Beleidsregel taaleis Den Haag 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel taaleis Den Haag 2016

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS,

gelet op artikel 18b Participatiewet,

Besluit:

  • I.

    Vast te stellen de Beleidsregel Taaleis Den Haag 2016;

  • II.

    Dat dit besluit in werking treedt met ingang van 1 januari 2016;

  • III.

    Dat dit besluit wordt gepubliceerd in het gemeenteblad van week 48 van 2012 en met ingang van 26 november 2015,inclusief bijlage, terug te vinden zal zijn op de site www.denhaag.nl/bestuurlijke stukken, onder risnummer 288905.

Den Haag, 24 november 2015

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

mw. A.W.H. Bertram J.J. van Aartsen

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

- college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

- leerbaar: voldoende cognitief vermogen om onderwijs te volgen;

- ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid: ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid bij de belanghebbende ten aanzien van het in onvoldoende mate beheersen van de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 18 b zesde lid onder b Participatiewet;

- taaltoets: toets die het college bij de aanvrager van een

bijstandsuitkering als bedoeld in artikel 18 b tweede lid Participatiewet afneemt om te beoordelen of hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst;

- verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal: verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 18 b zesde lid onder a. Participatiewet.

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

  • 1. Het bepaalde in §2 van deze beleidsregel is van toepassing op personen die een bijstandsuitkering levensonderhoud aanvragen vanaf 1 januari 2016.

  • 2. Het bepaalde in §3 van deze beleidsregel is van toepassing op personen die recht op een bijstandsuitkering levensonderhoud hebben op 31 december 2015 en op personen van wie op 31 december 2015 een aanvraag in behandeling is op basis waarvan vervolgens door het college een bijstandsuitkering levensonderhoud is toegekend.

§ 2 Beheersing van de Nederlandse taal

Artikel 2:1 Overleggen van een verklaring waaruit blijkt dat de belanghebbende die een aanvraag voor een bijstandsuitkering indient, de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

De persoon die een bijstandsaanvraag levensonderhoud indient, dient bij de aanvraag een verklaring als bedoeld hieronder onder a., b., of c. aan het college te overleggen, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst:

  • a.

    een eigen verklaring dat hij in de periode vanaf het 5e tot en met het 16e levensjaar gedurende ten minste acht jaren in Nederland woonplaats had (in de zin van de artikel 10 van boek I van het Burgerlijk Wetboek);

  • b.

    een eigen verklaring dat hij over een diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de Wet Inburgering beschikt;

  • c.

    een eigen verklaring dat hij over enig ander document beschikt, waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 2:2 Afnemen van de taaltoets

  • 1. Indien de persoon als bedoeld in het vorige artikel niet één van de in artikel 2:1 bedoelde verklaringen aan het college overlegt bij de aanvraag, neemt het college bij hem binnen acht weken na de datum van het besluit tot toekenning van de bijstand een taaltoets af.

  • 2. De taaltoets wordt modulair afgenomen, waarbij steeds per module een beoordeling plaatsvindt aan de hand van de objectieve beoordeling behorende bij het betreffende toetsingssysteem. De modules kunnen gecombineerd worden afgenomen. De modules betreffen, in overeenstemming met artikel 18 b achtste lid Participatiewet:

    • a.

      spreekvaardigheid

    • b.

      luistervaardigheid

    • c.

      gespreksvaardigheid

    • d.

      schrijfvaardigheid

    • e.

      leesvaardigheid

  • 3. Zodra uit de uitkomst van een modulaire beoordeling blijkt dat de bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, staat hiermee reeds vast dat de uitkomst van de taaltoets luidt, dat de belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst. Bij de belanghebbende worden in dat geval geen verdere modules meer getoetst.

  • 4. Zodra uit de uitkomst van een modulaire beoordeling naar het oordeel van het college blijkt dat de bijstandsgerechtigde niet leerbaar is, gaat het college uit van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid en neemt het college geen verdere modules meer af bij de belanghebbende.

