Regeling vervallen per 24-12-2018

Monumentenverordening 's-Hertogenbosch 2014

Geldend van 15-11-2014 t/m 23-12-2018

Intitulé

Monumentenverordening 's-Hertogenbosch 2014

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, in zijn openbare vergadering van 7 oktober 2014;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 september 2014, regnr. 3959783;

Gelet op de Gemeentewet;

Besluit

Vast te stellen de Monumentenverordening 's-Hertogenbosch 2014.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monument:

    • a.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terrein, al dan niet met bestaande bebouwing daarop, dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige , of op grond van historische gegevens en/of archeologisch onderzoek in redelijkheid te vermoeden, za(a)k(en) als bedoeld onder a.

  • 2.

    Gemeentelijk archeologisch monument: monument als bedoeld onder 1, sub b;

  • 3.

    Gemeentelijk archeologisch meldingsgebied: zaken en/of terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vast staat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek;

  • 4.

    Gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaart en –lijst: kaart en lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen van deze verordeningen aangewezen gemeentelijke archeologische meldingsgebieden;

  • 5.

    Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde monumenten.

  • 6.

    Beschermde gemeentelijke monumenten: onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.

  • 7.

    Beschermde rijksmonumenten: onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

  • 8.

    Kerkelijke monumenten: onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

  • 9.

    Monumentencommissie: de door de raad ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en deze verordening.

  • 10.

    Gemeentelijk stads- en dorpsgezicht: groep van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen banen, straten, pleinen, plantsoenen, parken, bruggen en water, die een samenhangend deel vormt en die van belang is wegens haar schoonheid, het karakter van het geheel de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en/of haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.

  • 11.

    Beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads-of dorpsgezicht dat door de gemeenteraad als zodanig ingevolge deze verordening is aangewezen.

Artikel 2. Gebruik monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk II Beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 3. Gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een of meer belanghebbende(n), besluiten een monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven een beschikking over de aanwijzing van onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monumenten, nadat de monumentencommissie en de eigenaar zijn gehoord. Burgemeester en wethouders geven schriftelijk kennis aan de eigenaar van het voornemen een monument aan te wijzen als beschermd monument. In spoedeisende gevallen kunnen zij hiervan afwijken.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beschikking tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monumenten dan na overleg met de eigenaar.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken nadat de monumentencommissie isgehoord een beschikking als bedoeld in het tweede lid. De monumentencommissie adviseert binnen vijf weken na de aanvraag daartoe. De beschikking wordt bekend gemaakt aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Bij overschrijding van de termijn van acht weken worden burgemeester en wethouders geacht niet tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst te hebben besloten.

  • 5. Burgemeester en wethouders plaatsen het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 6. Burgemeester en wethouders maken de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

  • 7. De gemeentelijke monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het monument.

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek van belanghebbende in de gemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, leden 2 en 3, achterwege.

  • 9. Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of die zijn geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van een monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

  • 10. Monumenten, die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden geacht niet meer op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst.

  • 11. De leden 9 en 10 gelden niet voor de aanwijzing door burgemeester en wethouders van gemeentelijke archeologische monumenten c.q voor door burgemeester en wethouders aangewezen archeologische monumenten , indien en voor zover de aanwijzing als rijksmonument niet is geschied vanwege de van gemeentewege te beschermen c.q. beschermde archeologische resten en/of waarden.

Artikel 3A. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 3, lid 5 een feit is, dan wel vaststaat dat plaatsing van het monument op de gemeentelijke monumentenlijst niet zal plaatsvinden, zijn de artikelen 5 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4. Inzage

De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten van de sector Stadsontwikkeling van de gemeente voor een ieder ter inzage.

Artikel 5. Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)).

  • 1. Het is verboden, een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen of te gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zichdaartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruikvan het monument.

Artikel 6. Aanvraag vergunning

  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 worden de door het bevoegd gezag verlangde gegevens overgelegd.

  • 2. Met betrekking tot de aanvraag om omgevingsvergunning wordt zo spoedig mogelijk het advies ingewonnen van de monumentencommissie.

