Regeling vervallen per 01-01-2018

Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2014

Geldend van 18-12-2014 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente Den Haag 2014

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

accountant:

degene die door de raad is aangewezen voor de controle op de jaarrekening;

b.

administratieve organisatie:

de personen, instrumenten en procedures die binnen de gemeente Den Haag het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van juiste, volledige, tijdige en betrouwbare informatie mogelijk maken ten behoeve van het besturen en doen functioneren van deze organisatie en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

c.

BBV:

Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, inhoudende de voorschriften voor de begrotings- en verantwoordingsdocumenten, uitvoeringsinformatie en informatie voor derden van provincies en gemeenten;

d.

begrotingscyclus:

de cyclus van één jaar waarin de voorjaarsnota, de begroting, het halfjaarbericht en de jaarstukken worden behandeld;

e.

beheer van vermogenswaarden:

het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en rechten van de gemeente Den Haag;

f.

doelenboom:

het schematisch overzicht van de rangorde van beleidsambities, producten en budgetten.

g.

doelmatigheid:

de mate waarin een maximale hoeveelheid producten en prestaties is gerealiseerd met een minimale hoeveelheid middelen of een hogere kwaliteit wordt bereikt bij een gelijkblijvende hoeveelheid middelen;

h.

doeltreffendheid:

de mate waarin de geleverde producten en prestaties bijdragen aan het realiseren van de gestelde (beleids)doelen;

i.

financiële administratie:

het onderdeel van de administratieve organisatie waarmee gekomen wordt tot een goed inzicht in de financieel-economische positie, het beheer van vermogenswaarden, de uitvoering van de begroting, het afwikkelen van vorderingen en schulden, alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover;

j.

financieel beleid:

het geheel van maatregelen om doelstellingen van de gemeente binnen de financiële kaders te realiseren;

k.

halfjaarbericht:

de rapportage over de voortgang van de begrotingsuitvoering.

l.

hard closure:

een tussentijdse afsluiting van de boekhouding met als doel het bijwerken van de administraties van de gemeente.

m.

indicatoren:

de absolute of verhoudingsgetallen die informatie geven over de ontwikkelingen in de output en/of effecten van een programma of product.

n.

overlopende activa:

de vooruitbetaalde kosten/nog te ontvangen bedragen.

o.

overlopende passiva:

de vooruitontvangen bedragen/nog te betalen kosten.

p.

planning en control:

het proces binnen de kaders van het financieel beleid waarbij aansturing van de organisatie plaatsvindt door het formuleren van doelen, het aangeven van termijnen, het beschikbaar stellen van middelen, het aanwijzen van verantwoordelijken, het volgen van de uitvoering, het normeren van gewenste effecten, het meten van resultaten en het informeren van alle betrokkenen;

q.

PPS:

Publiek Private Samenwerking, samenwerkingsconstructie waarbij in ieder geval de gemeente en een marktpartij is betrokken.

r.

product:

het resultaat van een samenhangend handelen, onderdeel van een programma, meetbaar gemaakt in tijd, geld en kwaliteit. Ieder product maakt onderdeel uit van een programma;

s.

productenraming:

Document van burgemeester en wethouders waarin de programma’s uit de beleidsbegroting zijn uitgewerkt naar producten. De productenraming heeft met name een beheersfunctie voor de uitvoering van de begroting.

t.

programma:

een aantal samenhangende activiteiten voorzien van ten minste inhoudelijke doelstellingen, (top-)indicatoren en een budget; voor ieder programma wordt bij de begroting omschreven wat er bereikt gaat worden, wat daarvoor gedaan gaat worden en wat het gaat kosten.

u.

programmabegroting:

de meerjarige programmaraming, bestaande uit de beleidsbegroting en de financiële begroting zoals bedoeld in het BBV.

v.

treasuryfunctie:

de treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen, beheersen en verantwoorden van de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s;

w.

wet Fido:

Wet financiering decentrale overheden, inhoudende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen, waarin opgenomen de verwijzing naar de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).

Hoofdstuk 1 De inrichting van de financiële organisatie

Artikel 2 Inrichting financiële organisatie

  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen in het Uitvoeringsbesluit Financieel beheer nadere regels omtrent:

    • a.

      de activiteiten binnen de gemeente in het kader van de planning en control op het gebied van financiën en administratief beheer;

    • b.

      de voorbereiding en inhoud van de door de burgemeester en wethouders uit te brengen stukken uit de begrotingscyclus.

  • 2. Gelet op artikel 160, lid 1a van de Gemeentewet, stellen burgemeester en wethouders, binnen de kaders van het door de raad vastgestelde Treasurystatuut, in een Uitvoeringsbesluit Treasurybeheer nadere regels voor de dagelijkse uitoefening van de gemeentelijke treasuryfunctie.

Artikel 3 Financiële administratie

De financiële administratie is zodanig ingericht dat de lasten en baten eenduidig worden

toegerekend aan gemeentelijke (deel)producten en programma's.