  • 5. Geen taaltoets wordt afgenomen bij de bijstandsgerechtigde bij wie, indien jegens hem naar het oordeel van het college het redelijk vermoeden bestaat dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 6. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt:

    • a.

      bij de bijstandsgerechtigde:

    • 1°die eerder een inburgeringsontheffing heeft gekregen, of

    • 2°.die duurzaam volledig arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 WIA en op die grond een duurzame ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 9 lid 5 Participatiewet voor de verplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid, deelname aan re-integratie en participatie en het verrichten van een tegenprestatie heeft, of

    • 3°van wie naar het oordeel van het college om persoonlijke redenen duurzaam niet verlangd kan worden dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst of zal beheersen, onder meer indien hij door het college om medische en/of psychosociale redenen niet leerbaar wordt geacht en/of een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

    • b.

      bij de bijstandsgerechtigde indien en zolang :

    • 1°. hij op grond van tijdelijk volledig arbeidsongeschiktheid een tijdelijke ontheffing om dringende redenen als bedoeld in artikel 9 lid 2 Participatiewet heeft gekregen voor de verplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid en tot het verrichten van een tegenprestatie, of

    • 2° van hem naar het oordeel van het college om persoonlijke redenen niet verlangd kan worden dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst of zal beheersen, onder meer indien hij door het college om medische en/of psychosociale redenen niet leerbaar wordt geacht en/of een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 7. Het college legt de bijstandsgerechtigde bij wie elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, geen verplichting op om de Nederlandse taal te verwerven.

Artikel 2:3 Kennisgeving van het redelijk vermoeden dat de bijstandsgerechtigde in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst

Het college stelt de bijstandsgerechtigde binnen acht weken na uitkomst van de toets schriftelijk in kennis van deze uitkomst, zijnde:

  • a.

    een redelijk vermoeden, dat de bijstandsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, of

  • b.

    de vaststelling dat de bijstandsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

Artikel 2:4 Bereidverklaring tot het aanvangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 1. Indien voor het college uit de uitkomst van de taaltoets het redelijk vermoeden blijkt dat de bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, en er geen sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, verzoekt het college de bijstandsgerechtigde om zich binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 2:3 bereid te verklaren om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 2. Het college legt de bereidverklaring als bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast tijdens een contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling (als bedoeld in artikel 17 tweede lid Participatiewet), dat plaatsvindt binnen twaalf weken na uitkomst van de taaltoets. Tijdens dit contactmoment geeft het college aan de bijstandsgerechtigde aan op welke wijze hij de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven.

  • 3. Indien de bijstandsgerechtigde zich niet binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 2:3 bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18 b negende lid Participatiewet en hoofdstuk 3a van de Verordening maatregelen, fraude en boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016.

  • 4. Indien de bijstandsgerechtigde, die zich conform eerste lid bereid heeft verklaard aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, in een volgend contactmoment niet kan aantonen dat hij hiertoe voldoende inspanningen heeft verricht, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18 vierde lid onder f of g en hoofdstuk 2 van de Verordening maatregelen, fraude en boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016.

Artikel 2:5 Herhaalde uitkeringsaanvraag binnen twaalf maanden na beëindiging van de bijstandsuitkering

Indien het college bij de bijstandsgerechtigde een taaltoets heeft afgenomen en bijstandsgerechtigde dient binnen twaalf kalendermaanden na beëindiging van de bijstandsuitkering wederom een bijstandsaanvraag in, hanteert het college voor de beoordeling, of de bijstandsgerechtigdede Nederlandse taal in voldoende mate beheerst, de uitkomst van de genoemde taaltoets en de tot dan toe verrichte inspanningen.

§3 Overgangsbepaling

Artikel 3:1 Overleggen van een verklaring waaruit blijkt dat de bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

Het college vraagt aan bijstandsgerechtigden als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid, vanaf 1 januari 2016 om een verklaring als bedoeld in artikel 2:1 van deze beleidsregel aan het college te overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal in voldoende mate beheersen.

Artikel 3:2 Afnemen van de taaltoets

  • 1. Het college neemt bij de bijstandsgerechtigde die niet binnen acht weken na een verzoek hiertoe van het college, een verklaring als bedoeld in artikel 3:1 aan het college overlegt, vanaf 1 juli 2016, een taaltoets af.

  • 2. Artikel 2:2, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college neemt geen taaltoets af bij de bijstandsgerechtigde, indien en zolang hij gebruik maakt van een door het college in het kader van artikel 9 lid 1 onder b Participatiewet aangeboden voorziening, gericht op zijn arbeidsinschakeling, met als doel binnen achttien maanden na zijn bijstandsaanvraag betaalde arbeid te verkrijgen.

