Regeling vervallen per 05-02-2018

BELEIDSREGEL SCHOLING ALS VOORLIGGENDE VOORZIENING VOOR BIJSTAND

Geldend van 08-07-2015 t/m 04-02-2018

Intitulé

BELEIDSREGEL SCHOLING ALS VOORLIGGENDE VOORZIENING VOOR BIJSTAND

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS,

gelet op artikel 13, tweede lid, sub c van de Participatiewet.

Besluit:

Vast te stellen de beleidsregel “Scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2015”.

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    College College van burgemeester en wethouders;

  • -

    leerbaar voldoende cognitief vermogen om onderwijs te kunnen volgen;

  • -

    LLZ Productgroep Leerlingzaken van de dienst OCW van de gemeente Den Haag;

  • -

    Rijksgefinancierd Onderwijs waarvoor de studerende aanspraak kan maken op een onderwijs vergoeding van de studiekosten via de Wet Studiefinanciering (WSF) of op een tegemoetkoming in de studiekosten via de Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

  • -

    schoolbaar persoonlijkheids- en/of gedragskenmerken die onderwijs volgen mogelijk maken;

  • -

    startkwalificatie een opleiding met diploma op ten minste MBO2-niveau;

  • -

    VSO Voortgezet speciaal onderwijs;

  • -

    WSF Wet Studiefinanciering;

  • -

    WTOS Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in deze beleidsregel is enkel van toepassing op jongeren tot 27 jaar, die een bijstandsuitkering aanvragen en op wie artikel 13 lid 2 sub c van de Participatiewet van toepassing is.

§ 2 Geen recht op bijstand en uitzonderingen

Artikel 2:1 Geen recht op bijstand

1.Geen recht op bijstand heeft een jongere die een aanvraag voor bijstand indient bij het collegeop grond van de Participatiewet, indien de jongere geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen en aanspraak kan maken op WSF of WTOS (al dan niet als lening).

2. Een jongere als bedoelt in lid 1 wordt geacht rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen, indien hij valt in een van de volgende categorieën:

  • a.

    de jongere heeft geen startkwalificatie;

  • b.

    de jongere heeft een startkwalificatie, doch zonder afgeronde MBO3, HBO- of Universitaire opleiding;

  • c.

    de jongere heeft geen startkwalificatie, maar is volgens het advies van LLZ wel leerbaar enschoolbaar, en kan van ten minste één rijksgefinancierde onderwijsinstelling een passend onderwijsaanbod krijgen.

Artikel 2:2 Uitzonderingen

1. Onverminderd de bepalingen in artikel 2:1 wordt de jongere geacht geen rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen, maar kan er wel recht op bijstand zijn voor de jongere die:

  • a.

    alleen Praktijkonderwijs of VSO heeft gevolgd of

  • b.

    al eerder een negatief studieadvies van LLZ als bedoeld in artikel 2:1 onder c heeft gekregen, en/of

  • c.

    naar het oordeel van het college complexe belemmeringen van financiële, sociale en/of persoonlijke aard heeft.

2. Jongeren als bedoeld in eerste lid onder a. en b. worden geacht ook in de toekomst geenrijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen. Voor deze jongeren wordt een advies van LLZ als bedoeld in artikel 2:1 lid 2 onder c. achterwege gelaten.

3.Voor de jongere die geen rijksgefinancierd onderwijs kan volgen op grond van omstandigheden alsgenoemd onder het eerste lid onder c., legt het college afspraken vast in het Plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet over de wijze waarop en de termijn waarbinnen naar verwachting de belemmeringen zijn teruggedrongen in een zodanige mate dat de jongere wel rijksgefinancieerd onderwijs kan volgen.

Artikel 2:3 Tijdelijke bijstandsuitkering

  • 1. Onverminderd de bepalingen in artikel 2:1 kan éénmaal een tijdelijke bijstandsuitkering worden verleend tot de eerste maand waarin de jongere redelijkerwijs kan beginnen met rijksgefinancierd onderwijs en aanspraak kan maken op studiefinanciering (WSF of WTOS).

  • 2. De beschikking tot toekenning van de bijstandsuitkering bevat een einddatum van de bijstandsuitkering, die maximaal 12 maanden na de datum van aanvraag ligt.

  • 3. Het college legt voor de jongere, als bedoeld in het eerste lid, afspraken met betrekking tot het te volgen rijksgefinancierd onderwijs vast in het Plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

Artikel 2:4 Besluitvorming

1. Nadat de jongere zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, beoordeelt het college of de jongere voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1 onder lid 1, lid 2a en lid 2b.