Hoofdstuk 2 De begrotingscyclus

Artikel 4 De begroting

  • 1. Jaarlijks stellen burgemeester en wethouders de voorjaarsnota op waarin het budgettaire kader meerjarig is weergegeven. Deze voorjaarsnota dient als uitgangspunt voor het opstellen van de meerjarenbegroting. Burgemeester en wethouders bieden deze voorjaarsnota aan de raad aan.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad uiterlijk de tweede dinsdag in september voorafgaande aan het begrotingsjaar ter vaststelling de stukken bedoeld in artikel 190 van de Gemeentewet aan (de begroting met een toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren).

  • 3. Met het vaststellen van de programmabegroting worden de doelstellingen per programma met de beschikbare bedragen voor alle taken en activiteiten op programmaniveau alsmede de financiële middelen die per programma kunnen worden aangewend, vastgesteld door de raad. Tevens besluit de raad over de meerjarenbegroting als leidraad voor het te voeren beleid. Per programma wordt een doelenboom opgenomen.

  • 4. Binnen de begrotingsprogramma’s worden apparaatslasten afzonderlijk inzichtelijk gemaakt.

  • 5. Met het vaststellen van de programmabegroting worden de indicatoren vastgesteld met de daarbij behorende ambitie.

  • 6. De begroting bevat de in het BBV (artikel 9, lid 2) voorgeschreven paragrafen: Lokale heffingen, Weerstandsvermogen en risicobeheersing, Onderhoud kapitaalgoederen, Financiering, Bedrijfsvoering, Verbonden partijen en Grondbeleid. Naast de verplichte paragrafen kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen doen om extra paragrafen op te nemen.

  • 7. Bij de opstelling van de programmabegroting passen burgemeester en wethouders het voorzichtigheidsbeginsel toe: baten worden alleen geraamd indien ze voldoende zeker zijn; lasten worden geraamd indien verwacht wordt dat deze zich voordoen.

  • 8. Het bedrag voor onvoorziene uitgaven dat volgens het BBV (artikel 8 lid 6) in de programmabegroting is opgenomen wordt geraamd op basis van de risico’s zoals opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen en de kans dat deze risico’s zich feitelijk voordoen. Onttrekkingen aan de post onvoorzien geschieden bij raadsbesluit.

Artikel 5 De productenraming

Burgemeester en wethouders stellen de productenraming vast. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middelen te heralloceren, zolang er op programmaniveau geen sprake is van een vermeerdering of vermindering van de lasten, baten, dotaties of onttrekkingen uit bestemmingsreserves.

Artikel 6 Begrotingsuitvoering

  • 1. Burgemeester en wethouders rapporteren in het halfjaarbericht aan de raad over de voortgang van de begrotingsuitvoering, zowel over de relevante beleidsmatige ontwikkelingen als over de financiële uitputting.

  • 2. Bij het halfjaarbericht is een voorstel tot wijziging van de begroting opgenomen als gevolg van ontwikkelingen in het begrotingsjaar

  • 3. De raad wordt geïnformeerd over nieuwe inzichten door middel van een apart raadsvoorstel. Als sprake is van een majeure ontwikkeling of nieuw beleid is bij dat voorstel een wijziging van de begroting opgenomen, waarmee de begroting in evenwicht blijft.

  • 4. Amendementen vanuit de raad voor aanpassingen van programmabudgetten, de aan de programma’s verbonden doelstellingen en/of indicatoren geven aan welke financiële consequenties deze hebben. In geval van financiële consequenties bevat het amendement een financiële dekking.

  • 5. Tweemaal per jaar vindt een harde afsluiting van de administratie plaats (hard closure). De accountant controleert de hard closure. Het college informeert de gemeenteraad over de uitkomsten van de hard closure. De accountant rapporteert aan de raad zijn bevindingen over de hard closure.

  • 6. Gedurende het jaar informeert het college de gemeenteraad over de kwaliteit van één of meerdere administratieve processen. Jaarlijks wordt in overleg met de raad bepaald over welke processen gerapporteerd wordt. De accountant controleert de rapportage en meldt zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 7 De programmarekening

  • 1. Burgemeester en wethouders bieden de raad op de derde dinsdag in april volgend op het verslagjaar de stukken bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet aan:

    • a.

      de jaarstukken (jaarverslag en jaarrekening);

    • b.

      de verslagen van doelmatigheids- en doeltreffendheidsonderzoeken.

  • 2. De accountant biedt de controleverklaring en het verslag van bevindingen aan de raad aan.

  • 3. De indeling van het jaarverslag sluit aan op de indeling van de beleidsbegroting en de indeling van de jaarrekening sluit aan op de indeling van de financiële begroting.

Hoofdstuk 3 Het financieel middelenbeheer

Artikel 8 Organisatie van de financieringsfunctie

Op basis van artikel 212, lid 2, sub c van de Gemeentewet en gelet op de bepalingen in de Wet Fido, stelt de raad in een Treasurystatuut nadere regels betreffende doelstellingen, randvoorwaarden, administratieve organisatie, planning en control en de informatievoorziening van de gemeentelijke treasuryfunctie.

