Regeling vervallen per 30-10-2017

Sociaal beleidskader 2008

Geldend van 01-01-2010 t/m 29-10-2017

Intitulé

Sociaal beleidskader

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS,

gelet op artikel 125 Ambtenarenwet juncto artikel 160 Gemeentewet;

mede gelet op de artikelen 8:4, 8:4:1 en 15:1:10 ARG;

voorts gelet op het collegebesluit van 20 december 2007 (BSD/2007.3933);

met instemming van de Commissie voor Georganiseerd Overleg,;

Besluit:

de volgende regeling vast te stellen.

Sociaal beleidskader

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      ambtenaar:

      • 1.

        de ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1 onderdeel a ARG;

      • 2.

        de medewerker die werkzaam is in het kader van de Regeling In- en Doorstroombanen tenzij de daartoe strekkende bijdrage in het kader van de Wet werk en bijstand vervalt;

    • b.

      functie: het geheel van de aan de ambtenaar door het college op te dragen en met zijn organisatorische positie verbonden taken;

    • c.

      reorganisatie: iedere belangrijke wijziging in de organisatie van een dienst, dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen een dienst;

    • d.

      gelijke functie: een functie die naar aard en inhoud geheel of in belangrijke mate overeenkomt met de functie die ook voor de wijziging van de organisatie voorkwam;

    • e.

      plaatsingsplan: het plan om de bij een reorganisatie betrokken ambtenaren al dan niet te benoemen binnen de gewijzigde organisatie;

    • f.

      bemiddelingskandidaat: de ambtenaar die niet benoemd wordt binnen de gewijzigde organisatie;

    • g.

      passende functie: een functie, die de ambtenaar in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten in redelijkheid kan worden opgedragen, alsmede die waarvoor de ambtenaar door middel van om- en bijscholing in de regel binnen een jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven;

    • h.

      geschikte functie: een functie die niet valt onder het begrip passende functie, maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;

    • i.

      benoeming: het met behoud van de aanstelling of, in voorkomend geval de arbeidsverhouding naar burgerlijk recht, aan een bij de reorganisatie betrokken ambtenaar opdragen van een gelijke functie in de gewijzigde organisatie alsmede het opdragen van een passende functie in of buiten de gewijzigde organisatie al dan niet binnen de dienst.

  • 2. Niet als ambtenaar in de zin van deze regeling worden beschouwd: de ambtenaar als bedoeld in artikel 2:5 lid 1 ARG;

Artikel 1:2. Aanwijzing van betrokken ambtenaren

  • 1. Het college bepaalt bij de start van de reorganisatie welke ambtenaren daarbij betrokken zijn en stelt deze daarvan in kennis.

  • 2. Deze regeling is behoudens het gestelde in hoofdstuk 4 niet van toepassing voor zover de reorganisatie betrekking heeft op overdracht van taken naar een instelling, die niet tot deze gemeente behoort.

Artikel 1:3. Verstrekking regeling.

Aan elke ambtenaar die betrokken is bij een reorganisatie wordt vermeld, waar hij een digitale versie van deze regeling in kan zien, en wordt op zijn verzoek een exemplaar van deze regeling verstrekt.

Artikel 1:4. Overleg

  • 1. Indien een reorganisatie meer dan één dienst maar niet meer dan de helft van het totaal aantal diensten betreft en er sprake is van een gemeenschappelijk belang, wordt met de centrale ondernemingsraad overleg gevoerd, nadat de betrokken ondernemingsraden daarmee ingestemd hebben.

  • 2. De in het eerste lid van art. 12:1:5 ARG bedoelde melding aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg dient plaats te vinden op het moment, dat aan de ondernemingsraad advies over een reorganisatie wordt gevraagd.

Artikel 1:5. Plan van aanpak

  • 1. Het diensthoofd stelt, met instemming van de ondernemingsraad, een plan van aanpak op dat minimaal dient te voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      het doel van de reorganisatie moet duidelijk zijn aangegeven;

    • b.

      de planning van de reorganisatie en het benoemingsproces moeten duidelijk zijn aangegeven;

    • c.

      duidelijk moet zijn aangegeven welke (groepen van) ambtenaren betrokken zijn bij de reorganisatie;

    • d.

      aangegeven dient te worden op welke wijze, binnen de grenzen van het algemeen personeels beleid, de direct betrokken ambtenaren voor de gevormde functies worden geselecteerd;

    • e.

      aangegeven dient te worden of er wel of geen plaatsingscommissie ingesteld wordt.

  • 2. Direct na vaststelling van het plan van aanpak zendt het diensthoofd een afdruk aan de directeur Personeelszaken, Organisatie en Informatievoorziening van de Bestuursdienst (POI) die zorg draagt voor doorzending naar de Commissie voor Georganiseerd Overleg.

Artikel 1:6. Adviescommissie Reorganisatie

  • 1. Het diensthoofd stelt, met instemming van de ondernemingsraad, een Adviescommissie Reorganisatie in die:

    • -

      aan het diensthoofd advies uitbrengt omtrent de zienswijze van de ambtenaar met betrekking tot een voorgenomen besluit zoals genoemd in artikel 2:2, derde lid (plaatsingsplan) en artikel 3:2, vijfde lid (individueel begeleidingsplan);

    • -

      toeziet op de naleving van de tussen diensthoofd en ambtenaar gemaakte afspraken;

    • -

      aan het diensthoofd een advies uitbrengt omtrent de passendheid van de functie waarvoor de ambtenaar zelfstandig in aanmerking wil komen;

    • -

      overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:2, zevende lid, de tussen het diensthoofd en de ambtenaar gemaakte afspraken op uitvoering toetst.

  • 2. De commissie bestaat uit drie personen, te weten:

    • -

      een personeelsfunctionaris van de personeelsafdeling;

    • -

      een lid op voordracht van de ondernemingsraad;

    • -

      een onafhankelijk voorzitter, aan te wijzen door het college, in overleg met de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Voor elk van de leden kan een plaatsvervanger benoemd worden.

  • 3. De commissie brengt binnen twee weken over de in het eerste lid genoemde taken een advies uit aan het diensthoofd.

Artikel 1:7. Benoeming

Benoeming in een andere functie geschiedt door toepassing van artikel 15:1:10 lid 1 ARG ofwel door wijziging van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 1:8. Salarisgaranties.

Indien de ambtenaar op het moment van benoeming volgens een hogere salarisschaal wordt bezoldigd dan de functionele, blijven de salarisvooruitzichten binnen die hogere salarisschaal, met inachtneming van de van toepassing zijnde bezoldigingsregels, van kracht.

Indien de ambtenaar op het moment van benoeming volgens een lagere salarisschaal wordt bezoldigd dan de functionele, heeft de ambtenaar, met inachtneming van de van toepassing zijnde bezoldigingsregels, uitzicht op het maximum van de nieuwe functionele salarisschaal.

Artikel 1:9. Beëindiging toelagen en vergoedingen.

  • 1. Bij benoeming worden aan de vorige functie verbonden toelagen afgebouwd, ingebouwd, gecompenseerd of gegarandeerd volgens de van toepassing zijnde regelgeving.

  • 2. Bij benoeming vervallen de aan de oorspronkelijke functie verbonden kostenvergoedingen.

Artikel 1:10. Verplichtingen ambtenaar

  • 1. De ambtenaar is verplicht alle mogelijke medewerking te verlenen aan de door het diensthoofd verrichte aktiviteiten om hem in aanmerking te laten komen voor een passende functie. De ambtenaar is verplicht alle mogelijke inspanningen te verrichten gericht op het verkrijgen van een passende functie. De ambtenaar mag een aangeboden passende functie niet weigeren.

  • 2. Een aangeboden functie kan in elk geval niet als niet passend beschouwd worden op de enkele grond, dat deze functie:

    • *

      één salarisschaal lager gewaardeerd is dan de oude functie;

    • *

      het functiebestanddeel leidinggeven mist;

    • *

      bij een andere dienst dan die waar men werkzaam is moet worden vervuld;

    • *

      op een andere plek, of in een ander gebouw dan waar men werkzaam was, moet worden vervuld;

    • *

      uitgeoefend dient te worden op een andere werkplek, die zich bevindt binnen 60 minuten reistijd van de woning naar de werkplek per openbaar vervoer, dan wel waarvoor een kortere reistijd geldt dan de huidige reistijd;

    • *

      uitgeoefend dient te worden bij een andere werkgever.

