Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Aanvullend op de begripsbepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, zoals vermeld in de toelichting wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder;

  • a.

    bijdrage: bijdrage zoals bedoeld in artikel 2.1.4, lid 1, van de wet;

  • b.

    collectief vervoer: aanvullend vervoer dat in het kader van de wet door de gemeente Den Haag wordt aangeboden aan personen die ten gevolge van beperkingen geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en waarbij het uitgangspunt is dat men gezamenlijk met anderen wordt vervoerd;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

  • d.

    gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • e.

    logeervoorziening: maatwerkvoorziening ondersteuning die bestaat uit een logeerfunctie ter vervanging van de mantelzorger;

  • f.

    melding: mededeling aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 1, van de wet;

  • g.

    onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, van de wet;

  • h.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1, van de wet;

  • i.

    verslag: een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 8, van de wet;

  • j.

    regeling: Regeling maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015 (Regeling 2015);

  • k.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • l.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Den Haag.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn adres heeft in Den Haag, blijkend uit de inschrijving in de basisregistratie personen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt deze verordening ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen en opvang, voor iedere ingezetene van Nederland, die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

Artikel 1.3 Regeling maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015

  • 1. Ter uitvoering van deze verordening stelt het college de ‘Regeling voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015’, hierna te noemen de Regeling, vast.

  • 2. In de in het eerste lid genoemde Regeling worden in ieder geval opgenomen:

    • a.

      nadere voorschriften met betrekking tot de eigen bijdrage;

    • b.

      voorschriften over de vorm waarin een sporthulpmiddel kan worden verstrekt;

    • c.

      nadere regels en/of voorschriften met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Procedurele bepalingen

Artikel 2.1 Melding en bevestiging

  • 1. Een melding op basis van de wet kan door of namens de cliënt, schriftelijk of digitaal via het daarvoor ter beschikking gestelde digitale loket bij het college worden gedaan.

  • 2. Een ontvangstbevestiging kan achterwege blijven, als cliënt op basis van de verstrekte informatie aangeeft geen behoefte meer te hebben aan een vervolg op deze melding.

  • 3. Indien de in het tweede lid genoemde situatie niet van toepassing is, zal een onderzoek worden ingesteld zoals bedoeld in artikel 2.3.2, van de wet.

Artikel 2.2 Onderzoek en verslag

  • 1. De factoren genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek.

  • 2. Bij een situatie waarbij het college voldoende bekend is met de cliënt, kan het onderzoek in overleg met de cliënt worden beperkt tot de onderdelen die volgens het college en de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de melding.

  • 3. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 2.3 De aanvraag

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of digitaal via het daarvoor ter beschikking gestelde digitale loket bij het college worden ingediend.

Artikel 2.4 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als hij dit van belang acht voor het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. Het college betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hen over de uitkomsten daarvan.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden en criteria maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt binnen de kaders van de wet, met name de artikelen 1.2.1 en 2.3.5, het door de raad vastgestelde plan en deze verordening in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening.

  • 3. Het college verstrekt, in aanvulling op de voorgaande leden, slechts een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie, indien aan de volgende criteria is voldaan:

    • a.

      de cliënt heeft adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, ingespeeld op de aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfases waarin een ieder mee te maken krijgt of kan krijgen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening is, gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving en brengt geen gezondheidsrisico’s met zich mee;

    • c.

      er is geen sprake van een verzoek tot vervanging van een eerder verstrekte voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven;

    • d.

      de melding is gedaan op een zodanig moment, dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning kan plaatsvinden;

    • e.

      de cliënt werkt in voldoende mate mee aan het onderzoek;

    • f.

      de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening is niet aan de cliënt te verwijten;

    • g.

      de noodzakelijke maatwerkvoorziening leidt tot meerkosten voor de cliënt ten opzichte van de situatie waarin een vergelijkbare persoon zonder dergelijke belemmeringen verkeert.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.2 Aanvullende criteria logeervoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking voor een logeervoorziening als:

    • a.

      de cliënt aangewezen is op ondersteuning met permanent toezicht,

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

  • 2. Deze voorziening kan eenmaal per kalenderjaar worden opgespaard tot een logeervoorziening van maximaal 21 etmalen.

