Regeling vervallen per 17-01-2020

Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

Geldend van 01-01-2016 t/m 19-03-2018

Gemeenteblad 2010

Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2009 (raadsvoorstel nr. 336660; raadsstuk 2009-3667;

gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet;

overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;

Besluit vast te stellen:

Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    ADN: Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren;

  • -

    afvalstoffen: scheepsafval, ladingresiduen, vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken van een schip;

  • -

    behandelen van een gevaarlijke stof: laden, lossen, intern verpompen, verplaatsen, mengen, blenden of schoonmaken van een gevaarlijke stof, met uitzondering van onderling overpompen of terugpompen van bunkerolie of LNG-brandstof, het bunkeren of het LNG-bunkeren;

    -bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken:bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Scheepvaartverkeerswet

  • -

    bijlage: bij deze verordening behorende bijlage;

  • -

    bilgeboot: schip dat langszij andere schepen gaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval, als bedoeld in artikel 15.01, tweede lid van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, van deze schepen in te nemen;

  • -

    binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

  • -

    binnentankschip: binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn ladingtanks;

  • -

    boeienspan: ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het voor- of achterschip op of tussen een of meer daarvoor bestemde boeien of palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;

  • -

    bootliedenorganisatie: door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel;

  • -

    bootman: degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

  • -

    brandbare vloeistof: een vloeistof met een vlampunt dat lager ligt dan, of gelijk is aan 100 graden Celsius en uitsluitend een brandbare eigenschap heeft;

  • -

    brandstofolie: elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of hulpwerktuigen van schepen;

  • -

    bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan in de Bunkering Safety Check-List van de ISGOTT;

  • -

    bunkeren: overslag van bunkerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;

  • -

    bunkerolie: brandstofolie of smeerolie;

  • -

    bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met bunkerolie;

  • -

    combinatietankschip: zeeschip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

  • -

    communicatievaren: tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar zeeschepen;

  • -

    dampen: de atmosfeer die boven een vloeibare stof aanwezig is als gevolg van een bepaalde dampdruk van die vloeibare stof;

  • -

    dampretourleiding: dampdruk vereffening systeem tussen de bij de directe overslag betrokken ladingtanks waardoor de overslag emissieloos plaatsvindt;

  • -

    debunkeren: het terugpompen van bunkerolie van een zeeschip naar een andere schip;

  • -

    dienstverlenend schip: elk schip betrokken bij dienstverlening aan een in een petroleumhaven of LNG-haven gelegen schip:

    • 1°.

      verband houdend met repareren of schoonmaken;

    • 2°.

      brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen; of

    • 3°.

      dat een ontvangstvoorziening is;

en dat voldoet aan de bij verordening te stellen voorschriften inzake de bouw, de inrichting en de uitrusting van het schip;

  • -

    droogmaken: openstaande ladingtanks of sloptanks laten drogen of ventileren nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt;

  • -

    eetbare oliën: oliën of vetten die gewonnen worden uit zaden of vruchten van planten of bomen of oliën en vetten van dierlijke oorsprong;

  • -

    exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • -

    exploitant van een boeienspan of een palenligplaats: eigenaar, beheerder of ieder ander die zeggenschap heft over het gebruik van een boeienspan of een palenligplaats;

  • -

    gasdeskundige: gasdeskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • -

    gassen: stoffen die bij 20 graden Celsius en een standaarddruk van 101,3 kilopascal volledig gasvormig zijn;

  • -

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (IMDG Code), de code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (IBC Code), met uitzondering van de stoffen die enkel (milieu)vervuilend zijn en die geen giftige of brandbare eigenschappen hebben, de internationale code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (IGC Code), de IMSBC Code en de bijlage bij het ADN, met uitzondering van eetbare oliën;

  • -

    haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van:

1° de Nieuwe Maas;

2° het Zuiddiepje;

3° de Koningshaven;

4° de Nieuwe Waterweg;

5° de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan;

6° het Calandkanaal, ten westen van het punt gelegen 1000 meter oostwaarts van het snijpunt van de as van het Beerkanaal;

7° het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelegen 1320 meter zuidwaarts van het snijpunt met de as van het Calandkanaal;

8° het Breeddiep;

9° de Berghaven;

10° de Oude Maas;

11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delfshavense Schie tot de gemeentegrens;

12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Terbregseweg tot de gemeentegrens;

  • -

    havenmeester: havenmeester van Rotterdam;

  • -

    IBC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO;

  • -

    IGC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO;

  • -

    IMDG Code: International Maritime Dangerous Goods Code;

  • -

    IMO: Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;

  • -

    IMSBC Code: International Maritime Solid Bulk Cargoes Code;

  • -

    inerte atmosfeer: een atmosfeer in een ladingtank of sloptank waarin het zuurstof gehalte is verminderd tot ten hoogste 8 volume procent door het toevoegen van een inert gas onder positieve druk;

  • -

    inrichting: inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • -

    ISGOTT: International Safety Guide for Oiltankers and Terminals;

  • -

    kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • -

    ladingresiduen: de restanten van lading in laadruimen, ladingtanks of sloptanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • -

    LNG-brandstof: LNG dat wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwing of hulpbedrijf van een schip;

  • -

    LNG-aangedreven schip: schip dat gebruik maakt of mede gebruik maakt van LNG-brandstof voor voortstuwing;

  • -

    LNG-bunkeren: aan boord van een schip brengen van LNG-brandstof of aardgas brandstof voor eigen gebruik op het schip;

  • -

    LNG-bunkerschip: tankschip gebruikt voor het LNG-bunkeren;

  • -

    LNG-haven: gebied ingericht voor de afhandeling van een LNG-tankschip;

  • -

    LNG-tankschip: tankschip geschikt voor het vervoer van LNG-lading;

  • -

    MARPOL: International Convention for the Prevention of Pollution from Ships;

  • -

    ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

  • -

    open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimum-ontstekingstemperatuur van die stof;

  • -

    overslag: laden of lossen van lading in of uit een schip;

  • -

    palenligplaats: ligplaats met het kenmerk dat het schip tegen en aan daarvoor bestemde palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overage havenafmeervoorzieningen;

  • -

    passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten;

  • -

    plaatsgebonden risico: plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • -

    personenvervoer: tegen vergoeding vervoeren van personen;

  • -

    petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading;

  • -

    pleziervaartuig: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;

  • -

    pompoverslagboot: schip dat langszij andere schepen of installaties gaat, met als doel droge bulkgoederen uit die schepen of installaties te zuigen;

  • -

    schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • -

    scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Marpol, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;

  • -

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • -

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • -

    schoonmaakschip: schip dat ingericht is om laadruimen, ladingtanks, sloptanks of andere plaatsen aan boord van een ander schip, die schadelijke of gevaarlijke stoffen bevatten, schoon te maken;

  • -

    schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het reinigen, gasvrij of dampvrij maken van de ladingtanks of de sloptanks van een tankschip;

  • -

    sjorbedrijf: bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met sjorren en dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

  • -

    sjorder: degene die containers aan boord van zeeschepen sjort;

  • -

    sjorren: zeevast zetten en losmaken van containers aan boord van een zeeschip;

  • -

    sloptank: tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen (slops);

  • -

    smeerolie: elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen;

  • -

    SOLAS: International Convention for the Safety of Life at Sea van IMO;

  • -

    spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

  • -

    tankschip: binnentankschip of zeetankschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • -

    toestemming: vergunning, aanwijzing, erkenning, ontheffing of vrijstelling;

  • -

    vlampunt: vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens;

  • -

    veiligheidscontour: veiligheidscontour als vastgesteld in het:

    1°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Botlek-Vondelingenplaat;

    2°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2, of;

    3°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Europoort en Landtong, van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 4 februari 2014;

  • -

    werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

  • -

    woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen;

  • -

    zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee;

  • -

    zeetankschip: zeeschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn ladingtanks.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

  • 1. Deze verordening is van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende kunstwerken, alsmede op de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen binnen de gemeente.

  • 2. Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd.

Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Naast of in afwijking van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelden met betrekking

tot toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 1.4 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

  • 2. Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.

  • 3. Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de maximale duur van vijf jaar.

  • 2. Een erkenning kan voor onbepaalde duur worden verleend.

  • 3. Een ontheffing kan worden verleend voor de maximale duur van 1jaar.

  • 4. Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Het college kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een toestemming weigeren, wijzigen of intrekken indien:

  • a.

    één of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder vallen de orde, de veiligheid of het milieu in de haven of in de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

  • b.

    de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd;

  • c.

    zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;

  • d.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is vereist;

  • e.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • f.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn, of;

  • g.

    degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt.

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing

Een ontheffing wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.10 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

§ 2 Havenmeester van Rotterdam

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst de havenmeester van Rotterdam aan.

§ 3 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

  • 1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.1a Bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken

Artikel 3.1 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot

bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:

    • a.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 of bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld in artikel 3.1a;

    • b.

      in overeenstemming met de Verordening woonschepen 2013;

    • c.

      met een vergunning op grond van de Verordening Kadegeld, of;

    • d.

      met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats.

  • 2.

    Het is eveneens verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden indien dit naar oordeel van het college de bescherming van

de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven in gevaar brengt.

3.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.

Artikel 3.2a Afmeerverbod

1.Het is verboden in door het college aan te wijzen gebieden gedurende

een door het college te bepalen periode met een schip ligplaats te

nemen of zich op een ligplaats te bevinden.

2.De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht niet te zijn

onderbroken dan wel te zijn beëindigd indien:

  • a.

    een schip terugkeert in een gebied, als bedoeld in het eerste lid,

    zonder dat er sprake is geweest van bedrijfsmatig vervoer als

    bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, en

  • b.

    het schip over minder dan 500 meter is verplaatst.

    • 3.

      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing

verlenen.

Artikel 3.3 Deugdelijk afmeren

  • 1. Het is een ieder verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2. Een zeeschip dat is afgemeerd:

    • a.

      [vervallen];

    • b.

      is deugdelijk afgemeerd, waarbij, gelet op de plaatselijke omstandigheden en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, de voor het afmeren gebruikte meerlijnen, als volgt zijn uitgegeven en gepositioneerd:

  • 1°. dwarslijnen staan zo dwars mogelijk en springlijnen staan zo parallel mogelijk ten opzichte van het zeeschip;

  • 2°. de verticale hoek van meerlijnen is tot een minimum beperkt, en;

  • 3°. alle meerlijnen die in dezelfde richting staan zijn van hetzelfde materiaal en hebben gelijke uitgegeven lengte en spanning;

    • c.

      heeft ligplaats ingenomen in de lengterichting ten opzichte van een ander afgemeerd schip met inachtneming van de volgende onderlinge afstand:

  • 1°. voor een zeeschip tot en met 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 10 meter, en;

  • 2°. voor een zeeschip langer dan 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 15 meter en een maximum van 35 meter, en;

    • d.

      in een boeienspan wordt, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, gemeerd met de boeg in de heersende windrichting en presenteert ten minste één anker.

  • 3. Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1.

    Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,

van de Wet algemene bepalingen omgevingsrechtis verleend.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

    • b.

      de naam van de scheepsagent;

    • c.

      het resultaat van het bodemonderzoek, en;

    • d.

      de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven

  • 1. Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.6 Verhalen van schepen

1.Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de bescherming van de

orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.

  • 2.

    Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het schip:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of;

    • c.

      ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2. Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4. Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing indien het een bilgeboot, bunkerschip of pompoverslagboot betreft die:

    • a.

      afmeert of ontmeert;

    • b.

      een lengte van maximaal 35 meter heeft;

    • c.

      op grond van vereist geldig certificaat als bedoeld in de Binnenvaartwet met één bemanningslid mag varen, en;

    • d.

      één bemanningslid, zijn de schipper, heeft, die als enige aan boord is.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.8 Gebruik van ankers

  • 1. Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a.

      ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats;

    • b.

      dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

  • 2. Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gemeld aan de havenmeester.

  • 3. De melding bedoeld in het tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9 Gebruik van spudpalen

  • 1. Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.1a.

  • 2. Indien een schip van spudpalen gebruik maakt, is artikel 4.5 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.10 Pleziervaart en zeilvaart in de haven

  • 1. Het is verboden zich met een pleziervaartuig in de haven te bevinden, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij:

    • a.

      het schip zich bevindt in:

  • 1°. een jachthaven;

  • 2°. de Parkhaven, voor zover het schip zich begeeft van de Nieuwe Maas naar de Parksluizen en omgekeerd;

  • 3°. een haven ten oosten van de Erasmusbrug, of;

    • b.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.

  • 2. Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging.

  • 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 4. Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.

  • 5. Het college kan gebieden aanwijzen waar de in het eerste en tweede lid gestelde verboden niet van toepassing zijn.

Artikel 3.11 Overlast aan vaartuigen

Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 3.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1. Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 3.13 Meldplicht zeeschepen

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.

  • 2.

    Een zeeschip dat behoort tot een door het college vast te stellen categorie van zeeschepen en dat op weg is van of naar een in de gemeente gelegen ligplaats, meldt aan de havenmeester de door het college vast te stellen gegevens omtrent de aankomst, het vertrek, het verhalen en de positie van het schip, de gegevens met betrekking tot de te gebruiken nautische dienstverleners en de scheepsagent, de gegevens met betrekking tot het schip, de daarmee vervoerde lading en de uit te voeren reis.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder vrijstelling of ontheffing van deze meldplicht mogelijk is, of;

    • b.

      de wijze waarop en het moment waarop de melding plaatsvindt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart en het Binnenvaartpolitiereglement.

§ 4 Veiligheid en bescherming milieu in of in de omgeving van de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1. Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

  • 2. Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

  • 1. Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de orde in of in de omgeving van de haven met zich meebrengt of kan brengen:

    • a.

      een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;

    • b.

      maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

  • 2. Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 4.5 Veilige toegang

  • 1. Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 2. Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 4.6 Generatorverbod

  • 1. Het is verboden om in door het college aan te wijzen gebieden aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4.7 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1. Het is verboden om op een afgemeerd schip de hoofd- of hulpmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip:

    • a.

      op de ligplaatsen gelegen aan het Noordereiland;

    • b.

      in de gebieden bedoeld in artikel 4.6.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.8 Verrichten van werkzaamheden

1.Het is voor een ieder verboden om aan een schip of aan een voorwerp

aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen

verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de

aanpassing, het herstel, de sloop of de verbetering van het schip of het

voorwerp, tenzij:

  • a.

    het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, of;

  • b.

    het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Rotterdam:

  • 1°.

    de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen;

  • 2°.

    de te verrichten werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken;

  • 3°.

    bij de te verrichten werkzaamheden doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar, en;

  • 4°.

    de te verrichten werkzaamheden waarbij vuur of vonkvorming

kan optreden ten minste 25 meter verwijderd van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

2.Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, aanhef, onder b, is het

een ieder verboden de werkzaamheden uit te voeren, indien:

  • a.

    deze plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, tenzij er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige een veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven of door de gasdeskundige is vastgesteld dat geen veiligheids- en gezondheidsverklaring nodig is, of;

  • b.

    deze plaatsvinden aan een LNG-installatie van een LNGaangedreven schip en de werkzaamheden niet worden uitgevoerd door de leverancier van de installatie of een installatiebedrijf erkend door de Stichting Erkenning Installatiebedrijven of door de Stichting Sterkin.

  • 3.

    Het college kan van het bepaalde in dit artikel ontheffing verlenen..

Artikel 4.9 Melding verrichten van werkzaamheden

  • 1. Indien een schip geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende scheepswerf of herstellingsinrichting, worden voorafgaand aan de in artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam en roepnaam van het schip;

  • b. de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden;

  • c. de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden;

  • d. de aard van de werkzaamheden;

  • e. de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

  • f. de uitvoerder van de werkzaamheden;

  • g. of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen, en;

  • h. bij LNG-aangedreven schepen de aan boord zijnde hoeveelheid LNG en de locaties van de LNG bunkertanks.

  • 2. De in het eerste lid gestelde meldplicht is niet van toepassing op een schip dat leeg is van of geladen is met droge lading, niet zijnde gevaarlijke stoffen, en dat uitsluitend werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 4.8 en waardoor geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 3. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een melding voor het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 4.10 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen.

  • 2.

    Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

§ 5 Petroleumhavens

Artikel 5.1 Aanwijzing petroleumhavens

Als petroleumhaven worden de volgende gebieden aangewezen:

  • -

    van de 1e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 3204 en 3253;

  • -

    van de 2e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 3003 en 3117;

  • -

    van de 2e Werkhaven een strook water van 105 meter breed, dat grenst aan, evenwijdig loopt met de westelijke oever en dat begrensd wordt door de oeverfrontnummers 4534 en 4539 en een strook water van 100 meter breed dat grenst aan, evenwijdig loopt met de westelijke oever en dat begrensd wordt door de oeverfrontnummers 4539 en 4544;

  • -

    van de 3e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4031 en 4118;

  • -

    van de 4e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5715 en 5736;

  • -

    van de 5e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5640 en 5710;

  • -

    van de 6e Petroleumhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6403 en 6428;

  • -

    van de 7e Petroleumhaven en de Donauhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5524 en 5340, 5615 en 5340, en 5312 en 5380;

  • -

    van de 8e Petroleumhaven het water ten noorden van de denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 9749 en 8500;

  • -

    van de Beneluxhaven het water dat grenst aan de oostwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5738 en 5840, 5800 en 5840, en 5809 en 5410;

  • -

    van de Botlek een strook water van 25 meter rondom de BTT–steiger, gelegen tussen oeverfrontnummers 4258 en 4262 en de ligplaats van alle direct of indirect aan deze steiger afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen en het water ten westen van een denkbeeldige lijn 30 meter ten oosten en evenwijdig aan de steiger 23 nabij oeverfrontnummer 4212 tot het BTT-steiger;

  • -

    van de Botlek een strook water van 25 meter rondom de Maastank-steiger, gelegen tussen oeverfrontnummer 4138 en 4137 en de ligplaats van alle direct of indirect aan deze steiger afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen;

  • -

    van de Botlek een strook water tussen de oeverfrontnummers 4142 en 4144 en zich uitstrekkende tot 80 meter noordelijk uit de kruin van het talud;

  • -

    van de Botlek de ligplaats en een strook water van 25 meter rondom alle direct of indirect aan de meerpalen afgemeerde tankschepen gelegen tussen oeverfrontnummer 4260, in oostelijke richting tot het snijpunt van een denkbeeldige lijn tussen de oeverfrontnummers 4146 en 4308, uitsluitend en indien een gevaarlijke stof als lading of landingresidu aan boord is, uitgezonderd een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

  • -

    van de Brittanniëhaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen het oeverfrontnummer 5227 en 5211 en een lijn getrokken op een afstand van 90 meter van de noordelijke kade, evenwijdig aan deze kade;

  • -

    van het Calandkanaal en de Wezerhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5626 en 5342, 5615 en 5340 en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke richting tot een punt dat ligt op het snijvlak van de denkbeeldige lijn tussen 5626 en 5340;

  • -

    van het Calandkanaal het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5629 en 5351, 5634 en 5356, en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke richting tot een punt dat ligt op de denkbeeldige lijn tussen 5634 en 5356 op een afstand van 90 meter uit oeverfrontnummer 5634 in oostelijke richting, en tussen 5632 en 5634 115 meter uit de oever;

  • -

    van het Calandkanaal het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5315 en 5522, 5318 en 5524 en 5309 en 5338;

  • -

    van het Calandkanaal de ligplaats en een strook water van 25 meter rondom alle direct of indirect op alle boeienspannen en palenligplaatsen afgemeerde tankschepen, gelegen tussen oeverfrontnummer 5332 en 5370 aan de noordzijde van het Calandkanaal, uitsluitend en indien een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord is, uitgezonderd een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

  • -

    van de Chemiehaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4209 en 4144;

  • -

    van de Europahaven het water dat grenst aan de noordwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 8208 en 8229, 8210 en 8218, en 8199 en 8214;

  • -

    van de Geulhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken vanuit oeverfrontnummer 4026 in noord westelijke richting naar de kop van de geulhavendam;

  • -

    van de Neckarhaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6009 en 6909;

  • -

    van de Oude Maas een strook water van 25 meter rondom de betonnen steiger ter hoogte van oeverfrontnummer 4016 en 4017 en de ligplaats van alle direct of indirect aan dit steiger afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen;

  • -

    van de Nieuwe Maas een strook water van 25 meter evenwijdig aan de kade van Nova Terminals, gelegen tussen oeverfrontnummer 3120 en 3124 en de ligplaats van alle direct of indirect aan deze kade afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen;

  • -

    van de Seinehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 5089 en 5105;

  • -

    van de Sint Laurenshaven het water dat grenst aan de noordwal en gelegen is tussen de oeverfrontnummers 4402 en 4510 en dat direct of indirect gebezigd wordt als ligplaats;

  • -

    van de Tennesseehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 6328 en 6343 en ten zuiden van een denkbeeldige

lijn getrokken op een afstand van 50 meter ten noorden van en evenwijdig aan het steiger;

  • -

    van de Torontohaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 4525 en 4534;

  • -

    van de Welplaathaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 4131 en 4557, 4135 en 4550, en een lijn op een afstand van 125 meter van de zuidelijke oever, evenwijdig aan deze oever;

  • -

    van de Prinses Alexiahaven de ligplaatsen en een strook water van 25 meter rondom alle direct of indirect op de ligplaatsen aan meerpalen afgemeerde tankschepen, gelegen in het gebied aan de westzijde van het Yangtzekanaal en voor de ingang van de Prinses Alexiahaven, uitsluitend en indien een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord is, uitgezonderd een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger.