Artikel 9 Risico-inventarisatie en –beheersing

  • 1. De burgemeester en wethouders zorgen voor een toereikend systeem van risicomanagement.

  • 2. Burgemeester en wethouders rapporteren over grote projecten. De raad kan besluiten tot aanwijzing van een groot project indien hij van mening is dat zijn controlerende taak meer toegesneden informatie, periodiek te verstrekken, vereist.

  • 3. Beleidsprogramma’s hebben een eigen reserve, namelijk de programmareserve. Deze reserve heeft als doel het opvangen van risico’s binnen het beleidsprogramma. Daarnaast zijn dienstcompensatiereserves ter dekking van bedrijfsvoeringsrisico’s.

  • 4. Bij de voorjaarsnota bepalen burgemeester en wethouders de noodzakelijke hoogte van het weerstandsvermogen op basis van de inventarisatie van de belangrijkste risico’s. De noodzakelijke hoogte van de algemene reserve wordt bepaald middels het risicocumulatiemodel. Hierbij wordt de hoogte van de Post onvoorzien betrokken.

  • 5. De paragraaf weerstandsvermogen in de begroting en programmarekening bevat een inventarisatie van de belangrijkste risico’s die gemeente loopt.

  • 6. Bij incidentele risico’s is het maximale bedrag opgenomen in het risicocumulatiemodel. Voor structurele risico’s geldt een opname van 1,5 keer van het bedrag.

  • 7. Een risico in de paragraaf weerstandsvermogen leidt niet tot automatische verrekening met de reserve. Het uitgangspunt blijft de begrotingsregel: overschrijdingen worden allereerst opgelost binnen het begrotingsprogramma.

Artikel 10 Verbonden partijen

In lid 2 van artikel 160 van de Gemeentewet is bepaald dat de oprichting van en deelneming instichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen onder de bevoegdheid van het college valt. Dat besluit wordt echter niet genomen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld om haar wensen en bedenkingen te uiten ten aanzien van het ontwerpbesluit. De oprichting van of deelneming in een gemeenschappelijke regeling vergt de expliciete instemming van de raad, conform art. 1 van de Wet op de gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 11 Externe geldstromen

  • 1. De burgemeester en wethouders rapporteren in de programmarekening aan de raad over de (te) ontvangen subsidies en decentrale uitkeringen van Europese en Nederlandse overheden.

  • 2. Bij werkzaamheden en activiteiten die de gemeente met behulp van subsidies van derden uitvoert, zien de burgemeester en wethouders toe op naleving van de betrokken subsidieregelingen.

  • 3. Bij de begroting wordt meerjarige inschatting gemaakt van de omvang van de externe geldstromen.

Artikel 12 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. In de begroting en de programmarekening rapport het college over het onderhoud kapitaal goederen. Bij elk type kapitaalgoed wordt aangegeven wat het relevante beleidskader is.

  • 2. Eén keer per vier jaar wordt een nota onderhoud kapitaalgoederen opgesteld.

  • 3. Aan het onderhoud van alle kapitaalgoederen ligt een structureel meerjarig onderhoudsplan ten grondslag. De onderhoudsplannen worden een keer in de vier jaar geactualiseerd.

  • 4. In het onderhoudsplan is aangegeven welk niveau van onderhoud minimaal nodig is. Dit niveau is concreet omschreven in het beleidskader. Wanneer bij inspectie de staat van het kapitaalgoed beter is dan verwacht, wordt het geplande onderhoud niet uitgevoerd maar een jaar uitgesteld.

  • 5. Eventuele ongewenste schommelingen tussen jaren in de kosten van het groot onderhoud kunnen met behulp van een egalisatie-voorziening worden opgevangen. Een egalisatie-voorziening mag alleen worden ingesteld en gevoed op basis van een beheer- en onderhoudsplan van het betreffende kapitaalgoed.

Artikel 13 Inkoopvoorwaarden en aanbestedingen

  • 1. De burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inkoop van goederen en diensten, het aanbesteden van werken, de hantering van algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente en voorwaarden van aanbesteding van werken van de gemeente

  • 2. De burgemeester en wethouders stellen in een uitvoeringsbesluit de interne regels vast voor de inkoop van goederen en diensten en het aanbesteden van werken.

  • 3. De burgemeester en wethouders stellen de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente, de voorwaarden van aanbesteding van werken van de gemeente vast en maken deze bekend en stellen beleidsregels vast over de inkoop van goederen en diensten en aanbestedingen.

Artikel 14 Waardering, activering en afschrijving vaste activa

  • 1. Voor investeringen met een economisch nut worden de volgende standaardafschrijvingstermijnen gehanteerd:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw gebouwen (permanent) en rioleringen; een uitzondering hierop vormt het stadhuis-/bibliotheekcomplex waarvoor met raadsbesluit 172/1997 (RIS 20092) een gebruiksduur van 50 jaar is vastgesteld;

    • b.

      25 jaar: sportterreinen, renovatie gebouwen, restauratie monumenten, aankoop gebouwen en glasvezelkabels;

    • c.

