke wijze hij cliënten bij zijn kwaliteitsbeleid heeft betrokken;

    • b.

      de frequentie waarmee en de wijze waarop binnen de instelling kwaliteitsbeoordeling plaatsvond en het resultaat daarvan;

    • c.

      welk gevolg hij heeft gegeven aan klachten en meldingen over de kwaliteit van de verleende zorg.

  • 3. De aanbieder zendt een afschrift van het verslag aan het college van burgemeester en wethouders, alsmede aan de organisatie die in de regio de belangen van de cliënten in algemene zin behartigt.

Artikel 42 Meldcode (huiselijk) geweld en kindermishandeling

  • 1. De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2. De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 3. Het college kan aangeven uit welke elementen een meldcode in ieder geval dient te besta.

Artikel 43 Calamiteiten en geweld

  • 1. De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar onverwijld melding van:

    • a.

      iedere calamiteit die bij het verlenen van een voorziening heeft plaatsgevonden; 

    • b.

      geweld bij de verstrekking van de voorzieng. 

Artikel 44 Verklaring omtrent gedrag van medewerkers

Het college kan van een aanbieder waaronder een solistisch werkende natuurlijke persoon en niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, eisen dat deze in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

Hoofdstuk 9 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 45 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit:

    • a.

      de viering van de dag van de mantelzorger met activiteiten in de gemeente, en

    • b.

      de verstrekking van een mantelzorgkaart met waarderingsvouchers.

  • 2. Het college voert over de vormgeving van de jaarlijkse blijk van waardering overleg met mantelzorgers en hun organisaties.

  • 3. Mantelzorgers die nog niet bekend zijn bij de gemeente kunnen bij de gemeente aangeven voor de jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking te willen komen.

Hoofdstuk 10 Recht om uit te dagen

Artikel 46 Het recht om uit te dagen

  • 1. Het college werkt samen met buurtinitiatieven bij de uitvoering van het beleid voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Georganiseerde verbanden uit de buurt kunnen een deel van de ondersteuning die de gemeente levert uitvoeren.

  • 3. Onder de volgende voorwaarden kunnen taken van het college door buurtinitiatieven worden uitgevoerd:

    • a.

      de zorg en ondersteuning voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals vastgelegd in de verordening en de daarop gebaseerde Nadere regels en beleid;

    • b.

      de zorg en ondersteuning hebben een kostprijs die vergelijkbaar is met de kostprijs van voorzieningen die door de gemeente worden verstrekt;

    • c.

      de zorg en ondersteuning hebben een sociale meerwaarde.

  • 4. De taken van de gemeente kunnen in zijn geheel, als apart geografisch deel of als thematisch perceel worden uitgevoerd.

  • 5. De effecten van de samenwerking en uitvoering worden geëvalueerd.

Hoofdstuk 10a

Artikel 46a

  • 1. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 16 vierde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Groningen 2015 en artikel 11 derde lid van de Verordening Jeugdhulp Groningen 2015 is er een nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein.

  • 2. De nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein  is in ontwikkeling en kent vooralsnog geen vaste structuur en werkwijze.

  • 3. De adviesorganisatie heeft in ieder geval een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.

Artikel 46b

  • 1. De nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein is bevoegd het college gevraagd en ongevraagd te adviseren over alle aandachtsgebieden in het sociale domein, waar onder in ieder geval maatschappelijke ondersteuning, ouderen, gehandicapten, jeugdhulpverlening, inclusief de WIJ- teams (sociale wijkteams).

  • 2. Naast advisering over het beleid, kan de nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein adviseren over algemene uitvoeringsaspecten van het gemeentelijke beleid in het sociale domein. Advisering over individuele gevallen valt buiten de adviesbevoegdheid van de nieuwe adviesstructuur.

  • 3. De nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein kan, afhankelijk van het thema van het advies, materiedeskundigen, wijkorganisaties, ingezetenen, cliënten of cliëntorganisatie of andere natuurlijke of rechtspersonen betrekken bij de advisering. Per advies kan de samenstelling van de kring van adviseurs verschillen.

