Beleidsregel toezicht bedrijfsmatige activiteiten 2020

Geldend van 10-11-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel toezicht bedrijfsmatige activiteiten 2020

Besluitvorming

De burgemeester van Den Haag,

gelet op:

  • artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht,

  • artikel 174 van de Gemeentewet, en

  • artikel 2:98 van de APV,

besluit vast te stellen de Beleidsregel toezicht bedrijfsmatige activiteiten Den Haag 2020:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze begripsomschrijving wordt verstaan onder:

- exploitant:

de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

- beheerder:

de natuurlijke persoon, ook wel genoemd: leidinggevende, die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

- bedrijf:

een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, waar een bedrijfsmatige activiteit plaatsvindt.

Artikel 2. Maatregelenmatrix

  • 1.

    Via een aanwijzingsbesluit kan de burgemeester een vergunningplicht instellen ex artikel 2:98 APV op bedrijfsmatige activiteiten in een pand, branche of gebied. De betreffende exploitanten dienen een vergunning aan te vragen. De bedrijfsmatige activiteiten mogen niet plaatsvinden als:

  • a.

    de uiterste datum voor het indienen van de vergunningaanvraag is verlopen en er geen aanvraag is ingekomen;

  • b.

    de burgemeester de vergunning op de aanvraag niet heeft verleend;

  • c.

    er andere redenen zijn om de bedrijfsmatige activiteiten te staken.

Deze maatregelenmatrix geeft weer hoe in beginsel wordt gehandeld bij specifieke overtredingen.

  • 2.

    Vanaf artikel 3 staat per gedraging of situatie beschreven wat de opeenvolgende handhavingsstappen zijn. De matrix sluit aan bij de bestaande horeca-handhaving.

  • 3.

    De matrix is zo opgebouwd dat de zwaarte van de maatregel niet alleen afhangt van de zwaarte van de incident of de overtreding, maar ook van de tijd die is verstreken sinds het voorgaande incident of de voorgaande overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Wanneer incidenten of overtredingen binnen een jaar plaatsvinden, wordt de volgende stap in de maatregelenmatrix gezet, met de expliciete vermelding dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om beargumenteerd van de matrix af te wijken als concrete omstandigheden de burgemeester ertoe doen besluiten om strenger dan wel soepeler op te treden. Zo kan de burgemeester bij handhavingsacties altijd maatwerk leveren en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betekent dat de maatregel niet verder strekt dan noodzakelijk (proportionaliteit) en dat bij de keuze uit verschillende maatregelen geen zwaardere is gebruikt dan de concrete situatie vereist (subsidiariteit).

  • 5.

    Als de exploitant van het bedrijf of zijn of haar personeel bij het incident zijn betrokken, hierbij een laakbare rol hebben gespeeld, of onvoldoende in het werk hebben gesteld om het incident te stoppen of het te voorkomen, dan kan de burgemeester het vertrouwen in de exploitant opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen (zie artikel 12).

Artikel 3. Illegale exploitatie

  • 1.

    Met het instellen van een vergunningplicht voor bedrijfsmatige activiteiten in een pand, branche of gebied, dienen de betrokken exploitanten een vergunning bedrijfsactiviteiten aan te vragen. De bedrijfsmatige activiteiten mogen niet plaatsvinden zolang er geen verplichte vergunning bedrijfsmatige activiteiten door de burgemeester is verleend. In het aanwijzingsbesluit wordt de exploitant van het bedrijf geïnformeerd op welke datum er uiterlijk een vergunningaanvraag dient te zijn ontvangen door de burgemeester.

  • 2.

    Er is in ieder geval sprake van illegale exploitatie als:

  • a.

    bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd zonder vergunning en er geen vergunningaanvraag is ingediend na verloop van de fatale indieningstermijn;

  • b.

    bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd terwijl de vergunning is ingetrokken of geweigerd;

  • c.

    bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd zonder geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • d.

    bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd nadat de vergunning is vervallen.

  • 3.

    Indien er sprake is van illegale exploitatie, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing, waarna de exploitant het bedrijf onmiddellijk dient te staken;

2e constatering:

sluiting van het bedrijf voor onbepaalde tijd.

Artikel 4. Strafbare feiten in of vanuit het pand

  • 1.

    Bedrijfsmatige activiteiten in een pand, branche of gebied worden onder andere aangewezen als vergunningplichtig bij (vrees voor) verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Er wordt streng opgetreden tegen bedrijven waar dergelijke praktijken plaatsvinden. Van exploitanten wordt verwacht dat zij ervoor zorgen dat in hun bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 2.

