Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2018

Geldend van 05-02-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2018

Toelichting

Algemeen

Vanaf 1 juli 2012 is het kunnen volgen van rijksgefinancierd onderwijs een voorliggende voorziening voor bijstand voor jongeren tot 27 jaar. Dit is op die datum neergelegd in artikel 13, tweede lid, onder c van de Wet werk en bijstand en overgenomen in artikel 13, tweede lid, onder c van de Participatiewet. Deze bepaling houdt in dat jongeren tot 27 jaar geen recht op bijstand hebben, indien ze onderwijs kunnen volgen en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering.

In de Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2015, is deze wettelijke bepaling voor de gemeente Den Haag uitgewerkt.

Jongeren zonder startkwalificatie worden getoetst op leerbaarheid en schoolbaarheid. Op grond van die beoordeling kan het college besluiten of een jongere, die zich meldt voor een bijstandsuitkering, nog geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen. Als het college daartoe besluit, dan kan de jongere in aanmerking komen voor een tijdelijke bijstandsuitkering (voor de duur van maximaal 12 maanden), ter overbrugging van de periode die ligt tussen de bijstandsaanvraag en de eerstvolgende gelegenheid om met een opleiding te kunnen starten.

De beleidsregel is op verzoek van de Cliëntenraad SZW geëvalueerd (bijlage bij het besluit van het college BSW/2015-125 Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2015). De beleidsregel blijkt op een aantal punten aan herziening toe:

  • -

    De huidige beleidsregel bepaalt dat alleen jongeren zonder startkwalificatie worden getoetst op leerbaarheid en schoolbaarheid. In de praktijk is gebleken dat ook jongeren met een startkwalificatie op MBO2-niveau lang niet altijd verder leerbaar en schoolbaar zijn. Daarom is in de nieuwe beleidsregel in artikel 2:1, tweede lid, onder b opgenomen dat ook deze jongeren getoetst

    worden.

  • -

    De huidige beleidsregel bepaalt dat jongeren met Praktijkonderwijs of Voortgezet Speciaal Onderwijs en jongeren met complexe belemmeringen niet leerbaar en schoolbaar worden geacht vóór de bijstandsaanvraag, zodat een toets daarop achterwege kan blijven. In de nieuwe beleidsregel is daarnaast voorzien in de aanvulling dat ook jongeren met een grote taalachterstand niet eerst getoetst worden. Deze jongeren moeten de Nederlandse taal leren op grond van de Wet inburgering. Naar verwachting is dit de snelste manier om ze vervolgens zo snel rijksgefinancierd onderwijs te laten volgen.

  • -

    De huidige beleidsregel voorziet niet in een opleiding in het kader van de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL), als alternatieve route voor rijksgefinancierd onderwijs. Veel jongeren zonder startkwalificatie blijken minder theoretisch, maar meer praktisch leerbaar te zijn. Voor hen is een BBL-traject, een arbeidsovereenkomst met aanvullend onderwijs, wellicht passender dan een voltijdse opleiding met studiefinanciering. Het college kan naar die mogelijkheid onderzoek doen.

In de nieuwe beleidsregel is deze leerroute in artikel 2:2, eerste lid, onder c opgenomen als mogelijk alternatief op rijksgefinancierd onderwijs. In de aanloop naar een BBL-traject heeft de jongere recht op een bijstandsuitkering.

  • -

    De huidige beleidsregel bepaalt dat een jongere met complexe belemmeringen, na de

    bijstandstoekenning, alsnog geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen als de betreffende belemmeringen zijn teruggedrongen. In de nieuwe beleidsregel is in artikel 2:5, vierde lid 4 geregeld dat die jongere dan eerst nog getoetst wordt op leerbaarheid en schoolbaarheid. Dat geldt ook voor de jongere met een aanvankelijke taalachterstand.

  • -

    In de huidige beleidsregel is opgenomen dat het college de beoordeling met betrekking tot de leerbaarheid en schoolbaarheid van de jongere baseert op een advies van de afdeling Leerlingzaken (LLZ) van de dienst OCW van de gemeente Den Haag. Omdat de beleidsregel slechts als doel heeft het regelen van de verhouding tussen college en burger, wordt in de nieuwe beleidsregel LLZ niet meer genoemd. Er wordt slechts aangegeven dat het college objectief toetst. Dit komt ook de houdbaarheid van de beleidsregel ten goede.

Artikelsgewijs

Artikel 2:1, tweede lid, onder a

Of een jongere onderwijs kán volgen heeft enerzijds een objectieve component: is er nog recht op studiefinanciering? Anderzijds is er een subjectieve component: kan déze jongere nog onderwijs volgen?

Bij een jongere zonder startkwalificatie is leerbaarheid en schoolbaarheid niet vanzelfsprekend. Daarom toetst het college uit zorgvuldigheidsoogpunt of de jongere leerbaar en schoolbaar is. Ook toetst het college of er tenminste één school is die de jongere kan opnemen.

De beleidsregel regelt niet langer dat LLZ de school- en leerbaarheidstoets uitvoert. Immers, de beleidsregel heeft slechts als doel het regelen van de verhouding tussen college en burger. Als vereiste is gesteld dat objectief getoetst wordt.

Artikel 2:1, tweede lid, onder b

Onderkend is dat jongeren met een startkwalificatie op MBO2-niveau niet altijd verder leerbaar en schoolbaar zijn. Daarom krijgen ook jongeren met een startkwalificatie op MBO2-niveau een toets.

Artikel 2:2, eerste lid onder b

Nadat een jongere zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, wordt door het college de zelfredzaamheid van de jongere beoordeeld. Indien er sprake is van een complexe belemmering op één of meerdere leefgebieden (financieel, sociaal en/of persoonlijk), dan wordt de jongere (nog) niet voldoende zelfredzaam geacht en wordt van de jongere vooralsnog niet verlangd om rijksgefinancierd onderwijs te volgen.

Er is dan sprake van een kwetsbare jongere, ook wel zorgjongere genoemd. Voor deze jongere wordt door het college eerst een zoekopdracht “zorg” ingezet. Daarmee wordt de jongere ondersteund in het terugdringen van belemmeringen. Het doel hiervan is dat de jongere hierna wel in staat is rijksgefinancierd onderwijs te volgen. Ook van de jongere, die de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, wordt vooralsnog niet verlangd rijksgefinancierd onderwijs te volgen. De jongere voldoet nog niet aan de taaleis op grond van de Participatiewet, ofwel moet de jongere eerst de Nederlandse taal nog leren op grond van de Wet inburgering. Dat laatste geldt onder meer voor statushouders. De verwachting is dat na het behalen van het inburgeringsexamen, de jongere wel in staat is rijksgefinancierd onderwijs te volgen.

Artikel 2:2, eerste lid onder c

Veel jongeren zonder startkwalificatie blijken minder theoretisch, maar meer praktisch leerbaar te zijn. Voor hen is een traject in het kader van de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL), dat wil zeggen een arbeidsovereenkomst met aanvullend onderwijs, passender dan een voltijdse opleiding met studiefinanciering. Het college kan naar die mogelijkheid onderzoek doen. De jongere heeft in de aanloop naar een BBL-traject recht op een bijstandsuitkering.

Artikel 2:5 vierde lid

De jongere wordt niet eerder verplicht zich in te schrijven voor een opleiding en studiefinanciering aan te vragen, dan nadat het college heeft vastgesteld dat de jongere leerbaar en schoolbaar is en van tenminste één rijksgefinancierde onderwijsinstelling een passend onderwijsaanbod kan krijgen.

Besluitvorming

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

gelet op artikel 13, tweede lid, sub c van de Participatiewet,

besluit vast te stellen de Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2018:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    college college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

  • -

    leerbaar voldoende cognitief vermogen om onderwijs te kunnen volgen;

  • -

    rijksgefinancierd onderwijs onderwijs waarvoor de studerende aanspraak kan maken op een vergoeding van de studiekosten via de Wet Studiefinanciering (WSF) of op een tegemoetkoming in de studiekosten via de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS);

  • -

    schoolbaar persoonlijkheids- of gedragskenmerken die onderwijs volgen mogelijk maken;

  • -

    startkwalificatie een opleiding met diploma op ten minste MBO2-niveau;

  • -

    VSO Voortgezet Speciaal Onderwijs;

  • -

    WSF Wet Studiefinanciering;

  • -

    WTOS Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten.

Artikel 1:2 Reikwijdte beleidsregel

Het bepaalde in deze beleidsregel geldt voor de jongere tot 27 jaar, op wie artikel 13, tweede lid, onder c van de Participatiewet van toepassing is.

HOOFDSTUK 2. BEOORDELING SCHOLING ALS VOORLIGGENDE VOORZIENING

Artikel 2:1 Geen recht op bijstand

  • 1. Geen recht op bijstand heeft de jongere die een aanvraag voor bijstand indient bij het college op grond van de Participatiewet, indien de jongere geacht wordt rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen en aanspraak kan maken op WSF of WTOS.

  • 2. De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt geacht rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen, indien:

    • a.

      de jongere geen startkwalificatie heeft en naar het oordeel van het college op basis van objectieve toetsing leerbaar en schoolbaar is, en van ten minste één rijksgefinancierde onderwijsinstelling een passend onderwijsaanbod kan krijgen;

    • b.

      de jongere een startkwalificatie heeft op MBO2-niveau en naar het oordeel van het college op basis van objectieve toetsing leerbaar en schoolbaar is, en van ten minste één rijksgefinancierde onderwijsinstelling een passend onderwijsaanbod kan krijgen;

    • c.

      de jongere een startkwalificatie heeft op Havo- of VWO-niveau, maar nog niet in het bezit is van een beroepskwalificatie op het niveau van een afgeronde MBO3-, HBO- of universitaire opleiding.

Artikel 2:2 Uitzonderingen

  • 1. Onverminderd de bepalingen in artikel 2:1 wordt de jongere geacht geen rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen, maar kan er wel recht op bijstand bestaan voor de jongere die:

    • a.

      alleen Praktijkonderwijs of VSO heeft gevolgd of

    • b.

      naar het oordeel van het college complexe belemmeringen van financiële, sociale of persoonlijke aard heeft, dan wel de Nederlandse taal onvoldoende beheerst of

    • c.

      een traject volgt als voorbereiding op een opleiding in het kader van de Beroeps Begeleidende Leerweg.

  • 2. Voor de jongere als bedoeld in het vorige lid onder a en b, wordt vóór de bijstandsaanvraag de toetsing naar leerbaarheid en schoolbaarheid als bedoeld in artikel 2:1 tweede lid, achterwege gelaten.

  • 3. De jongere als bedoeld in het eerste lid onder a wordt geacht ook in de toekomst geen rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen.

Artikel 2:3 Tijdelijke bijstandsuitkering

  • 1. Onverminderd de bepalingen in artikel 2:1 kan een tijdelijke bijstandsuitkering worden verleend tot de eerste maand waarin de jongere redelijkerwijs kan beginnen met rijksgefinancierd onderwijs en aanspraak kan maken op studiefinanciering (WSF of WTOS).

  • 2. De beschikking tot toekenning van de bijstandsuitkering bevat een einddatum van debijstandsuitkering, die maximaal 12 maanden na de datum van aanvraag ligt.

  • 3. Het college legt voor de jongere, als bedoeld in het eerste lid, afspraken met betrekking tot het te volgen rijksgefinancierd onderwijs vast in het Plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet, waaronder in elk geval de datum waarop de jongere zich uiterlijk inschrijft voor een rijksgefinancierde opleiding en de datum waarop de jongere uiterlijk studiefinanciering aanvraagt.

Artikel 2:4 Beoordeling vóór de bijstandsaanvraag

  • 1. Nadat de jongere zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, beoordeelt het college of de jongere voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1.

  • 2. Om voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen dient de jongere medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de toetsing als bedoeld in artikel 2:1 tweede lid onder a en b, of het tot stand komen van de beoordeling door het college.

  • 3. Indien de jongere, ook na een tweede verzoek van het college, niet of onvoldoende meewerkt aan het tot stand komen van die toetsing of het tot stand komen van de beoordeling door het college, dan wordt de jongere geacht te voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:1 eerste lid en wordt de aanvraag voor een bijstandsuitkering afgewezen.

Artikel 2:5 Wijziging van de beoordeling na de bijstandstoekenning voor onbepaalde tijd

  • 1. Voor de jongere, die vóór de bijstandsaanvraag niet geacht werd rijksgefinancierd onderwijs te kunnen volgen op grond van complexe belemmeringen of het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal, als bedoeld onder artikel 2:2 eerste lid onder b, maar waarbij de belemmeringen hiervoor wel teruggedrongen kunnen worden, legt het college na de bijstandstoekenning afspraken vast in het Plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet, over de wijze waarop en de termijn waarbinnen die belemmeringen naar verwachting kunnen worden teruggedrongen, opdat de jongere alsnog rijksgefinancierd onderwijs kan volgen.

  • 2. Indien het college van oordeel is dat de belemmeringen als bedoeld in het vorige lid zijn teruggedrongen, dan stelt het college een datum vast waarop de jongere zich uiterlijk inschrijft voor een rijksgefinancierde opleiding alsmede een datum waarop de jongere uiterlijk

    studiefinanciering aanvraagt.

  • 3. Het college neemt het besluit om de bijstandsuitkering te beëindigen vóór de eerste maand waarover de jongere studiefinanciering kan ontvangen.

  • 4. Vóór het vaststellen van een datum, als bedoeld in het tweede en derde lid, toetst het college ten behoeve van de jongere, als bedoeld in het eerste lid, of de jongere leerbaar en schoolbaar is en van ten minste één rijksgefinancierde onderwijsinstelling een passend onderwijsaanbod kan krijgen.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 3:1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing ervan, gelet op het belang van de jongere, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3:2 Slotbepalingen

  • 1.

    De Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel scholing als voorliggende voorziening voor bijstand Den Haag 2018”.

Den Haag, 30 januari 2018

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

Peter Hennephof

de burgemeester,

Pauline Krikke

De bijlage behorende bij deze beleidsregel treft u hier aan: https://denhaag.raadsinformatie.nl/document/6152093/1/RIS299027_Bijlage_Reactie_wethouder_SWWS_op_advies_Clientenraad