Artikel 3.3 Aanvullende criteria opvang en beschermd wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor opvang als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische)kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid opheffen.

  • 2. Een slachtoffer van huiselijk geweld komt voor opvang in aanmerking als hij:

    • a.

      slachtoffer van huiselijk geweld is, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie is te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3. Een cliënt komt in aanmerking voor beschermd wonen als hij:

    • a.

      een psychiatrische aandoening heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeentes over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

Artikel 3.4 Aanvullende criteria doventolk

In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor het inschakelen van een doventolk als:

  • a.

    de cliënt doof, doofblind of zeer slechthorend is, en

  • b.

    de doventolk noodzakelijk is voor het behouden of vergroten van de zelfredzaamheid en participatie in de privé-situatie.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2. In aanvulling op het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een andere individuele vervoersvoorziening dan het collectief vervoer indien deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in elk geval binnen Den Haag in het kader van het leven van alledag.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een (boven)regionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria woonvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een woonvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbaar niet in staat is tot het normale gebruik van de eigen woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een aantoonbare beperkingen of aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Een cliënt kan alleen voor een woonvoorziening in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet de goedkoopst adequate voorziening is of naar het oordeel van het college niet mogelijk of niet wenselijk is.

  • 3. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.

  • 4. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woning, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, trapliften, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 3.7 Aanvullende criteria rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen.

Artikel 3.8 Aanvullende criteria hulp bij het huishouden

In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor hulp bij het huishouden ingeval:

  • a.

    er aantoonbare beperkingen zijn waardoor cliënt niet in staat is tot het normaal gebruik van de woning, en

  • b.

    problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Artikel 3.9 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening ondersteuning

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening ondersteuning in geval cliënt matige of zware beperkingen heeft op het terrein van:

    • a.

      de sociale redzaamheid;

    • b.

      het bewegen en verplaatsen;

    • c.

      het psychisch functioneren;

    • d.

      het geheugen en de oriëntatie, of

    • e.

      matig of zwaar probleemgedrag vertoont.

  • 2. De ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, is gericht op het bevorderen en of behouden van de zelfredzaamheid en participatie.

  • 3. Indien de cliënt de maatwerkvoorziening ondersteuning als bedoeld in dit artikel gedurende minimaaleen dagdeel op een andere locatie dan de eigen woning, ontvangt, omvat de maatwerkvoorziening ondersteuning tevens het vervoer van en naar deze locatie.

  • 4. Het vervoer zoals bedoeld in het voorgaande lid is mogelijk wanneer de noodzaak medisch is vastgesteld.

Artikel 3.10 Criteria financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte en de wijze waarin de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt.

Artikel 3.11 Waardering mantelzorgers

Het college draagt op passende wijze zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor demantelzorgers van cliënten.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Artikel 4.1 Hoogte van het pgb

  • 1. Het pgb bedraagt maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura, voor zover deze beschikbaar en vergelijkbaar is.

  • 2. De hoogte van een pgb voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening uit het sociale netwerk, bedraagt maximaal een door het college vast te stellen percentage van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningvoorziening en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • b.

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

    • c.

      deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming, en

    • d.

      tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald;

    • e.

      deze persoon krijgt maximaal een door het college bij nadere regel vastgesteld tarief betaald voor zijn diensten.

Artikel 4.2 Besteding en verantwoording van het pgb

Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:

  • a.

    de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;

  • b.

    de verantwoording van het pgb.

Artikel 4.3 Controle pgb

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorziening worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage

Artikel 5.1 Verschuldigde bijdrage

Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

  • a.

    het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en

  • b.

    een maatwerkvoorziening, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en diens partner.