2. Indien de jongere voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in deze beleidsregel en niet valt onderartikel 2:2 lid 2, beoordeelt het college bij jongeren zonder startkwalificatie of aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1 lid 2 onder c. is voldaan.

3. Ter beoordeling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1 lid 2 onder c vraagt het college een advies van LLZ.

4. Om voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen dient de jongere medewerking te verlenen aan het tot stand komen van het advies van LLZ.

5. Indien de jongere, ook na een tweede verzoek van het college, niet of onvoldoende meewerkt aan het tot stand komen van het advies van LLZ en/of het door het college laten beoordelen van het advies van LLZ, wordt de jongere geacht te voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1 lid 2 onder c en wordt het verzoek om een bijstandsuitkering afgewezen.

§ 3 Slotbepalingen

Artikel 3:1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de jongere leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 3:2 Ingangsdatum

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag volgende op die van publicatie.

Artikel 3:3 Bekendmaking

Deze regeling wordt bekendgemaakt door plaatsing in het Gemeenteblad binnen een week na het besluit tot vaststelling ervan.

Artikel 3:4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2015”.

Den Haag, 7 juli 2015

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

mw. A.W.H. Bertram J.J. van Aartsen

Algemene Toelichting

Vanaf 1 juli 2012 is het kunnen volgen van rijksgefinancierd onderwijs een voorliggende voorziening voor bijstand voor jongeren tot 27 jaar. Dit is op die datum neergelegd in artikel 13 lid 2 sub c. van de Wet werk en bijstand en overgenomen in artikel 13 lid 2 sub c van de Participatiewet.

Deze bepaling houdt in dat jongeren tot 27 jaar geen recht op bijstand hebben, indien ze rijksgefinancierd onderwijs kunnen volgen. Sinds per 1 januari 2013 in de Wet werk en bijstand de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar geldt, voordat ze een aanvraag voor bijstand kunnen indienen bij het college, worden door de gemeente Den Haag in deze periode zoekopdrachten voor scholing aan jongeren meegegeven, naast zoekopdrachten voor werk.

In deze beleidsregels wordt aan de hand van ervaringen in de praktijk van de afgelopen twee jaar in de gemeente Den Haag kaders gegeven voor de toepassing van de wetgeving met betrekking tot scholing als voorliggende voorziening.

De beleidsregels zijn alleen van toepassing op jongeren die zich melden voor een aanvraag voor een bijstandsuitkering, vanaf de datum van inwerkingtreding van de beleidsregels.

Dit betekent dat de beleidsregels niet van toepassing zijn op degenen die al een aanvraag voor een bijstandsuitkering of melding voor een bijstandsuitkering hebben gedaan vóór de datum van inwerkingtreding van de beleidsregels.

De beoordeling van het college of een jongere al dan niet geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te volgen is voor de betrokken jongere essentieel. Daarom moet de beoordeling zo objectief mogelijk, toetsbaar en met waarborgen omkleed gebeuren. Deze beleidsregels voorzien hierin.

Daarbij is ook geregeld dat de jongere die geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te volgen, niet tussen wal en schip valt: hij kan daarom wel in aanmerking komen voor een tijdelijke bijstandsuitkering (maximaal 12 maanden) ter overbrugging van de periode totdat hij in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. In die periode moet de jongere zich ook voorbereiden op het onderwijs: onder meer kan van de jongere verlangd worden een voorbereidend traject volgen, zich in te schrijven bij een onderwijsinstelling en studiefinanciering aan te vragen.

In de beleidsregels worden voorwaarden vastgelegd, op grond waarvan het college besluit dat voor de betrokken jongere die zich meldt voor een bijstandsuitkering, sprake is van scholing als voorliggende voorziening vóór een bijstandsuitkering.

Enerzijds gaat het om objectieve voorwaarden:

  • -

    Draagt scholing bij aan het vergroten van de kansen de jongere op de arbeidsmarkt ? In deze beleidsregels gaat het college daarvan uit indien de jongere niet over een startkwalificatie of beroepskwalificatie beschikt. In die situaties is het uitgangspunt dat scholing altijd noodzakelijk is voor een reële kans van de jongere op (duurzaam) werk.