      20 jaar: parkeerterreinen; betonnen bakken voor Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s);

    • d.

      15 jaar: technische installaties in gebouwen (elektrische voorzieningen, verwarming, liften, machines);

    • e.

      10 jaar: (brandveiligheid)voorzieningen aan gebouwen; energiebesparende maatregelen in gebouwen; kunstopdrachten; telefooninstallaties; kantoormeubilair (nieuwe inrichting); aanleg terreinwerken (semi-permanent of tijdelijk); nieuwbouw gebouwen (semi-permanent, tijdelijk of verplaatsbaar); groot onderhoud aan gebouwen (mits levensduur verlengend); stalen bakken voor Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC)’s;

    • f.

      5 jaar: zware transportmiddelen/aanhangwagens en schuiten; personenauto’s/lichte motorvoertuigen/motoren, automatiseringssystemen plus omvangrijke applicaties, duurzame productiemiddelen;

    • g.

      3 jaar: software.

    Duurzame productiemiddelen die een aantoonbare kortere levensduur hebben, kunnen in een overeenkomstig kortere termijn worden afgeschreven.

  • 2. Voor dekking van kapitaallasten geldt:

    • a.

      Investeringen met een economisch nut worden opgenomen in het Meerjarig Investeringsplan, waarbij structurele dekking van kapitaallasten (rente en afschrijving) aanwezig is.

    • b.

      Als geen vervangingsinvestering noodzakelijk is, kan, in afwijking op artikel 14 lid 2 onder a, worden volstaan met incidentele dekking van kapitaallasten (rente en afschrijving).

  • 3. Voor de aanschaf van kapitaalgoederen kleiner dan € 50.000 per stuk komen de totale lasten in het jaar van aanschaf ten laste van het betreffende programma- en productbudget. Voor activa die al geactiveerd zijn op 1 januari 2010 blijft de oorspronkelijke activeringsgrens van € 10.000 gelden.

  • 4. Onder investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het BBV, worden verstaan investeringen in wegen, waterwegen, civiele kunstwerken en groen.

  • 5. Voor investeringen met een maatschappelijk nut worden de volgende maximale afschrijvingstermijnen gehanteerd:

    • a.

      25 jaar: civiele kunstwerken (bruggen, viaducten, tunnels).

    • b.

      20 jaar: eerste aanleg van wegen, fietspaden, voetpaden, rotondes, railinfrastructuur.

    • c.

      15 jaar: technische installaties (waaronder verkeersregelinstallaties) en openbare verlichting

    • d.

      10 jaar: reconstructies en inrichting van de openbare ruimte mits groter dan € 150.000.

  • 6. Indien investeringen met een maatschappelijk nut geactiveerd worden is lid 2 van dit artikel eveneens van toepassing. In het licht van het jaarlijks vast te stellen budgettair kader en de ontwerpbegroting kan het college een voorstel doen tot extra afschrijvingen op investeringen met maatschappelijk nut. Voor investeringen in kapitaalgoederen die op 1 januari 2005 al geactiveerd waren, mogen de oorspronkelijke afschrijftermijnen blijven gelden.

  • 7. Financiële bijdragen aan kapitaalgoederen in eigendom van derden worden niet geactiveerd, maar komen in het jaar van aanschaf ten laste van het budget van het betrokken programma en product.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten voor financieel beleid

Artikel 15 Programmasturing

  • 1. Uitgangspunt bij programmasturing door het college is een jaarlijks sluitende begroting en bijbehorende meerjarenraming met daaruit afgeleid het budget per programma.

  • 2. Het college zorgt er voor dat dreigende budgetoverschrijdingen door passende en tijdige maatregelen worden voorkomen.

  • 3. Budgettaire tegenvallers in de loop van een begrotingsjaar moeten worden gecompenseerd door aanpassingen in het beleid binnen hetzelfde programma. Het opvangen van budgettaire tegenvallers door wijzigingen in een ander begrotingsprogramma raakt het budgetrecht van de raad, en vereist daarmee een raadsbesluit.

  • 4. Voor het programma Gemeenteraad gelden de uitgangspunten die het Presidium heeft vastgesteld.

Artikel 16 Resultaatverrekening

  • 1. Uitgangpunt voor de resultaatsverdeling is het resultaat per Programma, rekening houdend met hetgeen in artikel 21 van deze verordening is bepaald alsmede specifieke bestuurlijke afspraken over resultaatsverdeling.

  • 2. Het resultaat wordt per programma onderverdeeld in een resultaat op beleidsuitvoering en op apparaat. Bij de bepaling en verdeling van het resultaat wordt hetgeen opgenomen in artikel 21, 22a en 22b in acht genomen.

  • 3. De onderverdeling tussen resultaat op beleidsuitvoering en apparaat is gebaseerd op de verhouding beleid/apparaat per programma, zoals blijkt uit de geactualiseerde programmabegroting 2014. De percentages zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze verordening.

  • 4. Het resultaat op beleidsuitvoering wordt conform lid 3 middels resultaatsbestemming verrekend met de programmareserve.