  • 4. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de aanwijzingen, welke hem door het diensthoofd worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een passende functie.

  • 5. De ambtenaar kan het diensthoofd verzoeken in aanmerking te komen voor een naar zijn inziens passende functie. Het diensthoofd legt dit verzoek binnen een week na ontvangst daarvan ter advisering aan de adviescommissie reorganisatie voor.

  • 6. Bij de beoordeling van de geschiktheid van een ambtenaar om een vacature te gaan bezetten vormt uitgangspunt de vraag, of van belanghebbende, eventueel na ontvangen om- en bijscholing, in de regel binnen een jaar, een voldoende functievervulling mag worden verwacht.

Artikel 1:11. Scholing en opleiding.

  • 1. In het geval de ambtenaar wordt benoemd in een functie van een lager niveau dient de (ontvangende) dienst er in overleg met de ambtenaar naar te streven maatregelen te treffen die gericht zijn op het terugbrengen van de ambtenaar op het oorspronkelijke functionele niveau. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op om- en bijscholing en kunnen voorts zijn gericht op verrijking van de functie, bijvoorbeeld door in te spelen op toekomstige ontwikkelingen. De ambtenaar is verplicht aan deze maatregelen mee te werken, voor zover dit met het oog op zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. Indien dit voor het vervullen van de functie dan wel voor het vergroten van diens benoemingsmogelijkheden nodig is, zal het diensthoofd de ambtenaar in de gelegenheid stellen om voor rekening van de gemeente om- en bijscholing te ontvangen. De ambtenaar kan tot het volgen van zodanige scholing worden verplicht, tenzij hem die verplichting in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden opgelegd.

Hoofdstuk 2. Vaststelling nieuwe organisatie en functietoedeling.

Artikel 2:1. Formatieplan.

  • 1. Het college stelt een formatieplan vast. Het college kan een deelplan vaststellen.

    Het formatieplan bevat de volgende onderdelen:

    • a.

      een organisatieschema;

    • b.

      een overzicht van de formatie;

    • c.

      een beschrijving van de functies, inclusief de vastgestelde waardering;

    • d.

      het oordeel van het diensthoofd of functies, in vergelijking met de situatie van voor de reorganisatie, beschouwd moeten worden als "gelijk" of "niet gelijk".

  • 2. Het diensthoofd legt het formatieplan, dat het college voornemens is vast te stellen, ter inzage. De belanghebbende kan hierop binnen twee weken zijn zienswijze bij het diensthoofd kenbaar maken.

Artikel 2:2. Plaatsingsplan.

  • 1. Het college stelt een plaatsingsplan vast. Het college kan een deelplan vaststellen.

    Het plaatsingsplan bevat de volgende onderdelen:

    • a.

      een overzicht van de voorgenomen plaatsingen van de betrokken ambtenaren in de te wijzigen organisatie;

    • b.

      een overzicht van de bij de reorganisatie betrokken ambtenaren, die niet worden benoemd in functies binnen de gewijzigde organisatie;

    • c.

      een overzicht van de vacatures.

  • 2. Het diensthoofd kan zich ten behoeve van de opstelling van het plaatsingsplan laten adviseren door een plaatsingscommissie. De leden van de in artikel 1:6 bedoelde adviescommissie reorganisatie mogen deze adviesfunctie niet vervullen.

  • 3. Het diensthoofd maakt aan elk van de in het plan genoemde ambtenaren schriftelijk bekend dat het plaatsingsplan, dat het college voornemens is vast te stellen, voor hen ter inzage ligt op een daarbij aangewezen plaats. De ambtenaar kan hierop binnen twee weken zijn zienswijze bij het diensthoofd kenbaar maken. Het diensthoofd legt de zienswijze binnen één week na ontvangst daarvan ter advisering aan de adviescommissie reorganisatie voor.

  • 4. Indien in de gewijzigde organisatie een functie voorkomt die gelijk is aan die welke de bij de reorganisatie betrokken ambtenaar vervulde, dan wordt hij daarin benoemd, behoudens het gestelde in het zevende lid.

  • 5. Nadat het college het plaatsingsplan heeft vastgesteld, beslist het college op basis van dit plan omtrent (tijdelijke) benoeming van de ambtenaren in de gewijzigde organisatie.

  • 6. De ambtenaar die blijkens het definitief vastgestelde plaatsingsplan niet wordt benoemd in de gewijzigde organisatie, wordt met ingang van de datum van bekendmaking van het plaatsingsplan door het college aangewezen als bemiddelingskandidaat en wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld. De aanwijzing wordt aan de directeur POI eveneens gelijktijdig meegedeeld.

  • 7. Indien het aantal in een organisatorische eenheid aanwezige gelijke functies wordt teruggebracht en daardoor een aantal ambtenaren voor bemiddeling in aanmerking komt, geschiedt de selectie conform het gestelde in het plan van aanpak. In geval van gedwongen ontslag is artikel 8:4:1 ARG van toepassing.

Hoofdstuk 3. Bemiddelingskandidaten

Artikel 3:1. Registratie van personeelsgegevens: bemiddelingsdossier en sollicitatiedossier

  • 1. Nadat besloten is een ambtenaar niet binnen de gewijzigde organisatie te benoemen, dient een bemiddelingsdossier gevormd te worden waarin minimaal de volgende documenten zijn opgenomen:

    • a.

      curriculum vitae (persoonsgegevens, opleidingsgegevens, historisch loopbaanoverzicht etc.);

    • b.

      de laatste personeelsbeoordeling en, indien de ambtenaar daarmee instemt, alle verslagen van de daarop volgende functioneringsgesprekken;

    • c.

      een overzicht van de schriftelijk vastgelegde individuele financiële en rechtspositionele aanspraken;

    • d.

      een individueel begeleidingsplan, zijnde de tussen de dienst en de ambtenaar gemaakte afspraken over sollicitatie-inspanningen, begeleiding en bemiddeling naar passend werk, vertrek e.d.;

    • e.

      eventueel tussen de dienst en derden gemaakte afspraken over begeleiding en bemiddeling;

    • f.

      voortgangsrapportage en correspondentie m.b.t. de onder d genoemde afspraken;

    • g.

      de in het kader van deze regeling formeel gegeven adviezen en genomen formele beslissingen;

    • h.

      de tijdens de bemiddelingsperiode uitgevoerde werkzaamheden alsmede de daarover uitgebrachte beoordelingen en verstrekte getuigschriften.

  • 2. Nadat besloten is een ambtenaar niet binnen de gewijzigde organisatie te benoemen, dient deze een sollicitatiedossier te vormen en te beheren, waarin minimaal de bewijsstukken van zijn interne en externe sollicitaties en het resultaat daarvan zijn opgenomen. Desgevraagd dient hij dit dossier aan zijn diensthoofd te overleggen.

Artikel 3:2. Begeleidingen en bemiddeling

  • 1. Bemiddelingsactiviteiten vinden gedurende maximaal 18 maanden na de aanwijzing van de ambtenaar als bemiddelingskandidaat plaats.

    Het diensthoofd is verplicht binnen deze termijn tenminste één passende functie aan te bieden. In eerste instantie zullen de mogelijkheden worden onderzocht voor een passende functie binnen de gemeentelijke organisatie.

    In dit verband is het diensthoofd verplicht al het mogelijke te doen om, middels begeleiding, vorming en opleiding etc., de ambtenaar binnen de genoemde bemiddelingstermijn een passende functie aan te bieden. Elk diensthoofd is verplicht alle vacatures te melden aan de directeur POI.

  • 2. Indien er sprake is van een arbeidsongeschiktheid van meer dan 45% gedurende een onafgebroken termijn van langer dan een maand of van zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt de bemiddelingstermijn met genoemde periodes verlengd. Bij een dergelijke verlenging wordt de gehele ziekteperiode in beschouwing genomen.

  • 3. Met de ambtenaar worden afspraken gemaakt met betrekking tot de wederzijds te plegen bemiddelingsinspanningen teneinde een passende functie te vinden binnen of buiten de gemeentelijke organisatie.