  • 3. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken dan wel indien het een complexere aanvraag betreft binnen vijf weken na de datum waarop haar advies is gevraagd.

Artikel 7. Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 5 dan na specifiek overleg met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 8. Voorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden.

    Daaronder wordt onder meer verstaan een voorschrift tot:

    • a.

      het opleggen van de verplichting tot het toestaan van het verrichten, door of van gemeentewege, van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek, voorafgaand aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning;

    • b.

      het indienen (al dan niet na het onder a. genoemde onderzoek) en van gemeentewege goedkeuren van constructieberekeningen, een funderingsplan, een funderingspalenplan, en/of een kelderplan, waarbij de goedkeuring mede afhankelijk kan zijn van de resultaten van het onderzoek.

  • 2. De omgevingsvergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 3. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de resultaten van het bouwhistorisch of archeologische onderzoek daartoe aanleiding geven.

Artikel 9. Intrekking

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 8 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk III Beschermde rijksmonumenten

Artikel 10. Advies

  • 1. Met betrekking tot een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt zo spoedig mogelijk het advies van de monumentencommissie gevraagd.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken dan wel indien het een complexere aanvraag betreft binnen vijf weken na de datum waarop haar advies is gevraagd.

Hoofdstuk IV Gemeentelijke stads - en dorpsgezichten

Artikel 11. Aanwijzing

De gemeenteraad wijst stads- of dorpsgezichten , welke naar zijn oordeel voor bescherming in aanmerking komen, aan als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en kan een zodanige aanwijzing intrekken.

Artikel 12. Beperking bescherming stads - en dorpsgezichten

Beschermde stads- en dorpsgezichten als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 worden niet aangewezen als gemeentelijke stadsgezichten. De aanwijzing tot gemeentelijk stadsgezicht vervalt indien het gebied wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 13. Omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in artikel 2.2 lid 1, sub c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 1. In het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in art. 2.2, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het slopen ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

Artikel 14. Voorschriften

Aan een omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in het voorgaande artikel kunnen voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking van schade aan het stads- c.q. dorps- dan wel landschapsbeeld en ter bescherming van bouwwerken en terreinen, die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Daaronder worden mede begrepen voorschriften als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub a.

Artikel 15. Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in artikel 13 mag worden geweigerd, indien omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist voor een in plaats van het geheel of gedeeltelijk te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk, doch deze vergunningnog niet is aangevraagd en door de sloop het beschermd stads- of dorpsgezicht wordt geschaad.

  • 2. De omgevingsvergunning om te slopen mag worden geweigerd als de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd voor nieuwbouw of wijziging van het geheel of gedeeltelijk te slopen bouwwerk en door de sloop het beschermd stads- of dorpsgezicht wordt geschaad.

  • 3. De omgevingsvergunning om te slopen moet worden geweigerd, indien omgevingsvergunning voor het slopen van het bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f, dan wel ingevolge artikel 2.2 lid 1 sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en deze vergunning niet is verleend.

Artikel 16. Procedure

Bij een aanvraag, als bedoeld in artikel 13, worden de door het bevoegde gezag verlangdegegevens overgelegd.

Met betrekking tot een aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in artikel 13 wordt zo spoedig mogelijk het advies van de monumentencommissie gevraagd.De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee weken dan wel indien het een complexere aanvraag betreft binnen vijf weken na de datum waarop haar advies is gevraagd.

Hoofdstuk V Vervallen

Artikel 17

Vervallen

Artikel 18

Vervallen

Artikel 19

Vervallen

Artikel 20

Vervallen

Artikel 21

Vervallen

Hoofdstuk VI Schadevergoeding

Artikel 22 Aanvraag schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

  • a.

    de weigering om wijziging aan te brengen in de gemeentelijke monumentenlijst;

  • b.

    de weigering van een omgevingsvergunning tot wijziging, verplaatsing of afbraak van een Gemeentelijke monument;

  • c.

    voorschriften verbonden aan een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

  • d.

    de weigering van een omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in artikel 13;