  • 5. Het resultaat op het apparaat wordt middels resultaatsbestemming verrekend met de dienstcompensatiereserve van de dienst, met in achtneming van artikel 22b.

Artikel 17 Treasury

In de programmabegroting en in de programmarekening wordt in een verplichte financieringsparagraaf nader ingegaan op het te verwachten respectievelijk gerealiseerde financieringsbeleid van de gemeente.

Artikel 18 Grondbeleid

  • 1. In de Verordening Beheersregels Grondexploitaties Gemeente Den Haag zijn nadere regels vastgelegd voor het financiële beheer van grondexploitaties.

  • 2. Het college rapporteert in de paragraaf grondbeleid van de programmabegroting en de programmarekening over het gemeentelijk grondbeleid. In deze paragraaf komen tenminste aan de orde:

    • a.

      de visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstelling van de programma’s die zijn opgenomen in de begroting;

    • b.

      het kader voor het grondbeleid met hierbij toegelicht de grondslagen voor aan- en verkoop van vastgoed, de berekening van de grondprijzen, de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen;

    • c.

      een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de plansaldi van de grondexploitaties en een analyse van de ontwikkelingen van de plansaldi;

    • d.

      De beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico’s van grondzaken.

Artikel 19 Resultaten grondexploitatie

  • 1. Bij grondexploitaties moeten verliezen worden genomen wanneer deze te voorzien zijn en mogen winsten pas worden genomen op het moment dat deze gerealiseerd zijn.

  • 2. Voor een grondexploitatie met een negatief saldo dient een voorziening te worden getroffen ter grootte van dat saldo op het moment dat het desbetreffende project operationeel wordt verklaard.

  • 3. Over plankaderwijzigingen en afwijkingen van het plansaldo wordt, met inachtneming van het gestelde in de Verordening Beheersregels Grondexploitaties Gemeente Den Haag, besloten en gerapporteerd.

  • 4. Resultaten binnen plankaders van grondexploitaties worden via het rekeningresultaat verrekend met de Reserve Grondbedrijf.

Artikel 20 Investeringen

  • 1. De raad stelt het Meerjarig Investeringsplan (MIP) en wijzigingen daarop vast als onderdeel van de begroting en stelt daarmee de investeringsbudgetten beschikbaar aan de burgemeester en wethouders.

  • 2. Investeringsvoorstellen voor het MIP zijn voorzien van dekking voor structurele kapitaallasten en dekking voor structurele financiële gevolgen voor beheer en onderhoud.

  • 3. Het vormen van een afschrijvingsreserve is alleen toegestaan indien er sprake is van een expliciete eenmalige investering.

  • 4. Investeringen gedekt met incidentele middelen zijn alleen toegestaan als het expliciet om een eenmalige investering gaat, waarbij geen vervangingsinvestering nodig is.

  • 5. Voordat de burgemeester en wethouders uitvoering kunnen geven aan investeringsprojecten vanaf € 2,5 mln. is een raadsbesluit nodig. Het bedrag van € 2,5 mln. geldt altijd, onafhankelijk van de herkomst van de middelen. Het maakt niet uit of gelden afkomstig zijn uit het MIP, reserves, begrotingsmiddelen of bijdragen van derden.

  • 6. Burgemeester en wethouders besluiten over verrekeningen van over- en onderschrijdingen op investeringsbudgetten binnen een programma.

  • 7. Burgemeester en wethouders leggen in de begroting verrekeningen van over- en onderschrijdingen op investeringsbudgetten tussen programma’s ter besluitvorming voor aan de raad.

  • 8. Burgemeester en wethouders leggen wijzigingen in jaarschijven van de investeringsbudgetten (herfasering) en de eventueel daarbij behorende begrotingswijzigingen van de exploitatie ter besluitvorming voor aan de raad.

  • 9. Burgemeester en wethouders rapporteren in het halfjaarbericht en de programmarekening over investeringsprojecten uit het MIP die minimaal € 2,5 mln. bedragen en/of bestuurlijk relevant zijn.

  • 10. Het MIP bestaat uit een planningshorizon van acht jaar.

  • 11. Bij investeringen gelden de volgende regels inzake rente en afschrijving:

    • a.

      indien een investering in één jaar plaatsvindt, dan gelden de volgende regels inzake rente en afschrijving:

      • -

        er wordt geen voorfinancieringsrente in rekening gebracht over het actief.

      • -

        per 1 januari van het jaar volgend op oplevering/ingebruikname wordt een omslagrentelening aangegaan bij de Treasury.

      • -

        vanaf het jaar volgend op de ingebruikname wordt over deze lening omslagrente in rekening gebracht en wordt het actief volgens de geldende afschrijvingstermijn afgeschreven. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 31 december van het voorgaande jaar.

    • b.

      indien een investering over meerdere jaren verloopt, dan wordt dit gezien als een activum in uitvoering en geldt:

      • -

        Vanaf het tweede jaar tot en met het jaar van oplevering wordt voorfinancieringsrente (ook wel bouwrente) in rekening gebracht over het activum in uitvoering. Het rentepercentage dat hierbij gehanteerd wordt is hetzelfde als het omslagrentepercentage. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 31 december van het voorgaande jaar. Met ingang van 2015 wordt de voorfinancieringsrente bij nieuwe investeringen niet meer geactiveerd, maar komt deze ten laste van de exploitatie.