    Onder strafbare feiten worden in elk geval (niet uitsluitend) de volgende feiten verstaan:

  • a.

    heling;

  • b.

    verkoop van gestolen, illegale of niet veraccijnsde producten;

  • c.

    illegale kansspelen;

  • d.

    underground banking;

  • e.

    aanwezigheid van een vuurwapen. Wordt met een vuurwapen geschoten, dan is er sprake van een ernstig geweldsincident en wordt gehandhaafd volgens artikel 13 in deze matrix. Dit geldt ook wanneer met een vuurwapen wordt gedreigd of als deze ter hand wordt genomen;

  • f.

    aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Bij het bepalen of de hoeveelheid drugs die wordt aangetroffen een handelshoeveelheid is, gaat de burgemeester uit van de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hierover heeft opgesteld. Bij middelen volgens lijst I van de Opiumwet (harddrugs) gaat het om een hoeveelheid groter dan 0,5 gram of één pil of tablet. Bij middelen volgens lijst II van de Opiumwet (softdrugs) gaat het om een hoeveelheid groter dan 5 gram;

  • g.

    drugshandel;

  • h.

    mensenhandel;

  • i.

    tewerkstellen van illegalen, zijnde werknemers zonder geldige titel voor het verrichten van arbeid.

    • 1.

      Indien er sprake is van strafbare feiten in of vanuit het pand, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

    • 2.

  • 1e constatering:

  • sluiten van het bedrijf voor 3 maanden;

  • 2e constatering:

  • sluiten van het bedrijf voor 6 maanden en intrekken van de vergunning bedrijfsmatige activiteiten.

  • 3.

    Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan de burgemeester besluiten dat een sluiting niet noodzakelijk is, bijvoorbeeld als de exploitant van het bedrijf geen verwijt valt te maken en hij of zij overtuigend kan aantonen dat hij of zij maatregelen treft die herhaling voorkomen én dat door de maatregelen de openbare orde en veiligheid zijn hersteld.

Artikel 5. Slecht levensgedrag

  • 1.

    Een exploitant van het bedrijf is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag. Ook verwacht de burgemeester dat de exploitant gekwalificeerd personeel aanstelt en de leiding over zijn bedrijf in handen geeft van personen aan wie deze leiding kan worden toevertrouwd.

  • 2.

    Wanneer de burgemeester constateert, dat de exploitant of leidinggevenden in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn, bijvoorbeeld op basis van betrok¬kenheid bij georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, kan hij de verplichte vergunning bedrijfsactiviteiten intrekken dan wel wijzigen door de leidinggevende hiervan te verwijderen.

  • 3.

    Bij de beoordeling of iemand in enig opzicht van slecht levensgedrag is, zijn er landelijk op voorhand geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. In de vergunningprocedure vraagt de burgemeester relevante informatie op bij de politie en justitie. Deze relevante feiten en gedragingen dienen van een zodanig gewicht te zijn dat de burgemeester op basis hiervan zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat een betrokkene van slecht levensgedrag is. In het besluit dient slecht levensgedrag zeer goed gemotiveerd te worden. Van belang is onder meer hoeveel strafbare feiten zijn gepleegd en wanneer deze strafbare feiten zijn gepleegd. Het hoeft niet te gaan om strafbare feiten waarvoor de persoon is veroordeeld. De burgemeester kan op basis van andere feiten en omstandigheden besluiten de vergunning te weigeren, omdat de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Het moeten wel zogenaamde “harde feiten” zijn. Geruchten over iemands levensgedrag zijn onvoldoende. Aan de feiten moeten documenten ten grondslag liggen, zoals processen-verbaal en/of andere politierapporten, waarvan de burgemeester op de hoogte is gesteld. De exploitant heeft de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het besluit van de burgemeester. Gedragingen (niet limitatief) die de burgemeester in ieder geval meeweegt zijn:

  • a.

    de hierboven onder artikel 4 lid 2 genoemde strafbare feiten;

  • b.

    deelname aan een criminele organisatie;

  • c.

    valsheid in geschrifte;

  • d.

    overlast;

  • e.

    oplichting;

  • f.

    schijnbeheer;

  • g.

    illegale exploitatie;

  • h.

    overtreden van geluidsnormen;

  • i.

    illegale bewoning.

  • 4.

    Indien er sprake is van slecht levensgedrag, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

ondernemer van slecht levensgedrag:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten;

beheerder van slecht levensgedrag:

wijzigen vergunning bedrijfsactiviteiten door verwijderen leidinggevende.

  • 5.

    Herhaling van constateringen dat leidinggevenden van slecht levensgedrag zijn, kan ertoe leiden dat de burgemeester zijn vertrouwen verliest in de exploitant en dienovereen¬komstig maatregelen treft (zie artikel 12). Tevens kunnen er omstandigheden zijn waarin de burgemeester aanleiding ziet om opnieuw Bibob-onderzoek te doen naar de onderneming.

Artikel 6. Schijnbeheer

  • 1.

    Er is sprake van schijnbeheer als blijkt dat niet de exploitant cq de vergunning¬houder feitelijk zeggenschap heeft over (en leiding geeft aan) het bedrijf, maar een persoon die niet als zodanig op de vergunning staat vermeld. Een reden kan bijvoorbeeld zijn dat een persoon vanwege zijn of haar strafrechtelijke verleden geen vergunning kan krijgen en daarom een ander de vergun¬ning laat aanvragen.

  • 2.

    Indien er sprake is van schijnbeheer treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 7. Overtreding voorschriften van de vergunning

  • 1.

    Aan de verplichte vergunning bedrijfsactiviteiten kunnen voorschriften worden verbonden door de burgemeester. Dit kunnen algemene voorschriften zijn voor een branche of specifieke voorschriften die zijn bedoeld om de exploitant expliciet te dwingen om op de voorgeschreven manier te exploiteren. De burgemeester kan ook voorschriften verbinden op grond van de Wet Bibob of naar aanleiding van een Bibob-onderzoek.

  • 2.

    Als wordt geconstateerd dat de exploitant zich niet aan de voorschriften houdt, wijst de burgemeester de exploitant er in principe altijd eerst op dat hij zich aan de voorschriften moet houden. Bij specifieke voorschriften kan de burgemeester bepalen dat hij de waarschuwingsstappen overslaat. Dat vermeldt de burgemeester dan bij de voorschriften. Dit zal altijd het geval zijn bij Bibob-voorschriften.

  • 3.

    Indien er sprake is van exploiteren niet conform de voorschriften van de vergunning , treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing (tenzij anders bepaald);

2e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 8. Wijzigen exploitant zonder melding

  • 1.

    De exploitant is te allen tijde verantwoordelijk voor de exploitatie van het bedrijf. De vergunning wordt dan ook verleend aan degene die hem aanvraagt (of aan degene namens wie een vergunning is aangevraagd).

  • 2.

    De exploitant is verplicht elke wijziging in de zeggenschap (bijvoorbeeld doordat een vennoot toetreedt tot de vennootschap of een eenmanszaak een BV wordt met aandeelhouders en bestuurders) door te geven en een nieuwe vergunning aan te vragen. Doet hij dit niet, dan kan de burgemeester een maatregel treffen. In beginsel krijgt de exploitant een waarschuwing met de sommatie dat hij of zij een nieuwe vergunning moet aanvragen binnen een bepaalde termijn. Doet hij of zij dit niet dan is dat reden voor de burgemeester zijn vergunning bedrijfsactiviteiten in te trekken.

  • 3.

    Als blijkt dat moedwillig is gekozen voor een constructie waarbij eigenlijk wordt geëxploiteerd door een andere persoon die niet op de vergunning staat en de verplichting dat deze persoon als exploitant wordt geregistreerd wordt ontweken, dan is sprake van schijnbeheer en worden dienovereenkomstig maatregelen genomen (zie artikel 6).

  • 4.

    Indien er sprake is van wijzigen van de exploitant zonder melding, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing en de verplichting om binnen twee weken een nieuwe vergunning bedrijfsactiviteiten aan te vragen;

2e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 9. Exploitatie niet conform vergunning

  • 1.

    Uit de vergunning blijkt duidelijk welke soort bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Vindt de exploitatie van het bedrijf niet plaats conform de vergunning, dan treedt de burgemeester hiertegen op.

  • 2.

    Indien er sprake is van exploitatie bedrijfsactiviteiten niet conform vergunning, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing;

2e constatering:

waarschuwing;

3e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten voor 3 maanden;

4e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 10. Overlast

  • 1.

    De vergunningplicht ex artikel 2:98 APV op bedrijfsmatige activiteiten wordt juist opgelegd op een pand, branche of gebied waar de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid reeds onder druk staan. Indien de bedrijfsvoering vervolgens (wederom) leidt tot een nadelige beïnvloeding van de leefbaarheid in de directe omgeving van het pand dan kan de burgemeester maatregelen treffen.

  • 2.