Artikel 5.2 Verbod open vuur en vonkvorming

  • 1. Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven of aan boord van een zich aldaar bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden tenzij:

  • a. tengevolge van reparatie op een tankschip dat is afgemeerd op boeien of palen, geplaatst aan de Noordzijde van het Calandkanaal, en voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling en Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

  • b. voor het aansteken van een lasapparaat ten behoeve van het onderwater lassen of branden en er voorafgaande aan het aansteken, door middel van een meting is aangetoond dat er geen brandbaar gas ter plaatse aanwezig is, of;

  • c. in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt.

  • 2. Het is verboden om zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.3 Verbod te roken

  • 1. Het is een ieder verboden om te roken in een petroleumhaven.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien op een schip gerookt wordt in een:

  • a. door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte, of;

  • b. woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel 7.2.4.74 van het ADN.

Artikel 5.4 Plaatsen informatieborden

Bij de toegang van een schip dat in een petroleumhaven is afgemeerd wordt door middel van een goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.

Artikel 5.5 Tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens

  • 1. Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij:

  • a. het tankschip beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur, stoffen genoemd in de IMDG Code, klasse 9, of stoffen genoemd in het ADN, klasse 9;

  • b. kortstondig ligplaats wordt genomen:

    • 1°.

      op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen;

    • 2°.

      bij een vaste locatie op het water waar gebunkerd kan worden om onmiddellijk te bunkeren, of;

    • 3°.

      bij een aangewezen plaats voor het innemen van drinkwater om drinkwater onmiddellijk in te nemen.

  • c. kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een vaste locatie op het water waar gebunkerd kan worden om onmiddellijk te bunkeren.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.5a Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een binnentankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een binnentankschip betreft:

  • a.

    waarvan zeker is gesteld dat er uitsluitend gesloten lege tanks, inclusief sloptanks, aanwezig zijn, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius hebben bevat en die een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat, of;

  • b.

    dat tevens ontvangstvoorziening is en voldoet aan de vereisten die het ADN stelt aan een binnenschip van het type C en dat afvalstoffen wil inzamelen bij een zeeschip, waarbij de tanks of sloptanks beladen zijn met, of leeg zijn van, brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan zeker is gesteld dat deze tanks een inerte atmosfeer bevat, waarbij alle overige tanks en ruimten van het vaartuig gesloten zijn en deze tanks een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevatten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 5.5 kan het college gebieden aanwijzen waar het nemen van ligplaats met een binnentankschip indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, is toegestaan.

3 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.5b Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een zeetankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een zeetankschip betreft dat beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende tank en de tank een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat, en:

  • a. door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • b. er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder artikel 5.5, onder a, genoemde stoffen;

  • c. tanks gesloten blijven, tenzij het openen van de tanks noodzakelijk is voor de overslag van de onder artikel 5.5, onder a, genoemde stoffen;

  • d. er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

  • e. er maximaal één schip langszij ligt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.5c Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een combinatietankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, waarvan:

  • a. sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten of hebben bevat waarvan de tank een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevat die niet direct aan ladingruimten grenzen en die niet worden schoongemaakt;

  • b. alle overige ruimten in de ladingzone vrij zijn van brandbare vloeistoffen of dampen;

  • c. door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring gasdeskundige’ is afgegeven waaruit blijkt dat de tanks of ruimten van het combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde voorschriften; en

  • d. de zich aan boord bevindende brandbare ladingresiduen niet worden overgeslagen.

  • 2. Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid ligplaats buiten een petroleumhaven neemt, begint de gasdeskundige zijn onderzoek.

Artikel 5.5d Melden gegevens gasdeskundige

De gasdeskundige meldt ten spoedigste mondeling aan de havenmeester

een verklaring als bedoeld in de artikelen 5.5, eerste lid, onderdeel a, 5.5b,

eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 5.5c, eerste lid, onderdeel c. De

gasdeskundige bevestigt de verklaring gelijk daaropvolgend schriftelijk aan

de havenmeester.

Artikel 5.6 Melding ligplaats tankschip buiten petroleumhaven

1.Voordat een tankschip als bedoeld in artikel 5.5a, eerste lid, onderdeel

a, en artikel 5.5b ligplaats neemt buiten een petroleumhaven, worden

de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    indien het een zeetankschip betreft de naam en de roepnaam;

  • b.

    indien het een binnentankschip betreft de naam, het officieel

scheepsnummer en de laatste lading;

  • c.

    de voorgenomen ligplaats van het schip, en;

  • d.

    van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip:

1°. de datum, het tijdstip van aanvang en de duur, en;

2°. de aard van de voorgenomen activiteiten.

2.De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische

wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres

en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen

berichtdefinitie en berichtprotocol.

3.Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan een melding als bedoeld in artikel 5.5a, eerste lid, onderdeel a, ook plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 5.7 Melding combinatietankschip

  • 1. Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen;

  • b. de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen, en;

  • c. het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b genoemde ladingrestanten.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.

Artikel 5.8 Toegelaten schepen in petroleumhavens

  • 1. Het is verboden zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden, tenzij:

  • a. het schip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden, ladingstanks schoon te maken of te bunkeren;

  • b. het een tankschip betreft;

  • c. het een roei- of motorboot betreft die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en:

  • 1°. gebruikt wordt voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip, of;

  • 2°. waarvan de werking van de motor, de davit of de vrije val installatie wordt getest.

  • d. de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

  • e. het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam of van de havenbeheerder;

  • f. het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar of van havenwerken in een aangrenzend en buiten de petroleumhaven liggend gedeelte van de haven en uit de nabijheid blijft van in de petroleumhaven aanwezige schepen;

  • g. het een dienstverlenend schip betreft;

  • h. het een passagiersschip betreft, dat in het bezit is van geldige certificaten op grond van de Binnenvaartwet en dat uitsluitend personen haalt of brengt op verzoek van een walbedrijf in die petroleumhaven en zijn route en verblijfsduur zo kort mogelijk houdt;

  • i. het een werkschip betreft waarvan de aanwezigheid in de haven noodzakelijk is in verband met onderhoudswerkzaamheden aan de haveninfrastructuur;

  • j. het een schip betreft betrokken bij het communicatievaren;

  • k. het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

  • l. het een werkschip betreft, of;

  • m. het een LNG-bunkerschip betreft.

  • 2. Het is verboden zich met een schip, gebouwd of gebruikt voor de recreatievaart, in een petroleumhaven te bevinden.

  • 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.9 Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend-, werk- of passagiersschip

  • 1. Een dienstverlenend schip, een werkschip of een passagiersschip, dat zich in een petroleumhaven bevindt, heeft:

  • a. een casco dat volledig uit onbrandbaar materiaal bestaat;

  • b. een elektrische installatie die erkend veilig is uitgevoerd;

  • c. een vonkenvanger op de uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor;

  • d. verwarming-, kook- en koeltoestellen die werken op elektriciteit of een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

  • e. aan dek een goed zichtbaar bord geplaatst, krachtens artikel 3.32 van het Binnenvaartpolitiereglement met de strekking dat roken en open vuur verboden is;

  • f. een accommodatie die voldoende bescherming biedt tegen het binnendringen van gevaarlijke gassen, en;

  • g. tijdens het verblijf in de petroleumhaven een in werking zijnde marifooninstallatie, waarop voortdurend op het betreffende VHF havenkanaal wordt uitgeluisterd.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 5.10 Melding dienstverlenend-, werk- of passagiersschip

  • 1. Voorafgaand aan het binnenvaren van een petroleumhaven door een dienstverlenend schip, werkschip of passagiersschip, wordt aan de havenmeester gemeld:

  • a. de voorgenomen ligplaats;

  • b. de uit te voeren werkzaamheden, en;

  • c. de verwachte verblijfsduur.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 5.11 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen

  • 1. Het is verboden een zeetankschip met gevaarlijke stoffen zodanig af te meren dat het niet direct vooruit varend uit de haven kan vertrekken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien:

  • a. afmeren niet mogelijk is vanwege diepgang, nautische omstandigheden of overslag van lading, of;

  • b. ligplaats wordt genomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting of in een boeienspan.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.12 Melden afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Van een zeetankschip met gevaarlijke stoffen waarop artikel 5.11 van toepassing is, worden de naam en ligplaats aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.

§ 6 LNG-havens en LNGaangedreven schepen

Artikel 6.1 Aanwijzing LNG-havens

Als LNG-haven wordt het volgende gebied aangewezen:

  • -

    van de Nijlhaven het water gelegen tussen oeverfrontnummer 9885 en het meest noordelijk gelegen punt van het aan de Nijlhaven gelegen eiland en tussen oeverfrontnummer 9875 en het meest zuidelijk gelegen punt van het aan de Nijlhaven gelegen eiland.

  • -

    van de Yukonhaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de oeverfrontnummers 9849 en 9852.

Artikel 6.2 Verbod open vuur en vonkvorming

  • 1. Het is een ieder verboden om in een LNG-haven of aan boord van een zich aldaar bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden tenzij dit geschiedt in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt.

  • 2. Het is verboden om zich met een schip in een LNG-haven te bevinden met een vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6.3 Verbod te roken

  • 1. Het is een ieder verboden om te roken in een LNG-haven.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien op een schip gerookt wordt in een:

  • a. door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte, of;

  • b. woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel 7.2.4.74 van het ADN

Artikel 6.4 Plaatsen informatieborden

Bij de toegang van een schip dat in een LNG-haven is afgemeerd wordt door middel van een goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.

Artikel 6.5 LNG-tankschepen buiten LNG-havens

  • 1. Het is verboden om zich met een LNG-tankschip te bevinden op een ligplaats buiten een LNG-haven.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6.6 Toegelaten schepen in LNG-havens

  • 1. Het is verboden zich met een schip in een LNG-haven te bevinden, tenzij:

  • a. het een LNG-tankschip betreft dat van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden of te bunkeren;

  • b. de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een LNG-tankschip uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

  • c. het een schip betreft van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. of de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie, en er geen laad- of loshandelingen van LNG plaatsvinden;

  • d. het een dienstverlenend schip betreft dat aan een LNG-tankschip diensten verleent en er geen laad- of loshandelingen van LNG plaatsvinden;

  • e. het een LNG-bunkerschip betreft;

  • f. het een bunkerschip betreft dat een LNG-tankschip voorziet van bunkerolie, mits dit bunkerschip op minimaal 200 meter afstand blijftt van het manifold van een ladend of lossend LNG-tankschip.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 6.7 Melding schip binnenvaren LNG-haven

  • 1. Voorafgaand aan het binnenvaren van een LNG-haven door een schip als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b, c, d of e, wordt aan de havenmeester gemeld:

  • a. de voorgenomen ligplaats;

  • b. de uit te voeren werkzaamheden, en;

  • c. de verwachte verblijfsduur.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor een schip, als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b of c, indien de aanwezigheid van dit schip in een LNG-haven noodzakelijk is in verband met de aankomst of het vertrek van een LNG-schip.

  • 3. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon of per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal.

Artikel 6.8 Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend schip

Artikel 5.9 is van overeenkomstige toepassing op een dienstverlenend schip dat zich in een LNG-haven bevindt.

Artikel 6.9 Afmeren LNG-tankschepen

  • 1. Het is verboden een LNG-tankschip dat tevens een zeeschip is zodanig af te meren dat het niet direct vooruit varend uit de haven kan vertrekken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6.9a LNG-bunkerschepen in de haven

  • 1. Het is, behoudens het bepaalde in artikel 5.8, eerste lid, onder l, en artikel 6.6, eerste lid, onder e, verboden om zich met een LNG-bunkerschip te bevinden in de haven.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen, alsmede gebieden aanwijzen, waar het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 6.10 LNG-bunkeren

  • 1. Het is verboden om te LNG-bunkeren, tenzij het LNG-bunkeren plaatsvindt:

  • a. bij een inrichting waar deze activiteit is opgenomen in de omgevingsvergunning, of;

  • b. door een LNG-bunkerschip dat beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 6.12.

  • 2. Het is verboden om LNG of aardgas te laten vrijkomen bij:

  • a. het LNG-bunkeren;

  • b. het inkoelen van LNG-tanks of de daarbij behorende installatie;

  • c. het met stikstof blazen van de bunkerleiding;

  • d. het terugpompen of gasvrij maken van LNG-tanks of de daarbij behorende installatie of leidingen.

  • 3. Tijdens het LNG-bunkeren is het verboden om LNG te laten vrijkomen bij het afkoppelen van de bunkeraansluiting.

  • 4. Tijdens het LNG-bunkeren is het verboden om aan boord van een LNG-aangedreven schip andere operationele activiteiten te verrichten, tenzij deze gelijktijdige activiteiten:

  • a. vermeld staan in de operationele documentatie van het schip;

  • b. de betreffende operationele documentatie goedgekeurd is door de vlaggenstaat, en;

  • c. plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen in de betreffende operationele documentatie.

  • 5. Het is verboden om meer dan één LNG-bunkerschip langszij een schip te hebben.

  • 6. Het is verboden om af te meren langszij schepen die aan het boord-boord LNG-bunkeren zijn.

  • 7. Het college kan van de in het eerste, vierde, vijfde en zesde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 6.11 Seinvoering bij LNG-bunkeren

  • 1. Tijdens het LNG-bunkeren voert een LNG-aangedreven zeeschip als bijkomend teken tussen zonsopgang en zonsondergang de internationale seinvlag ‘B’ en tussen zonsondergang en zonsopgang een rood helder rondom schijnend licht.

  • 2. Tijdens het LNG-bunkeren voert een LNG-aangedreven binnenschip op het dek in de lengte-as een vierkant bord aan de onderzijde waarvan zich een driehoek bevindt. Het bord moet aan beide zijden wit zijn met een rode rand en een rode diagonale balk en met, in zwart, de letter P en de driehoek aan beide zijden wit met, in zwart, de cijfers 25, die de afstand in meters aangeven waarbinnen geen ligplaats mag worden genomen. Tussen zonsondergang en zonsopgang is het bord, zodanig verlicht dat het aan beide zijden van het schip duidelijk zichtbaar is.

  • 3. Het is met een schip verboden binnen een afstand van 50 meter:

  • a. rondom een LNG-aangedreven zeeschip dat het licht of de seinvlag bedoeld in het eerste lid voert, ligplaats te nemen of te hebben;

  • b. een LNG-aangedreven zeeschip te passeren indien dat schip het licht of de seinvlag bedoeld in het eerste lid voert.

  • 4. Het is met een schip verboden binnen een afstand van 25 meter:

  • a. rondom een LNG-aangedreven binnenschip dat het bord als bedoeld in het tweede lid voert, ligplaats te nemen of te hebben;

  • b. een LNG-aangedreven binnenschip te passeren indien dat schip het bord als bedoeld in het tweede lid voert.

Artikel 6.12 Vergunning LNG-bunkerschip

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een LNG-bunkerschip te LNG-bunkeren.

  • 2. Bij de aanvraag voor een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval het volgende verstrekt:

  • a. de gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

  • b. de gegevens van de in te zetten LNG-bunkerschepen die onder de werking van de vergunning vallen;

  • c. de documentatie genoemd in de ISO standaard 118683, hoofdstuk 11;

  • d. de toegepaste voorziening voor het aankoppelen van de LNG bunkerleiding;

  • e. de toegepaste afmeervoorzieningen van het LNG-bunkerschip.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a. de veiligheid tijdens het LNG-bunkeren;

  • b. de procedures voor het tegengaan en controleren van risicovolle situaties;

  • c. de functionele eisen voor risico mitigatie;

  • d. de opleiding van het personeel;

  • e. het afmeren van het LNG-bunkerschip;

  • f. locaties waar LNG-bunkeren is toegestaan.

  • 4. Tijdens de looptijd van de vergunning worden wijzigingen ten opzichte van de bij de aanvraag verstrekte gegevens onmiddellijk aan het college gemeld.

Artikel 6.13 Vergunning drijvende LNG-aangedreven elektriciteit voorziening

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een drijvende LNG-aangedreven elektrische energie voorziening in werking te hebben.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een vergunning voor een LNG-gedreven drijvende elektriciteit voorziening, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

  • b.

    de gegevens van de in te zetten drijvende LNG gedreven elektriciteit voorziening die onder de werking van de vergunning valt;

  • c.

    de relevante scheepscertificaten;

  • d.

    de operationele documentatie over de elektriciteit levering en het gebruik van LNG als brandstof voor de energie opwekking;

  • e.

    de procedure voor aansluiten van elektriciteit verbinding;

  • f.

    het geluidsniveau tijdens het in werking hebben van de voorziening;

  • g.

    de toegepaste afmeervoorzieningen;

  • h.

    de opleiding van het personeel;

  • i.

    de uitkomsten van de risico assessment, hazard identification study en hazard and operability study die voor deze voorziening zijn uitgevoerd.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de vergunning bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a.

    de veiligheid tijdens het inwerking hebben van de voorziening;

  • b.

    de procedures voor het tegengaan en controleren van risicovolle situaties;

  • c.

    de functionele eisen voor risico mitigatie;

  • d.

    de opleiding van het personeel;

  • e.

    het afmeren;

  • f.

    de locaties waar het is toegestaan om de voorziening in werking te hebben;

  • g.

    het vullen van de LNG brandstof tank.

  • 4.

    Tijdens de looptijd van de vergunning worden wijzigingen ten opzichte van de bij de aanvraag verstrekte gegevens onmiddellijk aan het college gemeld.

§ 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

  • 1. Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een woonconcentratie, tenzij wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen bepalingen.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

  • 1. Het is verboden met een zeetankschip, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, die geldt voor zones A en B.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

[vervallen]

§ 8 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

Artikel 8.1 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

1.Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen een zeetankschip en een inrichting, tenzij voordat de overslag plaatsvindt in de inrichting en aan boord van het betrokken zeetankschip wordt zorggedragen dat een

zeevaart/terminal veiligheidscontrolestaat waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan vermeld in de Ship/Shore safety check list van de ISGOTT volledig en naar waarheid is ingevuld en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken inrichting en het zeetankschip zijn ondertekend.

  • 2.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen:

  • a.

    zeetankschepen onderling tenzij de onderdelen als opgenomen in de Pre-Transfer en During Transfer Check-List van de Ship to Ship transfer Guide;

  • b.

    een zeetankschip en binnentankschip tenzij de onderdelen als opgenomen in de Zeevaart - Binnenvaart / Binnenvaarttanker veiligheidschecklijst van de ISGINTT, of;

  • c.

    binnentankschepen onderling tenzij de onderdelen als opgenomen in de Zeevaart - Binnenvaart / Binnenvaarttanker veiligheidschecklijst van de ISGINTT;

, voordat de overslag plaatsvindt, volledig en naar waarheid zijn ingevuld en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen zijn ondertekend.

  • 3.

    In de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt:

  • a.

    tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door het betrokken tankschip ter plekke ligplaats wordt ingenomen door de betrokken inrichting of tankschepen het gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid nageleefd;

  • b.

    de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof onmiddellijk gestopt als het respectievelijk voor ieder bij de overslag betrokken inrichting of het betrokken tankschip gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid niet wordt nageleefd.

  • 4.

    Tijdens overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof wordt gebruik gemaakt van een tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding indien overslag plaatsvindt tussen:

  • a.

    een zeetank- en binnentankschip en ingevolge de IBC Code of het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden, tenzij de stof in de IBC Code geen dampretour verplichting heeft en het zeetankschip technisch niet in staat is een dampretourleiding aan te sluiten;

  • b.

    zeetankschepen en ingevolge de IBC Code de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding;

  • c.

    binnentankschepen en ingevolge het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof gesloten vervoerd moet worden, of;

  • d.

    tankschepen en het overslag betreft van stoffen, als bedoeld in bijlage III.

  • 5.

    Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen onderling is verboden.

  • 6.

    Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een schip dat betrokken is bij de overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN.

  • 7.

    Het is een ieder verboden om een gevaarlijke of schadelijke stof, al dan niet gelijktijdig met schoonmaken van ladingtanks, te behandelen zonder dat onmiddellijk ingrijpen in die handelingen mogelijk is.

  • 8.

    Het is verboden om af te meren langszij een tankschip dat betrokken is bij de behandeling van een gevaarlijke stof indien daardoor meer dan twee schepen in de breedte worden afgemeerd, tenzij dit geschiedt door:

  • a.

    één enkel bevoorradingsschip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones van het tankschip, of;

  • b.

    één enkel bunkerschip.

  • 9.

    De vaste aansluitpunten voor ladingslangen van bij de overslag van een gevaarlijke stof betrokken vaartuigen worden over een zo kort mogelijke afstand op elkaar aangesloten.

  • 10.

    Het is verboden om een gevaarlijke stof:

  • a.

    over te slaan tenzij de vaste scheepsladingleiding wordt gebruikt, of;

  • b.

    uit een schip te lossen tenzij de vaste scheepslospomp wordt gebruikt.

  • 11.

    Het college kan van de in het vijfde en tiende lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

§ 9 Regeling bunkercontrolelijst

Artikel 9.1 Bunkercontrolelijst

  • 1. Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van alle bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat direct voorafgaand aan het bunkeren de bunkercontrolelijst:

  • a. volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

  • b. is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van alle bij het bunkeren betrokken schepen.

  • 2. Aan boord van alle bij het bunkeren betrokken schepen wordt:

  • a. tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd, en;

  • b. het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd.

  • 3. De bunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van alle bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.

Artikel 9.1a Debunkercontrolelijst

  • 1. Het is verboden om een zeeschip te debunkeren, tenzij aan boord van alle bij het debunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat direct voorafgaand aan het debunkeren wordt begonnen de in bijlage VII bedoelde debunkercontrolelijst:

    • a.

      volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

    • b.

      is ondertekend door de voor het debunkeren verantwoordelijke personen van alle bij het debunkeren betrokken schepen.

  • 2. Aan boord van alle bij het debunkeren betrokken schepen wordt:

    • a.

      tijdens het debunkeren het voor ieder bij het debunkeren betrokken schip gestelde in de in bijlage VII bedoelde debunkercontrolelijst nageleefd, en:

    • b.

      het debunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het debunkeren betrokken schip gestelde in de in bijlage VII bedoelde debunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd.