      • -

        Per 1 januari van het tweede uitvoeringsjaar wordt een omslagrentelening aangegaan bij de Treasury.

      • -

        Vanaf het jaar volgend op de ingebruikname wordt over deze lening omslagrente in rekening gebracht en wordt het actief volgens de geldende afschrijvingstermijn afgeschreven. Grondslag voor de rente is de boekwaarde per 31 december van het voorgaande jaar.

  • 12. Een overschrijding van een investeringsraming in enig jaar is toegestaan, mits de totale investering niet wordt overschreden.

  • 13. Investeringen worden bruto begroot en verantwoord. Het totaal aan uitgaven en inkomsten wordt gepresenteerd, onafhankelijk van de herkomst van de middelen.

  • 14. Bepalingen die relevant zijn op investeringen vanuit een Treasury optiek zijn beschreven in het door de raad vastgestelde Treasurystatuut en Uitvoeringsbesluit Treasurybeheer.

Artikel 21 Reserves

  • 1. De volgende categorieën reserves worden onderscheiden:

    • a.

      Algemene reserve: niet geoormerkte middelen die dienen om tegenvallers te bekostigen zonder dat de begroting en het beleid (direct) aangepast hoeven te worden;

    • b.

      Dienstcompensatiereserve: dient om dienstnadelen op te vangen of om incidentele uitgaven te dekken voor de bedrijfsvoering van een dienst en ter verrekening van het jaarrekeningresultaat op het apparaat van een dienst;

    • c.

      Centrale Bedrijfsvoeringsreserve: dient ter dekking van incidentele maatregelen ter verbetering van de gemeentebrede bedrijfsvoering, innovatie van de bedrijfsvoering en het opvangen van frictiekosten.

    • d.

      Programmareserve: dient ter verrekening van jaarrekeningresultaten van de beleidsbudgetten op een begrotingsprogramma, ter egalisatie van de lasten van kleinschalige incidentele projecten, en kleine incidentele beleidsinitiatieven.

    • e.

      Reserve Grondbedrijf: dient ter verrekening van het rekeningresultaat op operationele grondexploitaties en grondexploitaties van verbonden partijen voor zover sprake is van winsten of verliezen die plaatsvinden binnen de plankaders zoals vastgelegd in projectdocument en grondexploitatie.

    • f.

      (Tarief)egalisatiereserve: dient om schommelingen op te vangen bij de tarieven die aan derden en intern in rekening worden gebracht;

    • g.

      Activareserve: centrale reserve die dient ter dekking van kapitaallasten;

    • h.

      Projectreserve: reserve die dient ter dekking van een specifiek doel of project;

    • i.

      Overige bestemmingsreserves.

  • 2. Instelling reserve

    • a.

      Reserves worden ingesteld bij raadsbesluit.

    • b.

      Bij een voorstel voor de instelling van een reserve dient minimaal te worden aangegeven:

      - doel van de reserve;

      - motief voor de instelling;

      - categorie;

      - voeding;

      - maximale hoogte;

      - looptijd;

      - bestedingsraming/planning voor de komende jaren.

    • c.

      Bij een voorstel voor de instelling van een reserve vallend onder de categorie opgenomen in lid 1 onder h dient te worden aangegeven het begrotingsproduct waar deze reserve aan gekoppeld is;

    • d.

      De minimale omvang van een project- en overige reserve bedraagt € 2,5 mln.

    • e.

      Aanpassing van één of meerdere van de bij lid 2 b, c en d genoemde punten vergt een raadsbesluit.

  • 3. Looptijd reserve

    • a.

      Na afloop van de looptijd valt een reserve vrij. Reserves, waarvan het doel is gerealiseerd en middelen resteren, vallen vrij, ook als de looptijd van de reserve nog niet is verstreken. Dit geldt ook voor reserves waarbij vast staat dat het doel niet gerealiseerd kan worden. De vrijval hoeft niet begroot te zijn.

    • b.

      Als in de jaarrekening blijkt dat het saldo van een project- of overige reserve € 2,5 mln. of kleiner is, dan wordt de resterende verplichting in de eerst volgende meerjarenbegroting in de exploitatie opgenomen in het begrotingsjaar dat de lasten zich voordoen.

    • c.

      De looptijd van een reserve met een specifiek aangegeven doel zoals aangegeven bij categorie h is maximaal drie jaar. Als de doorlooptijd van een project bij de start evident langer is dan drie jaar kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen een afwijkende looptijd voor stellen.

  • 4. Verrekening met reserves

    • a.

      Bij de programmarekening doen burgemeester en wethouders een voorstel voor de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

    • b.