  • -

    Verder is een voorwaarde voor scholing als voorliggende voorziening, dat de jongere objectief gezien nog de mogelijkheid om rijksgefinancierd onderwijs te volgen. Hiervan is sprake als de jongere op de datum van de melding nog voldoende jaren aanspraak kan maken op studiefinanciering om een (vervolg)opleiding te kunnen afronden.

Anderzijds gaat het om een subjectieve voorwaarde: is de betrokken jongere als persoon in staat om rijksgefinancierd onderwijs te volgen. Hierbij speelt de vraag of déze jongere leerbaar en schoolbaar is en of er een concreet schoolaanbod voor hem/haar beschikbaar is. Het college toetst dit zo objectief mogelijk door voor jongeren zonder startkwalificatie een onafhankelijk studieadvies te vragen. Bij een aantal categorieën jongeren gaat het college er standaard al vanuit dat ze niet leerbaar en schoolbaar meer zijn en kan een studieadvies achterwege blijven.

Bij jongeren met een startkwalificatie gaat het college standaard uit van leerbaarheid en schoolbaarheid (de jongere heeft dan uiteraard altijd de mogelijkheid om aan te tonen dat hij wegens bijzondere omstandigheden toch geen onderwijs meer kan volgen).

Met deze beleidsregels wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke bepalingen in de Participatiewet, maar ook aan de gemeentelijke visie dat het volgen en afronden van scholing bijdraagt aan duurzame kansen van jongeren op de arbeidsmarkt.

Artikelsgewijze toelichting

Ad artikel 1:2

Volgens artikel 13 lid 2 sub c van de Participatiewet is er geen recht op bijstand voor een jongere tot 27 jaar die rijksgefinancierd onderwijs kan volgen en:

  • -

    in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering

    2000, dan wel:

  • -

    in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.

Ad artikel 2:1

Op grond van dit artikel is er dus geen recht op bijstand als de jongere rijksgefinancierd onderwijs kan volgen én in verband daarmee studiefinanciering ontvangt, of had kunnen ontvangen (als hij onderwijs zou volgen en de studiefinanciering had aangevraagd). Het kunnen volgen van rijksgefinancierd onderwijs is dus op grond van de Participatiewet voor jongeren tot 27 jaar een voorliggende voorziening voor de bijstand. Een voorwaarde daarbij is wel dat er nog voldoende jaren studiefinanciering resten voor de betreffende jongere om een opleiding te kunnen afronden.

Ad lid 1.

Volgens recente jurisprudentie is naast studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) ook een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) een toereikende voorliggende voorziening (CrvB 26 maart 2013).

Voor WSF komen MBO-scholieren vanaf 18 jaar en studenten, die aan een universiteit (Wetenschappelijk Onderwijs) of hogeschool (HBO) studeren, in aanmerking.

Voor de WTOS komen jongeren in aanmerking die volledig dagonderwijs volgen, dat niet valt onder de Wet Studiefinanciering. Dit geldt voor onder meer VMBO en VAVO (Voortgezet algemeen onderwijs voor volwassenen 18+).

Ad lid 2.

Niet alle jongeren die nog recht hebben op studiefinanciering worden geacht nog scholing te volgen. Bepalend is, ook blijkens jurisprudentie, of een (vervolg)opleiding de kans op arbeidsinschakeling vergroot. In de gemeente Den Haag is ervoor gekozen om scholing als voorliggende voorziening te laten gelden voor jongeren zonder startkwalificatie, maar ook voor jongeren zonder afgeronde beroepsopleiding (MBO 3, HBO of universitaire opleiding). Dit vanuit de ervaring dat alleen een startkwalificatie (afgeronde diploma MBO 2 of Havo of VWO) weinig kansen op de arbeidsmarkt biedt.

Of de jongere onderwijs kan volgen heeft enerzijds een objectieve component: is er nog recht op studiefinanciering? Anderzijds is er een subjectieve component: kan deze jongere nog onderwijs volgen ? De gemeente moet dus vaststellen of deze jongere in staat is onderwijs te volgen.

Jongeren die al een startkwalificatie hebben worden geacht in staat te zijn om vervolgonderwijs te volgen. Echter bij een jongere zonder startkwalificatie is het zorgvuldig om individueel te beoordelen of hij/zij hiertoe in staat is. Daarom wordt via een advies van de Productgroep Leerlingzaken van de dienst OCW van de gemeente Den Haag (hierna: LLZ) een zorgvuldige en objectieve toetsing van de leerbaarheid en schoolbaarheid van deze jongeren gewaarborgd. Ook kan LLZ beoordelen of er wel een feitelijk passend onderwijsaanbod vanuit een onderwijsinstelling beschikbaar is.

