Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZRotterdam 2016

Geldend van 07-03-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZRotterdam 2016

De directeur van het cluster Werk en Inkomen,

gelet op:

het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016;

het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2016;

en artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

besluit:

  • I.

    Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2 Boete bij schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

  • 3. De hoogte van de boete wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden, waarbij in ieder geval betrokken worden de ernst van de overtreding, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

  • 4. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende.

  • 5. De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;

    • b.

      er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende bepaalde feiten en omstandigheden heeft nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de belanghebbende:

      • i.

        redelijkerwijs had moeten weten dat van een nalatigheid sprake was en dat deze nalatigheid zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat, en

      • ii.

        in staat geweest is deze nalatigheid te voorkomen of te herstellen en heeft verzuimd dit uit zichzelf te doen.

    • c.

      er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;

    • d.

      er wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelingsbedrag indien uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 3 sprake is.

  • 6.

    • a.

      Er wordt een boete opgelegd van 150% van het percentage genoemd in de onderdelen a tot en met d van het vijfde lid, indien de belanghebbende herhaald de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

    • b.

      Van herhaald zoals genoemd onder a. is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 7. Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag worden bij schending van de inlichtingenplicht de volgende situaties onderscheiden:

    • a.

      er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete indien de belanghebbende in de twee jaar voorafgaand aan het begin van de boetewaardige gedraging geen waarschuwing of boete heeft gehad;

    • b.

      er wordt een boete van € 150,- opgelegd indien het begin van de boetewaardige gedraging zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

Artikel 3 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • b.

    door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;

  • c.

    de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt. Deze waren onjuist of onvolledig, dan wel was een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld. De belanghebbende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake indien de alsnog noodzakelijke inlichtingen verstrekt zijn in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

  • d.

    de belanghebbende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

  • e.

    er is sprake van “gedeelde verwijtbaarheid”, waarbij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden én de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was;

  • f.

    er is anderszins sprake van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4 Maximale wettelijke boete

Artikel 5 Afstemming van de boete op de omstandigheden

Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 2, 3 en 4 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

  • a.

    bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,-;

  • b.

    bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,-;

  • c.

    bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,-;

  • d.

    bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,-;

  • e.

    bij recidive zoals omschreven in artikel 2, lid 5 onder e, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen en de uitkomsten naar beneden af te ronden op een veelvoud van €10,-;

  • f.

    indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete op grond van de onderdelen a tot en met e van dit artikel, van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van dit artikel worden afgestemd;

  • g.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;

  • h.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete uitsluitend op grond van de artikelen 2, 3 en 4 vastgesteld;

  • i.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.

Artikel 6 Dringende redenen

Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel kan slechts toegepast worden indien door het bij de verrekening in acht nemen van de beslagvrije voet voor met name de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zullen optreden. Vast dient te staan dat sprake is van een zeer incidenteel geval en dat de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, het toepassen van aflossing van de boete met het bedrag van het beslag vatbare deel niet toelaat. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 7 Beslissingstermijn

  • 1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van 13 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen.

  • 2. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 13 weken en 26 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 5%.

  • 3. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 26 weken en 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 10%.

  • 4. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen later dan 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.

  • 5. Bij verlaging van het boetepercentage op grond van het tweede of derde lid is het bedrag waarmee de boete wordt verlaagd nooit hoger dan € 1.000,-.

Artikel 8 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 7 maart 2016.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 29 februari 2016.

Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Clusterdirecteur Werk en Inkomen.