  • 4. Deelname door de in het derde lid bedoelde adviseurs geschiedt zonder last of ruggespraak.

Artikel 46c

Het college draagt zorg voor ondersteuning van de nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein, zodanig dat de nieuwe adviesstructuur zijn adviestaak naar behoren kan uitvoeren.

Daartoe behoort in ieder geval een adequate informatievoorziening vanuit het college naar de nieuwe adviesstructuur en het inrichten en onderhouden van een website ten behoeve van de adviestaken van de nieuwe adviesstructuur.

Artikel 46d

  • 1. De nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein legt zijn werkwijze vast in een reglement. Het reglement behoeft de goedkeuring van het college, dat slechts goedkeuring onthoudt in geval van strijdigheid met de bepalingen van deze nadere regel en de uitgangspunten van de nieuwe adviesstructuur zoals beschreven in het collegevoorstel 5419900 met als bijlage de nota @stadadviseert, Naar een nieuwe adviesstructuur voor het sociale domein.

  • 2. Het reglement bevat in ieder geval bepalingen met betrekking tot wijze waarop de nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein materiedeskundigen en wijkorganisaties, ingezetenen, cliënten of cliëntorganisatie betrekt bij de advisering.

Artikel 46e

Het functioneren van de nieuwe adviesstructuur voor het sociaal domein zal voor 1 juli 2016 worden geëvalueerd.

Hoofdstuk 11 Huurderving bij geschikte woonruimte

Artikel 47 Huurderving

De financiële tegemoetkoming voor huurderving van woonruimte geschikt voor mensen met een beperking bedraagt de kale huur per maand gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Hoofdstuk 12 Heronderzoek en terugvordering

Artikel 48 Heronderzoek

Het college is bevoegd, om voor een voorziening die op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze nadere regels of hieraan voorafgaande regelingen is verstrekt, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 49 Terugvordering

lle ingevolge de verordening en deze nadere regels terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 13 Slotbepalingen

Artikel 50 Bijlage nadere regels

  • 1. De op grond van de Wet, het Uitvoeringsbesluit wmo 2015, de Verordening en deze nadere regels vast te stellen bedragen, percentages, doelgroepen, afschrijvingsduur en andere mogelijke nadere invullingen kunnen door het college in de bijlage worden vastgesteld.

  • 2. Indien geen uitvoering is gegeven aan het vorige lid worden de bedragen, percentages, doelgroepen, afschrijvingsduur en andere mogelijke nadere invullingen vastgesteld aan de hand van de criteria zoals die in de Wet, het Uitvoeringsbesluit wmo 2015, de Verordening en deze Nadere regels zijn gesteld.

Artikel 50a

Hoofdstuk 10a vervallen per 1 juli 2016.

Artikel 51 Slotbepaling

  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als Nadere regels maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 3. Met ingang van de dag waarop de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen in werking treedt, wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen en het Verstrekkingenboek individuele Wmo voorzieningen gemeente Groningen 2014, beidevastgesteld op 10 december 2013,ingetrokken.

  • 4. De Verordening eigen bijdragen Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang Groningen 2012 en Nadere regels, vastgesteld op 5 april 2012, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 16 december 2014.

 

De burgemeester,

dr. R.L. (Ruud) Vreeman.

De secretaris,

drs. P.J.L.M. (Peter) Teesink.

Toelichting Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2015

i249696.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikelsgewijze toelichting

i278590.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoogte persoonsgebonden budget (tabel 1a t/m 5a)

i264682.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Persoonsgebonden budget Beschermd wonen (tabel 6a en 6b)

i269990.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i269988.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoogte tegemoetkoming aannemelijke meerkosten (tabel 7 t/m 10)

i249789.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Eigen bijdrage: kosten van de voorziening (tabel 11 t/m 15)

i261811.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Tabel 16 Afschrijvingsduur woningsanering

i258598.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Maatschappelijke opvang en beschermd wonen

i258601.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i249791.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i249670.pdf [Klik hier om het document te downloaden]