    Er is sprake van (klachten van) overlast indien:

  • a.

    het gaat om "objectiveerbare" overlast. Dat wil zeg¬gen dat gemiddeld genomen ieder weldenkend mens dit als overlast zou beschouwen;

  • b.

    deze overlast wordt waargenomen (en als zodanig geregistreerd) door politieambtenaren of mede¬werkers van Dienst Stadsbeheer;

  • c.

    de overlast te herleiden is tot het bedrijf waarop de klachten betrekking hebben; en

  • d.

    er duidelijke negatieve effecten zijn op de woon- en leefomgeving.

  • 3.

    Indien er sprake is van overlast, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing;

2e constatering:

sluiting 2 weken;

3e constatering:

sluiting 1 maand;

4e constatering:

sluiting 3 maanden;

5e constatering:

Sluiten bedrijf voor onbepaalde tijd.

Artikel 11. Afwezigheid exploitant of leidinggevende

  • 1.

    De burgemeester stelt als voorwaarde dat een op de vergunning genoemde exploitant of leidinggevende aanwezig is wanneer het bedrijf is geopend voor publiek. Deze persoon is verder verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering.

  • 2.

    Bovendien wordt hij of zij geacht de openbare orde in en rondom het bedrijf te kunnen bewaken (gekwalificeerd toezicht).

  • 3.

    Een bedrijf is open voor publiek, wanneer de deur is geopend en iedereen feitelijk, al dan niet op afspraak, het bedrijf kan binnengaan, of wanneer er bezoekers in de inrichting zijn (ook als de deur dicht is).

  • 4.

    Indien er sprake is van afwezigheid exploitant of leidinggevende, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing;

2e constatering:

waarschuwing;

3e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten voor 2 weken;

4e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten voor 1 maand;

5e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 12. Geen vertrouwen in exploitant

  • 1.

    Wanneer de bedrijfsvoering van een exploitant leidt tot al dan niet ernstige incidenten of wanneer de exploitant of zijn personeel bij deze incidenten op een ontoelaatbare wijze betrokken zijn geweest of op enigerlei wijze verwijtbaar hebben gehandeld, kan de burgemeester besluiten dat intrekking van de vergunning bedrijfsactiviteiten wenselijk is. De burgemeester meent dan dat de exploitant met zijn of haar bedrijfsvoering een gevaar vormt voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat en treft maatregelen om een verstoring daarvan in de toekomst tegen te gaan.

  • 2.

    Dit geldt eveneens wanneer een exploitant telkens bepalingen van de APV overtreedt en de maatregelen er niet toe leiden dat hij of zij de bedrijfsvoering dusdanig aanpast, zodat het overtredingen of incidenten in de toekomst voorkomt. De burgemeester kan dan oordelen dat hij zijn vertrouwen in de desbetreffende exploitant is kwijtgeraakt.

Artikel 13. Ernstige geweldsincidenten

  • 1.

    Als ernstige geweldsincidenten in, vanuit of in de directe omgeving van het bedrijf worden in ieder geval be¬schouwd:

  • a.

    incidenten waarbij één of meer vuur-, steek-, slag-, of stroomstootwapens, explosieven is of zijn gebruikt of met het gebruik ervan is gedreigd;

  • b.

    incidenten waarbij één of meer dodelijk(e) slachtoffer(s) is (zijn) gevallen;

  • c.

    incidenten waarbij één of meer slachtoffer(s) ernstig ge¬wond is (zijn) geraakt;

  • d.

    grootschalige vechtpartijen waarbij grote groepen bezoe¬kers, dan wel personeel, van het bedrijf betrokken zijn;

  • e.

    ernstige zedendelicten (zoals verkrachting);

  • f.

    (onvrijwillige) toediening van bedwelmende middelen zoals bijvoorbeeld GHB (lijst I Opiumwet).

  • 2.

    Bij ernstige geweldsincidenten zijn de openbare orde en veiligheid in en rondom het betreffende bedrijf aangetast. Daarbij wordt in deze matrix ook gekeken naar de ernst van het eventueel ontstane letsel dat door het geweld is veroorzaakt.

  • 3.

    Om de openbare orde en veiligheid onmiddellijk te herstellen, wordt het bedrijf voor een korte periode gesloten. De exploitant, of in voorkomende gevallen de leidinggevende, wordt in dat geval direct geïnformeerd. Deze maatregel is nodig om de situatie te bevriezen en verdere escalatie te voorkomen. Zodoende ontstaat de gelegenheid om gedegen onderzoek te doen naar de exacte feiten en omstandigheden van het geval en de rol van de exploitant.

