Regeling vervallen per 01-07-2013

Verordening nadere kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Den Haag 2011

Geldend van 01-05-2011 t/m 30-06-2013

Intitulé

Verordening nadere kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Den Haag 2011.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder “houder”, “peuterspeelzaal” en “peuterspeelzaalwerk” hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

HOOFDSTUK 2 Kwaliteitseisen

Artikel 2 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 3 Duur plaatsing kind

Peuterspeelzaalwerk vindt plaats gedurende één tot en met vijf dagdelen per kind per week van maximaal drie en een half uur per dagdeel.

Artikel 4 Groepsruimte

  • 1. In een peuterspeelzaal beschikt elke groep over een afzonderlijke vaste groepsruimte. Per in de peuterspeelzaal aanwezig kind is minimaal 3 m2 netto-oppervlakte binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. De groepsruimte is passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 5 Buitenruimte

  • 1. Een peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke, alsmede op de leeftijd van de kinderen afgestemde passend ingerichte buitenruimte. De oppervlakte bedraagt ten minste 3 m2 bruto-oppervlakte per in de peuterspeelzaal aanwezig kind.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders treedt niet handhavend op bij overtreding van het eerste lid, indien dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de in het eerste lid te dienen doelen.

Artikel 6 EHBO-diploma

Te allen tijde dient één van de aanwezige medewerkers te beschikken over een geldig (kinder)EHBO-diploma.

HOOFDSTUK 3 Gemeentelijk toezicht

Artikel 7 Aanwijzing toezichthouders

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst aan als toezichthouder.

Artikel 8 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de instandhouding van een peuterspeelzaal redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij deze verordening.

  • 2. De toezichthouder onderzoekt na een melding van een uitbreiding van het aantal kindplaatsen, een wijziging als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, of de uitbreiding van een peuterspeelzaal redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij deze verordening.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met het bepaalde bij deze verordening.

  • 4. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van het bepaalde bij deze verordening.

  • 5. Uiterlijk tien weken na de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, of melding, als bedoeld in het tweede lid, geeft het college van burgemeester en wethouders een beschikking of tot exploitatie mag worden overgegaan af aan de houder.

Artikel 9 Vastleggen onderzoeksresultaten

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal, als bedoeld in artikel 8, vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij deze verordening gegeven voorschriften niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

  • 6. De toezichthouder zendt onverwijld een afschrift van het inspectierapport aan het college van burgemeester en wethouders.

HOOFDSTUK 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 10 Overgangsbepaling

Binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van een peuterspeelzaal aan de gestelde regels bij deze verordening.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening nadere kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Den Haag 2011.