Artikel 3:3 Kennisgeving van het redelijk vermoeden dat de bijstandsgerechtigde in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst

Artikel 2:3 is van overeenkomstige toepassing

Artikel 3:4 Bereidverklaring tot het aanvangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal

Artikel 2:4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:5 Herhaalde uitkeringsaanvraag binnen twaalf maanden na beëindiging van de bijstandsuitkering

Artikel 2:5 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 4:1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen artikel 2:1, artikel 2:2, eerste tot en met derde lid ,artikel 2:4, artikel 3:1, artikel 3:2 , eerste tot en met het derde lid en artikel 3:4 van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de bijstandsaanvrager of bijstandsgerechtigde leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 4:2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel Taaleis Den Haag 2016”.

Algemene toelichting

De taaleis is een uitwerking van het regeerakkoord “Bruggen slaan”. Bij wet van 20 maart 2015 is de Wet taaleis vastgesteld. Deze behelst een wijziging van de Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) bestaande uit een invoeging van artikel 18 b.

Artikel 18 b van de Participatiewet is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing op iedereen die vanaf die datum een aanvraag doet voor een bijstandsuitkering levensonderhoud (wet Taaleis artikel I). Voor iedereen die op die datum al recht heeft op een bijstandsuitkering, geldt een overgangsperiode tot 1 juli 2016 (wet Taaleis artikel II).

Artikel 18 b van de Participatiewet regelt dat de aanvraag voor een bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2016 wordt aangevuld met de verplichting om door middel van het overleggen van documenten aan te tonen dat men de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Overlegt men een dergelijk document niet, wordt een taaltoets afgenomen. Slaagt men voor deze toets, dan is het vereiste niveau aangetoond. Slaagt men niet voor deze toets dan wordt de belanghebbende verplicht om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

Als de bijstandsgerechtigde zich niet bereid verklaart de Nederlandse taal te leren, legt het college hem een maatregel op conform artikel 18 b lid 1 Participatiewet. Deze maatregel is ook neergelegd in de Verordening maatregelen, fraude en boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016.

Uitgezonderd van de maatregel en van de verplichting om de Nederlandse taal te leren is de belanghebbende bij wie elke verwijtbaarheid ontbreekt.

In deze beleidsregel wordt de taaleis nader uitgewerkt. Onder meer wordt daarin geregeld op welke wijze de aanvrager van een bijstandsuitkering kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst, binnen welke termijn en op welke wijze de taaltoets bij de belanghebbende wordt afgenomen en binnen welke termijn het college aan de belanghebbende aangeeft op welke wijze hij de Nederlandse taal moet leren.

Daarnaast wordt in deze beleidsregel aangegeven in welke situaties de bijstandsgerechtigde geen taaltoets hoeft af te leggen, namelijk in geval het van te voren vaststaat of aannemelijk is dat bij de belanghebbende elke vorm van verwijtbaarheid ten aanzien van het niet beheersen van de Nederlandse taal ontbreekt. Dit kunnen onder meer persoonlijke omstandigheden zijn, maar ook een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. In deze situaties zal het college geen kwalificeerbare inspanning ten aanzien van het leren van de Nederlandse taal verlangen van de belanghebbende.

De beleidsregel verwijst naar het raadsvoorstel tot vaststelling van de Verordening maatregelen, fraude en boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016, voor de op te leggen maatregel, ingeval de belanghebbende blijkens de taaltoets de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, maar zich niet bereid verklaard om aan te vangen met het leren van de Nederlandse taal. Ook wordt een maatregel opgelegd als de belanghebbende zich na de bereidverklaring onvoldoende inspant om de Nederlandse taal te beheersen.

Op grond van de verplichtingen in de Participatiewet zoals die al vanaf 1 januari 2015 gelden (artikel 18 vierde lid, onder f en h), kan het college nu ook al van bijstandsgerechtigden verlangen dat zij zich inspannen om de Nederlandse taal te leren. Deze mogelijkheid blijft van toepassing naast die van artikel 18 b Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting

Ad artikel 1:2

Artikel 18 b van de Participatiewet (taaleis) treedt per 1 januari 2016 in werking. Dat betekent dat het college voor degenen die vanaf 1 januari 2016 een bijstandsaanvraag indienen, maar geen documenten kan overleggen waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, een taaltoets afneemt (artikel 18b lid 2).

Voor degenen die per 31 december 2015 al bijstandsgerechtigd zijn, geldt een overgangsperiode van zes maanden. Voor hen geldt de taaleis pas vanaf 1 juli 2016.