  • 3. De debunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de debunkering aan boord van alle bij het debunkeren betrokken schepen gehouden.

Artikel 9.2 LNG-bunkercontrolelijst

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 6 is het verboden om een LNG-aangedreven schip te LNG-bunkeren:

  • a.

    vanuit een LNG-tankwagen, tenzij door de LNG-tankwagen en aan boord van het betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNG-bunkeren wordt begonnen de LNG-bunkercontrolelijst- tankwagen naar schip, als opgenomen in bijlage IV, ;

  • b.

    vanuit een LNG-bunkerschip, tenzij door het LNG-bunkerschip en aan boord van het betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNG-bunkeren wordt begonnen de LNG-bunkercontrolelijst - schip naar schip, als opgenomen in bijlage V, of;

  • c.

    vanuit een inrichting, tenzij door de verantwoordelijke persoon van de inrichting en aan boord van het betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNG-bunkeren wordt begonnen de LNG-bunkercontrolelijst - bunkerstation naar schip, als opgenomen in bijlage VI, ;

volledig, positief en naar waarheid is ingevuld en is ondertekend door de voor het LNG-bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het LNG-bunkeren betrokken partijen.

  • 2.

    Door de bij het LNG-bunkeren betrokken partijen, bedoeld in het eerste lid, wordt:

  • a.

    het gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst nageleefd, en;

  • b.

    het LNG-bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken partijen gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst niet wordt nageleefd.

  • 3.

    Een LNG-bunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van het LNG-bunkeren aan boord van de bij het LNG-bunkeren betrokken schepen bewaard.

Artikel 9.3 Melding bunkeren debunkeren, LNG-bunkeren of terugpompen of leegdrukken van LNG-brandstof

1.Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het

in artikel 9.1 bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van

bunkerolie tussen bunkerschepen wordt, door de schipper van het

bunkerolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

  • b.

    de soort en hoeveelheid bunkerolie die gebunkerd of overgepompt gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het bunkeren of overpompen.

  • 2.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het debunkeren van een schip wordt, door de schipper van het bunkerolie ontvangende schip, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het terugpompen zal plaatsvinden;

  • b.

    de soort en hoeveelheid bunkerolie die teruggepompt gaat worden;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het terugpompen, en;

  • d.

    de reden van het terugpompen.

  • 3.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het

in artikel 9.2 bedoelde LNG-bunkeren door een LNG-tankwagen wordt,

door de schipper van het LNG-aangedreven schip, aan de

havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het LNG-bunkeren zal plaatsvinden;

  • b.

    de hoeveelheid LNG die gebunkerd gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het LNG-bunkeren.

  • 4.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen of het leegdrukken van LNG-brandstof, van een LNGaangedreven schip naar een LNG-tankwagen inrichting of LNG-bunkerschip wordt, door de schipper, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het terugpompen of leegdrukken zal plaatsvinden;

  • b.

    de hoeveelheid LNG die gepompt of leeggedrukt gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het overpompen of leegdrukken.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste, tweede, derde en vierde lid gestelde ontheffing verlenen.

  • 6.

    De melding bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

§ 10 Schoonmaken van tankschepen en het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen

Artikel 10.1 Schoon- of droogmaken van tanks van tankschepen

  • 1. Het is een tankschip verboden de stoffen genoemd in bijlage III schoon te maken, tenzij dit gesloten geschiedt.

  • 2. Het is verboden om tijdens de vaart door de haven tanks van een tankschip schoon te maken van gevaarlijke stoffen, tenzij dit gesloten geschiedt en het tankschip daartoe is ingericht.

  • 3. Het is verboden om tanks van een tankschip dat vloeibare gassen vervoert schoon te maken, tenzij het schip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het uitvoeren van het schoonmaken en deze inrichting de restanten van de vloeibare gassen in ontvangst neemt.

  • 4. Het college kan regels stellen omtrent het beperken of verbieden van schoonmaken als bedoeld in deze paragraaf indien de atmosferische omstandigheden zodanig zijn dat door het vrijkomen van de betrokken stoffen in die omstandigheden gevaar, schade, stankhinder of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 10.2 Schoon- en droogmaken van tanks van zeetankschepen

  • 1. Tijdens het wassen met ruwe olie van tanks van een zeetankschip mogen binnen de ladingzone van het tankschip ten hoogste twee binnentankschepen langszij afmeren die ten minste voldoen aan de eisen die het ADN stelt aan een binnenschip van het type N.

  • 2. Het is verboden om tijdens het schoonmaken, anders dan wassen met ruwe olie, van tanks van een zeetankschip, die vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of laatstelijk hebben bevat, ligplaats langszij het zeetankschip in te nemen, tenzij dit geschiedt:

  • a. door een schip dat waswater als gevolg van een voorwas of ladingresiduen als bedoeld in Marpol Annex II overneemt, of;

  • b. door ten hoogste twee tankschepen indien het schoonmaken, bedoeld in artikel 4.4, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, gesloten plaatsvindt.

  • 3. Het is verboden om na afloop van het gesloten schoonmaken de tanks van het zeetankschip te openen, indien de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde tankschepen langszij liggen, tenzij de tanks restanten bevatten van gevaarlijke stoffen:

  • a. die tevens brandbaar zijn en de tankatmosfeer zich onder twintig procent van de onderste explosiegrens bevindt, of;

  • b. die tevens giftig zijn en de tankatmosfeer zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt.

  • 4. Het is verboden de tanks van een zeetankschip schoon te maken indien die tanks resten van stoffen bevatten, die krachtens de IBC Code op dat schip vervoerd moeten worden in een tank met een aansluiting voor een dampbalansleiding.

  • 5. Het in het vierde lid gestelde verbod geldt niet indien:

  • a. de tanks van het tankschip gesloten worden schoongemaakt en tijdens het schoonmaken geen gas of damp naar de buitenlucht uittreedt anders dan kortstondig bij aanvang van het droogmaken van de ruimten, of;

  • b. het tankschip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het bevoegd gezag verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het uitvoeren van het schoonmaken en die de van de schoonmaakwerkzaamheden afkomstige dampen in ontvangst neemt.

Artikel 10.2a Melding schoon- en droogmaken van tanks van zeetankschepen

  • 1. Voor aanvang van het in artikel 10.2, eerste en derde lid, bedoelde schoonmaken worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam van het schip;

  • b. de nationaliteit en thuishaven van het schip;

  • c. de agent, reder of bevrachter van het schip;

  • d. de datum en het tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken;

  • e. de ligplaats gedurende wassen of schoonmaken;

  • f. de ruimten van het schip die worden gewassen of schoongemaakt;

  • g. de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat, en;

  • h. de methode van wassen of schoonmaken die wordt toegepast.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3. Het tijdstip van aanvang van een volgens Marpol Annex II verplichte voorwas wordt ten minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de havenmeester gemeld.

Artikel 10.2b Schoon- of droogmaken van binnentankschepen

  • 1. Het is verboden om tanks van een binnentankschip schoon of droog te maken tenzij dit geschiedt op een daartoe door de havenmeester toegelaten plaats.

  • 2. Het is verboden om ruimten van een binnentankschip schoon te maken indien die ruimten resten van stoffen, zoals genoemd in het ADN, voorschrift 7.2.3.7.1, bevatten.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid genoemde verbod is niet van toepassing indien dit gesloten geschiedt.

  • 4. Het college kan van de in het eerste of tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 10.2c Melding schoon- en droogmaken van tanks van binnentankschepen

  • 1. Voor aanvang van het in artikel 10.2b, eerste lid, bedoelde schoon- of droogmaken worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam van het schip;

  • b. de ligplaats gedurende schoon- of droogmaken;

  • c. de ruimten van het schip die worden schoon- of drooggemaakt;

  • d. de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat, en;

  • e. de methode die wordt toegepast.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 10.3 Schoonmaakschepen en ontvangstvoorzieningen

  • 1. Indien het schoonmaken van een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen bevat geschiedt door een schoonmaakschip worden afvalstoffen aan boord van het schoonmaakschip genomen.

  • 2. Het is verboden om aan boord van het schoonmaakschip in de ladingtanks of -ruimen andere stoffen te hebben dan afvalstoffen.

  • 3. Water dat is verontreinigd met afvalstoffen en wordt gebruikt voor het schoonmaken door een schoonmaakschip wordt betrokken van een daartoe ingerichte voorraadtank van het schoonmaakschip.

  • 4. Hergebruikt water uit en via de voorraadtank, bedoeld in het derde lid, wordt gezuiverd door een doelmatige filterinstallatie.

  • 5. Ruimten van het schoonmaakschip waarin afvalstoffen worden vervoerd zijn met nummer aangegeven op een algemeen of capaciteitsplan. Een afschrift van dit plan bevindt zich aan boord van het schoonmaakschip.

  • 6. De constructie van tanks van het schoonmaakschip waarin vloeibare afvalstoffen worden vervoerd is zodanig dat de inhoud van de tanks eenvoudig gemeten en gemonsterd kan worden.

  • 7. Aan boord van een schoonmaakschip of een ontvangstvoorziening genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen.

  • 8. De formulieren, bedoeld in het zevende lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen, conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend.

  • 9. De exploitant van het schoonmaakschip of de ontvangstvoorziening zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.

  • 10. Tenzij bij of krachtens de Wet milieubeheer anders is bepaald, geeft de exploitant de in ontvangst genomen afvalstoffen binnen 30 dagen af aan een bedrijf dat beschikt over een toereikende vergunning voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen.

  • 11. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 10.4 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

  • 1. Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam van het schoonmaakschip;

  • b. de naam of het nummer van het schip waarvan de ruimten worden schoongemaakt;

  • c. de ligplaats waar het schoonmaken plaatsvindt;

  • d. de chemische of technische naam van de stof of stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat en welke ruimten het betreft, en;

  • e. de datum en het tijdstip van aanvang van het schoonmaken en de verwachte duur.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 10.5 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

  • 1. Ten minste 24 uur voordat afvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. aan welk aangewezen bedrijf wordt de afvalstof afgegeven, en;

  • b. welke afvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

Artikel 10.6 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1. Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a. de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

  • b. geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

  • c. de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

  • d. de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

  • e. het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;

  • f. melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

  • g. de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

  • h. het afleveren van de ontvangen stoffen.

  • 3. Een aanwijzing wordt voor maximaal 5 jaar verleend.

Artikel 10.7 Aanvraag van een aanwijzing

Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 10.6, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

  • b.

    een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

  • c.

    de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen;

  • d.

    de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan;

  • e.

    de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft, en;

  • f.

    de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

§ 11 Dienstverlening

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 11.1.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Meetbrievenwet 1981.

Artikel 11.1.2 Keuring van schepen

  • 1. Indien een schip voldoet aan het bepaalde in paragraaf 12 wordt door een door de Minister van Infrastructuur en Milieu erkende instelling of persoon voor het keuren van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd.

  • 2. Een verklaring van deugdelijkheid verliest zijn geldigheid, indien:

  • a. de inrichting van het schip wordt gewijzigd, of;

  • b. wegens de staat waarin het schip verkeert, gebruik niet langer verantwoord is.

Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning

  • 1.

    De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning:

  • a.

    gebruikt een schip dat voldoet aan de op grond van artikel 11.1.2, eerste lid, voor de betreffende categorie gestelde eisen en dat is voorzien van:

  • 1°.

    een verklaring van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 11.1.2, eerste lid, of;

  • 2°.

    een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en;

  • b.

    is in het bezit van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.

  • 2.

    De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning, die een petroleumhaven bevaart, gebruikt een schip dat tevens voldoet aan het gestelde in artikel 5.9.

  • 3.

    De houder houdt de verklaring van deugdelijkheid, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

  • 4.

    Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning betreft, kan het college van het in het eerste lid, onderdeel a, en onderdeel b, voor zover het betreft het in bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit, bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen

Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen

  • 1. Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip:

  • a. met een lengte van meer dan 75 meter, of;

  • b. met een lengte van 75 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stoffen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip op de betreffende meerplaats, aan boord zijn;

  • b. wordt gehandeld door een bootman die aangesloten is bij een erkende bootliedenorganisatie;

  • c. het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen, of;

  • d. de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman als bedoeld in onderdeel b.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen aan de exploitant welke een veerverbinding onderhoudt, indien:

  • a. op grond van een dienstregeling vastgesteld door de exploitant minimaal één keer in de 48 uur door een roll-on-roll-offschip Rotterdam wordt aangedaan;

  • b. roll-on-roll-offschepen op de vaste ligplaatsen van de exploitant worden afgemeerd binnen een vaste afmeerconfiguratie, en; c. wordt gehandeld in overeenstemming met een door het college vastgestelde ferry mooring safety procedure.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.6 kan de ontheffing bedoeld in het derde lid voor de duur van maximaal vijf jaar worden verleend.

Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman

  • 1.

    Het beroep van bootman mag uitsluitend worden uitgeoefend door degene die:

  • a.

    de opleiding Bootman, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg heeft afgesloten, of;

  • b.

    in de afgelopen zeven aansluitende kalenderjaren ten minste vier jaar ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens binnen de Europese Unie, en degene:

  • 1°.

    in een haven die met de Rotterdamse havensituatie te vergelijken is, ervaring heeft met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater;

  • 2°.

    de Nederlandse taal voldoende machtig is, en;

  • 3°.

    naar het oordeel van de erkende bootliedenorganisatie waar hij te werk gesteld wordt of werkzaam is, een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden zeker is gesteld, en;

is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie als bedoeld in artikel 11.2.3.

  • 2.

    De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, als bedoeld in artikel 11.2.3, onder e.

  • 3.

    De bootman toont het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.2.3, onder e, op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie

Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:

  • a.

    voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat;

  • b.

    beschikt over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld;

  • c.

    aantoont dat regelmatig overleg plaatsvindt met nautische dienstverleners in de haven omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren;

  • d.

    aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en;

  • e.

    aan de bootlieden een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:

  • 1°.

    de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman;

  • 2°.

    met goed gevolg de opleiding Bootman behaalt als bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid, onder a, met vermelding van datum van diplomaverstrekking, en;

  • 3°.

    de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.

Afdeling 3 Personenvervoer over water

Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied

De artikelen 11.3.2, 11.3.3 en 11.3.4 zijn van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.

Artikel 11.3.2 Communicatievaren

Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.

Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers

  • 1. Het in- en ontschepen van passagiers vindt plaats op:

  • a. plaatsen die in goede staat verkeren;

  • b. geschikt zijn voor het in- en ontschepen van personen, en;

  • c. die voldoende zijn verlicht.

  • 2. Het is verboden om passagiers te ontschepen indien geen toestemming is verleend door de exploitant van het betreffende terrein of schip.

  • 3. Een aanlegplaats met een openbare bestemming wordt zo spoedig mogelijk vrij gemaakt indien de schipper van een ander schip kenbaar maakt deze te willen gebruiken.

Artikel 11.3.4 Bekendmaking

De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:

  • a.

    de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend;

  • b.

    de dienstregeling en de beschikbaarheid van vervoer, en;

  • c.

    de vervoersvoorwaarden.

Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen

Artikel 11.4.1 Verbod sjorren

Het is verboden om aan boord van een zeeschip containers te

sjorren, tenzij wordt gehandeld:

  • a.

    door de bemanning van het betreffende zeeschip, voor zover het een zeeschip betreft met een maximale lengte van 170 meter, of;

  • b.

    door een sjorder die in dienst is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.

Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf

Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:

  • a.

    24 uur per dag, 7 dagen per week zijn diensten aanbiedt en in staat is ten minste één zeeschip te behandelen in de door de rederij of de stuwadoor beschikbaar gestelde tijd;

  • b.

    in bezit is van een ISO 9002 certificaat of aantoont dat het daarover binnen afzienbare termijn beschikt;

  • c.

    ervoor zorgdraagt dat de onder zijn verantwoordelijkheid werkende sjorders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.3, voldoende vakbekwaam, betrouwbaar en herkenbaar zijn, en;

  • d.

    aan de sjorders een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:

  • 1°.

    de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de sjorder, en;

  • 2°.

    de naam van het sjorbedrijf waar de sjorder in dienst is.

Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders

  • 1.

    De sjorder beschikt bij indiensttreding bij een erkend sjorbedrijf over een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2.

    Het beroep van sjorder kan uitsluitend worden uitgeoefend door degene die één van de volgende opleidingen met goed gevolg heeft afgesloten:

  • a.

    Medewerker Havenoperaties, opgenomen in het CREBO onder nummer 93070, of;

  • b.

    Assistent logistiek medewerker, opgenomen in het CREBO onder de nummers 93730 of 93732.

  • 3.

    De sjorder is tijdens de sjorwerkzaamheden voorzien van het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.4.2, onder d.

  • 4.

    De sjorder toont het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.4.2, onder d, op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

§ 12 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

Artikel 12.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    aan dek: op een open, niet door opbouw of anderszins van de buitenlucht afgesloten, dek, de vloer van een schip met een open kuip daarbij inbegrepen;

  • -

    breedte: de grootste breedte, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating;

  • -

    Bwl: breedte op de waterlijn, de grootste breedte van de romp, gemeten op de buitenkant van de spanten, op of onder het vlak van de grootste inzinking;

  • -

    lengte van een schip: grootste lengte van de romp, roer en boegspriet niet inbegrepen;

  • -

    Lwl: lengte op de waterlijn op het vlak van de grootste inzinking;

  • -

    veiligheidsafstand: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt, waar het schip niet meer als waterdicht wordt beschouwd;

  • -

    vlak van de grootste inzinking: vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootste toegelaten inzinking waarbij het schip mag varen;

  • -

    vrijboord: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt van het gangboord, of bij ontbreken van een gangboord, het laagste punt van het vaste boord;

  • -

    zone 2: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87/EG;

  • -

    zone 3: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn 2006/87/EG.

Artikel 12.2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op een schip:

  • a. dat wordt gebruikt bij het uitoefenen van het beroep van bootman of voor het communicatievaren of;

  • b. waarvoor ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit geen certificaat van onderzoek is vereist en waarmee twaalf of minder personen, buiten de bemanning, worden vervoerd.

  • 2. De artikelen 12.20, 12.21, 12.22 en 12.23 zijn uitsluitend van toepassing op schepen

    voor personenvervoer met dien verstande dat onder 'personen' niet wordt verstaan bemanning.

  • 3. In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde zijn op:

  • a. schepen, die in het bezit zijn van een certificaat van onderzoek, als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, uitsluitend de artikelen 12.9, tweede lid, en 12.22, vierde lid, van toepassing;

  • b. op werkboten die alleen worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen of op open boten voor het vervoer van personen over korte afstand tussen wal en schip de artikelen 12.9, eerste lid, onder e, en 12.20, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 12.3 Scheepsromp

  • 1. De scheepsromp is bestand tegen alle belastingen die onder normale omstandigheden op de romp worden uitgeoefend.

  • 2. De waterinlaten en -uitlaten, alsmede de daarop aansluitende pijpleidingen, zijn zo uitgevoerd dat elk ongewenst binnendringen van water in het schip onmogelijk is.

  • 3. De lengte van een schip bestemd voor de passagiersvaart, bedraagt ten minste zeven meter en de breedte ten minste twee meter.

Artikel 12.4 Schotten

De motor:

  • a.

    is geplaatst in een aparte ruimte, die door middel van een brandvertragend schot van de accommodatie is gescheiden, of;

  • b.

    is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting, waarvan het brandvertragend effect ten minste 1 uur is.

Artikel 12.5 Lenssysteem

  • 1. Het schip beschikt over een lenspomp die voor direct gebruik gereed is.

  • 2. Bij een scheepslengte van minder dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 38 mm.

  • 3. Bij een scheepslengte van meer dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting ten minste 50 mm of worden twee lenspompen gebruikt met een aansluiting van elk ten minste 38 mm.

  • 4. Elke waterdichte afdeling die tijdens de vaart gewoonlijk niet luchtdicht is afgesloten, kan afzonderlijk worden gelensd.

  • 5. Een bilge-alarm waarschuwt tijdig wanneer zich vloeistof in de bilge of op de bodem bevindt in ruimten waar dit invloed van betekenis heeft op de stabiliteit.

Artikel 12.6 Ankergerei

  • 1. Het schip beschikt over een anker dat voor direct gebruik gereed is.

  • 2. Het anker:

  • a. heeft voldoende houdkracht;

  • b. heeft op schepen korter dan 12 meter een gewicht van ten minste 20 kg en op schepen langer dan 12 meter, een gewicht van ten minste 25 kg, en;

  • c. is voorzien van een ankertros met een lengte van ten minste driemaal de diepte van het desbetreffende vaarwater en is van voldoende breeksterkte voor het betrokken schip.

  • 3. Een anker mag worden vervangen door twee ankers die gezamenlijk ten minste het in het tweede lid, onder b, genoemde gewicht hebben.

Artikel 12.7 Reddingmiddelen

  • 1. Het schip beschikt ten minste over één reddingboei met een lijn van ten minste 20 m die voor onmiddellijk gebruik gereed is.

  • 2. Voor alle opvarenden zijn individuele of collectieve reddingmiddelen aan boord.

  • 3. Drijvende zitkussens worden als reddingmiddelen beschouwd indien deze:

  • a. een draagvermogen in zoetwater van ten minste 7,5 kg hebben;

  • b. bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50 graden Celsius;

  • c. van een grijplijn zijn voorzien, en;

  • d. niet aan het schip zijn bevestigd.

Artikel 12.8 Blusmiddelen

In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.