  • 4. De ambtenaar wordt in de bemiddelingsperiode door zijn dienst begeleid bij het vinden van een passende functie.

  • 5. De in het derde lid gemaakte afspraken worden schriftelijk in een door beide partijen te ondertekenen individueel begeleidingsplan vastgelegd. Indien tussen partijen geen overeenstemming kan worden bereikt maakt het diensthoofd een concept individueel begeleidingsplan en legt dit aan de ambtenaar voor.

    De ambtenaar kan hierop binnen twee weken zijn zienswijze bij het diensthoofd kenbaar maken. Het diensthoofd legt de zienswijze binnen een week na ontvangst daarvan ter advisering aan de adviescommissie reorganisatie voor.

  • 6. Als de functie zich bevindt bij een andere dienst of bij een organisatie buiten de gemeente, dan wordt een aanbod van die functie door het diensthoofd eveneens beschouwd als een aanbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Indien voor de ambtenaar na 15 maanden na bekendmaking van het plaatsingsplan geen definitieve oplossing is gerealiseerd toetst de adviescommissie reorganisatie de wijze waarop de in het derde lid, bedoelde afspraken tussen het diensthoofd en de ambtenaar zijn uitgevoerd. Deze commissie stelt op grond hiervan een zwaarwegend advies op gericht aan het diensthoofd; mede op basis van dit advies, kan het college een rechtspositionele maatregel nemen. Tijdens de toetsingsfase vinden de bemiddelingsactiviteiten doorgang tot en met de 18e maand en indien van toepassing aansluitend gedurende de verlenging als bedoeld in het tweede lid en/of artikel 3:4, derde lid en/of artikel 3:5, eerste lid.

Artikel 3:3. Salarisgarantie.

De ambtenaar behoudt gedurende het tijdvak dat hij niet is benoemd in een passende functie tot aan de datum van benoeming of ontslag uit gemeentedienst zijn vooruitzicht op het maximumsalaris van de salarisschaal waarop hij op het moment van aanwijzing als bemiddelingskandidaat wordt bezoldigd overeenkomstig de van toepassing zijnde bezoldigingsregels.

Artikel 3:4. Interimwerkzaamheden

  • 1. De ambtenaar kan in de periode van onderzoek naar de mogelijkheden voor bemiddeling worden verplicht gedurende een redelijke termijn op basis van detachering interimwerkzaamheden te verrichten, zowel binnen als buiten de gemeente. Als gevolg van zodanige tijdelijke tewerkstelling wijzigt zijn rechtspositie niet, met dien verstande dat een overgang naar een hogere salarisschaal gedurende de interimperiode is uitgesloten. Na afloop wordt de ambtenaar een getuigschrift verstrekt ten behoeve van het bemiddelingsdossier.

  • 2. De interimwerkzaamheden kunnen zowel op een passende als op een geschikte functie gebaseerd zijn. Het gestelde in artikel 1:10, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de ambtenaar wordt belast met interimwerkzaamheden worden vooraf tussen het diensthoofd en de ambtenaar schriftelijk vast te leggen afspraken gemaakt over opschorting van de bemiddelingstermijn als bedoeld in artikel 3:2, de mogelijkheid van het tussentijds aanbieden van structurele passende arbeid en het opnemen van een tussentijds evaluatiemoment. Een en ander is afhankelijk van het karakter van de interimwerkzaamheden.

Artikel 3:5. Benoeming op proef

  • 1. Indien, in geval van benoeming buiten de eigen dienst, de te vervullen functie qua niveau en strekking verschilt van die, waarin men overbodig is geworden, kan voorafgaande aan de definitieve benoeming een benoeming op proef worden geregeld voor de duur van ten hoogste 12 maanden. Gedurende de periode van de benoeming op proef wordt de termijn, genoemd in artikel 3:2, eerste lid, opgeschort.

    Gedurende de proefperiode vindt een tussentijdse evaluatie plaats. Tijdens deze evaluatie wordt getoetst of benoeming passend zal zijn. Daarbij wordt in beschouwing genomen of een eventuele om- of bijscholing naar verwachting verloopt. Tevens wordt daarbij in beschouwing genomen of de benoeming op proef voldoet aan de verwachtingen van de ambtenaar.

  • 2. De benoeming op proef wordt beëindigd na de overeengekomen periode of zoveel eerder indien het functioneren van de ambtenaar daar aanleiding toe geeft. De benoeming op proef dient te allen tijde te worden beëindigd met een beoordeling over het functioneren van de ambtenaar in de proefperiode.

    De benoeming op proef wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn met toepassing van artikel 15:1:10 lid 1 ARG dan wel door wijziging van de arbeidsovereenkomst omgezet in een definitieve benoeming op de in het eerste lid bedoelde functie dan wel een andere passende functie bij dezelfde dienst.

  • 3. Gedurende de benoeming op proef blijft de rechtspositie gerelateerd aan de betrekking waarin de ambtenaar overbodig is geworden, met dien verstande dat een overgang naar een hogere salarisschaal gedurende de proefperiode is uitgesloten. Aan een definitieve benoeming op de in het eerste lid bedoelde functie kan terugwerkende kracht worden verleend.

    Inkomensbestanddelen, die van het bestaan van bepaalde situaties afhankelijk zijn (bijvoorbeeld toelage voor onregelmatige dienst) worden afgebouwd volgens de daarvoor geldende regels. Kostenvergoedingen worden naar de gewijzigde toestand bezien en waar nodig ingetrokken.

  • 4. Benoeming op proef geschiedt door toepassing van artikel 15:1:10 lid 2 ARG.

Artikel 3:6. Gedwongen ontslag

  • 1. Indien voor de ambtenaar na 18 maanden geen definitieve oplossing is gerealiseerd en het diensthoofd kan aantonen dat het gestelde in artikel 3:2, eerste lid, op objectieve gronden niet kan worden nageleefd, kan, mede gelet op het advies als bedoeld in artikel 3:2, zevende lid, ontslag op grond van opheffing van de betrekking volgen.

    De termijn wordt verlengd met de in artikel 3:2, tweede lid, bedoelde periode en/of de in artikel 3:4, derde lid, afgesproken interimperiode en/of de in artikel 3:5, eerste lid, bedoelde proefperiode.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde ontslag gaat met in achtneming van de geldende opzegtermijn in op de eerste dag na afloop van de in artikel 3:2 genoemde bemiddelingstermijn.

  • 3. Indien de ambtenaar een bezwaarschrift indient tegen het besluit tot reorganisatieontslag als bedoeld in het eerste en tweede lid, dan kan dit besluit pas worden geëffectueerd nadat het college heeft besloten op het bezwaarschrift.

  • 4. Indien na ontslag en het verstrijken van de periode waarin recht op toepassing van hoofdstuk 10 of 10a ARG bestaat, een bijzondere schrijnende financiële situatie voor de gewezen ambtenaar dreigt is het college bevoegd ten aanzien van de ambtenaar een specifieke maatregel te treffen. Het college informeert de Commissie voor Georganiseerd Overleg over de criteria op grond waarvan de maatregel is getroffen.

Artikel 3:7. Functie buiten de gemeentelijke organisatie

Indien de aangeboden functie uitgeoefend dient te worden bij een andere werkgever, gaat daar ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:4:1 ARG dan wel opzegging uit gemeentedienst aan vooraf.

Artikel 3:8. Non ontslag garantie

  • 1. De werking van artikel 3:6 en 3:7 is tot 1 januari 2009 opgeschort.

  • 2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn zal geen toepassing gegeven worden aan het vierde lid van artikel 8:4:1 ARG.

  • 3. In afwijking van het gestelde in de tweede volzin van artikel 1:8 behoudt de ambtenaar, met inachtneming van de van toepassing zijnde bezoldigingsregels, gedurende de in het eerste lid genoemde termijn uitzicht op het maximum van de oorspronkelijke functionele salarisschaal, indien hij op het moment van benoeming volgens een lagere salarisschaal wordt bezoldigd dan de functionele.