Ad artikel 2:2

Ad lid 1.

Het college gaat er in een aantal situaties vanuit dat rijksgefinancierd onderwijs geen voorliggende voorziening is. Deze situaties zijn opgenomen in lid 1 onder a. tot en met c.

Ad a. Jongeren die alleen Praktijkonderwijs of VSO hebben gevolgd worden geacht onvoldoende leerbaar en schoolbaar te zijn om vervolgonderwijs te volgen. Voor deze groep jongeren worden speciale trajecten ingezet naar werk.

Ad b) Voor jongeren die zich al eerder hebben gemeld voor een uitkering en in dat kader al een negatief studie-advies van LLZ hebben gekregen is al vastgesteld dat zij niet in staat zijn om rijksgefinancierd onderwijs te volgen.

Ad c) Nadat de jongere zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering wordt door het college aan de hand van zelfredzaamheidscriteria, de zelfredzaamheid van de jongere beoordeeld. Indien er sprake is van complexe belemmering op een of meerdere leefgebieden (financieel, sociaal en/of persoonlijk) wordt de jongere (nog) niet voldoende zelfredzaam geacht en wordt van de jongere vooralsnog niet verlangd om scholing te volgen. Er is dan sprake van een kwetsbare jongere. Voor de groep kwetsbare jongeren wordt, na melding van de jongere voor een aanvraag, door het college eerst een zoekopdracht “zorg” ingezet, waarmee de jongeren worden ondersteund in het terugdringen van zijn belemmeringen.

De verwachting is dat zij hierna wel in staat zijn rijksgefinancierd onderwijs te volgen. Hieraan wordt echter geen periode gekoppeld.

Ad lid 2.

Van jongeren die van het Praktijkonderwijs of VSO komen wordt niet verlangd, dat zij nog onderwijs kunnen volgen, ook niet in de toekomst. Daarom is een studieadvies van LLZ niet nodig. Dit geldt ook voor jongeren die eerder een negatief studieadvies van LLZ hebben gekregen. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een jongere die op grond van een eerdere melding voor een bijstandsuitkering een negatief studie-advies van LLZ heeft gekregen, op grond daarvan een bijstandsuitkering heeft gekregen, maar daarna is uitgestroomd naar werk. Indien de jongere zijn werk verliest en vervolgens een nieuwe melding voor bijstand doet, hoeft niet opnieuw een LLZ-advies aangevraagd te worden.

Ad lid 3

Een kwetsbare jongere, als bedoeld in het eerste lid onder c, kan na aanpak van zijn belemmeringen wel voldoende zelfredzaam zijn, zodat er dan sprake kan zijn van scholing als voorliggende voorziening.

Op grond van artikel 44 a Participatiewet moet het college ten behoeve van jongeren tot 27 jaar aan wie een bijstandsuitkering is toegekend, een Plan van aanpak opstellen. Met de kwetsbare jongere wordt in het Plan van aanpak afspraken gemaakt over de wijze waarop de belemmering worden teruggedrongen binnen een te verwachten termijn. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze het college de jongere daarbij ondersteunt. Op grond van artikel 44a Participatiewet moet het Plan van aanpak ook periodiek worden geëvalueerd.

Ad artikel 2:3

Ad lid 1en 2.

Rijksgefinancierd onderwijs start slechts jaarlijks of halfjaarlijks. Het kan daarom voórkomen dat de jongere moet wachten totdat hij zich kan inschrijven voor en beginnen met rijksgefinancierd onderwijs en heeft in die periode nog geen aanspraak op studiefinanciering. Gedurende die periode kan hij aanspraak maken op bijstand. Er van uitgaande dat elke vorm van rijksgefinancierd onderwijs tenminste éénmaal per jaar start, is voor de jongere die naar het oordeel van het college rijksgefinancierd onderwijs kan volgen, de maximumduur van de bijstandsuitkering is gesteld op 12 maanden.

De tijdelijke bijstandsuitkering kan slechts éénmaal aan de jongere worden verleend. Indien een jongere tot 27 jaar zich, na een tijdelijke bijstandsuitkering op grond van het eerste lid, op enig moment weer opnieuw meldt voor een bijstandsuitkering, kan direct door het college vastgesteld worden dat scholing een voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering is.