Ad artikel 2:1

In artikel 18 b lid 2 van de Participatiewet is opgenomen dat het college een taaltoets afneemt binnen een door het college bepaalde termijn van ten hoogste acht weken als de belanghebbende :

a. niet gedurende acht jaar Nederlands onderwijs heeft gevolgd;

b. geen diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de Wet Inburgering kan overleggen;

c. een ander document kan overleggen, waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.

Indien belanghebbende aantoont dat er geen sprake is van omstandigheden als bedoeld onder a, b en c, hoeft hij geen taaltoets af leggen.

Ad art 2:1, sub a)

Het college veronderstelt dat de belanghebbende in elk geval gedurende 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, als hij gedurende ten minste acht jaren van de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond. Daarbij is het woonplaatsbeginsel van artikel 10 van Boek I van het Burgerlijk wetboek leidend “de woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf”. Dit is ook het artikel dat de Participatiewet hanteert als woonplaatsbeginsel (artikel 40). Het college verzoekt de belanghebbende om te verklaren dat hij gedurende 8 jaren van de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond.

Ad artikel 2:1 , sub b ) en c)

Het college verzoekt de belanghebbende te verklaren dat hij over een diploma Inburgering of een ander document beschikt, waaruit zijn vaardigheden blijken.

Ad artikel 2:2

Ad lid 1) In artikel 18 b, lid 2 van de Participatiewet is opgenomen dat het college een taaltoets afneemt binnen een door het college bepaalde termijn van ten hoogste acht weken. Echter niet is aangegeven vanaf welk moment die acht weken gelden. Voor de gemeente Den Haag is er voor gekozen om de taaltoets af te nemen binnen acht weken na de datum van een besluit tot toekenning van de bijstand. Het college neemt dus geen taaltoets af voordat ze een besluit op de aanvraag heeft genomen. Hiermee wordt voorkómen dat het college een toets afneemt bij een persoon wiens bijstandsaanvraag uiteindelijk kan worden afgewezen. In artikel 18 b lid 5 Participatiewet is opgenomen dat de belanghebbende op elk moment via het overleggen van een document aan het college kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Dit betekent dat als de klant in elk geval vóór de taaltoets alsnog een document of verklaring als bedoeld in artikel 2:1 overlegt, de taaltoets achterwege kan blijven.

Ad lid 2) In het Besluit Taaltoets Participatiewet is voorgeschreven dat de onderdelen van de taaltoets gelijk zijn aan de onderdelen, opgenomen in het Besluit referentieniveau Nederlandse taal en

rekenen op het referentieniveau 1F voor de Nederlandse taal.

Binnen dit kader hebben gemeenten ruimte om bij de wijze van toetsing rekening te houden met de specifieke situatie in de eigen gemeente zoals omvang van het cliëntenbestand (volgens de toelichting Besluit Taaltoets Participatiewet). Gezien het forse cliëntenbestand van de gemeente Den Haag is er uit het oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid voor gekozen om per module te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. De rechtsgelijkheid voor de belanghebbende is gewaarborgd doordat als voorwaarde is gesteld dat per module een beoordeling plaatsvindt aan de hand van de objectieve beoordelingsschaal behorende bij het betreffende toetsingssysteem (volgens de toelichting op artikel 4 Besluit Taaltoets Participatiewet).

Ad lid 3) Zodra de belanghebbende ten aanzien van één taaltoetsmodule een onvoldoende scoort, kan het college het oordeel geven dat uit de toets blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst.

Ad lid 4) en lid 5) Zodra uit een module blijkt dat de belanghebbende niet leerbaar is, wordt het niet van belang geacht om bij hem nog de overige taaltoetsmodules af te nemen, omdat het college in die situatie niet van de belanghebbende de bereidverklaring eist om de Nederlandse taal te leren (zie ook onder lid 6).

Ad lid 6) In artikel 18 b, lid 6 onder b Participatiewet is bepaald dat er geen maatregel wordt opgelegd bij het blijkens de taaltoets onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal, als bij de belanghebbende elke vorm van verwijtbaarheid (van het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal) ontbreekt. Indien van te voren vaststaat of zeer aannemelijk is dat ten aanzien van de belanghebbende door het college wordt geoordeeld dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, is het niet zinvol om een toets af te nemen (Eerste Kamer 2015-2015, 33975 b, blz 6).

Zoals ook in de algemene toelichting is opgenomen, sluit de gemeente Den Haag aan bij het huidige dienstverleningsconcept, waarbij wordt onderkend dat een aantal bijstandsgerechtigden om diverse persoonlijke redenen geen traject richting werk kunnen volgen. Van deze bijstandsgerechtigden zal het college evenmin een kwalificeerbare inspanning verlangen om de Nederlandse taal te leren. Daarom wordt bij deze bijstandsgerechtigden de taaltoets niet afgenomen.

Ad a) In deze bepaling zijn de criteria opgenomen, waarbij het college uitgaat van het permanent ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid bij de belanghebbende, mocht hij de Nederlandse taal

onvoldoende beheersen.

De criteria onder 1° en 2° zijn ook als voorbeeld genoemd in de parlementaire behandeling.

Criterium 3° doelt op mogelijke persoonlijke redenen waarom déze persoon duurzaam niet in staat kan worden geacht Nederlandse taal voldoende te beheersen. Een belangrijk subcriterium is, dat de belanghebbende volgens het college niet in staat is om te gaan leren, om uiteenlopende medische of psychosociale redenen. Onder meer geldt dit voor personen met een verstandelijke beperking of dyslexie, zoals ook genoemd in de Memorie van Toelichting op de Wet Taaleis, maar ook bij ernstige andere fysieke of psychische aandoeningen. Daarnaast kunnen er andere persoonlijke omstandigheden zijn, waardoor de belanghebbende niet in staat wordt geacht de Nederlandse taal voldoende te beheersen. Ook een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat de belanghebbende naar verwachting niet naar betaalde arbeid kan re-integreren, ook niet via een participatietraject, is een reden om niet van de belanghebbende te eisen dat hij de Nederlandse taal leert. Dit zijn slechts enkele belangrijke voorbeelden. Deze opsomming is dus niet uitputtend.

Overigens gaat de wet bij de taaltoets en het opleggen van de taalverplichting uit van theoretische leerbaarheid. Er zijn uiteraard mensen die niet theoretisch maar wel praktisch leerbaar zijn. Daarmee wordt in de praktijk rekening gehouden door onder meer het leren van taal op de werkvloer.

Ad b) In deze bepaling zijn de criteria opgenomen, waarbij het college uitgaat van het tijdelijk ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid bij de belanghebbende, mocht hij de Nederlandse taal

onvoldoende beheersen.

Ad c)In artikel 18b, lid 6 onder b Participatiewet is bepaald dat er geen maatregel wordt opgelegd indien bij de belanghebbende, die niet is geslaagd voor de taaltoets, elke vorm van verwijtbaarheid (van het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal) ontbreekt. Het ligt daarom voor de hand dat het college in deze situatie evenmin van de belanghebbende eist dat hij zich bereid verklaard om de Nederlandse taal te leren, als bedoeld in artikel 18 lid 6 onder a Participatiewet.

Ad lid 7) Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het college de bijstandsaanvraag van de belanghebbende heeft afgewezen, voordat bij hem een taaltoets is afgenomen. Dan kan de taaltoets uiteraard achterwege blijven.

Ad artikel 2:3

In artikel 18 b lid 4 van de Participatiewet is opgenomen dat het college binnen een door het college bepaalde termijn van ten hoogste acht weken de belanghebbende in kennis stelt van het redelijke vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst.

In de beleidsregel is gekozen voor de maximale termijn: ten hoogste acht weken na de uitkomst van de taaltoets, stelt het college de belanghebbende schriftelijk in kennis van die uitslag. Dit gebeurt niet alleen als de uitslag blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook als blijkt dat hij deze voldoende beheerst.

Ad artikel 2:4

Ad lid 1) Conform artikel 18 b lid 6 onder a wordt de belanghebbende geen maatregel als bedoeld in artikel 18 b lid1 Participatiewet en de Verordening Maatregelen, fraude en boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016 opgelegd, als hij zich binnen één maand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 2:3 bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

Ad lid 2) In het eerstvolgende contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 17 lid 2 Participatiewet na de taaltoets maakt het college afspraken met de belanghebbende ten aanzien van het vinden van betaald werk, dan wel ten aanzien van een in te zetten re-integratie- of participatie-traject. Daarbij bepaalt het college ook de wijze waarop de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven, bijvoorbeeld doordat de belanghebbende zelf activiteiten onderneemt om de Nederlandse taal te leren of doordat het college hem een taalcursus aanbiedt.