  • 4. In afwijking van het gestelde in artikel 3:3 behoudt de ambtenaar, met inachtneming van de van toepassing zijnde bezoldigingsregels, gedurende de in het eerste lid genoemde termijn tot aan de datum van benoeming of ontslag uit gemeentedienst uitzicht op het maximum van de oorspronkelijke functionele salarisschaal, zolang hij niet is benoemd in een passende functie.

  • 5. In afwijking van het eerste lid geldt de verplichting om een functie buiten de gemeentelijke organisatie te accepteren, zoals bedoeld in de artikelen 3:2 leden 3 en 6 en 1:10 lid 2 jo. artikel 3:10, gedurende de in het eerste lid genoemde termijn slechts voor zover dit een functie in de overheidssector betreft en bij de nieuwe werkgever een vergelijkbare rechtspositie met dezelfde salarisvooruitzichten geldt. Indien de ambtenaar na acceptatie van een functie zoals bedoeld in de vorige volzin als gevolg van reorganisatie buiten zijn schuld of toedoen gedurende de in het eerste lid genoemde termijn ontslagen wordt door de nieuwe werkgever, heeft hij aanspraak op een passende functie binnen de gemeentelijke organisatie.

  • 6. Indien er sprake is van het gedurende een langere periode verrichten van interimwerkzaamheden als bedoeld in artikel 3:4, wordt er tijdens deze periode gedurende de in het eerste lid genoemde termijn ten minste één maal een passende functie aangeboden.

Artikel 3:9. Ontheffing terugbetalingsverplichtingen.

Aan de ambtenaar die voor bemiddeling in aanmerking is gebracht en aan wie niet een passende functie kan worden aangeboden, wordt, indien hij om ontslag verzoekt ontheffing verleend van de op hem rustende terugbetalingsverplichtingen van verhuis- en/of studiekosten vergoedingen en van de tijdens ouderschapsverlof doorbetaalde bezoldiging.

Artikel 3:10. Sancties

  • 1. De ambtenaar die een aanbod van een passende functie, van passende interimwerkzaamheden dan wel van een redelijke benoeming op proef weigert te aanvaarden zal worden ontslagen op grond van artikel 8:4 en 8:4:1 ARG.

  • 2. De ambtenaar, die de verplichtingen vermeld in de artikelen 1:10, 1:11 en 3:1 niet nakomt dan wel zich overigens onvoldoende inspant tot het verkrijgen van een passende functie, kan worden ontslagen op grond van artikel 8:13 ARG.

  • 3. Indien besloten wordt tot het verlenen van ontslag op grond van het eerste of tweede lid, kan het college bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert melding maken, dat de ambtenaar weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het verkrijgen van een passende functie.

Hoofdstuk 4. Overdracht van taken naar een instelling buiten de gemeentelijke organisatie.

Artikel 4:1.

  • 1. Het plan (Sociaal Plan) als bedoeld in 8:4, derde lid ARG wordt na instemming van de toekomstige werkgever en van de in de Commissie voor georganiseerd overleg vertegenwoordigde vakorganisaties vastgesteld.

  • 2. In geval van overdracht van taken naar een instelling, die niet tot de gemeentelijke organisatie behoort geldt het beginsel “mens volgt werk”. Ontslag wegens overdracht van taken als hiervoor bedoeld vindt plaats, nadat na zorgvuldig onderzoek gedurende de voorbereiding van de overdracht gebleken is, dat binnen de gemeente geen passende functie beschikbaar is.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5:1. Modelprotocol.

  • 1. Besluiten genomen in strijd met de bepalingen van deze regeling zijn nietig.

  • 2. Het Model Protocol SBK maakt onderdeel uit van deze regeling.

    Het diensthoofd kan voor zijn dienst overeenkomstig het Model Protocol SBK een dienstprotocol vaststellen.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde zijn daarbij aanvullingen op dan wel afwijkingen van het Model Protocol SBK toegestaan, mits dit plaats vindt met instemming van de directeur POI. Indien het vastgestelde dienstprotocol afwijkt van het Model Protocol SBK zend het diensthoofd hiervan een afschrift ter kennisname aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg.

Artikel 5:2. Aanwijzingsbevoegdheid.

De directeur POI is bevoegd namens het college een bindende aanwijzing te geven inzake de toepassing van de bepalingen van deze regeling en van artikel 15:1:10 lid 1 ARG.

Artikel 5:3. Ingangsdatum.

  • 1. Deze regeling kan worden aangehaald als: Sociaal beleidskader 2008, afgekort SBK. Deze regeling treedt heden in werking en werkt terug tot 1 januari 2008 .

  • 2. Op de datum van vaststelling van deze regeling vervalt het Sociaal beleidskader zoals vastgesteld d.d. 10 juli 2006 ( kenmerk BSD/2006.771).

Ondertekening

Den Haag, 25 maart 2008

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris

mw. A.W.H. Bertram

de locoburgemeester

mw. J. Klijnsma

Bijlage

MODEL PROTOCOL SBK

Het Sociaal beleidskader bevat “spelregels” waar werkgever en ambtenaar (en hun vertegenwoordigers) zich moeten houden wanneer zich een organisatiewijziging voordoet.

Dit protocol moet enerzijds gezien worden als een toelichting op sommige onderwerpen uit het SBK; anderzijds als een nadere uitwerking van in het SBK opgenomen begrippen. (artikel 5:1 SBK)

1. Doelstellingen

Het protocol behorende bij het Sociaal beleidskader kent vier doelstellingen:

  • 1.

    garanderen van een zorgvuldige procedure met voldoende inspraakmogelijkheden voor betrokkenen;

  • 2.

    vooraf duidelijkheid scheppen voor het bestuur, het management en adviseurs over de spelregels die zij bij een reorganisatie moeten hanteren;

  • 3.

    vooraf duidelijkheid scheppen voor ambtenaren over de eventuele gevolgen van een toekomstige reorganisatie voor hun rechtspositie;

  • 4.

    nadere uitwerking van een aantal begrippen en definities uit het SBK.

In de volgende hoofdstukken zal achtereenvolgens worden ingegaan op

  • *

    de diverse typen reorganisatie,

  • *

    besluit tot reorganisatie en taakverdeling or-cor-go,

  • *

    het proces van de reorganisatie,

  • *

    de medezeggenschaps- en inspraakmogelijkheden,

  • *

    de rechtspositionele aspecten van een reorganisatie voor de ambtenaar,

  • *

    definities en nadere uitwerking SBK.

2. Typologie van reorganisaties

In de gemeente kunnen zich zeer uiteenlopende reorganisaties voordoen. De omvang van de reorganisatie (te meten aan het aantal medewerkers, functies en afdelingen dat bij de reorganisatie betrokken is) kan uiteenlopen. Een wijziging van de organisatie van één afdeling, waarbij slechts enkele ambtenaren betrokken zijn, is heel anders dan een reorganisatie die de gehele gemeentelijke organisatie omvat. Er zijn dan tenminste vijf typen van reorganisaties te onderscheiden.

  • 1.

    Interne reorganisatie: een wijziging van de organisatiestructuur, meestal in samenhang met wijzigingen in de werkwijze, bedrijfsvoering, organisatiecultuur etc. (voorbeeld: invoeren van de éénloketgedachte in de publieksdienst). Een interne reorganisatie kan één dienst (of onderdeel daarvan) betreffen of meerdere diensten tegelijkertijd.

  • 2.

    Privatisering van een organisatieonderdeel, waarbij het onderdeel na privatisering als zelfstandige privaatrechtelijke rechtspersoon verder gaat.

  • 3.

    Privatisering van een organisatieonderdeel, waarbij het organisatieonderdeel wordt overgenomen door een reeds bestaande privaatrechtelijke rechtspersoon (voorbeeld: uitbesteden van de vuilnisophaal aan een marktpartij, waarbij het personeel van de vuilnisophaaldienst overgeplaatst wordt naar dit bedrijf).

  • 4.

    Publiekrechtelijke taakoverheveling: overheveling van een deel van de organisatie naar een publiekrechtelijk orgaan (voorbeeld: de brandweertaken onderbrengen bij een gemeenschappelijke regeling, waarbij het personeel van de brandweerdienst overgeplaatst wordt naar de gemeenschappelijke regeling).

  • 5.

    Samenvoeging van twee of meer gemeentelijke organisaties als gevolg van een gemeentelijke herindeling.

Het is overigens niet uitgesloten dat bovengenoemde hoofdtypen in combinatie voorkomen. Het vijfde type organisatiewijziging - de herindeling - wijkt af van de overige typen omdat de gemeente zelf niet het uiteindelijke besluit neemt tot herindelen. De organisatiewijziging (de fusie) vloeit automatisch voort uit een besluit dat door anderen wordt genomen. Bovendien is er minimaal één andere werkgever betrokken bij de vormgeving van de nieuwe organisatie. Het Sociaal beleidskader en protocol is daarom alleen van toepassing op reorganisaties als bedoeld onder punt 1.

3. Besluit tot reorganisatie

Het is van belang alle betrokkenen (personeel, (c)or en vakorganisaties) al vroeg te betrekken bij het voornemen tot reorganisatie. Door het personeel (bijvoorbeeld d.m.v. een of meerdere personeelsbijeenkomsten, het werkoverleg en nieuwsbrieven), de (c)or en het GO in de voorfase op de relevante momenten te informeren wordt enerzijds een beter draagvlak gecreëerd, anderzijds kan dit een tijdwinst opleveren bij de adviesaanvrage richting (centrale)ondernemingsraad.

Overleg dient plaats te vinden (SBK artikel 1:4) met:

  • *

    de ondernemingsraad: indien de reorganisatie de gehele dienst betreft of onderdelen van de dienst;

  • *

    de centrale ondernemingsraad indien de reorganisatie meer dan één dienst betreft en er sprake is van een gemeenschappelijk belang;

  • *

    het GO: over onderwerpen in relatie tot de werkgelegenheid wanneer deze onderwerpen leiden tot personele consequenties zoals ontslag, dan wel tot financiële gevolgen voor het personeel.

Overigens dient iedere vorm van reorganisatie, ook als dit een onderdeel van een dienst betreft, conform het eerste lid van artikel 12:1:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) te worden gemeld aan het GO.

3.1 Taakverdeling OR - COR - GO

Het naast elkaar bestaan van drie overlegorganen (OR, COR en GO) kan vragen oproepen over de taakverdeling tussen deze organen. Het wordt immers niet wenselijk geacht om over dezelfde aspecten van een reorganisatie in alle drie de overlegorganen intensief overleg te plegen.

In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de ondernemingsraad adviesrecht heeft over het reorganisatieplan en instemmingsrecht heeft over het plan van aanpak voor zover de reorganisatie de hele dienst betreft of een onderdeel ervan. De COR heeft deze rechten als het een reorganisatie van meer dan één dienst betreft en er sprake is van een gemeenschappelijk belang.

Overleg met het GO betreft steeds de rechtspositionele aspecten van een reorganisatie en gevolgen voor de werkgelegenheid.

In grote lijnen kan worden gesteld dat OR dan wel COR betrokken worden met als invalshoek de gevolgen van de wijze waarop de werkzaamheden door het personeel verricht moeten worden. Daarbij valt te denken aan:

  • -

    clustering van taken in de organisatiestructuur;

  • -

    wijziging van functies;

  • -

    de managementstructuur, etc.

Het GO wordt betrokken bij de rechtspositionele aspecten van de organisatiewijziging. Te denken valt daarbij aan:

  • -

    gevolgen voor de werkgelegenheid

  • -

    de gevolgen voor de rechtspositie (inclusief de arbeidsvoorwaarden) van betrokkenen;etc

In de ARG is hierover het volgende opgenomen:

Artikel 12:2

  • 1.

    De commissie (GO) voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met uitzondering van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie voert tevens overleg over onderwerpen in relatie tot de werkgelegenheid wanneer deze onderwerpen leiden tot personele consequenties zoals ontslag, dan wel tot financiële gevolgen voor het personeel.

Gedurende het proces van organisatieverandering moet het tijdpad van het overleg met het GO en de OR en de COR goed op elkaar worden afgestemd.

4. Het proces van de reorganisatie

Hieronder wordt aangegeven welke mogelijke fasen een reorganisatie kan hebben en hoe het proces zich kan voltrekken. Waar nodig wordt verwezen naar de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Vervolgens wordt apart aangegeven hoe het overleg met de ondernemingsraad of de centrale ondernemingsraad dient plaats te vinden. Voor de leesbaarheid is telkens uitgegaan van de rol van de ondernemingsraad. Echter indien een reorganisatie dienstoverstijgend is en er sprake is van een gemeenschappelijk belang, dient in plaats van ondernemingsraad de centrale ondernemingsraad te worden gelezen.

De diverse fasen van een reorganisatie:

  • 1.

    Oriëntatie

  • 2.

    Nader onderzoek

  • 3.

    Opstellen van het plan van aanpak

  • 4.

    Uitwerking en begeleiding

  • 5.

    Evaluatie

4.1 Oriëntatie

In deze fase wordt verkend welke problemen er zijn die zouden moeten leiden tot een reorganisatie. Hierbij hoort ook de vraag of reorganisatie de enige mogelijkheid is. Het is van belang in een zo vroeg mogelijk stadium, dus al in deze oriënterende fase, te peilen hoe de ondernemingsraad er tegen aan kijkt. In de overlegvergadering wordt van weerszijde van gedachte gewisseld over elkaars standpunten, meningen en argumenten (WOR, artikel 23, derde lid, overlegrecht). Deze fase is belangrijk voor het creëren van draagvlak.

4.2 Nader onderzoek

In deze fase worden de mogelijkheden tot reorganisatie verder uitgediept. Ook mogelijke alternatieven worden hierbij nader onderzocht. Er wordt een analyse gemaakt van voor- en nadelen en financiële consequenties. In deze fase wordt ook het personeel op de hoogte gebracht van de mogelijke ontwikkelingen. De wijze waarop dit gebeurt is een verantwoordelijkheid van de leiding. De ondernemingsraad doet er verstandig aan om een voorbereidingscommissie (WOR. artikel 15, vierde lid) in te stellen. In deze commissie kunnen naast leden van de ondernemingsraad ook andere personeelsleden zitting hebben. De ondernemingsraad heeft adviesrecht v.w.b. het voorstel tot reorganiseren (WOR, artikel 25). De ondernemingsraad kan in deze fase gebruik maken van het initiatiefrecht (WOR, artikel 23, vierde lid) voor het doen van alternatieve voorstellen.

4.3 Opstellen van het plan van aanpak

In het Sociaal beleidskader wordt aangegeven waaraan een Plan van Aanpak moet voldoen. De ondernemingsraad heeft v.w.b. het Plan van Aanpak instemmingsrecht (SBK, artikel 1:5). Dit geldt ook voor de Adviescommissie Reorganisatie die wordt samengesteld (SBK, artikel 1:6). In deze commissie wordt één lid aangewezen door de ondernemingsraad.

Ook in deze fase is het van belang dat steeds het personeel op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen. Dit blijft de verantwoordelijkheid van de leiding.

4.4 Uitwerking en begeleiding

De in het Plan van Aanpak overeengekomen afspraken worden in deze fase ten uitvoer gebracht in overeenstemming met het Sociaal beleidskader.

De Adviescommissie Reorganisatie ziet o.a. toe op de naleving van de afspraken en adviseert het diensthoofd over de zienswijzen van personeelsleden t.a.v. het concept plaatsingsplan. Ook voor de uitvoering van het besluit tot reorganiseren is de ondernemingsraad adviesplichtig.

Voor wat betreft het op grond van artikel 5:1 van het SBK vaststellen of nader uitwerken en stellen van aanvullende regels terzake het protocol heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht (WOR, artikel 27).

4.5 Evaluatie

Na ieder reorganisatieproces wordt een evaluatie gehouden.

5. Medezeggenschaps- en inspraakmogelijkheden t.a.v. het Sociaal beleidskader

Hieronder wordt eerst opgesomd welke artikelen in de WOR betrekking (kunnen) hebben op een reorganisatie/organisatieverandering. Daarna wordt aangegeven met wie overleg dient te worden gepleegd en wanneer de ondernemingsraad of de centrale ondernemingsraad instemmings- dan wel adviesrecht heeft Voor de leesbaarheid is in onderstaand onderdeel uitgegaan van de ondernemingsraad, maar dient bij dienstoverstijgende reorganisaties, waarbij er sprake is van een gemeenschappelijk belang, i.p.v. ondernemingsraad de centrale ondernemingsraad worden gelezen.

5.1 Artikelen uit de WOR die betrekking hebben op of verband houden met reorganisatie

In artikel 25 is vastgelegd dat de ondernemingsraad ondermeer adviesrecht heeft bij:

  • 1.

    overdracht van zeggenschap over de onderneming of een onderdeel daarvan

  • 2.

    het vestigen van, dan wel het overnemen of afstoten van de zeggenschap over, een andere onderneming, alsmede het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming, waaronder begrepen het aangaan, in belangrijke mate wijzigen of verbreken van een belangrijke financiële deelneming vanwege of ten behoeve van een dergelijke onderneming

  • 3.

    beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van een belangrijk onderdeel daarvan

  • 4.

    belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming

  • 5.

    belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, dan wel de verdeling van de bevoegdheden in de onderneming

  • 6.

    wijziging van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent

  • 7.

    het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming betreffende een der hiervoor bedoelde aangelegenheden.

In artikel 23 worden de hoofdzaken van het overleg tussen bestuurder en ondernemingsraad aangegeven. Van belang daarbij is het derde lid, dat aangeeft waarover overleg dient plaats te vinden (het zogenaamde overlegrecht) en het vierde lid, hetgeen het initiatiefrecht van de ondernemingsraad regelt.

De ondernemingsraad heeft conform artikel 30 adviesrecht betreffende benoeming of ontslag van bestuurders.

Artikel 31 regelt het recht op informatie van de ondernemingsraad.

Artikel 16 regelt het inhuren van deskundigen.

In artikel 15 wordt aangegeven dat de ondernemingsraad een voorbereidingscommissie kan instellen. In het geval van een reorganisatie verdient dit aanbeveling; er mogen in een voorbereidingscommissie ook andere dan or-leden zitting hebben. Dit zou het draagvlak bij het personeel kunnen verhogen. Een voorbereidingscommissie kan niet zelf rechten en bevoegdheden van de ondernemingsraad uitoefenen; het is tenslotte een voorbereidingscommissie t.b.v. de ondernemingsraad.

Artikel 35 regelt de bevoegdheden van de cor en de overgang van bevoegdheden van de or naar de cor.

Voor wat betreft rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke aspecten heeft de Commissie voor Georganiseerd Overleg (GO) instemmingsrecht.

5.2 Instemming- en adviesrecht OR en COR

Ook hier is ten behoeve van de leesbaarheid uitgegaan van de ondernemingsraad; indien het echter een reorganisatie betreft van meer dan één dienst en er sprake is van een gemeenschappelijk belang dient i.p.v. ondernemingsraad de centrale ondernemingsraad te worden gelezen.

* Instemmingsrecht (centrale) ondernemingsraad

In het kader van het SBK dient de ondernemingsraad instemming te worden gevraagd betreffende:

  • 1.

    Het plan van aanpak. (SBK, artikel 1:5)

  • 2.

    De instelling van de Adviescommissie Reorganisatie: de ondernemingsraad draagt een lid voor deze commissie voor. (SBK, artikel 1:6)

  • 3.

    Voor wat betreft het vaststellen van het dienstprotocol (SBK, artikel 5:1).

* Adviesrecht (centrale) ondernemingsraad

  • 1.

    Reorganisatie van de dienst of deel ervan

  • 2.

    Het formatieplan (SBK, artikel 2:1).

  • 3.

    Het verstrekken en formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming betreffende de reorganisatie.

6. Rechtspositionele aspecten van organisatieverandering voor de ambtenaar

In het SBK wordt aan de individuele medewerker op verschillende plaatsen rechten toegekend. In het algemeen bestaan deze rechten uit de volgende stappen die genomen kunnen worden, indien een medewerker het niet eens is met een (voorgenomen) besluit:

  • kenbaar maken zienswijze

  • bezwaar maken (bij B&W)

  • beroep bij de rechtsbank

  • hoger beroep (bij de Centrale Raad van Beroep)

Deze rechten komen bij de hierna volgende artikelen uit het SBK aan de orde:

Artikel 2:1

formatieplan

Artikel 2:2

plaatsingsplan

Artikel 2:2, lid 4

benoeming in gelijke functie

Artikel 2:2, lid 6

aanwijzing bemiddelingskandidaat

Artikel 3:1, lid 1 sub d

begeleidingsplan bemiddelingskandidaat

Artikel 3:4

interimwerkzaamheden

Artikel 3:5

benoeming op proef van bemiddelingskandidaat

Artikel 3:6

gedwongen ontslag

Artikel 3:7

functie buiten de gemeentelijke organisatie

Artikel 3:10

sancties

7. Nadere uitwerking van de belangrijkste begrippen en onderdelen van het SBK

In het SBK wordt een aantal onderwerpen genoemd die nadere uitwerking behoeven in overleg met de ondernemingsraad van de betreffende dienst. Teneinde de uitwerking zoveel mogelijk gelijk te laten zijn voor reorganisaties bij alle diensten volgt hieronder een model-uitwerking waarvan het aanbeveling verdient deze zoveel mogelijk te volgen. Afspraken die met de ondernemingsraad van diensten worden gemaakt die hiervan afwijken of hiervan een nadere uitwerking vormen dienen ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de directeur POI. (SBK artikel 5:1) en gemeld te worden aan het GO.

7.1 Begrippen uit het SBK

* Het begrip reorganisatie:

volgens het SBK: iedere belangrijke wijziging in de organisatie van een dienst, dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen een dienst.

Voor de definitie reorganisatie is aangesloten bij artikel 25 van de WOR.(organisatiewijziging).

De toevoeging “belangrijke” in de definitie van reorganisatie kan tot discussie leiden. Of een inkrimping, een wijziging van de werkzaamheden of een wijziging van de organisatiestructuur “belangrijk” is, kan worden afgemeten aan:

  • -

    de reikwijdte van de organisatiewijziging (hoeveel ambtenaren zijn er bij betrokken in verhouding met het totaal aantal ambtenaren bij een dienst);

  • -

    de ingrijpendheid van de organisatiewijziging (hoe ingrijpend zijn de gevolgen voor de betrokken ambtenaren).

* Het begrip gelijke functie

In het SBK wordt in de begripsbepalingen aangegeven wat onder een gelijke functie wordt verstaan:

Een functie die naar aard en inhoud geheel of in belangrijke mate overeenkomt met de functie die ook voor de wijziging van de organisatie voorkwam.

Een gelijke functie is een functie, die naar aard en inhoud in belangrijke overeenkomt met de oorspronkelijke functie. Er is dan sprake van gelijksoortige functies. Gelijksoortige functies bestaan uit taken, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn en mede daardoor onderling uitwisselbaar zijn.

Wanneer na de reorganisatie aan de functie zwaardere (deskundigheids)eisen of een hogere waardering is verbonden en er sprake is van een belangrijke wijziging, dan zijn de nieuwe en de oorspronkelijke functie ongelijk.

* Het begrip passende functie

In het SBK is in aansluiting op art. 15:1:10 lid 1 ARG aangegeven wat onder een passende functie moet worden verstaan:

een functie, die de ambtenaar in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten in redelijkheid kan worden opgedragen, almede die waarvoor de ambtenaar door middel van om- en bijscholing in de regel binnen een jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven.

Een passende functie is doorgaans van het zelfde functieniveau als de oude functie, maar kan ook van een hoger niveau of één niveau lager zijn dan de oude functie.

Een passende functie kan ook bestaan uit tijdelijke werkzaamheden of interimwerkzaamheden, dan wel benoeming op proef.

De ambtenaar die een passende functie krijgt aangeboden kan deze niet weigeren. De ambtenaar wordt wel in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken binnen twee weken na de terinzagelegging van het plaatsingsplan bij het diensthoofd. Het diensthoofd legt de zienswijze binnen één week voor aan de Adviescommissie Reorganisatie.

* Het begrip geschikte functie

Een functie die niet valt onder het begrip passende functie, maar die de ambtenaar bereid is te vervullen.

Ook hier geldt dat een geschikte functie ook kan bestaan uit tijdelijke werkzaamheden of interimwerkzaamheden, danwel een benoeming op proef.

* Het begrip benoeming op proef

Benoeming op proef kan plaatsvinden in het geval de benoeming valt buiten de eigen dienst en de functie qua niveau en strekking verschilt van de functie die men voorheen vervulde. De benoeming op proef kan verplicht worden gesteld maar kan ook plaatsvinden indien de ambtenaar zelf aangeeft de betreffende functie te ambiëren en zelf om een benoeming op proef vraagt. Gedurende de proefperiode die nooit langer dan een jaar kan duren, wordt de bemiddelingstermijn opgeschort en worden afspraken over scholing en eventuele geschiktheidstesten op papier gezet. De benoeming op proef kan worden stopgezet zodra de afgesproken periode voor de proef is beëindigd of zoveel eerder het functioneren van de ambtenaar daartoe aanleiding geeft. Na afsluiting van de proefperiode dient altijd een beoordeling te worden opgemaakt.

Benoeming op proef dient te allen tijde gevolgd te worden door een definitieve benoeming op de zelfde functie of een andere passende functie bij dezelfde dienst.

* Het begrip interimwerkzaamheden

Gedurende de periode van onderzoek naar de mogelijkheden voor bemiddeling, kan de ambtenaar worden verplicht interimwerkzaamheden te verrichten, zowel binnen als buiten de gemeente. Zijn rechtspositie verandert hierdoor niet.

De interimwerkzaamheden kunnen zowel op een passende als een geschikte functie gebaseerd zijn. Ook hier geldt dat het doen van interimwerkzaamheden ook op verzoek van de ambtenaar zelf zou moeten kunnen plaatsvinden.

Afspraken over interimwerkzaamheden worden schriftelijk vastgelegd en door het diensthoofd en betrokken ambtenaar ondertekend.

7.2 Het plan van aanpak

Het formele startpunt voor een reorganisatie is feitelijk het opstellen van een plan van aanpak dat de instemming behoeft van de ondernemingsraad. In artikel 1:5 van het SBK wordt aangegeven wat er in het plan van aanpak moet worden vastgelegd. Naast het doel en de planning van de reorganisatie moet het benoemingsproces duidelijk zijn aangegeven en op welke wijze de direct betrokken ambtenaren voor de gevormde functies worden geselecteerd.

7.3 Functietoedeling/benoeming

In het SBK wordt aangegeven hoe de functietoedeling, benoeming in een andere functie of naar een functie buiten de gemeentelijke organisatie geschiedt. Hiervoor geldt dat onderstaande selectiecriteria zijn toegestaan gedurende de periode waarvoor de non-ontslaggarantie geldt.

Als in de gewijzigde organisatie een functie voorkomt die gelijk is aan die de betrokken ambtenaar vervulde, wordt hij daarin onverwijld benoemd, tenzij het aantal gelijke functies in de betreffende organisatorische eenheid wordt teruggebracht, waardoor een aantal ambtenaren voor bemiddeling in aanmerking komt.

Volgens het SBK, artikel 1:5 geschiedt de selectie conform het plan van aanpak. Selectie vindt ook plaats voor ambtenaren die niet in een gelijke functie terugkeren.

Selectie in geval van terugbrenging van het aantal gelijke functies vindt plaats op basis van geschiktheid op grond van de laatste personeelsbeoordeling. Verslagen van functioneringsgesprekken kunnen in dit geval ook van belang zijn, aangezien functioneringsgesprekken op de toekomst gericht zijn, terwijl beoordelingsgesprekken voornamelijk een retrospectief karakter hebben.

Het is mogelijk om in het plan van aanpak extra selectiecriteria toe te voegen, zoals bijvoorbeeld

selectie op basis van vrijwilligheid (de ambtenaar geeft zelf aan bemiddelingskandidaat te willen worden of met reorganisatieontslag te willen). De betreffende ambtenaar dient wel goed op de hoogte te worden gebracht van de mogelijke gevolgen van zijn keuze.

Als een mogelijk selectiecriterium kan men ook denken aan het afspiegelingsbeginsel. Op die manier kan men tot een evenwichtige verdeling komen in leeftijd of doelgroep.

* Afspiegelingsbeginsel en wijziging Ontslagbesluit

Met ingang van 1 maart 2006 is het Ontslagbesluit ingrijpend gewijzigd. Niet langer is anciëniteit het uitgangspunt bij het bepalen van de ontslagvolgorde, maar afspiegeling. Er is geen keuzemogelijkheid meer tussen anciënniteit en afspiegeling nu anciënniteit als criterium komt te vervallen.

Hoewel het ontslagbesluit niet geldt voor overheidswerkgevers, is in de memorie van toelichting op de Wet gelijke behandeling aangegeven dat er in principe een objectieve rechtvaardigheidsgrond is voor het toepassen van het afspiegelingsbeginsel in de overheidssector.

Het afspiegelingsbeginsel zoals gehanteerd in het Ontslagbesluit geldt voor ontslagen uit een groep uitwisselbare functies, bijvoorbeeld een groep helpdeskmedewerkers. Het afspiegelingsbeginsel komt niet in plaats van het anciënnitietsbeginsel, maar wordt voorafgaand daaraan toegepast.

Het houdt in dat per leeftijdscategorie het aantal overtolligen wordt bepaald. Welke individuele werknemers uit de verschillende leeftijdscategorieën uiteindelijk voor ontslag voorgedragen worden wordt bepaald aan de hand het aantal dienstjaren (anciënniteitsbeginsel). De bedoeling hiervan is dat de ontslagen gespreid worden over de vijf verschillende leeftijdscategorieën zodat de bestaande leeftijdsopbouw wordt gehandhaafd. Het aantal medewerkers dat per leeftijdscategorie voor ontslag in aanmerking wordt gebracht dient zoveel mogelijk overeen te komen met de onderlinge verhouding van het aantal werknemers in elk van de leeftijdsgroepen binnen de betreffende categorie uitwisselbare functies. Rekenkundig is het beginsel nauwelijks toepasbaar indien er sprake is van slechts enkele werknemers per leeftijdscategorie en/of enkele ontslagen binnen een groep vergelijkbare functies.

Het afspiegelingsbeginsel kan bij gelijke functies worden toegepast per:

  • leeftijdsklasse;

  • een zwakke arbeidsmarktpositie.

Leeftijdsklasse.

Als gekozen wordt voor leeftijdsklasse dan worden de volgende leeftijdscohorten gehanteerd:

Leeftijd

  • 56 - 65

  • 46 - 55

  • 36 – 45

  • 26 – 35

  • 16 - 25

  • Peildatum voor het afspiegelen is 1 januari van het kalenderjaar waarin de reorganisatie plaatsvindt en een definitief besluit tot reorganiseren is genomen.

  • Er wordt afgespiegeld op het moment dat in de planning van de reorganisatie(s), is aangegeven dat dit aan de orde is.

  • Voor wat betreft de verhoudingen (afspiegeling) kan een bandbreedte van plus of min 2% worden afgesproken.

Zwakke arbeidsmarktpositie

Als men hier voor kiest dient men heel goed rekening te houden met de Wet Gelijke Behandeling.

Voor het bepalen van een zwakke arbeidsmarktpositie wordt onder meer gekeken naar opleiding, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid/arbeidshandicap, etnische afkomst, leeftijd, persoonlijke eigenschappen.

Het begrip zwakke arbeidspositie is in dit verband relatief: het wordt afgezet tegen de arbeidsmarktpositie van de eerstvolgende werknemer die ontslagen zou worden.

Ambtenaren die niet zijn benoemd in de gewijzigde organisatie worden bemiddelingskandidaat.

Bovenstaande selectiecriteria worden ook toegepast bij bemiddelingskandidaten voor vacatures in de gewijzigde organisatie waarvoor geen ambtenaren uit de gewijzigde organisatie in aanmerking zijn gekomen.

In geval van benoeming in een andere functie is artikel 15:1:10, lid 1 van de ARG van toepassing.

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht – nadat hij is gehoord – een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen..

Benoeming kan ook plaatsvinden op proef. Zie hiervoor het hoofdstukje “Het begrip benoeming op proef.”