  • 4.

    Als uit onderzoek en een (zienswijzen)gesprek met de exploitant blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsincidenten of de openbare orde zo ernstig is aangetast dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is, besluit de burgemeester om het bedrijf gesloten te houden. De sluiting van het bedrijf is bedoeld voor herstel van de openbare orde en duurt niet langer dan strikt noodzakelijk.

  • 5.

    Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan de burgemeester ook besluiten dat een langere sluiting niet noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan is als de exploitant geen verwijt valt te maken en hij of zij overtuigend kan aantonen dat hij of zij maatregelen treft die herhaling voorkomen én heeft gezorgd dat de openbare orde en veilig¬heid niet verder zijn aangetast of inmiddels zijn hersteld.

  • 6.

    Indien er sprake is van ernstige geweldsincidenten, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

spoedsluiting maximaal 2 weken, eventueel sluiten onderneming voor 3 maanden;

2e constatering:

spoedsluiting maximaal 2 weken, eventueel sluiten onderneming voor 6 maanden.

Artikel 14. Geweldsincidenten

  • 1.

    Onder geweldsincidenten worden verstaan de situaties waarin een handgemeen of ongewenste intimiteiten plaatsvinden, in de directe nabijheid van of vanuit het bedrijf, voor zover geen sprake is van ernstige geweldsincidenten en voor zover de exploitant of het personeel niet op negatieve wijze bij het geweldsincident betrokken is geweest dan wel een laakbare rol heeft gespeeld.

  • 2.

    Is de exploitant of het personeel wel op negatieve wijze betrokken of kan de exploitant nalatigheid worden verweten (voor, tijdens of na het geweldsincident), dan wordt een handhavingsstap overgeslagen en kan de burgemeester zijn vertrouwen in de exploitant opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen (zie artikel 12).

  • 3.

    Indien er sprake is van geweldsincidenten, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing;

2e constatering:

sluiten bedrijf 2 weken;

3e constatering:

sluiten bedrijf 1 maand;

4e constatering:

sluiten bedrijf 3 maanden;

5e constatering:

sluiten bedrijf 6 maanden en intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 15. Illegale bewaking

  • 1.

    Schakelt de exploitant bewaking in voor de orde aan de deur en in het bedrijf, dan moeten de beveiligers gecertificeerd zijn en van de politie toestemming hebben gekregen om beveiligingswerk te doen.

  • 2.

    Indien beveiligers niet aan deze voorwaarden voldoen is sprake van illegale bewaking.

  • 3.

    Indien er sprake is van illegale bewaking, treft de burgemeester de volgende maatregelen:

1e constatering:

waarschuwing:

2e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten 1 maand:

3e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten 3 maanden:

4e constatering:

intrekken vergunning bedrijfsactiviteiten.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na datum publicatie in het gemeenteblad.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toezicht bedrijfsmatige activiteiten Den Haag 2020.

Den Haag, 3 november 2020

De burgemeester,

Jan van Zanen

Toelichting

De aanpak van ondermijnende criminaliteit in het Haagse veiligheidsbeleid 2019-2022 is als één van de speerpunten aangeduid. Om die reden heeft de gemeenteraad op 18 februari 2020 besloten de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV) in die zin te wijzigen dat de burgemeester op grond van artikel 2:98 APV de bevoegdheid heeft gekregen om bedrijfsmatige activiteiten in voor publiek openbare panden, branches of gebieden vergunningplichtig te kunnen maken. Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht en de uitoefening van het toezicht op de vergunningprocedure voor publiek openstaande gebouwen in het kader van de openbare orde en veiligheid. Op grond van artikel 4:81 e.v. Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de burgemeester een beleidsregel vaststellen ten aanzien van de handhaving van de op grond van artikel 2:98 APV verkregen bevoegdheid.

Bij het opstellen van de beleidsregel is uitgegaan van het handhavings-arrangement dat inmiddels al vele jaren wordt toegepast bij de horeca-exploitatievergunning. De beleidsregel Toezicht Bedrijfsactiviteiten Den Haag 2020 geeft een soortgelijke maatregelenmatrix voor de op grond van 2.98 APV vergunningplichtig gestelde bedrijfsmatige activiteiten. De matrix vormt een leidraad bij de handhaving en sluit geen handhavingsinstrumenten uit, die niet worden genoemd, maar geeft weer hoe in beginsel te handelen bij specifieke overtredingen. Er zijn situaties denkbaar, waarbij gemotiveerd afgeweken kan worden van de matrix.

Ondertekening