Artikel 12.9 Overige uitrusting

  • 1. Aan boord is ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig:

  • a. een bootshaak;

  • b. een verbanddoos, met voldoende verbandmiddelen om in noodgevallen eerste hulp te kunnen verlenen;

  • c. voldoende trossen voor meren en slepen, alsmede een voorziening waaraan een sleeptros bevestigd kan worden om gesleept te worden;

  • d. een goed functionerende, voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde scheepshoorn, die geschikt is voor het geven van de voorgeschreven geluidsseinen;

  • e. een goed werkende marifoon die is voorzien van de lokale marifoonblokkanalen, kanalen 10 en 11 en de brugkanalen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is aan boord van:

  • a. werkboten die worden gebruikt bij het vastmaken van schepen een marifoon met de kanalen 41 tot en met 45 aanwezig;

  • b. boten waarmee een tros van een schip naar een meerpaal of -boei wordt gesleept, een inrichting aanwezig waarmee de schipper de gesleepte tros onder alle omstandigheden kan loslaten, wanneer de boot scheef of onder water getrokken dreigt te worden.

  • 3. Tijdens de vaart wordt een goed functionerende radarreflector gevoerd, tenzij dit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van een schip, ter beoordeling van de bootman, als hinderlijk wordt ervaren.

Artikel 12.10 Stabiliteit en drijfvermogen

  • 1. Het schip is voldoende stabiel indien het de volgende stabiliteitsproef met goed gevolg doorstaat:

  • a. het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen wordt zodanig naar de zijde van het schip verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3,75 personen of 285 kg/m2 wordt verkregen;

  • b. bij deze proef mag de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7° bedragen, waarbij de hellingshoek wordt bepaald met behulp van een clinometer;

  • c. na de proef bedoeld in onderdeel b, mogen het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Bwl + 20 cm en 0,05 Bwl + 10 cm, en;

  • d. deze proef moet worden gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks.

  • 2. Het schip heeft na vollopen voldoende reservedrijfvermogen.

  • 3. Indien redelijkerwijs niet kan worden voorzien in voldoende reservedrijfvermogen, zijn naar het oordeel van de havenmeester afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat water aan boord komt. In dat geval bevindt zich tijdens de vaart geen vrije vloeistof in het schip.

Artikel 12.11 Veiligheidsafstand en inzinkingsmerken

  • 1. De veiligheidsafstand bedraagt in zone 3 ten minste 50 cm.

  • 2. De veiligheidsafstand bedraagt in zone 2 ten minste 80 cm.

  • 3. Kleinere afstanden zijn toegestaan, wanneer de bedrijfsvoering dit vereist en de aard van het vaartuig dit toelaat met handhaving van het veiligheidsniveau.

  • 4. Voor schepen die goederen mogen vervoeren, is het vlak van de grootste inzinking aangegeven door één paar duidelijk zichtbare en onuitwisbare inzinkingsmerken, ongeveer midscheeps.

Artikel 12.12 Brandstofvoorziening

  • 1. Het is verboden brandstof te gebruiken of aan boord te hebben met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius.

  • 2. De brandstoftank bevindt zich buiten het voor passagiers bestemde gedeelte en is voorzien van een vanaf dek afsluitbare snelafsluiter van de brandstoftoevoer.

  • 3. Peilglazen van de brandstoftanks staan met de bovenzijde in verbinding met de tank, zodat de brandstof daarin kan terugvloeien.

  • 4. De vulopening en de ontluchting van de brandstoftank bevinden zich aan dek.

  • 5. De voor de verbranding noodzakelijke luchttoevoer is gewaarborgd.

Artikel 12.13 Installaties

  • 1. Installaties voor verwarming, koken of koeling zijn beveiligd tegen oververhitting en omvallen.

  • 2. De installaties zijn voorzien van een thermisch beveiligde brandstofafsluiter.

Artikel 12.14 Stuurinrichting en bedieningsorganen

  • 1. Het schip is voorzien van een betrouwbaar werkende stuurinrichting, die een goede bestuurbaarheid garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik waarvoor het schip is bestemd.

  • 2. De functies van de bedieningsorganen zijn duidelijk aangegeven.

  • 3. Indien een stuurmachine aanwezig is, is deze sterk genoeg om de krachten op het roer te kunnen opvangen.

  • 4. De voortstuwingsinstallatie kan op betrouwbare wijze aangezet, gestopt en van vooruit op achteruit en andersom gezet worden.

  • 5. Een alarmvoorziening is aangebracht voor koelwatertemperatuur, smeeroliedruk en laadstroom.

  • 6. De stand van het roer is vanaf de stuurstelling duidelijk zichtbaar; indien dit niet het geval is, is een roerstandaanwijzer bij de stuurstelling aangebracht.

Artikel 12.15 Voldoende uitzicht

Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart.

Artikel 12.16 Motoren

  • 1. De voortstuwingsinstallatie is zodanig ingericht en opgesteld, dat zij voldoende toegankelijk is voor de bediening en het onderhoud.

  • 2. Bewegende delen en hete oppervlakken van motoren of stoomketels, en hun toebehoren, zijn voorzien van beschermende voorzieningen.

Artikel 12.17 Uitlaatgassenleiding

  • 1. Uitlaatgassenleidingen die door de verblijven of het stuurhuis gaan, zijn in die ruimten voorzien van een voldoende gasdichte ommanteling.

  • 2. Uitlaatgassen worden volledig naar buitenboord afgevoerd.

  • 3. Binnendringen van de uitlaatgassen in de ruimten van het schip wordt door doelmatige maatregelen verhinderd.

  • 4. Uitlaatgassenleidingen zijn afdoende gekoeld of warmte-isolerend bekleed.

Artikel 12.18 Elektrische installaties

  • 1. Accumulatoren zijn afgedekt en zo geplaatst, dat zij toegankelijk zijn en niet kunnen verschuiven tengevolge van de scheepsbewegingen.

  • 2. Accumulatoren zijn niet opgesteld in het stuurhuis of verblijven dan wel op plaatsen waar zij aan overmatige hitte, extreme koude dan wel regen- of buiswater zijn blootgesteld.

  • 3. Gesloten ruimten, kasten en kisten waarin accumulatoren zijn opgesteld, worden doelmatig geventileerd.

Artikel 12.19 Vloeibaargasinstallatie

Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden.

Aanvullende voorzieningen voor personenvervoer

Artikel 12.20 Aantal personen

  • 1. Het ten hoogste toegestane aantal personen aan boord van het schip wordt zodanig vastgesteld, dat aan het bepaalde van deze paragraaf met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.

  • 2. Er is voor elke opvarende een zitplaats, die een breedte heeft van ten minste 40 cm.

  • 3. Het maximum aantal toelaatbare personen is op het schip op een in het oog springende plaats duidelijk leesbaar aangegeven.

  • 4. Indien het schip bestemd is of gebezigd wordt om zaken, niet zijnde handbagage, mede te vervoeren of te vervoeren, is het schip daartoe in het bijzonder ingericht.

Artikel 12.21 Vluchtruimte

  • 1. Er is een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor personen bestemde gedeelte van het schip aanwezig.

  • 2. De breedte van het middenpad bedraagt ten minste 45 cm.

  • 3. Indien het schip een opbouw heeft, is zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde of aan beide zijden van het voor personen bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van ten minste 70 cm aanwezig.

  • 4. Eén van de uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van ten minste 60 cm breed en ten minste 80 cm hoog.

Artikel 12.22 Verschansing en in- en ontschepingsvoorzieningen

  • 1. Waar personen mogen komen, is op het schip een verschansing van ten minste 90 cm hoogte aangebracht.

  • 2. Openingen voor embarkeren of debarkeren zijn overeenkomstig het eerste lid beveiligd.

  • 3. Loopplanken zijn ten minste 60 cm breed en voorzien van reling van ten minste 90 cm hoogte.

  • 4. Schepen bestemd voor het vervoer van personen, met het oogmerk deze af te zetten varend of liggend langszij een ander schip mogen, in plaats van de verschansing, bedoeld in het eerste lid, zijn voorzien van andere beveiliging van een gelijk veiligheidsniveau die geschikt is voor dit doel.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde schepen zijn zodanig ingericht en uitgerust dat personen onder alle omstandigheden op veilige wijze kunnen overstappen van of naar een ander vaartuig.

Artikel 12.23 Deuren

  • 1.

    Deuren, met uitzondering van hutdeuren, voor ruimten die zijn bestemd voor personen gaan naar buiten open of zijn als schuifdeuren uitgevoerd.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde deuren kunnen tijdens de vaart niet door onbevoegden worden afgesloten of vergrendeld.

§ 13 Schone motoren binnenschepen

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfsmatig vervoer:

  • 1°.

    vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep; of

  • 2°.

    vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming;

  • b.

    binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer.

Artikel 13.2 Verbod voor binnenschepen in de haven

  • 1.

    Het is vanaf 1 januari 2025 verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming.

§ 14 Handhaving

Artikel 14.1 Aanwijzingen

  • 1. Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in, of in de omgeving van de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 14.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen werkzaam bij de Divisie Havenmeester Rotterdam van het Havenbedrijf Rotterdam N.V., voor zover deze personen zijn voorzien van een akte van opsporingsbevoegdheid.

  • 2. Voor zover het betreft de wateren in beheer bij het Stadsontwikkeling Rotterdam, zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de medewerkers van de afdeling Vastgoedbeheer van het Stadsontwikkeling Rotterdam.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 1.9 en 11.2.2, tweede lid, worden aangewezen de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering van de de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie.

  • 4. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 14.4 Betreden van woonruimten

Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.

§ 15 Wijzigingen in andere verordeningen

Artikel 15.1 Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008

In artikel 5.3.1, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 wordt “Havenverordening Rotterdam 2004” vervangen door: Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.

Artikel 15.2 Wijziging Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010

In artikel 1, onder a, van de Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 wordt de tekst “haven, bedoeld in artikel 1.1, onder j, van de Havenverordening Rotterdam 2004,” vervangen door: haven, bedoeld in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.

§ 16 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16.1 Intrekking oude verordening

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • -

    Havenverordening Rotterdam 2004;

  • -

    Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007;

  • -

    Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer;

  • -

    Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen;

  • -

    Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.;

  • -

    Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004, nummer 172;

  • -

    Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004, Gemeenteblad 2008, nummer 154.

Artikel 16.2 Overgangsrecht

  • 1. Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens een van de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van een van de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 16.3 Inwerkingtreding

Deze verordening wordt gepubliceerd in het gemeenteblad en treedt in werking op een nader door het college te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 16.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR 2010".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 januari 2010.

De griffier, De voorzitter,

A.C. de Bondt, plv. A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 12 februari 2010 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)

Bijlagen Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

Bijlage I: Zoneringsregeling

De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele, overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Rotterdam wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.

Bijlage II: [Vervallen].

Bijlage III: Stoffen als bedoeld in de artikelen 8.1 en 10.1

Bijlage I als bedoeld in artikelen 7.1 en 7.2 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

IMDG Klasse

Zone A: Zeeschepen en binnenschepen

0-100 m tot woonconcentratie

Zone B: Zeeschepen

100-300 m tot woonconcentratie

Zone C: Zeeschepen

300-500 m tot woonconcentratie

Zone D: Zeeschepen

500-1500 m tot woonconcentratie

Buitenzone Zeeschepen

Min. 1500 m tot woonconcentratie

1.1>1.6

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1.5: >125 kg

Klasse 1.3, 1.4 (uitgezonderd 1.4S): > 500 kg

Klasse 1.4S: > 1000 kg

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >500 kg

Klasse 1.3, 1.4 > 30.000 kg

Verboden voor:

Totale hoeveelheid:

Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >30.000 kg

Klasse 1.3, 1.4 > 120.000 kg

Onbeperkt

Onbeperkt

2.1

Verboden voor:

totale hoeveelheid klasse 2.1 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >13.000 kg voor de VN nummers: 1032, 1036, 1041, 1061, 1063, 1083, 1085, 1087, 1912

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

2.2

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

2.3

Verboden

Verboden voor de VN nummers:

1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676

Onbeperkt voor de VN nummers:

1008, 1016, 1023, 1045, 1071, 1612, 1660, 1859, 1911, 1953, 1955, 2190, 2198, 2417, 2451, 2600, 3303, 3304, 3305, 3306

Resterende VN nummers van de klasse 2.3 zijn verboden in een verpakking met een lading >13000 kg.

Verboden in verpakking met een lading >1300 kg voor de VN nummers:

1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082, 2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676

Verboden met meer dan 10 tankcontainers (per stuk >13.000 kg) aan boord met VN nummer 1017, 1067 of 1082

Verboden met meer dan 5 tankcontainers met VN nummer 1017, 1067 of 1082 indien met deze containers laad- en/of loshandelingen worden verricht.

Onbeperkt

3

Verboden voor de VN nummers:

2478, 2481, 2486

Verboden voor:

totale hoeveelheid klasse 3 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers:

2478, 2481, 2486

Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers:

2478, 2481, 2486

Onbeperkt

Onbeperkt

4.1>4.3

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

5.1

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

5.2

Verboden voor:

totale hoeveelheid klasse 5.2 > 10.000 kg

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

6.1

Verboden voor de VN nummers:

1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482

Verboden voor:

totale hoeveelheid klasse 6.1 >10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers:

1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480, 2482

Verboden in tankcontainers met een lading >13.000 kg voor de VN nummers:

1092, 1238, 1239, 1889, 2334, 2477, 2482

Onbeperkt

Onbeperkt

6.2

Valt onder het besluit GGO en voedsel- en warenwetgeving

7

Verboden voor de VN nummers:

2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet

Verboden voor de VN nummers:

2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet

Valt onder de kernenergiewet

8

Verboden voor de VN nummers:

1052, 1744, 1786, 1790

Verboden voor:

totale hoeveelheid klasse 8 > 10.000 kg

Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor de VN nummers:

1052, 1744, 1786, 1790

Verboden in verpakking met een lading >13000 kg voor de VN nummers:

1052, 1744, 1786, 1790

Onbeperkt

Onbeperkt

9

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Onbeperkt

Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten beschouwing gelaten. De totale hoeveelheden van klasse 1 mogen de hoeveelheden zoals genoemd in de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen niet worden overschreden.

BIJLAGE III als bedoeld in artikel 10.1, eerste lid, van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

De in artikel 10.1, eerste lidvan de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 bedoelde stoffen zijn:

Stofnaam V.N.-nummer

  • -

    benzeen 1114

  • -

    benzeenhoudende mengsels meerdere V.N.- nummers

met meer dan 10% benzeen mogelijk

  • -

    ethylacrylaat 1917

  • -

    formaldehyde solution 1198 of 2209

  • -

    iso-butylacrylaat 2527

  • -

    iso-butyraldehyde 2045

  • -

    iso-propylamine 1221

  • -

    methylacrylaat 1919

  • -

    n-butylacrylaat 2348

  • -

    n-butyraldehyde 1129

  • -

    propylene oxide 1280

  • -

    styrene 2055

  • -

    terpentijn 1299

Bijlage IV LNG Bunker Checklist – Truck to Ship

I. PART A: Pre Operations Checklist

(This part should be completed before actual bunker operations start)

Date and time: _________________________________________________

Designated LNG bunker location: _________________________________________________

LNG receiving ship: _________________________________________________

LNG supplying tank truck: _________________________________________________

Check

Ship

LNG

Truck

Terminal

Code

Remarks

1

Local authorities have granted permission for LNG transfer operations for the specific location and time.

P

2

The terminal has granted permission for LNG transfer operations for the specific location and time.

P

3

Local authorities have been notified of the start of LNG bunker operations as per local regulations.

Time notified: ________ hrs

4

The terminal has been notified of the start of LNG bunker operations as per terminal regulations.

Time notified: ________ hrs

5

Local authorities requirements are being observed.

e.g. Port Bye Law.

6

Local terminal requirements are being observed.

e.g. Terminal regulations

7

The bunker location is accessible for the LNG supplying tank truck and the total truck weight does not exceed the maximum permitted load of the quay or jetty.

8

The bunker location is sufficiently illuminated.

A

9

All LNG transfer and gas detection equipment is certified, in good condition and appropriate for the service intended.

A

10

The procedures for bunkering, cooling down and purging operations have been agreed upon by ship and truck.

A

11

The LNG transfer exclusion zone has been agreed and designated.

A

Exclusion zone:

_______________ mtr / ft

IAPH recommended minimum distance:25 mtr / 82 ft

12

Regulations with regards to ignition sources can be observed. These include but are not limited to smoking restrictions and regulations with regards to naked light, mobile phones, pagers, VHF and UHF equipment, radar and AIS equipment.

A

13

All mandatory ship fire fighting equipment is ready for immediate use.

14

All mandatory truck fire fighting equipment is ready for immediate use.

15

All mandatory terminal fighting equipment is ready for immediate use.

I. PART B: Pre Transfer Checklist

(This part should be completed before actual transfer operations start)

Check

Ship

LNG

Truck

Terminal

Code

Remarks

16

Present weather and wave conditions are within the agreed limits.

A R

17

The LNG receiving ship is securely moored. Regulations with regards to mooring arrangements are observed. Sufficient fendering is in place.

R

18

There is a safe means of access between the ship and shore.

R

19

The ship and truck are able to move under their own power in a safe and non obstructed direction.

R

20

Adequate supervision of the bunker operation is in place both on the ship and at the LNG tank truck and an effective watch is being kept at all time.

21

An effective means of communication between the responsible operators and supervisors at the ship and truck has been established and tested. The communication language has been agreed upon.

A R

VHF / UHF Channel: ____

Language:

______________________

Primary System:

______________________

Backup System:

______________________

22

Emergency signal and the shutdown procedures have been agreed upon, tested, and explained to personnel involved.

A

Emergency Stop Signal:

______________________

23

The predetermined LNG transfer exclusion zone has been established. Appropriate signs mark this area.

A

24

The LNG transfer exclusion zone is free of unauthorized persons, objects and ignition sources

R

25

External doors, portholes and accommodation ventilation inlets are closed as per operation manual.

R

At no time they should be locked

26

The gas detection equipment has been operational tested and found to be in good working order.

27

Material Safety Data Sheets (MSDS) for the LNG product are available.

A

28

Regulations with regards to ignition sources are observed. These include but are not limited to smoking restrictions and regulations with regards to naked light, mobile phones, pagers, VHF and UHF equipment, radar and AIS equipment.

R

29

Appropriate and sufficient suitable protective clothing and equipment is ready for immediate use.

30

Personnel involved in the connection and disconnection of the bunker hoses and personnel in the direct vicinity of these operations make use of sufficient and appropriate protective clothing and equipment.

31

Hand torches (flashlights) are of an approved explosion proof type.

32

The water spray system has been tested and is ready for immediate use.

If applicable.

33

Spill containment arrangements are of an appropriate volume, in position, and empty.

34

Hull protection system is in place

If applicable.

35

Bunker pumps and compressors are in good working order.

A

If applicable.

36

All remote control valves are well maintained and in good working order.

37

Bunker system gauges, high level alarms and high pressure alarms are operational, correctly set and in good working order.

38

The ship’s bunker tanks are protected against inadvertent overfilling at all times, tank content is constantly monitored and alarms are correctly set.

R

Intervals not exceeding

___________ minutes

39

All safety and control devices on the LNG installations are checked, tested and found to be in good working order.

40

Boil off and pressure control equipment is operational and in good working order.

41

Both on the ship and at the tank truck the ESD’s, automatic valves or similar devices have been tested, have found to be in good working order, and are ready for use.

The closing rates of the ESD’s have been exchanged.

A

ESD Ship:

____________ seconds

42

Initial LNG bunker line up has been checked. Unused connections are closed, blanked and fully bolted

43

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds are in good condition, properly rigged, supported, properly connected, leak tested and certified for the LNG transfer.

44

Dry break away couplings in the LNG bunker connections are in place, visual inspected for functioning and found to be in a good working order.

A

45

The LNG bunker connection between the ship and the LNG bunker truck has adequate electrical insulating means in place.

46

The tank truck is electrically grounded and the wheels are chocked.

47

The tank truck engine is off during the connection, purging and disconnection of the LNG bunker hoses.

48

The tank truck engine is switched off during transfer.

Unless the truck engine is required for transfer of LNG.

49

The ship’s emergency fire control plans are located externally.

Location:

______________________

50

An International Shore Connection has been provided.

51

The LNG specifications have been agreed upon by ship and truck.

A

e.g. quality, temperature and density of the LNG.

52

Port authorities have been informed that bunker transfer operations are commencing and have been requested to inform other vessels in the vicinity

I. PART C: LNG Transfer Data

(This part should be completed before actual transfer operations start)

Agreed starting temperatures and pressures

LNG receiving ship

LNG supplying truck

LNG tank start temperature:

C / F

LNG tank start pressure:

bar / psi

(abs)

Agreed bunker operations

Note the agreed Physical Quantity Unit (PQU): m3 Tonnes _____________

Tank 1

Tank 2

Agreed quantity to be transferred:

PQU

Starting pressure:

bar / psi

(abs)

Starting rate:

PQU

per hour

Max transfer rate:

PQU

per hour

Topping of rate:

PQU

per hour

Max pressure at manifold:

bar / psi

(abs)

Agreed maximums and minimums

Maximum

Minimum

Maximum working pressure:

bar / psi

(abs)

Maximum and minimum pressures in the LNG bunker tanks:

bar / psi

(abs)

Maximum and minimum temperatures of the LNG:

C / F

Maximum filling limit of the LNG bunker tanks:

%

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in chapter I parts A, B and C in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______ hours.

If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.

Ship

Truck

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Record of repetitive checks

Date

Time

Initials for ship

Initials for truck

Initials for terminal

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist - Truck to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the checklist or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’) This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

II After LNG Transfer Checklist

(This part should be completed after transfer operations have been completed)

Check

Ship

LNG

Truck

Terminal

Code

Remarks

53

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds have been purged and are ready for disconnection.

A

54

Remote and manual controlled valves are closed and ready for disconnection.

A

55

After disconnection the LNG transfer safety zone has been deactivated. Appropriate signs have been removed.