Artikel 5.2 Bijdrage algemene voorziening

  • 1. De aanbieder van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene voorziening, dan wel ter vergroting van de betrokkenheid bij de voorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

  • 2. De bijdrage is inkomensonafhankelijk. Het college kan korting geven aan door hem aan te wijzen groepen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage.

Artikel 5.3 Bijdrage maatwerkvoorziening in natura en pgb

  • 1. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening, maar niet hoger dan toegestaan op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. Het college kan in de Regeling bepalen voor welke maatwerkvoorzieningen een lager bedrag is verschuldigd.

  • 3. Het college brengt de eigen bijdrage in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening zolang het besluit voor de dienstverlening van kracht is en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura en of pgb zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening of, als dat korter is, totdat de door het college vastgestelde kostprijs is voldaan;

    • c.

      voor eenmalig verstrekte voorziening in de vorm van een pgb tot de hoogte van de verstrekte voorziening is voldaan;

    • d.

      bij een periodieke pgb-verstrekking: over iedere periode waarover een pgb is verstrekt.

  • 4. Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 5. Bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 5.4 Bijdrage verblijf in opvang of beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. Op het bijdrageplichtige inkomen, bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, worden voor de berekening van de eigen bijdrage in mindering gebracht de componenten, genoemde in artikel 6, lid 1, onder b, van het Bijdragebesluit zorg, verminderd met het bedrag van de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wet op de zorgtoeslag.

  • 3. Afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of beschermd wonen, wordt voor de verschuldigdheid van de eigen bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 5. Bijdragen voor opvang in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld en opvang worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor de eigen bijdrage voor opvang in de voorzieningen nachtopvang en doorstroomvoorziening.

Artikel 5.5 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura en pgb

  • 1. De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 3.6 en 3.7 wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, is de kostprijs gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;

    • b.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt of zou worden ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is of zou zijn als hij deze had ingekocht.

  • 2. De kostprijs voor de overige maatwerkvoorzieningen in natura is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de maatwerkvoorziening verschuldigd is.

  • 3. De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

Hoofdstuk 6 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 6.1 Tegengaan oneigenlijk gebruik

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8, van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10, van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

Artikel 6.2 Terugvordering en intrekking

  • 1. Als het college een beslissing op grond van het voorgaande artikel, tweede lid, onder a en e, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden ingenomen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de terug- en invorderingsprocedure.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, en;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke eisen verder worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Indien een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder er verantwoordelijk voor dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen.

  • 4. De aanbieder draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde medewerkers en vrijwilligers aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen voldoen.

  • 5. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit van de levering van voorzieningen door derden

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de budgetten die het wenst te verstrekken voor de te leveren diensten, rekening met in ieder geval:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt bij de vaststelling van de budgetten die het wenst te verstrekken voor de te leveren overige voorzieningen, rekening met:

    • a.

      a. de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • i.

      aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

    • ii.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • iii.

      onderhoud van de voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de verhouding tussen prijs en kwaliteit.

Hoofdstuk 8 Inspraak, klachtenregeling en medezeggenschap

Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 8.2 Klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar zijn voor de cliënten van zijn organisatie.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.1a Aanwijzingen toezichthouder

Een ieder is verplicht om de door de in artikel 6.1, eerste lid, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bedoelde toezichthouder gegeven aanwijzingen na te leven.

Artikel 9.2 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen

  • 1. De Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009 (RIS-253784) wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op lopende voorzieningen verstrekt op grond van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen op grond van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag die voor 1 januari 2015 ingediend zijn bij het college en waarop nog niet is beslist bij de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009 wordt beslist met inachtneming van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009 waarop het besluit is gebaseerd.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt -met uitzondering van hoofdstuk 2- in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Hoofdstuk 2 treedt in werking op de dag nadat de verordening is bekendgemaakt, en werkt terug tot 1 november 2014.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen