Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019

Geldend van 12-07-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019

Toelichting

Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat onder “bijzondere omstandigheden” wordt verstaan: verminderde mate van ernst, verminderde mate van verwijtbaarheid en geringe financiële draagkracht. Het is uit een oogpunt van transparantie en juridische zorgvuldigheid belangrijk, dat bekend is hoe de gemeente als bestuursorgaan uitvoering geeft aan artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De voorgestelde beleidsregel geeft invulling aan dit artikel en bepaalt in welke gevallen een boete wel of niet wordt verlaagd. Kort gezegd is matiging alleen mogelijk indien hiertoe aanleiding is. Zo is de ernst van het delict geen aanleiding tot het verlagen van de boete. Ook bij recidive wordt een boete niet gematigd. In het beleid wordt rekening gehouden met het inkomen, in zoverre dat wordt voorkomen dat overtreders door de boete onder het bestaansminimum terechtkomen. Ook kunnen opgelegde boetes worden gematigd indien de overtreder beperkt verwijtbaar is. Het is wel aan de overtreder om te onderbouwen waarom de boete gematigd dient te worden.

Besluitvorming

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

gelet op:

  • -

    de artikelen 8,21, 22 en 26 van de Huisvestingswet 2014;

  • -

    de boetebepalingen uit de Huisvestingsverordening Den Haag; en

  • -

    artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • - boete: een bestraffende sanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • - college: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

  • - huisvestingsverordening: de Huisvestingsverordening van de gemeente Den Haag zoals die luidde ten tijde van het opleggen van de boete;

  • - overtreder: de overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • - overtreding: de overtreding als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • - standaard beslagvrije voet: 90% van de voor de overtreder geldende bijstandsnorm.

Artikel 1:2 Reikwijdte van de regeling

Deze beleidsregel is van toepassing op boetes die zijn opgelegd wegens overtreding van de artikelen 8, 21, 22 en 26 van de Huisvestingswet 2014 en de boetebepalingen uit de huisvestingsverordening.

HOOFDSTUK 2. Matiging van de boete

Artikel 2:1 Mate van ernst van de overtreding

De mate van ernst van de overtreding is voor het college geen reden om een boete te matigen.

Artikel 2:2 Mate van verwijtbaarheid

  • 1.

    De boete kan worden gematigd, indien de overtreder aannemelijk maakt dat hij al hetgeen heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de overtreding te voorkomen.

  • 2.

    Het percentage waarmee matiging van de boete plaatsvindt wordt bepaald volgens onderstaande tabel:

Mate van verwijtbaarheid

Percentage matiging boete

Normale verwijtbaarheid

0%

Verminderde verwijtbaarheid

50%

Geen verwijtbaarheid

100%

Artikel 2:3 Geringe financiële draagkracht van de overtreder

  • 1.

    Het college kan de boete matigen, indien deze, gelet op de financiële draagkracht van de overtreder, onevenredige gevolgen voor de overtreder heeft.

  • 2.

    Het college matigt de boete niet wegens geringe financiële draagkracht, indien de boete minder bedraagt dan 10% van de voor de overtreder geldende bijstandsnorm, vermenigvuldigd met 60.

  • 3.

    Van onevenredige gevolgen als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien de overtreder aannemelijk maakt dat zijn netto besteedbare maandinkomen, bij aflossing van de volledige boete in 60 maandelijkse termijnen, daalt tot onder de standaard beslagvrije voet.

  • 4.

    Bij de beoordeling of het aannemelijk is dat de situatie als bedoeld in het derde lid zich voordoet, houdt het college rekening met eventueel aanwezig vermogen. Tevens wordt rekening gehouden met het voordeel of het geschatte voordeel dat de overtreder heeft genoten uit de overtreding.

  • 5.

    Om het college in staat te stellen te beoordelen of de situatie als bedoeld in het derde lid zich voordoet, legt de overtreder in ieder geval de volgende documenten over:

    a. de definitieve aanslagen Inkomstenbelasting van de Belastingdienst over de drie jaren voorafgaand aan de overtreding;

    b. een kopie van de huurovereenkomst, in het geval een bewijs dat aantoont dat de overtreder een woning huurt;

    c. de aanslagen onroerende zaakbelasting van de afgelopen drie jaren in geval de overtreder een woning bezit;

    d. bankafschriften van rekeningcourant- en spaarrekeningen van de overtreder en alle gezinsleden over de periode van drie jaar voor de datum waarop de bestuurlijke boete werd opgelegd;

    e. de meest recente salaris- of uitkeringsspecificatie.

Artikel 2:4 Geen matiging bij recidive

Bij recidive past het college geen matiging toe, ook niet vanwege geringe financiële draagkracht als bedoeld in artikel 2:3.

Artikel 2:5 Betalingsregeling

  • 1.

    Indien de overtreder aannemelijk maakt dat er sprake is van individuele omstandigheden die een betalingsregeling rechtvaardigen, kan het college op verzoek van de overtreder toestaan dat de boete wordt afgelost in maximaal 60 maandelijkse termijnen.

  • 2.

    Als een overtreder gedurende de loop van de betalingsregeling aannemelijk maakt dat onverkorte nakoming van de regeling voor hem onevenredige gevolgen heeft, zoals bedoeld in artikel 2:3, derde lid, kan hij het college verzoeken om een nieuwe betalingsregeling te treffen, waarbij met zijn gewijzigde financiële draagkracht rekening wordt gehouden.

HOOFDSTUK 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 3:1 Evaluatie

Het college beoordeelt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de beleidsregel de doeltreffendheid en de effecten die deze beleidregel in de praktijk heeft.

Artikel 3:2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 3:3 Overgangsbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregel is ook van toepassing op overtredingen die zijn begaan vóór de inwerkingtreding van de beleidsregel.