Als de jongere na vier weken toch opnieuw een bijstandsaanvraag indient wijst het college die af. Echter indien de jongere aanvoert dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor hij niet meer in staat is onderwijs te volgen, beoordeelt het college op grond van artikel 3:1 opnieuw of voor de betrokken jongere scholing als voorliggende voorziening voor bijstand geldt.

Ad lid 3.

In het Plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet wordt met de jongere tijdens de tijdelijke bijstandsperiode vóór de start van het onderwijs en studiefinanciering een aantal afspraken vastgelegd ter voorbereiding van het volgen van onderwijs. Onder meer kan worden afgesproken dat de jongere zich via een voortraject voorbereidt op het rijksgefinancierd onderwijs, dat hij zich aanmeldt/inschrijft voor het rijksgefinancierd onderwijs en studiefinanciering aanvraagt. Daarbij wordt in het Plan van aanpak vastgelegd op welke wijze de jongere bij deze verplichtingen ondersteund wordt. Ook moet in het Plan van aanpak de verplichting gericht op het zoeken naar tijdelijk (parttime-) betaald werk worden opgenomen. Deze verplichting geldt immers voor iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, voor de duur van de bijstandsuitkering.

Het Plan van aanpak moet op grond van artikel 44a tweede lid Participatiewet periodiek worden geëvalueerd met de jongere. Dit is in het belang van de jongere. Immers zonder evaluatie eindigt de bijstandsuitkering automatisch na afloop van de in de beschikking vastgestelde termijn. Echter er kan bij die evaluatie sprake blijken van gewijzigde omstandigheden, waardoor het Plan van aanpak door het college moet worden bijgesteld. In dat geval kan het college besluiten de beschikking voor een tijdelijke bijstandskering te herzien. Er kan dan een nieuwe beschikking voor bepaalde of onbepaalde tijd worden gegeven.

Ad artikel 2:4

Ad lid 1.

Jongeren tot 27 jaar die zich melden voor een bijstandsuitkering, kunnen de feitelijke aanvraag pas 4 weken na de melding indienen, op grond van artikel 41, vierde lid van de Participatiewet. In die periode (zogenoemde zoekperiode) moet de jongere op grond van artikel 43 vierde lid van de Participatiewet zich actief inzetten om weer naar school te gaan, of, als dat niet kan, naar betaald werk te zoeken.

Ad lid 2.

Volgens artikel 41 lid 5 van Participatiewet heeft enerzijds de jongere zelf de verantwoordelijkheid om documenten te verstrekken die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongeren nog rijksgefinancierd onderwijs kan volgen.

Ad lid 3.

Anderzijds moet het college, blijkens jurisprudentie, ook naar redelijkheid onderzoek doen naar feiten die helpen bij deze beoordeling. Om een deskundig en objectief oordeel hierover te kunnen krijgen vraagt het college daarom met betrekking de jongere die niet over een startkwalificatie beschikt een advies van LLZ over diens leerbaarheid en schoolbaarheid. Ook bekijkt LLZ of er een concreet onderwijsaanbod voor de jongere beschikbaar is.

Ad lid 4.

Omdat de jongere uiteindelijk wel zelf verantwoordelijk is voor het aandragen van stukken die tot een gedegen oordeel door het college kunnen leiden, is de jongere verplicht zijn medewerking aan het LLZ-onderzoek te verlenen.

Ad lid 5.

Indien de jongere niet of onvoldoende meewerkt en daardoor geen advies van LLZ tot stand komt of indien dit door zijn toedoen niet door het college kan worden beoordeeld, gaat het college uit van de fictie van een positief studieadvies van LLZ. De jongeren heeft in dat geval geen recht op een uitkering. Dit om te voorkómen dat de jongere zich onttrekt aan het LLZ-onderzoek om alsnog in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering (indien de jongere toch een aanvraag indient, wordt de aanvraag afgewezen op grond van artikel 13 lid 2 sub c in samenhang met artikel 41 lid 5 Participatiewet; de jongere kan uiteraard wel weer een nieuwe melding voor een aanvraag doen).

Ad artikel 3:1

Er kunnen zich altijd individuele situaties voordoen, waarbij toepassing van de beleidsregels voor de betrokken jongere onredelijke gevolgen kunnen hebben. Door opneming van de hardheidsclausule kan het college in die gevallen afwijken in het voordeel van de jongeren.

Bijvoorbeeld, indien er zeer bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, kan het college besluiten de beschikking voor een tijdelijke bijstandskering te herzien. Er kan dan een nieuwe beschikking voor bepaalde of onbepaalde tijd worden gegeven