      Voor onttrekkingen aan een reserve is een raadsbesluit noodzakelijk. Voor de categorie opgenomen in lid 1 onder h van dit artikel geldt dat een overschrijding van de begrote onttrekking is toegestaan, mits is voldaan aan de door de commissie BBV gestelde eisen voor begrotingsrechtmatigheid.

    • c.

      Voor de reserves Grote projecten, Co-financiering en Den Haag Internationale Stad geldt dat niet bestede middelen (ten opzichte van de begroting) voor resultaatsbepaling naar de reserve terugvloeien. In het betreffend beleidsprogramma wordt expliciet de werkelijke last verantwoord.

  • 5. Reserves mogen niet negatief zijn met uitzondering van categorie b, c en d conform lid 1. Burgemeester en wethouders doen de raad een voorstel voor het wegwerken van de negatieve stand.

Artikel 22a Programmareserves

  • 1. Elk begrotingsprogramma heeft één programmareserve. De hoogte van de programmareserve is gemaximeerd. De maximale hoogte van de programmareserves is opgenomen in bijlage 2 bij deze verordening.

  • 2. De programmareserves maken deel uit van het weerstandsvermogen.

  • 3. De programmareserve heeft de volgende doelstellingen:

    • a.

      het opvangen van jaarrekeningresultaten;

    • b.

      het egaliseren van lasten voor projecten kleiner dan € 2,5 mln. over meerdere begrotingsjaren;

    • c.

      het kunnen doen van (kleine) ondersteunende nieuwe beleidsinitiatieven, voor zover de omvang van de programmareserve dit toelaat.

  • 4. Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat een programmareserve het maximum overschrijdt, wordt het meerdere verrekend met de algemene reserve.

  • 5. Voorstellen ten laste van de programmareserve maken deel uit van de besluitvorming over de begroting.

  • 6. Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat een programmareserve negatief wordt, komen burgemeester en wethouders met een voorstel om de programmareserve binnen maximaal drie begrotingsjaren ten minste op nihil te krijgen.

Artikel 22b Dienstcompensatie en centrale bedrijfsvoeringsreserve

  • 1. De gemeente heeft per dienst een dienstcompensatie reserve en één centrale bedrijfsvoeringsreserve. De omvang van de dienstcompensatiereserves is gemaximeerd. De maximale omvang van de dienstcompensatiereserve per dienst is opgenomen in bijlage 1 van deze verordening. De centrale bedrijfsvoeringsreserve bedraagt maximaal € 6 mln.

  • 2. De dienstcompensatiereserves en de centrale bedrijfsvoeringsreserve maken deel uit van het weerstandsvermogen.

  • 3. De dienstcompensatiereserves en de centrale bedrijfsvoeringsreserve hebben de volgende doelstellingen:

    • a.

      het opvangen van jaarrekeningresultaten;

    • b.

      het opvangen van frictiekosten als gevolg van wijzigingen in de organisatie en of formatie;

    • c.

      het kunnen uitvoeren van (kleinere) projecten ter innovatie van de gemeentelijke bedrijfsvoering.

  • 4. Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat een dienstcompensatiereserve het maximum overschrijdt, wordt het meerdere verrekend met de centrale bedrijfsvoeringsreserve.

  • 5. Als de centrale bedrijfsvoeringsreserve na resultaatsbestemming het maximum overschrijdt, wordt het meerdere verrekend met de algemene reserve.

  • 6. Voorstellen ten laste van de dienstcompensatiereserves en de centrale bedrijfsvoeringsreserve maken deel uit van de besluitvorming over de begroting.

  • 7. Als na de verrekening van het jaarrekeningresultaat blijkt dat de dienstcompensatiereserve negatief wordt, komen burgemeester en wethouders met een voorstel om de dienstcompensatiereserve binnen maximaal twee begrotingsjaren ten minste op nihil te krijgen.

Artikel 23 Voorzieningen

  • 1. Voorzieningen dienen dekkend te zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s.

  • 2. Alleen voorzieningen die samenhangen met heffingen en die mede dienen ter egalisatie van kosten kunnen tijdelijk negatief staan. Voorwaarde hiervoor is dat de voorziening wordt onderbouwd door een meerjarenplan waaruit blijkt dat de voorziening binnen afzienbare tijd weer een positieve stand heeft.

  • 3. Bij het verstrekken van leningen en garanties aan derden wordt een voorziening gevormd ten laste van het betreffende beleidsprogramma.

  • 4. Voor middelen afkomstig van derden met een specifiek bestedingsdoel wordt een voorziening gevormd. Uitzondering hierop vormen middelen met een specifiek bestedingsdoel van nationale en Europese overheden. Deze middelen worden conform het BBV via de exploitatie en de overlopende activa/passiva verantwoord.

  • 5. Voor een voorziening ingesteld met middelen van derden gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      er is een onderbouwd en gekwantificeerd meerjarenplan waarmee het bestedingspatroon vastligt;

    • b.

      het bestedingspatroon mag boekjaar-overschrijdend zijn, mits dit in het meerjarenplan is aangegeven.

    • c.

      het meerjarenplan is onderdeel van de begroting en wordt voor minimaal vier jaar opgesteld.