A

56

Local authorities have been notified that LNG bunker operations are completed.

Time notified:

_______________ hrs

57

The terminal has been notified that LNG bunker operations have been completed.

Time notified:

_______________ hrs

58

Port authorities have been informed that bunker transfer operations have ceased and have been requested to inform other vessels in the vicinity.

59

Near misses and incidents have been reported to local authorities.

Report nr:

_______________

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in chapter II in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

Ship

Truck

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist - Truck to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the checklist or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’) This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

Bijlage V LNG Bunker Checklist – Ship to Ship als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid

I. PART A: Pre Bunker Operations Checklist

Ship’s name: __________________________

Bunker vessel name: ___________________________

Berth: __________________________

Port: ___________________________

Date of arrival: __________________________

Time of arrival: ___________________________

Check

Ship

Bunker vessel

Terminal

Code

Remarks

1

Local authorities have granted permission for LNG transfer operations for the specific location and time.

P

2

The terminal has granted permission for LNG transfer operations for the specific location and time.

P

3

Local authorities have been notified 4 hours before the start of LNG bunker operations.

Time notified: ________ hrs

4

The terminal has been notified 1 hour before the start of LNG bunker operations.

Time notified: ________ hrs

5

Local authorities requirements are being observed.

e.g. Port Bye Law.

6

Local terminal requirements are being observed.

e.g. Terminal regulations

7

The ship’s class-approved bunker plan and operations manual are available.

8

All LNG bunker hoses are certified, in good condition and appropriate for the service intended.

A

9

The ship and LNG bunker vessel have agreed upon the mooring and fendering arrangement.

A

10

The LNG bunker vessel has obtained the necessary permissions to go alongside the LNG receiving ship.

P

11

The procedures for bunker, cooling down and purging operations have been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

12

The system and method of electrical insulation has been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

13

The LNG transfer exclusion zone has been designated.

A

Exclusion zone:

_______________ mtr / ft

IAPH recommended minimum distance:25 mtr / 82 ft

14

Regulations with regards to ignition sources are observed both on the ships and on the shore. These include but are not limited to smoking restrictions and regulations with regards to naked light, mobile phones, pagers, VHF and UHF equipment, radar and AIS equipment.

A R

Radars are switched off.

Fixed radio (VHF / UHF / AIS) transceivers are on the correct power mode or are switched off.

15

Fire-fighting equipment on board of the ship is ready for immediate use.

16

Fire-fighting equipment on board of the LNG bunker vessel is ready for immediate use.

17

Vessels in the direct vicinity of the transfer location have been informed that LNG transfer operations are commencing.

I. PART B: Planned simultaneous activities

Check

Ship

Bunker vessel

Terminal

Code

Remarks

18

Planned simultaneous bunker operations are approved by the ship’s LNG bunker manual.

If applicable.

19

Planned simultaneous bunker and cargo operations are approved by the ship’s LNG bunker manual.

If applicable.

20

Local authorities have granted permission for simultaneous bunker and cargo operations during the LNG bunkering.

P

If applicable.

21

Safety procedures and mitigation measures as mentioned in the ship’s LNG bunker manual for simultaneous activities are agreed upon and are being observed by all parties involved.

A R

If applicable.

I. PART C: Pre LNG Transfer Checklist

Check

Ship

Bunker vessel

Terminal

Code

Remarks

22

Present weather and wave conditions are within the agreed limits.

A R

23

The LNG bunker vessel and the receiving ship are securely moored and mooring lines between the two ships are none wire.

R

24

Sufficient fendering is in place. The fenders have been checked and have been found in good working order.

A

Metal to metal contact is to be avoided at all times.

25

There is a safe means of access between the ship and the LNG bunker vessel.

A

26

Adequate supervision of the bunker operation by responsible officers is in place, both on the ship and at the LNG bunker vessel.

27

An effective means of communication between the officers / supervisors at the ship and LNG bunker vessel has been established and tested. The communication language has been agreed upon.

A

VHF / UHF Channel: ____

Language:

______________________

Primary System:

______________________

Backup System:

______________________

28

The emergency signals and shutdown procedures are agreed upon, tested, and explained to personnel involved.

Emergency Stop Signal:

______________________

29

The predetermined LNG transfer exclusion zone has been established. Appropriate signs mark this area.

A

30

No other ships are within LNG transfer exclusion zone.

R

31

Only authorised personnel is admitted to the LNG transfer exclusion zone.

A R

32

The LNG transfer exclusion zone is free of ignition sources.

R

33

An effective deck watch on board of the ship is established.

The deck watch pays particular attention to moorings, fenders and simultaneous activities.

34

On both the ship and bunker vessel an effective LNG bunker watch is established.

The LNG bunker watch pays particular attention to hoses, manifold, and bunker controls.

35

External doors, portholes and accommodation ventilation inlets are closed as per operation manual.

36

The gas detection equipment has been properly calibrated for natural gas. It has been tested and found to be in good working order.

37

Material Safety Data Sheets (MSDS) for the LNG product are available.

38

Smoking rooms have been nominated and smoking restrictions are being observed.

Nominated smoking room

on receiving ship:

_____________________

Nominated smoking room

on bunker vessel:

_____________________

39

Naked light regulations as defined in the operations manual are being observed in the bunker area.

40

The main radio transmitter aerials are earthed and radars are switched off or are configured as per operations manual.

41

Fixed VHF/UHF transceivers and AIS are switched off or are configured to the correct power mode as per operations manual.

42

Sufficient suitable protective clothing and equipment is ready for immediate use.

Including a self-contained breathing apparatus

43

The water spray system has been tested and is ready for immediate use.

44

All scuppers in the LNG bunker area are open. Spill containment arrangements are of an appropriate volume, in position, and empty.

R

45

Initial LNG bunker tank arrangement has been checked. Unused connections are closed, blanked and fully bolted.

46

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds are in good condition, properly rigged, supported, properly connected, and certified for the LNG transfer.

47

Re-liquefaction or boil off control equipment is found to be in good working order.

48

The vapour connections are properly connected and supported.

If applicable.

49

The LNG bunker connection between the ship and the LNG bunker vessel has adequate electrical insulating means in place.

A

50

All remote control valves are well maintained and in good working order.

51

All bunker system gauges are found to be in good working order.

52

The ship’s bunker tanks are protected against inadvertent overfilling at all times, tank content is monitored at regular intervals and alarms are correctly set.

R

Intervals not exceeding

___________ minutes

53

A communication line for emergency shutdown devices (ESD’s) has been established between the ship and the LNG bunker vessel.

Both on the ship and the LNG bunker vessel the ESD’s, automatic valves or similar devices have been tested, have been found to be in good working order, and are ready for use.

The closing rates of the ESD’s have been exchanged.

A

ESD Ship:

___________ seconds

ESD LNG Bunker vessel:

___________ seconds

54

The LNG specifications have been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

e.g. quality, temperature and density of the LNG.

55

Maximum working pressure has been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

Max:

___________ bar / psi (abs)

56

Maximum and minimum pressures in the LNG bunker tanks have been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

Max:

___________ bar / psi (abs)

Min:

___________ bar / psi (abs)

57

Maximum and minimum LNG temperatures have been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

Max:

___________ C / F

Min:

___________ C / F

58

Maximum filling limit of the LNG bunker tanks have been agreed upon by ship and LNG bunker vessel.

A

Max fill:

___________ %

I. PART D: LNG Transfer Data

Starting temperatures and pressures

LNG receiving ship

LNG bunker vessel

LNG tank temperature:

C / F

LNG tank pressure:

bar / psi

(Simultaneous) Bunker Operations

LNG

MDO

MGO

Volume to be transferred:

m³ / ft³

Starting rate:

m³ / ft³

per hour

Max transfer rate:

m³ / ft³

per hour

Topping of rate:

m³ / ft³

per hour

Max pressure at manifold:

bar / psi

Agreed Simultaneous Bunker and Cargo Operations

Activity

Ship

Bunker vessel

Terminal

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in Parts A, B, C and D in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______ hours.

If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.

Ship

LNG bunker vessel

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Record of repetitive checks

Date

Time

Initials for ship

Initials for bunker vessel

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Ship to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’)

This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

II After LNG Transfer Checklist

Check

Ship

Bunker vessel

Terminal

Code

Remarks

59

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds have been purged and are ready for disconnection.

A

60

Remote and manual controlled valves are closed and ready for disconnection.

A

61

After disconnection the LNG transfer safety zone has been deactivated. Appropriate signs have been removed.

62

Local authorities have been notified that LNG bunker operations have been completed.

Time notified:

_______________ hrs

63

The terminal has been notified that LNG bunker operations have been completed.

Time notified:

_______________ hrs

64

Vessels in the direct vicinity have been informed that LNG bunker operations have ceased.

65

Near misses and incidents have been reported to local authorities.

Report nr:

_______________

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

Ship

LNG bunker vessel

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Ship to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’)

This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

Bijlage VI LNG Bunker Checklist – Shore to Ship als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid

I. PART A: Pre Bunker Operations Checklist

Ship’s name: __________________________

Bunker facility name: ___________________________

Berth: __________________________

Port: ___________________________

Date of arrival: __________________________

Time of arrival: ___________________________

Note: In this checklist the ‘Terminal column’ is to be used if the bunker facility is located on a cargo terminal where bunker and cargo operations are managed by different parties.

Check

Ship

Bunker facility

Terminal

Code

Remarks

1

The terminal has granted permission for LNG transfer operations for the specific location and time.

P

2

Local authorities have been notified 4 hours before the start of LNG bunker operations.

Time notified: ________ hrs

3

The terminal has been notified 1 hour before the start of LNG bunker operations.

Time notified: ________ hrs

4

Local authorities requirements are being observed.

e.g. Port Bye Law.

5

Local terminal requirements are being observed.

e.g. Terminal regulations

6

The ship’s class-approved bunker plan and operations manual are available.

7

All LNG bunker hoses are certified, in good condition and appropriate for the service intended.

A

8

The procedures for bunker, cooling down and purging operations have been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

9

The system and method of electrical insulation has been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

10

The LNG transfer exclusion zone has been designated.

A

Exclusion zone:

_______________ mtr / ft

IAPH recommended minimum distance:25 mtr / 82 ft

11

Regulations with regards to ignition sources are observed both on the ship and on the shore. These include but are not limited to smoking restrictions and regulations with regards to naked light, mobile phones, pagers, VHF and UHF equipment, radar and AIS equipment.

A R

Radars are switched off.

Fixed radio (VHF / UHF / AIS) transceivers are on the correct power mode or are switched off.

12

Fire-fighting equipment on board of the ship is ready for immediate use.

13

Fire-fighting equipment at the bunker facility is ready for immediate use.

14

Vessels in the direct vicinity of the transfer location have been informed that LNG transfer operations are commencing.

I. PART B: Planned simultaneous activities

Check

Ship

Bunker facility

Terminal

Code

Remarks

15

Planned simultaneous bunker operations are approved by the ship’s LNG bunker manual.

If applicable.

16

Planned simultaneous bunker and cargo operations are approved by the ship’s LNG bunker manual.

If applicable.

17

Local authorities have granted permission for simultaneous bunker and cargo operations during the LNG bunkering.

P

If applicable.

18

Safety procedures and mitigation measures as mentioned in the ship’s LNG bunker manual for simultaneous activities are agreed upon and are being observed by all parties involved.

A R

If applicable.

I. PART C: Pre LNG Transfer Checklist

Check

Ship

Bunker facility

Terminal

Code

Remarks

19

Present weather and wave conditions are within the agreed limits.

A R

20

The LNG receiving ship is securely moored and sufficient fendering is in place.

R

Metal to metal contact is to be avoided at all times.

21

There is a safe means of access between the ship and the shore.

R

22

Adequate supervision of the bunker operation by responsible officers is in place, both on the ship and at the LNG bunker facility.

23

An effective means of communication between the officers / supervisors at the ship and LNG bunker facility has been established and tested. The communication language has been agreed upon.

A

VHF / UHF Channel: ____

Language:

______________________

Primary System:

______________________

Backup System:

______________________

24

The emergency signals and shutdown procedures are agreed upon, tested, and explained to personnel involved.

Emergency Stop Signal:

______________________

25

The predetermined LNG transfer exclusion zone has been established. Appropriate signs mark this area.

A

26

No other ships are within LNG transfer exclusion zone.

R

27

Only authorised personnel is admitted to the LNG transfer exclusion zone.

A R

28

The LNG transfer exclusion zone is free of ignition sources.

R

29

An effective deck watch on board of the ship is established.

The deck watch pays particular attention to moorings, fenders and simultaneous activities.

30

An effective LNG bunker watch on board of the ship is established.

The LNG bunker watch pays particular attention to hoses, manifold, and bunker controls.

31

External doors, portholes and accommodation ventilation inlets are closed as per operation manual.

32

The gas detection equipment has been properly calibrated for natural gas. It has been tested and found to be in good working order.

33

Material Safety Data Sheets (MSDS) for the LNG product are available.

34

Smoking rooms have been nominated and smoking restrictions are being observed.

Nominated smoking room

on receiving ship:

_____________________

35

Naked light regulations as defined in the operations manual are being observed in the bunker area.

36

The main radio transmitter aerials are earthed and radars are switched off or are configured as per operations manual.

37

Fixed VHF/UHF transceivers and AIS are switched off or are configured to the correct power mode as per operations manual.

38

Sufficient suitable protective clothing and equipment is ready for immediate use.

Including a self-contained breathing apparatus

39

The water spray system has been tested and is ready for immediate use.

40

All scuppers in the LNG bunker area are open. Spill containment arrangements are of an appropriate volume, in position, and empty.

R

41

Spill containment arrangements and sumps are constantly monitored.

R

42

Initial LNG bunker tank arrangement has been checked. Unused connections are closed, blanked and fully bolted.

43

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds are in good condition, properly rigged, supported, properly connected, and certified for the LNG transfer.

44

Re-liquefaction or boil off control equipment is found to be in good working order.

45

The vapour connections are properly connected and supported.

If applicable.

46

The LNG bunker connection between the ship and the LNG bunker facility has adequate electrical insulating means in place.

A

47

All remote control valves are well maintained and in good working order.

48

All bunker system gauges are found to be in good working order.

49

The ship’s bunker tanks are protected against inadvertent overfilling at all times, tank content is monitored at regular intervals and alarms are correctly set.

R

Intervals not exceeding

___________ minutes

50

A communication line for emergency shutdown devices (ESD’s) has been established between the ship and the LNG bunker facility.

Both on the ship and at the LNG bunker facility the ESD’s, automatic valves or similar devices have been tested, have been found to be in good working order, and are ready for use.

The closing rates of the ESD’s have been exchanged.

A

ESD Ship:

___________ seconds

ESD LNG Bunker facility:

___________ seconds

51

The LNG specifications have been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

e.g. quality, temperature and density of the LNG.

52

Maximum working pressure has been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

Max:

___________ bar / psi (abs)

53

Maximum and minimum pressures in the LNG bunker tanks have been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

Max:

___________ bar / psi (abs)

Min:

___________ bar / psi (abs)

54

Maximum and minimum LNG temperatures have been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

Max:

___________ C / F

Min:

___________ C / F

55

Maximum filling limit of the LNG bunker tanks have been agreed upon by ship and LNG bunker facility.

A

Max fill:

___________ %

I. PART D: LNG Transfer Data

Starting temperatures and pressures

LNG receiving ship

LNG bunker facility

LNG tank temperature:

C / F

LNG tank pressure:

bar / psi

(Simultaneous) Bunker Operations

LNG

MDO

MGO

Volume to be transferred:

m³ / ft³

Starting rate:

m³ / ft³

per hour

Max transfer rate:

m³ / ft³

per hour

Topping of rate:

m³ / ft³

per hour

Max pressure at manifold:

bar / psi

Agreed Simultaneous Bunker and Cargo Operations

Activity

Ship

Bunker facility

Terminal

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in Parts A, B, C and D in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______ hours.

If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.

Ship

LNG bunker facility

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Record of repetitive checks

Date

Time

Initials for ship

Initials for bunker facility

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist SBFP to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’).

This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

II After LNG Transfer Checklist

Check

Ship

Bunker facility

Terminal

Code

Remarks

56

LNG bunker hoses, fixed pipelines and manifolds have been purged and are ready for disconnection.

A

57

Remote and manual controlled valves are closed and ready for disconnection.

A

58

After disconnection the LNG transfer safety zone has been deactivated. Appropriate signs have been removed.

A

59

Local authorities have been notified that LNG bunker operations have been completed.

Time notified:

_______________ hrs

60

The terminal has been notified that LNG bunker operations have been completed.

Time notified:

_______________ hrs

61

Vessels in the direct vicinity have been informed that LNG bunker operations have ceased.

62

Near misses and incidents have been reported to local authorities.

Report nr:

_______________

Declaration

We, the undersigned, have checked the above items in accordance with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.

Ship

LNG bunker facility

Terminal

Name

Name

Name

Rank

Position

Position

Signature

Signature

Signature

Date

Date

Date

Time

Time

Time

Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Shore to Ship

The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

  • §

    A (‘Agreement’). This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’ column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

  • §

    R (‘Re-check’). This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both parties, at periods stated in the declaration.

  • §

    P (‘Permission’).

This indicates that permission is to be granted by authorities.

The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at least one year on board of the LNG receiving vessel.

Toelichting bij de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

Algemeen

Aanleiding

De aanleiding om de bestaande Havenverordening Rotterdam 2004 en de daaraan gekoppelde regelgeving te herzien was tweeledig. Ten eerste is de haven een zeer dynamische omgeving. Nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar in rap tempo op. Daarbij wil de Havenmeester aan de klanten in zijn rol van Gastvrije Autoriteit een constante kwaliteit kunnen leveren om het scheepvaartverkeer vlot, schoon, veilig en beveiligd af te wikkelen. Gelet hierop is het noodzakelijk om de regelgeving die uit 2004 dateert op punten te moderniseren om up-to-date te blijven.

Daarnaast wil de Havenmeester met de herziening een substantiële bijdrage leveren aan collegeprioriteit dat 25% van de Rotterdamse vergunningstelsels worden geschrapt of vervangen door minder belastende regels. Het nu voorliggende voorstel brengt met zich mee dat van de ongeveer 2400 ontheffingen die door de havenmeester jaarlijks in mandaat worden afgegeven, er ongeveer 1600 worden vervangen door een meldingsplicht. Dit levert een aanzienlijke besparing in (administratieve) lasten voor bedrijven, maar ook voor divisie Havenmeester. Tevens draagt deze nieuwe Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 op deze wijze bij aan een aanzienlijke vermindering (ongeveer 4%) van het totaal aantal gemeentelijke vergunningstelsels (zie tevens het kopje deregulering).

Gewijzigde verordening en indeling

Wat als eerste opvalt aan de Havenbeheersverordening ten opzichte van de oude Havenverordeningen is de naam. De naam is na vele jaren gewijzigd in Havenbeheersverordening, dit als trendbreuk en ter onderscheiding van de vorige havengebonden regelingen. Hierbij is tevens geanticipeerd op de nieuw geformuleerde taakstelling, waar gesteld wordt dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is om regels te stellen. De Havenmeester beheert en bewaakt de publiekrechtelijke belangen voor én namens het gemeentebestuur.

De huidige Havenverordening Rotterdam 2004 kent op dit moment zes bijbehorende nadere regels en aanwijzingsbesluiten. Dit maakt het geheel van gemeentelijke regelgeving die voor de haven geldt voor de klanten van de haven ondoorzichtig. Om de transparantie te verbeteren is gekozen voor een nieuwe opzet en indeling van de gemeentelijke havenregelingen. Bijna alle Rotterdamse havenregels staan nu in de Havenbeheersverordening.

Deregulering

Zoals hierboven omschreven draagt de herziene havenregelgeving tevens bij aan collegeprioriteit 18a dat beoogt dat 25% van de Rotterdamse vergunningstelsels moet worden geschrapt of vervangen door minder belastende regels.

Teneinde de collegeprioriteit te realiseren is alle burgers en bedrijven bindende regelgeving bezien en getoetst op nut, noodzaak, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Bij het ontwerpen en opstellen van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 c.a. is nadrukkelijk rekening gehouden met collegeprioriteit 18a en het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma Meer recht door minder regels. Een van de randvoorwaarden bij de herziening was dat het huidige niveau van normstelling gehandhaafd blijft en dat er geen concessies zijn gedaan aan het huidige bestaande veiligheidsniveau.

Waar mogelijk is de verordening dus vereenvoudigd en zijn voorschriften geschrapt. Maar helaas was het, om de haven vlot, schoon, veilig en beveiligd te houden, ook noodzakelijk enkele nieuwe artikelen toe te voegen.

Voorts is in plaats van opname in de bijlagen, door een verwijzing in de regeling naar de internationaal gebruikte en in de scheepvaartwereld wel bekende schip-wal veiligheidscontrolestaat van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum), een zeer omvangrijke bijlage vervallen. Het gebruik van deze OCIMF veiligheidscontrolestaat is wel voorgeschreven. Inhoudelijk komt de OCIMF veiligheidscontrolestaat overeen met de vervallen bijlage. De Staatsdrukkerij voorziet in druk en distributie van deze veiligheidscontrolestaat. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop meer uitgebreid per wijziging ingegaan.

Andere artikelen zijn vervallen omdat zij niet langer nodig waren, vooral in verband met wijzigingen van hogere regelgeving. Ook hierop wordt in de artikelsgewijze toelichting per wijziging ingegaan.

Redactionele verbeteringen

Tot slot is de onderhavige verordening op een groot aantal punten in redactionele zin gewijzigd. Voor zover mogelijk is de tekst van de artikelen en de toelichting vereenvoudigd, ingekort en zijn onduidelijkheden verwijderd.

Uitoefening bevoegdheden op grond van Havenbeheersverordening.

Met ingang van 1 januari 2004 is het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna Havenbedrijf) een zelfstandig bedrijf waarvan 100% van de aandelen in overheidshanden zijn.

De bevoegdheden, genoemd in de verordening, zijn door de gemeenteraad toegekend aan het college, die deze bevoegdheden grotendeels aan de havenmeester heeft gemandateerd (zie voor een volledig en actueel overzicht www.bds.rotterdam.nl). De havenmeester oefent deze bevoegdheden derhalve niet op eigen gezag uit, maar namens het college (het bestuursorgaan). Ook als verzelfstandigd bedrijf blijft deze mandaatverhouding op overeenkomstige wijze bestaan: het college mandateert zijn bevoegdheden aan de havenmeester. In hoofdstuk 10 van de Awb is de verhouding tussen de mandaatgever en de gemandateerde geregeld. In de eerste plaats kan de mandaatgever de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De mandaatgever blijft bevoegd om de bevoegdheid zelf uit te oefenen. Ook kan de mandaatgever de bevoegdheid te allen tijde intrekken.

Artikelsgewijze toelichting

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Dit geldt ook voor die begrippen die voorheen in de Havenverordening Rotterdam 2004 in andere paragrafen waren opgenomen. In tegenstelling tot de oude Havenverordening zijn de begrippen nu alfabetisch weergegeven.

Hieronder volgt de een toelichting op een aantal begrippen.

Behandeling van een gevaarlijke stof

Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag, maar ook verschillende andere soorten handelingen aan boord van een schip (zoals het intern verpompen of mengen, maar ook schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden, met uitzondering van het debunkeren of bunkeren van bunkerolie of LNG-brandstof. Het

debunkeren of bunkeren is uitgezonderd, aangezien voor deze

handelingen onder specifieke regelgeving in deze verordening vallen.

Exploitant

Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.

Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

Havenmeester

Onder het begrip havenmeester wordt de havenmeester van Rotterdam verstaan. In artikel 2.1 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam de havenmeester aanwijst.

Kapitein en Schipper

De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft.

LNG

Met de komst van een nieuw soort lading in de Rotterdamse haven, namelijk LNG (Liquefied Natural Gas), was het noodzakelijk een apart regiem voor dit soort ladingactiviteiten vast te stellen.

In dit kader worden enkele begrippen die betrekking hebben op de overslag van LNG in dit

artikel gedefinieerd.

De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.

Petroleumhaven

De definitie petroleumhaven is gewijzigd. In de Havenverordening Rotterdam 2004 was de norm opgenomen dat het college de petroleumhavens aanwees. Dit hoort niet thuis in een begripsomschrijving. Door het opnemen van een nieuwe definitie van petroleumhaven is overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Schadelijke stoffen

In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.

Scheepsafval

Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het Marpol-verdrag toegevoegd. Bijlage VI omvat ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen.

Schip

Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van de definitie zou vallen.

Schoonmaken

Ten aanzien van dit begrip wordt ter voorkoming van onduidelijkheden opgemerkt dat als schoonmaakhandeling tevens wordt aangemerkt het wassen van een schip met ruwe olie.

Spudpaal

Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren.

Zeeschip

Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar binnen de gemeente - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier "beheerder" van deze steiger is.

Artikel 1.3 Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 in relatie tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.4 Beslistermijn

In de Havenverordening Rotterdam 2004 was geen expliciete beslistermijn opgenomen. Hier gold de algemene regel van artikel 3:18 van de Awb.

Nu is expliciet opgenomen dat binnen 4 weken op een aanvraag moet worden besloten. Indien het een ingewikkelde aanvraag betreft, kan deze termijn éénmaal met 4 weken worden verlengd. Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 4 weken) aan de aanvrager gemeld worden.

Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de maximale duur van vijf jaar. Vanzelfsprekend bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld.

Het tweede lid regelt dat een erkenning voor onbepaalde duur kan worden verleend.

Het derde lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kantekening hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor 1 jaar kan worden verleend.

Op grond van het vierde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming

Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.

Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing

Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft – de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft.

Artikel 1.10 Normadressaat

Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.

Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

§ 2 Havenmeester van Rotterdam

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.

De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Rotterdam.

§ 3 Orde in en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens kunnen worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.

Toelichting artikel 3.1a

In niet alle gevallen is het mogelijk om in de haven een verkeersteken te plaatsen. Het vaarwater kan bijvoorbeeld te breed zijn waardoor het plaatsen van een bord niet effectief is. In zulke gevallen bestaat de mogelijkheid om een besluit te nemen inhoudende een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken. In artikel 1.1 wordt het begrip

“bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken” gedefinieerd.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in het eerste lid in de onderdelen a tot en met d in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen.

Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.

Toelichting artikel 3.2a

De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale tijdsduur van het nemen van een ligplaats in nader te bepalen gebieden er in beginsel voldoende ligplaatsen beschikbaar blijven. Indien schepen voor langere tijd zouden blijven liggen, bijvoorbeeld in verband met een faillissement, dan komt de vrije

ligplaatsvoorziening voor schepen die wel deelnemen aan bedrijfsmatig vervoer in het gedrang.

Artikel 3.3 Deugdelijk afmeren

Het eerste lid van artikel 3.3 bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering "het is een ieder verboden" richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen.

Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. Dit heeft in het recente verleden regelmatig tot gevolg gehad dat afgemeerde schepen van de wal of van boeimeringen losbraken en door de storm in de haven op drift geraakten. Dit heeft inmiddels ook tot buitengewone schade geleid. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).

Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.

Artikel 3.4 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemend gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.

In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen die de orde, de veiligheid of het milieu in de haven en de omgeving van de haven betreffen . in de haven, dat wenselijk maken. De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht.

Artikel 3.5 Voorzieningen in de haven

Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.

Artikel 3.6 Verhalen van schepen

Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met ontheffing van het college (de havenmeester) of met een vergunning. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidenten bestrijdingsvaartuigen.

Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Artikel 3.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

Artikel 3.7 (artikel 3.1 oud) is gewijzigd en het verbod is uitgebreid tot ook die situatie waarbij het schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op bilgeboten, bunkerschepen en pompoverslagboten, met een maximale lengte van 35 meter en die gerechtigd zijn om met één schipper te varen. Indien deze vaartuigen afmeren dient de schipper de stuurhut (kortstondig) te verlaten om het schip te kunnen afmeren. Om het schip dan toch op de plaats te houden is het in veel gevallen noodzakelijk om de boeg- of hekschroef in werking te hebben, juist om afdrijven en daarmee gevaarlijke situaties te voorkomen. Deze uitzondering is alleen van toepassing als het schip op grond van een vereist geldig certificaat als bedoeld in de Binnenvaartwet geschikt is om met één bemanningslid (zijnde de schipper) te varen en de schipper ook als enige aan boord is.

Reden waarom het verbod is uitgebreid ligt in het feit dat gebleken is dat regelmatig door gebruikers van de haven schepen werden gaande gehouden waarbij zeer gevaarlijke situaties werden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ontheffingen of vrijstellingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing of vrijstelling verleend.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 3.8 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan.

Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen.

Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om een anker te gebruiken.

Artikel 3.9 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.

Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 of een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld in artikel 3.1a.

Artikel 4.5 wordt bij het gebruik van spudpalen van overeenkomstig toepassing verklaard. Dit houdt in dat ook indien een schip op spudpalen ligt, het schip over een toegang dient te beschikken, die geen gevaar of schade kan veroorzaken. De uitzonderingen zoals die worden genoemd in het tweede lid van artikel 4.5 zijn tevens van overeenkomstige toepassing.

Tot slot kan het college op grond van het derde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken.

Artikel 3.10 Recreatievaart en zeilvaart in de haven

Artikel 3.10 (artikel 3.2 oud) regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is zich met een pleziervaartuig in de haven te bevinden, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging. Tevens is pleziervaart toegestaan in de Parkhaven voor zover het vaartuig van de Parksluizen gebruik maakt of heeft gebruikt. Het varen met pleziervaartuigen in havens die worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Het gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in directe verbinding staan met open zee.

Onderdeel a van het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip zich bevindt in een haven ten oosten van de Erasmusbrug, met uitzondering van het Boerengat. Binnen deze havens staat de pleziervaart de beroepsvaart niet in de weg. Tevens is het verbod niet van toepassing indien "het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private ligplaats of werf". Dit geldt bijv. indien men door het Boerengat rechtstreeks en zonder onderbreking naar het Haringvliet vaart.

In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend. De pleziervaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.

Het derde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

Tot slot kan het college op grond van het vierde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel gestelde verboden in geval van evenementen.

Artikel 3.11 Overlast van vaartuigen

In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.

Artikel 3.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.

De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail via telefoonnummer 010 - 252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Artikel 3.13 meldplicht zeeschepen

Op grond van dit artikel kan het college in nadere regels vastleggen welke gegevens door zeeschepen aan de Havenmeester moeten worden gemeld, op welke wijze de melding dient te geschieden en wanneer deze melding dient plaats te vinden.

§ 4 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen ten gevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.

Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.

Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

In artikel 4.2 (artikel 2.7 uit het voormalige Havenreglement gevaarlijke stoffen) is ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd in een petroleumhaven, een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.

Artikel 4.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Artikel 4.3 (artikel 4.2 oud) regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op VHF kanaal 14. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.

Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.

Artikel 4.4 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde in of in de omgeving van de haven met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.

Artikel 4.5 Veilige toegang

Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.

Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

Artikel 4.6 Generatorverbod

In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd.

Uitgangspunt is dat binnenschepen die direct of indirect zijn afgemeerd op een ligplaats die in het beheer is bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. en indien deze ligplaats voorzien is van een mogelijkheid voor afname van walstroom ten behoeve van dat binnenschip, het binnenschip geen gebruik maakt van een generator.

Om kenbaar te maken waar het verbod om een generator te gebruiken geldt, worden gebieden door het college als zodanig nader aangewezen. Het aanwijzen van deze gebieden geschiedt in de praktijk – namens het college – door de havenmeester.

Voor zover het gebieden betreft – al dan niet in beheer bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. – waar walstroom beschikbaar is, maar die niet als zodanig zijn aangewezen, geldt er geen verbod om een generator te gebruiken.

Artikel 4.7 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofd- of hulpmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken.

Aangewezen als gebieden waar de hoofdmotor niet mag draaien zijn de ligplaatsen gelegen aan het Noordereiland en gebieden waar een generatorverbod als bedoeld in artikel 4.6 geldt.

Door de gekozen formulering blijft het mogelijk om bijvoorbeeld de hoofd- of hulpmotor ten dienste van proefdraaien in werking te hebben. Voor deze activiteit is wel een door het college verleende ontheffing nodig.

Artikel 4.8 Verrichten van werkzaamheden

Artikel 4.8 (oude artikel 4.3 van de Havenverordening Rotterdam 2004) geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het artikel zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze (oude) ontheffing kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria. Tevens is opgenomen dat onderhoud en eventuele reparaties aan

cryogene gas installaties (LNG) alleen door erkende specialisten mogen worden uitgevoerd.

Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.

Indien de werkzaamheden niet voldoen aan de criteria van dit artikel, kan op grond van het derde lid een ontheffing worden aangevraagd.

Artikel 4.9 Melding verrichten van werkzaamheden

Dit artikel is nieuw en regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatiewerkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van de verordening.

Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het derde lid van artikel 4.8 ontheffing verlenen.

De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Portbase.

Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Artikel 4.10 Ontsmetten van schepen

Artikel 4.10 (oude artikel 4.4 van de Havenverordening Rotterdam 2004) regelt het ontsmetten van schepen. Het verbod van behandeling van lading van schepen met (bepaalde) gassen is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wordt derhalve niet langer in de Havenbeheersverordening geregeld.

Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven.

In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

§ 5 Petroleumhavens

Artikel 5.1 Aanwijzing petroleumhavens

De geografische omschrijving van de petroleumhavens, waarbinnen een strenger regime geldt dan in de overige delen van de haven, wordt aangegeven met ‘oeverfrontnummers’. Op deze manier wordt de begrenzing precies aangeduid.

Het boeienspan 81 en paalmering 80 zijn toegevoegd aan de aanwijzing van boeienspan 78 en 79 in het Calandkanaal als petroleumgebied. Deze aanwijzing als petroleumgebied geldt uitsluitend voorzover het direct en indirect aan deze boeienspannen en paalmering afgemeerde tankschip een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft. Als petroleumhaven geldt in dat geval ook de strook water van 25 meter rondom het afgemeerde tankschip. Deze regeling heeft als voordeel dat het gebruik van de boeienspannen en paalmering ook voor andere doeleinden dan het gebruik door tankschepen beschikbaar blijft. De status van de boeienspannen en paalmering wordt bepaald door de soort van het afgemeerde schip. Meert er een tankschip af met gevaarlijke lading, dan wordt de ligplaats een petroleumhaven en geldt daar ook het strenge petroleumregiem, meert er een schip af anders dan een tankschip met gevaarlijke lading, dan wordt de ligplaats geen petroleumhaven en geldt er ook geen petroleumregiem.

Tevens is het oorspronkelijke vlampunt van een brandbare vloeistof van 61 graden Celsius, in dit onderdeel verlaagd naar een vlampunt van 55 graden Celsius. Deze wijziging staat in verhouding met de regeling van artikel 5.5 aangaande tankschepen die geladen met gevaarlijke en brandbare vloeistoffen buiten petroleumhavens afmeren. Door het vlampunt te verlagen mag een hele reeks van tankschepen met een bepaalde gasoliesoort buiten de petroleumhaven afmeren, zonder dat daarvoor, in tegenstelling tot het verleden, een ontheffing moet worden verleend. De verlaging van het vlampunt is op geen enkele wijze een concessie aan de veiligheid.

Artikel 5.2 Verbod open vuur en vonkvorming

Artikel 5.2 Verbod open vuur en vonkvorming

De oude artikelen 2.2, verbod vonkvorming en 2.3, verbod open vuur zijn samengevoegd in dit gewijzigde artikel 5.2.

Nieuw is toegevoegd dat het verbod op open vuur en vonkvorming niet geldt op boeien of palen geplaatst aan de noordzijde van het Calandkanaal indien er ter plaatse aan boord van een tankschip wordt gerepareerd en voor de betreffende werkzaamheden een Veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling.

Tevens zijn criteria opgenomen voor het aansteken van een lasapparaat in de petroleumhaven en is nader gespecificeerd dat een schip zich niet in de petroleumhaven mag bevinden indien er vonken uit een uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor van het schip komen.

Artikel 5.3 Verbod te roken

Roken in een petroleumhaven is – gelet op de risico’s – voor een ieder verboden, tenzij aan boord van een schip in een door de schipper of kapitein aangewezen rookruimte. Deze rookruimte dient aan voorwaarden te voldoen. De rookruimte mag niet rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn, moet gesloten zijn als er gerookt wordt en moet door een duidelijk opschrift aangeduid zijn als rookruimte.

Artikel 5.4 Plaatsen informatieborden

Op grond van dit artikel dient bij de toegang van een schip dat in de petroleumhaven is afgemeerd een bord geplaatst te worden dat aangeeft dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.

Toelichting artikel 5.5

Artikel 5.5 (artikel 6.3 van de Havenverordening 2004 (oud)) regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan.

Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. Uitgangspunt is dat deze schepen zoveel mogelijk worden geweerd uit het oostelijk havengebied. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in de petroleumhavens. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel en de artikelen 5.5a tot en met 5.5.d opgesomde uitzonderingen mogelijk.

In artikel 5.5 zijn in het eerste lid uitgezonderd van het verbod, tankschepen:

  • -

    die beschikken over een formulier ‘verklaring gasdeskundige’;

  • -

    die kortstondig ligplaats nemen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto;

  • -

    die bunkeren bij een bunkerschip;

  • -

    die bij een plaats waar drinkwater kan worden ingenomen onmiddellijk drinkwater innemen, of;

  • -

    die liggen in een gebied dat door het college is aangewezen. Op grond van deze mogelijkheid kan het college bepaalde gebieden aanwijzen waar tankschepen ligplaats mogen nemen, bijvoorbeeld om te overnachten of om te wachten om geladen of gelost te worden. Het college wijst alleen die gebieden aan waar geen gevaar voor de orde en de veiligheid in en in de omgeving van de haven ontstaat.

Toelichting artikel 5.5a

In dit artikel wordt uitgezonderd van het verbod van artikel 5.5 enerzijds een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Anderzijds kan een

binnentankschip uitgezonderd worden indien de schipper zeker heeft gesteld dat alle overige tanks binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze tanks inert is en ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevatten en waarvan de tanks gesloten zijn.

Dit artikel heeft tot gevolg dat, ondanks dat er soms geen blauwe kegel hoeft te worden gevoerd op basis van het ADN, op basis van dit artikel een binnentankschip met bijvoorbeeld restanten van benzine aan boord (in de sloptanks), niet zonder meer buiten een petroleumhaven ligplaats mag nemen. Voor een ontvangstvoorziening is het echter wel toegestaan om met beladen tanks een petroleumhaven in te gaan, mits aan de voorwaarden van een inerte atmosfeer wordt voldaan.

De schipper dient op grond van artikel 5.6 een melding te verrichten aan de

Havenmeester.

Toelichting artikel 5.5b

In dit artikel wordt uitgezonderd van het verbod van artikel 5.5 een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen

met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks een inerte atmosfeer hebben van ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:

  • -

    door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 1.1 een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • -

    er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

  • -

    tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;

  • -

    er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

  • -

    er maximaal 1 schip langszij ligt.

Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.

Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 5.6. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip buiten de petroleumhaven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop

middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen buiten de petroleumhaven verboden tenzij op grond van het tweede lid ontheffing is verkregen.

Toelichting artikel 5.5c

Artikel 5.5c stelt regels op grond waarvan een combinatietankschip buiten een petroleumhaven ligplaats mag nemen. Een combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich ten gevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip

geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, zal het schip

buiten de petroleumhaven afmeren. Indien het combinatietankschip voldoet

aan de criteria van dit artikel, kan na een melding als bedoeld in artikel 5.7

zonder meer worden afgemeerd buiten de petroleumhaven. Indien het

schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen

buiten de petroleumhaven verboden.

In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietanker-vloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de

olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 5.7 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid.

Toelichting artikel 5.5d

In de praktijk neemt de gasdeskundige veelal direct vanaf het schip telefonisch contact op met het Haven Coördinatie Centrum van de divisie Havenmeester waarna hij de verklaring bij de eerst mogelijke gelegenheid per email verzendt.

Artikel 5.6 Melding ligplaats tankschip buiten petroleumhaven

Dit artikel regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen buiten een petroleumhaven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 5.5a, eerste lid, onder a, en artikel 5.5b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Portbase.

Naast de elektronische mag een binnentankschip een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Deze meldplicht is ter vervanging van het bestaande ontheffingenstelsel, voor zover het tankschip voldoet aan het gestelde in het hierboven genoemde artikel.

Artikel 5.7 Melding combinatietankschip

Deze meldverplichting geldt voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt.

De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.

Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel door: 5.5c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling afmeren buiten de petroleumhaven.

De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010 – 252 1600 of per e-mail op hcc@portofrotterdam.com .

Artikel 5.8 Toegelaten schepen in petroleumhavens

Artikel 5.8 (oude artikel 6.4 uit de Havenverordening 2004) regelt het toelaten van schepen in een petroleumhaven.

In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavens alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten. Dit artikel stemt inhoudelijk grotendeels overeen met het oude artikel. In de aanhef en onder a, is opgenomen dat gebruik gemaakt kan worden van de petroleumhavens door een schip dat van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te laden, te lossen, zijn ladingtanks schoon te maken of komt bunkeren. Nieuw is onder b de toevoeging dat een tankschip ook in de petroleumhaven mag verblijven om te wachten. Het innemen van de ligplaats geschiedt met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van de ligplaats. Gelet op de stoffen aan boord van het tankschip is het vaak niet mogelijk om buiten de petroleumhaven af te meren. Zoals reeds in de toelichting op artikel 1.1 is opgemerkt, wordt als schoonmaakhandeling tevens aangemerkt het wassen van een schip met ruwe olie. Deze aanvulling is opgenomen in verband met de in de praktijk bestaande mogelijkheid dat een schip gebruik maakt van havenwerken in verband met het schoonmaken van zijn tanks, bijvoorbeeld voorafgaand aan reparatie bij een werf. Door deze aanvulling behoeft het schip geen ontheffing meer aan te vragen voor deze werkzaamheden.

Onder c is bepaald dat een roei- of motorboot die behoort tot de uitrusting van een reeds in de petroleumhaven gemeerd liggend schip, niet gebruikt mag worden indien hij voorzien is van een benzinemotor. Benzinemotoren brengen risico’s met zich mee in verband met de kans op vonkvorming. Thans is er een keur aan dieselmotoren die als buitenboordmotor zijn uitgevoerd en die voor gebruik in de petroleumhavens veilig zijn. In onderdeel c is limitatief opgenomen waarvoor de roei- of motorboot gebruikt mag worden.

In de onderdelen g, h en i zijn nieuwe doelgroepschepen opgenomen te weten, dienstverlenende-, passagiers- en werkschepen. Het opnemen van deze nieuwe doelgroepen die onder deze regeling valt is het directe gevolg van de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen in deze verordening.

Tevens is in de onderdelen j en k opgenomen een schip dat betrokken is bij het communicatievaren of dat baggerwerkzaamheden uitvoert. Het opnemen van deze doelgroepschepen voorkomt dat voor het binnenvaren van een petroleumhaven een ontheffing of vergunning moet worden aangevraagd. Onderdeel m maakt het mogelijk dat een LNG-bunkerschip in een petroleumhaven kan verblijven.

Nieuw is de opname in het tweede lid van het verbod voor het bevaren van de petroleumhavens door schepen gebouwd of gebruikt voor de recreatievaart of het door deze doelgroep gebruik maken van de havenwerken. De oude omschrijving van de toegelaten schepen in de petroleumhavens liet ruimte aan onder andere recreatievaartuigen om gebruik te maken van de havenwerken. Het is absoluut onaanvaardbaar dat recreatievaart in de petroleumhavens komt. Thans is dit verboden en handhaafbaar. Ieder schip dat de petroleumhaven binnenvaart dient er beroepshalve te zijn en dient te voldoen aan de in deze verordening gestelde gedragsregels. (Verbod roken, open vuur etc.)

In bijzondere omstandigheden kan het college op grond van het derde lid ontheffing verlenen van de in het artikel gestelde verboden.

Artikel 5.9 Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend-, werk- of passagiersschip

Artikel 5.9 is een nieuw artikel dat in de Havenbeheersverordening is opgenomen als gevolg van de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen. De in dit artikel genoemde voorschriften zijn van toepassing op dienstverlenende schepen indien deze zich in een petroleumhaven bevinden.

Artikel 5.10 Melding dienstverlenend-, werk- of passagiersschip

Deze meldverplichtingen zijn opgenomen zodat de havenmeester uit oogpunt van veiligheid noodzakelijke kennis heeft van de aanwezigheid van dienstverlenende-, werk- of passagiersschepen in petroleumhavens en de uitoefening van werkzaamheden aan schepen. De melding maakt handhaving van wettelijke voorschriften mogelijk.

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Artikel 5.11 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen

De laatste jaren is het aantal havensleepboten aanmerkelijk afgenomen. Dit heeft tot gevolg dat indien er op ad-hoc basis een sleepboot ter assistentie wordt besteld, het soms enige uren kan duren voordat men over een sleepboot kan beschikken. Dit heeft consequenties voor tankschepen. Bij een uitslaande brand op een haventerrein kan het in verband met de veiligheid noodzakelijk zijn om de aldaar afgemeerde tankschepen met spoed te verhalen. Om die reden is het nodig dat tankschepen "met de kop naar buiten" afmeren. In geval van nood kan het tankschip op eigen kracht en zo snel mogelijk, zonder uitgebreide manoeuvres, wegvaren van het risicogebied in een petroleumhaven. Het niet opvolgen van de verplichting om vooruit varend direct uit de haven te kunnen vertrekken is in dit artikel uitgebreid met de omstandigheden dat dit niet kan in verband met de overslag van lading of indien ligplaats wordt ingenomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting, in een boeienspan of aan boeien.

Tankschepen kunnen vaak in verband met reparatie bij een werf niet met de kop naar zee liggen en kunnen aldaar wel gevaarlijke stoffen aan boord hebben. Deze situatie moet uitgesloten worden van de gestelde verplichting. Door het artikel aan te vullen met het hierboven gestelde, zijn bijna alle mogelijkheden genoemd waarbij een situatie denkbaar is dat een tankschip niet met de kop naar zee zal afmeren.

Mocht desondanks een ontheffing van de in dit artikel gestelde verplichting noodzakelijk zijn, dan kan deze worden aangevraagd. Opgemerkt wordt dat zeetankschepen die zijn afgemeerd aan de rivierzijde van de steigers op de rivieren, zoals de Oude Maas, reeds voldoen aan dit voorschrift omdat de schepen daar altijd "vooruit varend direct kunnen vertrekken", omdat zij steeds de kade kunnen verlaten in de richting waarin het schip ligt.

Artikel 5.12 Melden afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen

Dit artikel regelt de meldplicht van alle zeetankschepen die op grond van artikel 5.11 niet zodanig zijn afgemeerd dat het vooruit varend direct uit de haven kan vertrekken. Dit gegeven is van belang voor de havenveiligheid en daardoor kan tijdig geanticipeerd worden op risicovolle omstandigheden bij de ladingoverslagplaats.

De melding dient plaats te vinden per fax of per e-mail. Het faxnummer is 010 - 252 1600 en het e-mail adres is hcc@portofrotterdam.com .

§ 6 Gasoverslag

Algemene toelichting

LNG is aardgas dat bij atmosferische druk wordt afgekoeld tot circa -160°C waardoor het vloeibaar wordt. LNG staat niet onder druk, is geurloos, niet giftig en niet corrosief; het is alleen maar erg koud.

LNG neemt 600 keer minder volume in dan gasvormig aardgas. In deze vorm laat aardgas zich gemakkelijk in grote hoeveelheden over grote afstanden transporteren. Dat is vooral belangrijk voor landen die wél grote aardgasreserves hebben, maar geen infrastructuur naar een consumentenmarkt. Bovendien kan zo een nuttig gebruik worden gemaakt van aardgas dat voorheen in grote hoeveelheden werd afgefakkeld (‘associated gas’, dat ontstaat als bijproduct van oliewinning). Zelfs als de extra energie voor het vloeibaar maken en transporteren wordt meegeteld, veroorzaakt het gebruik van aardgas uit LNG gemiddeld de helft minder koolstofemissie dan het gebruik van kolen. Door de groeiende vraag naar ‘groene’ energiebronnen, zal de behoefte aan aardgas de komende twintig jaar naar verwachting verdubbelen.

Havenbedrijf Rotterdam N.V. heeft uitgebreid onderzoek laten doen naar de veiligheidsaspecten van het transport en de aanlanding van LNG. Naar aanleiding van deze onderzoeken is een nautisch kader voor LNG-tankschepen in de Rotterdamse haven opgesteld.

Onderdelen van het nautisch kader dienen te worden verankerd in gemeentelijke regelgeving. Naast het opnemen van specifieke regels in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 worden andere onderdelen van het nautische kader geborgd door het maken van private afspraken (bijv. tussen Havenbedrijf Rotterdam N.V. en de terminal).

De Rotterdamse haven kent – als enige haven in de wereld – reeds een speciaal regiem voor schepen die in de havens komen waar gevaarlijke stoffen worden overgeslagen (de zgn. petroleumhavens). Alle schepen die in deze petroleumhavens komen, moeten aan bepaalde voorschriften op het gebied van veiligheid voldoen. Deze voorschriften zijn opgenomen in paragraaf 5 van deze verordening, waar bijv. onder andere geregeld wordt dat roken en open vuur verboden is en dat schepen een onbrandbare romp moeten hebben.

Gelet op het feit dat de LNG haven een dedicated haven is (er vindt geen andere overslag plaats) en de overslag van LNG additionele veiligheidsmaatregelen vergt, wordt in deze paragraaf, analoog aan het petroleumhavenregiem van paragraaf 5, een nieuw LNG-havenregiem opgenomen.

Het verschil met het petroleumhavenregiem is dat in een LNG-haven alleen die schepen die een directe relatie hebben met de overslag van LNG mogen komen en dat alle overige scheepvaart uit de LNG-haven wordt geweerd.

Toelichting artikel 6.1

De geografische omschrijving van de LNG-havens, waarbinnen een strenger regime geldt dan in de overige delen van de haven, wordt aangegeven met ‘oeverfrontnummers’. Op deze manier wordt de begrenzing precies aangeduid.

Toelichting artikel 6.2

Het gebruik van open vuur of het veroorzaken van vonken is om voor de hand liggende redenen niet toegestaan in een LNG-haven of aan boord van een schip dat zich in een LNG-haven bevindt. Het verbod geldt niet in een kombuis waar geen brandbaar gas kan binnendringen of met een ontheffing van het college.

Toelichting artikel 6.3

Roken in een LNG-haven is – gelet op de risico’s – voor een ieder verboden. Het verbod geldt niet aan boord van een schip in een door de schipper of kapitein aangewezen rookruimte. Wel dient deze rookruimte aan voorwaarden te voldoen. De rookruimte mag niet rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn, moet gesloten zijn als er gerookt wordt en moet door een duidelijk opschrift aangeduid zijn als rookruimte.

Het verbod geldt tevens niet indien er gerookt wordt in een woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel 7.2.4.74 van het ADN. In onderdeel 7.2.4.74 van het ADN wordt vervolgens verwezen naar technische eisen die ook in het ADN zijn opgenomen. Het gaat hier bijvoorbeeld om voorwaarden dat de ruimte overdruk moet hebben en dat de ramen niet geopend kunnen worden.

Toelichting artikel 6.4

Op grond van dit artikel dient bij de toegang van een schip dat in een LNG-haven is afgemeerd een bord geplaatst te worden dat aangeeft dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.

Toelichting artikel 6.5

Dit artikel regelt dat het verboden is om zich met een LNG-tankschip op een ligplaats buiten een LNG-haven te bevinden. LNG-tankschepen kunnen alleen laden of lossen in een LNG-haven. Gelet op het feit dat een LNG-tankschip altijd (een restant) LNG-lading aan boord heeft is ervoor gekozen om geen algemene voorwaarden in de verordening vast te leggen waaronder een LNG-tankschip buiten een LNG-haven mag liggen.

Het tweede lid regelt dat het college wel ontheffing kan verlenen aan een LNG-tankschip om buiten een LNG-haven ligplaats te nemen. Aan zo’n ontheffing worden de nodige voorwaarden gesteld om de veiligheid te waarborgen.

Toelichting artikel 6.6

Hoofdregel is dat het verboden is zich met een schip in een LNG-haven te bevinden. Op dit verbod zijn in artikel 6.6 een aantal uitzonderingen geformuleerd.

Allereerst mag een LNG-tankschip dat van de havenwerken gebruik gaat maken of gaat laden, lossen of bunkeren zich in een LNG-haven bevinden.

Ten tweede zijn schepen in een LNG-haven toegestaan, als de aanwezigheid van die schepen in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een LNG-tankschip uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is. Te denken valt hierbij bijv. aan sleepboten, bootmannen of loodsboten.

Het verbod om een LNG-haven in te varen geldt niet voor schepen van de de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie of van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. indien hun aanwezigheid in deze haven in verband met het uitoefenen van hun reguliere taken noodzakelijk is.

Ook mag een dienstverlenend schip zich in een LNG-haven bevinden indien dit schip aan een LNG-tankschip diensten verleent en er geen laad- of loshandelingen in de LNG-haven plaatsvinden. Tot slot regelt onderdeel e dat een LNG-bunkerschip toegang tot een LNG-haven heeft.

Toelichting artikel 6.7

Artikel 6.6 regelt welke schepen in een LNG-haven mogen komen. In een aantal gevallen is de aanwezigheid van deze schepen niet direct noodzakelijk in verband met de aankomst of het vertrek van een LNG-tankschip. In deze gevallen is het wenselijk om van de aanwezigheid van schepen in een LNG-haven op de hoogte te zijn, door middel van het doen van een melding aan de havenmeester. Schepen als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b, c, d of e, dienen in alle gevallen een melding te doen indien zij een LNG-haven willen binnenvaren. Voor zover het betreft schepen, als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b, geldt dat deze alleen melding hoeven te doen van hun aanwezigheid tijdens het verblijf van een LNG-tankschip in een LNG-haven. Bij het vertrek of de aankomst van een LNG-tankschip is hun aanwezigheid vanzelfsprekend en hoeft er door deze schepen niet gemeld te worden.

Toelichting artikel 6.8

In dit artikel wordt artikel 5.9 van overeenkomstige toepassing op dienstverlenende schepen verklaard. Dienstverlenende schepen moeten voldoen aan de in artikel 5.9 bepaalde bouw- en uitrustingsvoorschriften indien zij in een LNG-haven willen varen. Dit zijn dezelfde bouw- en uitrustingsvoorschriften zoals die gelden voor Petroleumhavens.

In tegenstelling tot artikel 5.9 worden de hier genoemde regels niet op werkschepen of passagiersschepen van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt overigens niet in dat deze categorieën van schepen zich niet aan deze regels moeten houden. Echter nu deze schepen altijd een ontheffing of vrijstelling nodig hebben om een LNG-haven te mogen bevaren, worden in de ontheffing of vrijstelling onder andere de voorschriften van artikel 5.9 opgenomen.

Toelichting artikel 6.9

In artikel 6.9 is opgenomen dat LNG-tankschepen die tevens zeeschepen zijn “met de kop naar buiten” moeten afmeren. In geval van calamiteiten kan het LNG-tankschip dat tevens een zeeschip is op eigen kracht en zo snel mogelijk wegvaren uit de LNG-haven.

Hoewel in het tweede lid een ontheffingsmogelijkheid van de verplichting is opgenomen, zal hiervan in de praktijk niet veel gebruik gemaakt worden. Bij aankomst van een LNG-tankschip dat tevens een zeeschip is, vaart het schip standaard via het Beerkanaal naar de Nijlhaven en ligt dientengevolge altijd “met de kop naar buiten”.

Artikel 6.9a LNG-bunkerschepen in de haven

Een LNG-bunkerschip is een schip dat onder het beschermende veiligheidsregime van een LNG- of petroleumhaven dient te vallen

Artikel 6.9a regelt waar een LNG-bunkerschip mag komen. Op basis van de artikelen 5.8 en 6.6 mag een LNG bunkerschip zich in ieder geval in een LNG-haven of petroleumhaven bevinden. Het tweede lid van dit artikel geeft de mogelijkheid dat het college ontheffing van het verbod kan verlenen, dan wel gebieden kan aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is.

Om het gewenste hoge veiligheidsniveau te behouden, wordt het werkgebied van het LNG-bunkerschip buiten een LNG-haven of petroleumhaven gereguleerd door middel van een ontheffingsaanvraag.

Daarnaast worden door middel van een vergunning extra kwaliteitseisen gesteld aan het LNG bunkerbedrijf en de daaronder vallende LNG-bunkerschepen. Dit volgt de richtlijn vanuit de IAPH/WPCI/LNG werkgroep. (zie tevens de toelichting bij artikel 6.12)

Artikel 6.10 LNG-bunkeren

Een LNG bunkering mag alleen bij een inrichting of met een LNG-bunkerschip dat beschikt over een vergunning plaatsvinden.

Het bunkeren van LNG moet zonder het vrijkomen van LNG of aardgas plaatsvinden. Alleen tijdens het afkoppelen kan er vanuit de ruimte tussen de flens een zeer geringe hoeveelheid aardgas vrijkomen.

Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een LNG bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. Binnen de ISO TC67 guidelines for systems and installations for supply of LNG as fuel to ships en diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden.

Het resultaat van de risico assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie voor het LNG aangedreven schip. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het LNG-bunkeren plaatsvinden.

Tijdens het LNG-bunkeren mogen er geen schepen langszij liggen die niet bij de LNG-bunkering zijn betrokken. Dit geldt voor de LNG aangedreven schepen en voor de LNG-bunkerschepen. Dit betekent in de praktijk dat indien een LNG-bunkerschip langszij een schip ligt, er geen andere schepen langszij mogen liggen.

Artikel 6.11 Seinvoering bij LNG-bunkeren

Dit artikel regelt de seinvoering van LNG-aangedreven schepen die met LNG gebunkerd worden. De sein- en tekenvoering zorgt er voor dat passerende vaart een veiligheidsafstand aanhoudt.

Er geldt een afstand van 25 meter bij een LNG-bunkering van een LNG-aangedreven binnenvaartschip en een afstand van 50 meter bij een LNG-bunkering van een LNG-aangedreven zeeschip. Deze afstanden sluiten aan bij in de nautische sector toegepaste veiligheidsafstanden.

Artikel 6.12 Vergunning voor LNG-bunkerschepen

Door de aard van de werkzaamheden van een LNG-bunkerschip, opereert het schip buiten de beschermende regime van een LNG- of petroleumhaven.

Om het gewenste hoge veiligheidsniveau te behouden, worden daarom door middel van een vergunning extra kwaliteitseisen gesteld aan het LNG bunkerbedrijf en de daaronder vallende LNG-bunkerschepen.

Artikel 6.13 Vergunning voor LNG-aangedreven elektriciteitsvoorzieningen

Door het gebruik van een externe elektriciteit aansluiting hoeft een afgemeerd schip haar eigen hulpbedrijf niet te gebruiken voor opwekking van elektriciteit. In veel gevallen is het gebruik van een externe aansluiting milieuvriendelijker op het gebied van emissie en geluid.

Vaak gebeurt dit zogenaamde ‘Cold Ironing’ door middel van een walstroom aansluiting. Een alternatief is echter ‘Floating Cold Ironing’. Elektriciteit wordt dan opgewekt op een ponton dat afgemeerd wordt langszij het schip. Het ponton is voorzien van geluidarme aardgas gedreven generatoren en een LNG brandstoftank. Gezien de toepassing van LNG, vaak op locaties dichtbij bewoonde gebieden, moet een risico assessment aantonen dat de toepassing verantwoord is. Dit is één van de vergunningvoorwaarden waaraan een LNG-aangedreven elektriciteitsvoorziening moet voldoen.

§ 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

De zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is ten opzichte van het oude Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 onveranderd. Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.

Artikel 7.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

Toegevoegd is een nieuw artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die buiten de petroleumhaven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.

Toelichting artikel 7.3

Medio 2012 is artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement komt te vervallen. Gelet daarop is ook dit artikel komen te vervallen.

§ 8 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

Artikel 8.1 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen met een tankschip plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoordelijke personen (op een tankschip de kapitein of schipper en voor de inrichting de exploitant) een voorgeschreven veiligheidscontrolestaat nalopen en invullen door op de daartoe bestemde plaatsen hokjes af te vinken of aan te kruisen. Na invulling moeten de verschillende onderdelen tijdens de overslag en zolang het schip ter plekke ligplaats inneemt worden nageleefd.

Voor de veiligheidscontrolestaten is zoveel als mogelijk aangesloten op internationale erkende controlestaten uit de diverse guidelines Zo wordt voor de zeevaart verwezen naar de OCIMF en SOLAS, en wordt bij de overslag met binnentankschepen verwezen naar de ISGINTT.

De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in deze verordening is voor dat type overslag niet nodig.

De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in deze verordening is voor dat type overslag niet nodig. Ook is thans een controlestaat in voorbereiding ten behoeve van de overslag tussen zeeschepen en binnenschepen, maar die zal vooralsnog door de sector zelf worden opgenomen in richtlijnen (‘inland vessel safety guide’) die toegepast worden in de Rijnstaten.

Met de voorschriften met betrekking tot de overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen in bulk wordt ook ruimte gecreëerd om overslag te laten plaatsvinden tussen twee schepen onderling, onder andere die zijn afgemeerd bij een boeienspan of aan een kade. Zeeschepen zijn de afgelopen decennia qua constructie steeds veiliger geworden en overslag vindt onder steeds veiliger omstandigheden plaats vanwege de aanwezige dampretoursystemen. Boord-boord-overslag van schadelijke en gevaarlijke stoffen wordt onder voorwaarden toegestaan. Deze constructie heeft bovendien een positieve invloed op de verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven aangezien hiervoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De voorwaarden zijn in algemene regels neergelegd.

De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Dit betekent dat voor bepaalde stoffen deze verplichting niet geldt. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet voorgeschreven dat bij overslag tussen een zeetankschip en een binnentankschip een dampretourleiding ook daadwerkelijk moet worden gebruikt. De veiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het vierde lid, tenzij de stof die in het zeeschip vervoerd wordt geen verplichting heeft om vervoerd te worden in een tank met een aansluitpunt voor een dampretourleiding en de betreffende tank ook daadwerkelijk geen aansluiting voor een dampretourleiding heeft, waardoor feitelijke aansluiting van de dampretourleiding tussen het zeetankschip en het binnentankschip onmogelijk wordt.

Ook is in dat lid het gebruik van dampretourleidingen voorgeschreven voor de overslag van stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken of stoffen die aanvullende risicobeheersende maatregelen behoeven. De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (vooral van toepassing op de bedrijven aan de wal die milieugevaarlijke stoffen behandelen) wordt gesloten behandeling van deze stoffen steeds meer verplicht gesteld door DCMR Milieudienst Rijnmond.

Het vijfde lid verbiedt in beginsel de overslag van gassen tussen tankschepen onderling. Op grond van het elfde lid kan het college in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

De overige leden in dit artikel zijn vanuit veiligheidsoogpunt opgenomen en spreken voor zich.

§ 9 Regeling bunkercontrolelijst

Artikel 9.1 Bunkercontrolelijst

Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.

In het eerste lid is opgenomen dat alle schepen die bij de het bunkeren zijn betrokken een bunkercontrolelijst dienen in te vullen. Hiermee wordt geregeld dat op alle schepen voorzieningen worden getroffen om het bunkeren conform de regels te laten verlopen.

Tot slot wordt opgemerkt dat wanneer meerdere bunkerschepen zijn betrokken bij het bunkeren van een zeeschip en de brandstof wordt via de ladingtanks van het tweede bunkerschip in het zeeschip gebunkerd, er geen sprake is van bunkeren. Deze activiteit – de overslag tussen de bunkerschepen – valt onder artikel 8.1 ‘overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk’.

Toelichting artikel 9.1a

Dit artikel heeft betrekking op het debunkeren van zeeschepen. De in het artikel genoemde debunkercontrolelijst is te vinden in bijlage VII van deze verordening.

In het eerste lid is opgenomen dat alle schepen die bij het debunkeren zijn betrokken een debunkercontrolelijst dienen in te vullen. Hiermee wordt geregeld dat op alle schepen voorzieningen worden getroffen om het debunkeren conform de regels te laten verlopen.

Toelichting artikel 9.2

De in dit artikel verplicht gestelde LNG-bunkercontrolelijsten zijn ontwikkeld door de ‘International Association fot Ports and Harbors’, een samenwerkingsverband tussen internationale havens met inbreng van het bedrijfsleven. De LNG-bunkercontrolelijsten zijn gebaseerd op de wereldwijd toegepaste best practice guidelines en de kennis vanuit het bedrijfsleven.

Toelichting artikel 9.3

Door de meldverplichting van bunkeractiviteiten buiten een inrichting kan nagegaan worden of de activiteit past in de regelgeving en logistieke planning, maar de informatie wordt ook gebruikt voor het plannen van toezicht. Een bunkering moet gemeld worden aan het Haven Coördinatie Centrum. Hiermee in lijn is ook de LNG bunkermelding toegevoegd.

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com.

§ 10 Schoonmaken van tankschepen en het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen

Toelichting paragraaf 10

De herziene paragraaf 10 is nu opgedeeld in een algemeen artikel dat geldt voor alle tankschepen, een artikel met regels voor alleen zeetankschepen en een artikel specifiek voor binnentankvaartuigen.

Toelichting artikel 10.1

Artikel 10.1 stelt algemene regels voor alle tankschepen. Het eerste lid bevat een algemeen verbod op het schoonmaken van ladingtanks van tankschepen waarin stoffen worden vervoerd die volgens de IBC-Code (voor zeeschepen) of in bijlage III van de verordening als overlast veroorzakende stof zijn aangemerkt. Het schoonmaken van deze ruimten mag alleen plaatsvinden als het schip zo is ingericht dat gesloten schoonmaken mogelijk is en vermeden wordt dat gassen of dampen ontsnappen. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ruimten is toelaatbaar. Een andere mogelijkheid is dat de betreffende ruimten worden schoongemaakt bij een inrichting die is ingericht voor het schoonmaken van dergelijke ruimten en die de dampen in ontvangst neemt (negende lid).

Daarnaast wordt in het tweede lid expliciet aangegeven dat het schoonmaken tijdens de vaart niet is toegestaan, tenzij dit gesloten geschiedt.

De regeling in het derde lid betreft ladingtanks van tankschepen die vloeibare gassen bevatten. Deze tanks mogen uitsluitend worden schoongemaakt bij inrichtingen die in het bezit zijn van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer op grond waarvan het de inrichting is toegestaan om dergelijke ladingtanks schoon te maken. De inrichting dient de afvalstoffen tevens in ontvangst te nemen. Het schoonmaken van dergelijke schepen brengt risico’s met zich mee, die worden geminimaliseerd door het schoonmaken te laten plaatsvinden onder de goed gecontroleerde omstandigheden van een dergelijke inrichting.

Toelichting artikel 10.2

Artikel 10.2 regelt dat twee schepen mogen afmeren langszij de ladingruimte van een tankschip dat bezig is met wassen met ruwe olie. De af te meren schepen moeten wel voldoen aan het ADN, waardoor een adequaat veiligheidsniveau aanwezig is. Tevens wordt vermeld dat het afmeren buiten de ladingzone ook is toegestaan voor schepen die niet aan het ADN voldoen. Hierbij moet gedacht worden aan bevoorradingsschepen.

Onderdeel b van het tweede lid heeft betrekking op het gewijzigde artikel 4.4 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Voorheen verbood voornoemde regeling elke vorm van werkzaamheden aan dek en ladingzones van een schip dat zich bezighoudt met schoonmaken. Veel tankschepen die gevaarlijke en schadelijke stoffen vervoeren hebben intussen een constructie waarbij ladingtanks volledig gesloten schoongemaakt kunnen worden en er geen gevaar is wanneer andere werkzaamheden aan dek of in andere ladingtanks plaatsvinden. Om die reden is de Arbeidsomstandighedenregeling aangepast in die zin dat het toegestaan is dat andere werkzaamheden op het schip plaatsvinden tijdens het gesloten schoonmaken van ladingruimten. Aanvullend daarop wordt in deze verordening toegestaan dat aan een tankschip dat gesloten schoonmaakt ten hoogste twee tankschepen afmeren. Hierdoor kan flexibeler worden omgegaan met het toekennen van ligplaatsen aan tankschepen in de haven.

Het sluitstuk van het (gesloten) schoonmaken van ladingtanks wordt gevormd door het droogmaken of ventileren ervan door middel van het openzetten van deze tanks. Dit droogmaken en ventileren kan ook veilig geschieden als er, in overeenstemming met het derde lid, twee tankschepen langszij liggen, mits de atmosfeer van de ladingtanks van het schoonmakende schip dat toelaat. Om die reden zijn in het derde lid eisen gesteld aan het droogmaken en ventileren na gesloten schoonmaken indien schepen afgemeerd langszij liggen. Ter verduidelijking wordt gewezen op het feit dat stoffen die zowel gevaarlijk als brandbaar zijn aan beide voorwaarden (onderdelen a en b) moeten voldoen. Het gaat hier om de zogeheten l.e.l.-waarde (‘lower explosion limit’) en de grenswaarde bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Toelichting artikel 10.2a

De verplichting om de in dit artikel genoemde gegevens te melden is ten opzichte van het Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 ongewijzigd. Aan de havenmeester worden gemeld:

  • -

    naam van het schip;

  • -

    nationaliteit en thuishaven van het schip;

  • -

    agent, reder of bevrachter van het schip;

  • -

    datum en tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken;

  • -

    ligplaats;

  • -

    ruimten die worden gewassen of schoongemaakt;

  • -

    welke stoffen die in de ruimten zitten;

  • -

    methode van wassen of schoonmaken.

De melding is een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Portbase.

In het vierde lid is een uitzondering opgenomen op de meldplicht. Wanneer sprake is van droogmaken kan een melding achterwege blijven. Dit vanwege het ongevaarlijke karakter van deze activiteit. De verplichting in het derde lid om de verplichte voorwas binnen een bepaald tijdsbestek te melden vloeit voort uit de verplichting uit het MARPOL-Verdrag om toezicht te houden op de voorwas.

Op grond van het vijfde lid moet het tijdstip van aanvang van een verplichte voorwas ten minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de havenmeester worden gemeld. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail hcc@portofrotterdam.com.

Toelichting artikel 10.2b

In het eerste lid is aangegeven dat binnenschepen alleen op bepaalde plaatsen mogen schoonmaken in de haven.

In het tweede lid wordt invulling gegeven aan het schoonmaken van de zogenaamde T-stoffen zoals genoemd in het ADN.

Toelichting artikel 10.2c

Artikel 10.2c regelt welke gegevens een binnentankschip moet melden als het zijn tanks gaat schoon- en droogmaken. Tevens bepaalt dit artikel op welke wijze de melding dient te geschieden.

Artikel 10.4 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:

  • -

    naam van het schoonmaakschip;

  • -

    naam van het schoon te maken schip;

  • -

    waar het schoonmaken plaatsvindt;

  • -

    welke stoffen in de schoon te maken ruimten betreft;

  • -

    tijdstip aanvang van schoonmaken en verwachte duur.

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 en e-mail hcc@portofrotterdam.com .

Artikel 10.5 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

In artikel 10.5 (oude artikel 7.5 van de Havenverordening 2004) is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.

Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.

De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Portbase.

Artikel 10.6 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen.

Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).

Op basis van het onderhavige artikel 10.6 kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen 3 groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.

Artikel 10.7 Aanvraag van een aanwijzing

Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier.

Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

§ 11 Dienstverlening

Paragraaf 11 is de voormalige paragraaf 5 uit de Havenverordening 2004.

Afdeling 1 Algemeen

In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven.

Artikel 11.1.1 Begripsbepaling

Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:

96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructie-waterlijn worden genomen.

Artikel 11.1.2 Keuring van schepen

Voorheen was het stellen van regels inzake de bouw, inrichting en uitrusting van bepaalde schepen die dienstverlenende werkzaamheden verrichten geregeld in het Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer. Thans wordt hieraan uitvoering gegeven in paragraaf 11 van deze verordening. Hierin worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.

In het eerste lid is bepaald dat de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen, eveneens dienstverlenende schepen als bedoeld in paragraaf 12, voor de vaart in de haven van Rotterdam, keuren en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Op die manier is het niet langer nodig een erkenningsbesluit van keuringsinstellingen door het college vast te stellen. Er mag worden verondersteld dat bedrijven die worden erkend door de genoemde instantie, ook voor het keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn. Tot op heden zijn alle erkende bedrijven ook door het college erkend.

Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 11.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.

De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.

Nieuw is opgenomen dat het college op grond van het vierde lid ontheffing kan verlenen van het vereiste van de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 11.1.3 verlenen.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen.

Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen

Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen. Deze paragraaf is redactioneel aangepast en zijn waar mogelijk voorschriften vereenvoudigd.

Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen

Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen groter dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 75 meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de Rotterdamse haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn. Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om het schip vast te leggen. Het oprekken van de mogelijkheden om “met eigen bemanning los en vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen, zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.

In het derde lid is een bevoegdheid voor het college opgenomen ontheffing te kunnen verlenen van het in het eerste lid, van artikel 11.2.1 opgenomen verbod tot het verrichten van de diensten bootman.

De uitzondering die wordt gemaakt ziet op exploitanten van veerverbindingen die hoogfrequent de haven van Rotterdam aandoen. Op deze veerverbindingen wordt gebruik gemaakt van roll-on-roll-offschepen gebruik gemaakt. Deze schepen zijn goed manoeuvreerbaar en meren af op vaste en veilige afmeerplaatsen. Onder ‘hoogfrequent’ wordt verstaan een frequentie in de door exploitant vastgestelde dienstregeling van

minimaal eenmaal per 48 uur. De kapitein en de bemanning van deze rollon-

roll-offschepen hebben – als gevolg van de hoge aanloopfrequentie – voldoende routine ontwikkeld om deze schepen, onder verschillende omstandigheden, veilig te kunnen los- en vastmaken. Ook het met deze taak belaste personeel aan de wal beschikt - vanwege de hoge frequentie - over voldoende routine. Daarnaast is bepaald dat het moet gaan om rollon-

roll-offschepen die afmeren binnen een vaste afmeerconfiguratie. Vanwege de laad- en losklep is op de afmeerplaats van deze schepen een speciale voorziening (de ramp) aangebracht, als gevolg waarvan er altijd op exact dezelfde plek wordt gemeerd. Vanwege de ramp is er voor het

roll-on-roll-offschip altijd voldoende ruimte om af te meren. De afmeerlijnen hebben een vaste volgorde en plaatsing. Als gevolg van deze afmeerconfiguratie is het afmeerproces sterk vereenvoudigd en bestaan er minder veiligheidsrisico’s.

In onderdeel c van het derde lid van artikel 11.2.1. is ten slotte bepaald dat exploitant van de veerverbinding over een “ferry-mooring safety procedure” moet beschikken. Deze procedure wordt ter vaststelling voorgelegd aan het college alvorens een ontheffing wordt verleend.

Het vierde lid regelt dat, in afwijking van artikel 1.6, de ontheffing van de verplichting om bootlieden te gebruiken voor een maximale duur van vijf jaar kan worden verleend.

Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman

Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een erkende bootliedenorgansatie.

In het tweede en het derde lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie

Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden.

Afdeling 3 Personen vervoer over water

In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.

Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied

In dit artikel is geregeld dat deze afdeling van toepassing is op alle wateren binnen de gemeente.

Artikel 11.3.2 Communicatievaren

Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.

Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers

In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.

Artikel 11.3.4 Bekendmaking

In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 11.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.

Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen

Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de Rotterdamse haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.

In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee.

Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht.

Artikel 11.4.1 Verbod sjorren

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.

Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.

De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.

Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf

In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 11.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan.

Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders

Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties of de opleiding Assistent logistiek medewerker, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070 of CREBO-93732, met goed gevolg heeft afgesloten.

In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.

Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.

§ 12 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

Paragraaf 12 is het voormalige Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer en is op deze plaats gekomen tengevolge van de incorporatie van losse gemeentelijke besluiten die hun basis vonden in de Havenverordening Rotterdam 2004.

Het oorspronkelijke besluit had de volgende overwegingen:

  • -

    dat in het havengebied van Rotterdam werkzaamheden worden verricht met behulp van schepen, waarvoor geen voorschriften bestaan die verband houden met de veiligheid van het gebruikte varende materieel in relatie tot die werkzaamheden;

  • -

    dat in dit havengebied personen worden vervoerd, met schepen waarvoor geen certificaat van onderzoek is vereist ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en;

  • -

    dat het noodzakelijk is om in het belang van de orde en veiligheid in de haven eisen te stellen aan deze schepen.

De veiligheidseisen voor de hier bedoelde categorie schepen vinden reeds vele jaren in de praktijk toepassing en ondervinden geen tegenwerpingen. De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich.

De enige wijziging ten opzichte van het voormalig besluit betreft artikel 12.9, derde lid. Indien tijdens de werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van schepen de voorgeschreven radarreflector als hinderlijk wordt ervaren, mag de bootman (schipper) uitsluitend gedurende deze werkzaamheden de radarreflector tijdelijk verwijderen. Het is niet denkbeeldig dat gedurende de werkzaamheden de trossen van het afmerende of aanmerende schip achter de radarreflector blijven hangen en schade of gevaar teweegbrengen.

§ 13 Schone motoren binnenschepen

Algemene toelichting

Door het opnemen van deze nieuwe paragraaf 13 in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 wordt vanaf 1 januari 2025 aan binnenschepen alleen toegang geboden tot de haven van Rotterdam wanneer deze zijn voorzien van dieselmotoren die voldoen aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel in opvolgende richtlijnen.

De opname van deze paragraaf 13 in de verordening is noodzakelijk in verband met het tot stand komen van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam en het daarbij behorende deelproject Landaanwinning. Dit deelproject betreft de aanleg van land in de Noordzee voor uitbreiding van de Rotterdamse haven, met maximaal duizend hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein, alsmede compenserende maatregelen voor mogelijke schade aan de natuur als gevolg daarvan.

In de toelichting op het Bestemmingsplan Maasvlakte 2 worden de effecten van Maasvlakte 2 op de luchtkwaliteit beschreven. Uit het Luchtonderzoek Maasvlakte 2, aanvulling 2008, waarbij is uitgegaan van een “worst case scenario”, blijkt dat de in dat bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen op een aantal locaties kunnen leiden tot een bijdrage aan de overschrijding van de geldende grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes.

In verband met de aanleg van Maasvlakte 2 wordt daarom een pakket aan samenhangende maatregelen genomen om te voldoen aan de luchtkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Eén van de maatregelen uit dit pakket is het beperken van de emissie van schadelijke stoffen door de binnenvaart, door een verbod voor binnenschepen met “vuile” motoren in de haven van Rotterdam. Artikel 13.2 stelt dit verbod in, met ingang van 1 januari 2025.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 13.1

In het eerste lid van artikel 13.1 worden twee begrippen die enkel betrekking hebben op paragraaf 13 geïntroduceerd. Zo wordt allereerst het begrip “bedrijfsmatig vervoer” gedefinieerd. Onder “bedrijfsmatig vervoer” wordt verstaan het vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep dan wel het vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming.

Ten tweede wordt ten behoeve van paragraaf 13 een afwijkende uitleg, ten opzichte van het begrip “binnenschip” zoals dat in de rest van de Havenbeheersverordening wordt gebruikt, geïntroduceerd. Onder het begrip "binnenschip" vallen normaliter niet alleen de “echte” binnenschepen, maar ook passagiersschepen, plezierjachten, sleepboten, de bruine vloot, surfplanken, etc. Het voorgestelde verbod dient zich echter alleen tot binnenschepen te richten die bedrijfsmatige activiteiten verrichten en in die hoedanigheid de Rotterdamse haven aandoen. Daarom is het in dit kader noodzakelijk het begrip "binnenschip" op een andere wijze te formuleren.

“Binnenschip” wordt in paragraaf 13 gedefinieerd als: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer, dat wil zeggen vervoer van goederen over de binnenwateren in de uitoefening van een bedrijf of beroep of vervoer van goederen, uitsluitend bestemt voor of afkomstig van de eigen onderneming.

Artikel 13.2

In artikel 13.2 staat het daadwerkelijke verbod. De normadressaat van dit artikel is, op grond van artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010, de schipper. Artikel 1.10 luidt:

Artikel 1.10 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Op grond van artikel 13.2 is het verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of die niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

Allereerst geeft het artikel aan dat een binnenschip met een “vuile” motor zich niet in de haven mag bevinden. Onder haven wordt in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 verstaan:

haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van:

1° de Nieuwe Maas;

2° het Zuiddiepje;

3° de Koningshaven;

4° de Nieuwe Waterweg;

5° de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan;

6° het Calandkanaal, ten westen van het punt gelegen 1000 meter oostwaarts van het snijpunt van de as van het Beerkanaal;

7° het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelegen 1320 meter zuidwaarts van het snijpunt met de as van het Calandkanaal;

8° het Breeddiep;

9° de Berghaven;

10° de Oude Maas;

11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delfshavense Schie tot de gemeentegrens;

12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Terbregseweg tot de gemeentegrens;

Ten tweede is expliciet aangegeven dat het moet gaan om een dieselmotor die voor de voortstuwing wordt gebruikt. Mocht er aan boord een andere dieselmotor zijn, zoals bijvoorbeeld een scheepsgenerator of een boegschroefmotor, dan valt deze niet onder het gestelde verbod. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat de dieselmotor die voor de (hoofd)voorstuwing wordt gebruikt, niet in gebruik mag zijn (derhalve ook niet stationair mag lopen).

Een dieselmotor is “vuil” indien deze niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.

Vanzelfsprekend dient het verbod ook gehandhaafd te worden. De gegevens met betrekking tot de emissiewaarden van de motor van een binnenschip, zijn terug te vinden in certificaten die aan boord van het binnenschip aanwezig moeten zijn. In het kader van de reguliere (milieu)controles, die door de divisie Havenmeester worden uitgevoerd, zal gecontroleerd worden of de motor van een binnenschip de gestelde emissiewaarden niet overschrijdt.

Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de emissiewaarden van motoren van binnenschepen, die de haven van Rotterdam vanaf 1 januari 2025 aandoen, centraal toegankelijk en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor de handhavers om zodoende de handhaving te vereenvoudigen.

In artikel 13.2 wordt voorts bepaald dat het verbod op “vuile” motoren inwerkingtreding treedt op 1 januari 2025. Er is gekozen voor de datum van 1 januari 2025 aangezien op die datum het merendeel van de (Europese) binnenvaart op basis van de gemiddelde vervangingsinvesteringen naar verwachting voldoet aan de gestelde normen. Deze gemiddelde vervangingsinvesteringen zien niet alleen op het in zijn totaliteit vervangen van een dieselmotor, maar ook op het retrofitten van (voorzieningen op) een bestaande dieselmotor. Bij het retrofitten van een bestaande dieselmotor van een binnenschip worden zodanige aanpassingen gedaan, dat ook een bestaande motor aan de gestelde emissiewaarden voldoet.

Hoewel het verbod op 1 januari 2025 in werking treedt, wordt het verbod reeds nu in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 opgenomen. Het (vroeg)tijdig vastleggen van het moment van inwerkintreding van het verbod geschiedt om betrokken bedrijven in binnen- en buitenland, waaronder de binnenvaart en de fabrikanten van schepen en motoren daarvoor, tijdig te informeren over deze voorschriften en de gevolgen daarvan. Ze hebben daardoor voldoende tijd voor de noodzakelijke voorbereidingen en vervangingsinvesteringen. Overigens is de binnenvaartbranche reeds met de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 in 2008 op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit tot het instellen van het verbod.

Op grond van het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming, waaronder binnenschepen die feitelijk niet meer bedrijfsmatig goederen vervoeren. Dit zijn bijvoorbeeld klassieke/antieke binnenschepen die als museumschip dienen of binnenschepen die zijn omgebouwd voor andere doeleinden. Hoewel deze schepen wellicht nog wel goederen zouden kunnen vervoeren, zijn ze daar feitelijk niet meer voor bestemd en op grond van het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders in deze bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

§ 14 Handhaving

Artikel 14.1 Aanwijzingen

Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in of in de omgeving van in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder. Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven.

Artikel 14.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de drie categorie.

Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren

In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel 5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, opgenomen.

Ten aanzien van de aanwijzing van opsporingsambtenaren wordt opgemerkt dat in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover de personen zijn beëdigd. De toezichthouders die zijn aangewezen in dit artikel, beschikken derhalve tevens over opsporingsbevoegdheden. Aangezien buitengewoon opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling in deze verordening niet nodig; de aanwijzing als toezichthouder is de grondslag hiervoor. De buitengewoon opsporingsambtenaren dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen. Tevens dienen zij te zijn beëdigd door de directe toezichthouder, zijnde de Korpschef van regionale eenheid Rotterdam.

De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.

Artikel 14.4 Betreden van woonruimten

In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van een bewoner. In artikel 14.4 wordt om die reden nu slechts bepaald in welke gevallen toezichthouders of opsporingambtenaren bevoegd zijn een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

§ 15 Wijzigingen in andere verordeningen

In paragraaf 15 worden enkele verwijzingen naar de oude Havenverordening Rotterdam 2004 in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 en de Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 gewijzigd in Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.

§ 16 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16.1 Intrekking oude verordening

In artikel 16.1 wordt de volgende regelingen ingetrokken:

  • -

    Havenverordening Rotterdam 2004;

  • -

    Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007;

  • -

    Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer;

  • -

    Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen;

  • -

    Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.;

  • -

    Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004, nummer 172;

  • -

    Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004, Gemeenteblad 2008, nummer 154.

Artikel 16.2 Overgangsrecht

In artikel 16.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat afgegeven beschikkingen op basis van de in artikel 16.1 bedoelde regelingen hun geldigheid behouden na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5 jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men noemt dit “eerbiedigende werking”.

In het tweede lid wordt geregeld dat aanvragen om een toestemming welke vóór het inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Rotterdam zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, dat deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.

Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een toestemming die is gebaseerd op de in artikel 16.1 bedoelde regelingen, dit bezwaarschrift wordt afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (het nieuwe recht wordt dus toegepast).

Artikel 16.3 Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op een tijdstip dat nog door het college later zal worden bepaald en het besluit wordt in het gemeenteblad gepubliceerd.

Artikel 16.4 Citeertitel

De citeertitel van deze verordening luidt "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR 2010".