  • 2.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op boetes die op het moment van inwerkingtreding van de beleidsregel reeds onherroepelijk zijn.

Artikel 3:4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019.

Den Haag, 9 juli 2019

Het college van burgemeester en wethouders,

de wnd. secretaris,

Dineke ten Hoorn Boer

de burgemeester,

Pauline Krikke

Toelichting

Artikel 5:46, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan dat de boete oplegt, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Verminderde mate van verwijtbaarheid, een beperkte mate van ernst en een geringe draagkracht zijn de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een boete te matigen. Dat blijkt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In Den Haag ontbrak het tot op heden aan schriftelijk vastgesteld beleid ten aanzien van de matiging van boetes voor overtredingen van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening. Uit een oogpunt van transparantie en juridische zorgvuldigheid is het wenselijk om alsnog te komen tot het vaststellen van dergelijk beleid. Deze beleidsregel voorziet daar in. De boetes die van toepassing zijn staan in de huisvestingsverordening.

Uitgangspunten voor de beleidsregel zijn:

  • -

    Matiging van de boete is geen regel, maar uitzondering: het gaat tenslotte om een bestraffende sanctie die is opgelegd vanwege het begaan van een ernstige overtreding;

  • -

    De beleidsregel bevat zo objectief mogelijke beoordelingscriteria voor matiging;

  • -

    De “stelplicht en bewijslast” ligt bij de overtreder, die aannemelijk moet maken dat bijzondere omstandigheden aan de orde zijn;

  • -

    De financiële draagkracht van de overtreder wordt gerespecteerd tot maximaal de voor hem geldende wettelijk vastgestelde standaard beslagvrije voet.

Die uitgangspunten hebben geleid tot de volgende opzet van de beleidsregel:

  • 1.

    Een verminderde mate van ernst van de overtreding is geen reden voor matiging. De mate van ernst is immers geheel verdisconteerd in de hoogte van de boete. Dit is herhaaldelijk bevestigd door gerechtelijke uitspraken;

  • 2.

    Een verminderde mate van verwijtbaarheid is niet verdisconteerd in de boetetabel bij de Huisvestingsverordening. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan reden zijn voor matiging van de boete. De overtreder heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat er reden is voor matiging op die grond;

  • 3.

    Het opleggen van een boete mag, gelet op de financiële draagkracht van de overtreder, geen onevenredige financiële gevolgen voor hem hebben. Deze beleidsregel gaat ervan uit dat het verschil tussen het netto inkomen van de overtreder en de voor hem van toepassing zijnde standaard beslagvrije voet (10% van de voor de overtreder geldende bijstandsnorm) volledig beschikbaar is voor het aflossen van de boete;

  • 4.

    Een overtreder die een boete krijgt opgelegd, die hij niet binnen vijf jaar kan betalen zonder aantasting van zijn standaard beslagvrije voet, komt in aanmerking voor matiging en een betalingsregeling, gebaseerd op het bedrag van zijn netto inkomen dat uitstijgt boven de standaard beslagvrije voet. Voor de betalingsregeling geldt een termijn van 60 maanden. De hoogte van de boete wordt in dat geval vastgesteld op het bedrag dat de overtreder maandelijks kan betalen zonder onder de beslagvrije voet te zakken (dit is 10% van de bijstandsnorm), vermenigvuldigd met 60 (maanden). Bij boetes die minder dan 60 x 10% van de voor de overtreder geldende bijstandsnorm bedragen, vindt géén onderzoek plaats naar gronden voor matiging wegens geringe financiële draagkracht. Elke overtreder wordt geacht die boete te kunnen betalen en daarom vindt er dan geen matiging plaats;

  • 5.

    Als aantoonbaar is of aannemelijk bevonden dat de overtreder over vermogen beschikt, wordt dat vermogen bij de beoordeling van de financiële draagkracht meegenomen. Daarnaast wordt rekening gehouden met het (geschatte) voordeel dat de overtreder heeft behaald door de overtreding. Het is aan de overtreder om aannemelijk te maken dat er geen vermogen en/of voordeel is (geweest);

  • 6.

    In het geval van recidive wordt geen rekening gehouden met de mate van verwijtbaarheid of de financiële draagkracht van de overtreder;

  • 7.

    Matiging van het boetebedrag leidt tot het vaststellen van het nieuw boetebedrag in een nieuw besluit, waartegen rechtsbescherming open staat;

  • 8.

    Een overtreder die niet voor matiging wegens geringe financiële draagkracht in aanmerking komt kan verzoeken om een betalingsregeling. Zo’n regeling wordt toegestaan als de overtreder aannemelijk maakt dat er individuele omstandigheden zijn waardoor hij financieel niet in staat is om de boete in één keer te betalen;

  • 9.

    De looptijd van de regeling is maximaal vijf jaar (60 maanden), in verband met het behoud van het afschrikwekkende karakter van een boete. De maximering van de looptijd voorkomt tevens dat een overtreder onredelijk lang belast wordt door het invorderingsproces;

  • 10.

    Als een overtreder gedurende de looptijd van de betalingsregeling aannemelijk maakt dat ongewijzigde nakoming van de regeling voor hem onevenredige gevolgen heeft, zoals bedoeld in artikel 2:3, derde lid, dan kan hij het college verzoeken om een nieuwe betalingsregeling te treffen, waarbij met zijn geringe financiële draagkracht rekening wordt gehouden. Dit kan resulteren in een matiging van het resterende boetebedrag, dat bestaat uit het deel van de opgelegde boete dat nog niet is betaald.

Het college zal, als de omstandigheden van het geval daarvoor aanleiding geven, nagaan of een afwijking van de beleidsregel ten gunste van de overtreder op zijn plaats is.

Ondertekening