Artikel 24 Prijzen en tarieven

De raad stelt jaarlijks bij de programmabegroting de hoogte vast van de externe gemeentelijke tarieven, rechten en heffingen. Bij de berekening van tarieven gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de burgemeester en wethouders begroten loon- en prijscompensatie;

  • b.

    de tarieven worden zodanig berekend dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (kostendekkendheid), zoals bepaald in artikel 229b, lid 1 Gemeentewet;

  • c.

    de ontwikkeling van tarieven past binnen de overige wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 25 Slotbepaling

Dit besluit wordt aangehaald als: Algemene verordening financieel beheer en beleid gemeente DenHaag (Citeertitel).

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.
De griffier , mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen.

 Bijlage 1: Maximale hoogte dienstcompensatiesreserves

 

 

x 1 € mln.

Dienst

Apparaatslasten

Max. hoogte DCR

(investeringen)

 

van 70 - 100

 

DSB, OCW, SZW*, DSO en DPZ

 

1,00

 

van 20 - 69

 

IDC, BSD en HGR

 

0,50

 

< 20

 

GAD en CVDH

 

0,25

*Gecorrigeerd voor apparaatskosten bijstand: 48,6

 

 

Bijlage 2: Maximale hoogte programmareserves

 

 

Programma's

Lasten begroting minus 7,7% overhead

3% afgerond (in mln.) * *

1. Gemeenteraad

7.192

AR

2. College en Bestuur

39.976

1,0

3. Wijkaanpak en Dienstverlening

65.203

2,0

4. Openbare orde en Veiligheid

52.729

1,5

5. Cultuur, Bibliotheek en Monumentenzorg

98.899

3,0

6. Onderwijs

137.372

4,0

7. Werk, Inkomen en Armoedebeleid*

171.517

5,0

8. Zorg en Welzijn

340.693

10,0

9. Jeugd

139.842

4,0

10. Ontwikkeling Buitenruimte

229.673

7,0

11. Economie, Internationale stad en Binnenstad

75.293

2,5

12. Sport

61.447

2,0

13. Verkeer en Milieu

99.318

3,0

14. Wonen en Duurzaamheid

37.447

1,0

15. Stadsontwikkeling

163.185

5,0

16. Financiën

99.043

AR

17. Overige beleidsvoornemens

4.933

AR

18. Interne dienstverlening

7.609

0,0

Totaal

 

51,0

* bij het programma 7 zijn de lasten voor bijstandsverlening niet meegenomen bij de bepaling van de maximale hoogte van de programmareserve. Dit omdat hiervoor een uitzondering is gemaakt in het coalitieakkoord: verrekening van voor- en nadelen in de jaarrekening met de algemene reserve.

** alle bedragen zijn afgerond op € 0,5 mln.

 

 

Bijlage 3: Verdeling beleid en apparaat per programma

 

 

Programma

GRONDSLAG (Bron: Kostenverdeelstaat 2014)*

Begrote lasten 2014 (incl. dotaties)

Beleid €

Apparaat €

Beleid %

Apparaat %

1. Gemeenteraad

8.075

2.290

5.785

nvt

2. College en Bestuur

46.156

4.651

41.505

10%

90%

3. Wijkaanpak en Dienstverlening

77.684

41.059

36.625

53%

47%

4. Openbare orde en Veiligheid

60.555

53.122

7.433

88%

12%

5. Cultuur, Bibliotheek en Monumentenzorg

108.329

86.120

22.210

79%

21%

6. Onderwijs

159.973

144.718

15.255

90%

10%

7. Werk, Inkomen en Armoedebeleid

230.504

163.140

67.364

71%

29%

8. Zorg en Welzijn

252.147

198.532

53.615

79%

21%

9. Jeugd

46.988

34.538

12.450

74%

26%

10. Ontwikkeling Buitenruimte

249.345

225.379

23.966

90%

10%

11. Economie, Internationale stad en Binnenstad

86.533

76.625

9.909

89%

11%

12. Sport

68.750

46.027

22.723

67%

33%

13. Verkeer en Milieu

170.651

142.903

27.749

84%

16%

14. Wonen en Duurzaamheid

47.356

30.296

17.060

64%

36%

15. Stadsontwikkeling

322.953

291.836

31.117

90%

10%

16. Financiën

175.078

162.468

12.609

93%

7%

17. Overige beleidsvoornemens

376.040

376.040

-

nvt*

18. Interne dienstverlening

19.192

-

19.192

0%

100%

Gemiddeld

 

 

 

84%

16%

 

De grondslag is gebaseerd op in de exploitatie opgenomen lasten. Bij programma 1 Gemeenteraad wordt het totale resultaat verrekend met de algemene reserve. Bij programma 7 Werk, Inkomen en Armoedebeleid is het lastentotaal op beleid en apparaat gecorrigeerd voor de lasten bijstandsverlening. Bij programma 16 Financiën wordt het beleidsresultaat volledig verrekend met de algemene reserve. Bij programma 18 Interne dienstverlening is ervan uitgegaan dat dit programma volledig uit apparaatslasten bestaat.