Voor de gemeente Den Haag staat het Dienstverleningsconcept zoals dat sinds 2013 geldt voor de uitvoering van de bijstandswetgeving voorop. Dat betekent dat de afspraken die het college met de bijstandsgerechtigde maakt over de wijze van het leren van de Nederlandse taal worden ingebed in de afspraken in het kader van zijn arbeidsinschakeling (dan wel re-integratie of participatie) als bedoeld in artikel 17 lid 2 Participatiewet. Het college maakt de afspraken op maat, dat wil zeggen stemt kennis, kunde en doelstelling van het traject af op de belanghebbende. Beide afspraken worden dan ook in hetzelfde contactmoment gemaakt en vastgelegd: tijdens het reguliere gesprek over de arbeidsinschakeling. Dit gesprek zal binnen 12 weken na de uitkomst van de taaltoets plaatsvinden.

Omdat het college ernaar streeft om bijstandsgerechtigden die direct naar betaald werk kunnen, uiterlijk binnen 12 weken hiernaar te laten uitstromen, zal voor deze groep na uitstroom een afspraak niet meer aan de orde zijn.

Ad lid 3) Indien de belanghebbende zich niet binnen één maand na de kennisgeving bereid verklaart om de Nederlandse taal te leren, volgt er een maatregel conform artikel 18 b lid 1 van de Participatiewet en de Verordening maatregelen, fraude en boete inkomensvoorziening Den Haag 2016.

Ad lid 4) Indien de belanghebbende zich wel bereid heeft verklaard om de Nederlandse taal te leren, maar er blijk van geeft zich onvoldoende te hebben ingespannen hiertoe, legt het college een maatregel op, op grond van het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen van de Participatiewet, te weten: artikel 18 lid 4 f (het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid) of artikel 18 lid 4 h (het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling).

Ad artikel 2:5

Het komt, vooral door de flexibele arbeidsmarkt, veel voor dat bijstandsgerechtigden in- en uit de bijstand stromen binnen korte tijd. De Participatiewet geeft niet aan welke gevolgen dit heeft voor de vereisten van artikel 18 b. Om onnodige bureaucratie te voorkomen, is ervoor gekozen om voor personen die binnen 12 kalendermaanden na beëindiging van de bijstandsuitkering weer opnieuw een bijstandsaanvraag indienen, de uitkomst van de eerdere taaltoets te hanteren, alsook de inspanningen die hij tot dan toe al heeft verricht.

Ad overgangsbepaling

Ad artikel 3:1

In het overgangsrecht van de wet Taaleis is geregeld dat de taaltoets bij degenen die op 31 december 2015 bijstandsgerechtigd zijn, niet vóór 1 juli 2016 wordt afgenomen, (artikel II Wet Taaleis). Niet is geregeld wanneer het college aan deze bijstandsgerechtigden vraagt of zij de Nederlandse taal beheersen. In de Beleidsregel is er voor gekozen om met het opvragen van een verklaring te beginnen vanaf 1 januari 2016. Er wordt geen einddatum gesteld voor het opvragen van de verklaring.

Ad artikel 3:2

Ad lid 1) De taaltoets wordt afgenomen bij bijstandsgerechtigden die niet binnen acht weken, na een verzoek hiertoe van het college, een verklaring overleggen aan het college als bedoeld in artikel 3:1.

Niet is in de wet geregeld wanneer de taaltoets moet worden afgenomen. De taaltoets wordt alleen afgenomen bij bijstandsgerechtigden die geen verklaring omtrent het voldoende beheersen van de Nederlandse taal kunnen overleggen.

Ad lid 2) Voor dit lid geldt de toelichting zoals die is gegeven bij artikel 2:2, tweede tot en met het zevende lid.

Ad lid 3) Bijstandsgerechtigden die op 1 juli 2016 in een traject naar betaalde arbeid zitten, worden niet getoetst zolang zij in dat traject zitten. Immers bij deze bijstandsgerechtigden legt het college in elk geval al een taalverplichting op. Door hen aan een taaltoets te onderwerpen wordt dit traject, gevuld met verplichtingen voor de belanghebbende om op korte termijn kansrijk uit te stromen naar betaalde arbeid, teveel verstoord. Op het moment dat zij uitvallen naar een langduriger traject worden zij alsnog getoetst.

Ad artikel 3:3 tot en met artikel 3:5

Voor deze artikelen geldt dezelfde toelichting als die van artikel 2:3 tot en met 2:5.