8. Overleg met GO.

Ten aanzien van 7.3 Functietoedeling/benoeming wordt na afloop van de non-ontslaggarantie termijn opnieuw overleg gepleegd met de vakorganisaties in het GO.

Ingangsdatum ……………………….……..

Het diensthoofd

…………………

De (centrale) ondernemingsraad

………………..

TOELICHTING

Algemeen.

Het SBK heeft tot doel de personele gevolgen van een reorganisatie zo effectief en efficiënt mogelijk op te vangen. Het gaat daarbij om de rechtspositie van personeelsleden, die betrokken zijn bij een binnengemeentelijke reorganisatie.

Voor personeelsleden, die betrokken zijn bij een arbeidsongeschiktheidstraject is een apart beleidskader ontwikkeld. Voor mobiliteit in zijn algemeenheid geldt een overkoepelend beleidskader.

Na intensief overleg met de bonden is besloten de bestaande non-ontslaggarantie te verlengen tot 1 januari 2009.

Daarbij is tevens overeengekomen, dat in de regeling verduidelijkt zal worden, dat het SBK in beginsel niet van toepassing is bij externe verzelfstandiging. In dat geval geldt namelijk het principe “mens volgt werk”.

Bovendien is overeengekomen, dat het overleg in OR, COR en GO ontdaan wordt van doublures en in de pas gebracht wordt met de WOR en de CAO.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in de regeling een aantal technische en redactionele verbeteringen aan te brengen. Daarbij is onder meer bepaald, dat de vaststelling van formatieplan en plaatsingsplan een bevoegdheid van het college is. Hiermee is de delegatie van de beslissingsbevoegdheid aan de diensthoofden geschrapt, aangezien dit strijd oplevert met de Algemene wet bestuursrecht. Dit neemt overigens niet weg, dat op grond van de gemeentelijke mandaatregeling de diensthoofden bevoegd zijn om namens het college deze plannen vast te stellen.

Wellicht ten overvloede wordt er hierbij nog op gewezen, dat het diensthoofd op grond van de gemeentelijke mandaatregeling formeel verantwoordelijk blijft voor het personeelsbeheer tot en met het ontslag- of overplaatsingbesluit van betrokkene, dus ongeacht detachering, interimwerkzaamheden, benoeming op proef of melding bij een intern en/of extern mobiliteitsbureau.

Definitie gelijke functies.

Een gelijke functie is een functie, die naar aard en inhoud in belangrijke overeenkomt met de oorspronkelijke functie. Er is dan sprake van gelijksoortige functies. Gelijksoortige functies bestaan uit taken, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn en mede daardoor onderling uitwisselbaar zijn.

Wanneer na de reorganisatie aan de functie zwaardere (deskundigheids)eisen of een hogere waardering is verbonden en er sprake is van een belangrijke wijziging, dan zijn de nieuwe en de oorspronkelijke functie ongelijk.

Processchema vaststelling formatieplan en plaatsingsplan.

Een formatieplan bevat onder meer een verzameling voorgenomen besluiten inzake de vaststelling van functiebeschrijvingen en functiewaarderingen. Een plaatsingsplan bevat onder meer een verzameling van voorgenomen besluiten inzake de vaststelling van plaatsingsbesluiten.

Het vaststelingsproces kent de volgende stappen:

I. Formatieplan:

  • 1.

    Diensthoofd stelt concept formatieplan op.

  • 2.

    Medewerkers kunnen commentaar leveren op de voorgenomen functiebeschrijvings- en functiewaarderingsbesluiten , voor zover zij belanghebbende zijn.

  • 3.

    Diensthoofd stelt namens het college het formatieplan vast.

  • 4.

    Diensthooft stelt namens het college de functiebeschrijvingen en functiewaarderingen vast.

  • 5.

    Medewerkers kunnen bezwaar en beroep aantekenen tegen de functiebeschrijvings- en functiewaarderingsbesluiten, voor zover zij belanghebbende zijn.

II. Plaatsingsplan:

  • 1.

    Diensthoofd stelt concept plaatsingsplan op.

  • 2.

    Medewerkers kunnen binnen twee weken commentaar leveren op de voorgenomen plaatsingsbesluiten, voor zover zij belanghebbende zijn.

  • 3.

    Het diensthoofd legt dit commentaar binnen één week voor aan de Adviescommissie reorganisatie.

  • 4.

    De Adviescommissie reorganisatie geeft binnen twee weken advies aan het diensthoofd.

  • 5.

    Diensthoofd stelt namens het college het plaatsingsplan vast.

  • 6.

    Diensthoofd stelt namens het college de besluiten inzake plaatsing of verlening status bemiddelingskandidaat vast.

  • 7.

    Medewerkers kunnen bezwaar en beroep aantekenen tegen de besluiten inzake plaatsing of verlening status bemiddelingskandidaat, voor zover zij belanghebbende zijn.

Verplichtingen in het kader van het bemiddelings- en het sollicitatiedossier.

Op grond van het SBK kan de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd worden, indien betrokkene zich niet houdt aan zijn verplichtingen in het kader van het bemiddelings- en het sollicitatiedossier. Het gaat hier met name om de volgende verplichtingen:

  • -

    verplichtingen die voortkomen uit de tussen dienst en betrokkene gemaakte en in het bemiddelingsdossier opgenomen afspraken inzake begeleiding en bemiddeling naar een passende functie;

  • -

    verplichting van betrokkene om een sollicitatiedossier bij te houden;

  • -

    verplichting van betrokkene om desgevraagd het sollicitatiedossier aan het diensthoofd te overleggen.

Het bemiddelings- en het sollicitatiedossier vallen onder de privacybescherming en zijn dus alleen in te zien door de daartoe bevoegde functionarissen.

Verlenging bemiddelingstermijn.

Voor de bemiddeling van een bemiddelingskandidaat naar een passende functie geldt een termijn van 18 maanden.

Deze termijn wordt verlengd in de volgende gevallen:

  • -

    bij arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%, die langer duurt dan een maand;

  • -

    bij zwangerschaps- en bevallingsverlof ;

  • -

    bij het verrichten van interimwerkzaamheden (op basis van de daarover gemaakte afspraken);

  • -

    bij een benoeming op proef.

Binnengemeentelijke reorganisatie of externe verzelfstandiging.

Het SBK is alleen bij binnengemeentelijke reorganisaties en niet bij externe verzelfstandigingen van toepassing. Bij externe verzelfstandigingen geldt de Leidraad Externe Verzelfstandiging (v/h Leidraad Privatisering). Dit sluit overigens niet uit, dat sommige elementen van het SBK bij externe verzelfstandiging op analoge wijze gebruikt zouden kunnen worden. Ook komt het regelmatig voor, dat een organisatie-onderdeel deels binnengemeentelijk gereorganiseerd, deels extern verzelfstandigd wordt. In dat geval zijn elk voor zover van belang beide regelingen van toepassing.

Rol van OR, COR en GO.

De formele rol van (C)OR en GO vloeit voort uit resp. de WOR en de (lokale) CAO.

De (C)OR heeft een formele adviesbevoegdheid ten aanzien van reorganisaties.

Het GO heeft een formele instemmingsbevoegdheid ten aanzien van de vaststelling van rechtspositionele regelingen (zie ook art. 12:2 ARG).

Om overbodige regelgeving te voorkomen is in het SBK alleen aandacht besteedt aan de formele rol van (C)OR en GO waar dit noodzakelijk is.

Het gaat hierbij met name om de situatie waarin een reorganisatie meer dan één dienst betreft maar niet de meerderheid van de diensten en er een gemeenschappelijk belang is. In die situatie kan aan de COR de overlegbevoegdheid toebedeeld worden, mits de betrokken ondernemingsraden hiermee instemmen. De COR heeft daarmee een coördinerende rol gekregen. Dit is een aanvulling op het feit, dat de COR reeds overlegbevoegdheid heeft inzake reorganisaties, die meer dan de helft van het totaal aantal diensten betreffen en waarbij sprake is van een gemeenschappelijk belang (art. 35 WOR).

Tevens is in het SBK in aanvulling op de WOR een instemmingsbevoegdheid aan de OR verleend ten aanzien van het plan van aanpak en de instelling van een Adviescommissie Reorganisatie.