  • e.

    de weigering van een ontheffing als bedoeld in artikel 20;

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Hoofdstuk VII Strafbepaling en opsporing

Artikel 23. Strafbepaling

  • 1. Hij, die handelt in strijd met artikel 5, 13 en/of 20 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van artikel 5 kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 24. Opsporing

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de

rechthebbende, bewoner of gebruiker te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag zijn belast met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25. Overgangsbepaling

Op een aanvraag om omgevingsvergunning,ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van krachtwordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de monumentenverordening van toepassing zoals die luidden vóór deonderhavige verordening tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft, dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 26 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening 's -Hertogenbosch 2014” en treedt in werking 8 dagen na bekendmaking in het Gemeenteblad.

Toelichting behorend bij de Monumentenverordening ’s-Hertogenbosch 2014

Algemeen.

Bij de herziening 2010 is deze verordening aangepast aan de per 1 oktober 2010 in werking getreden Wet Algemene Bepalingen Omgevingsvergunning (WABO). Diverse bepalingen in de Monumentenverordening zijn overbodig geworden, omdat de WABO daarin voorziet. De Monumentenverordening 2014 bevat de zgn. voorbescherming. Reden daartoe is o.m. de samenvoeging met de gemeente Maasdonk.

Artikel 1.

Het begrip monument is uitgebreid met een nadere aanvulling op het begrip archeologisch monument.

Voorts zijn de begrippen gemeentelijk archeologisch monument, gemeentelijk archeologisch

meldingsgebied, gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaart en –lijst, alsook beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht opgenomen. De eerste zijn nieuw, het laatste begrip ontbrak.

Artikel 3.

Door de toevoeging van de hiervoor aangegeven begripsbepalingen wordt duidelijker dan voorheen onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke (gebouwde) monumenten en archeologische monumenten.

Terzake heeft ook overleg plaatsgevonden met de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. Aanleiding voor het overleg was de Archeologische waarderingskaart. Het overleg heeft zich ook toegespitst op de mogelijkheden voor een juridische vertaling.

Belangrijke conclusies daarbij waren

  • 1.

    de mogelijkheid om de ondergrond van geregistreerde rijksmonumenten te betrekken in de aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument op basis van de zgn. Tweewegenleer.

  • 2.

    De mogelijkheid van aanwijzing van zgn. Archeologische meldingsgebieden.

Ad 1. Bij de aanwijzing van een rijksmonument, niet zijnde een rijksarcheologisch monument wordt aangegeven waarom bescherming plaatsvindt en hoever die bescherming dus in feite reikt.

Omdat de aanwijzing van een archeologisch monument op andere gronden plaatsvindt dan die van een gebouwd monument behoeft de aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument van de ondergrond van een rijksmonument niet in strijd te worden geacht met de Monumentenwet 1988 zijnde een wettelijke regeling van een hogere orde dan de gemeentelijke monumentenverordening.

In de leden 8 en 9 van artikel 3 is de tekst in verband hiermede aangepast zodanig dat gebouwde rijksmonumenten wel mogen worden aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, alsook dat de status gemeentelijk archeologisch monument niet vervalt ingeval van latere aanwijzing als gebouwd rijksmonument.

Artikel 8. Voorschriften (die aan een vergunning kunnen worden verbonden).

De essentie van het artikel is dat nadrukkelijk wordt geregeld dat de voorwaarde van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek voorafgaand aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning kan worden opgenomen en dat nadrukkelijk wordt bepaald dat aan de vergunning de voorwaarde van het indienen van een funderingsplan, funderingspalenplan en/of kelderplan kan worden verbonden, welke nadere goedkeuring behoeven, waarbij de goedkeuring mede afhankelijk kan zijn van de resultaten van het archeologische en/of bouwhistorische onderzoek.

Met andere woorden: van de aanvrager kan worden verlangd dat rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek als het gaat om de fundering of een parkeer- of andere kelder. Op die wijze kan zoveel mogelijk behoud van archeologische of bouwhistorische vondsten worden bereikt. Het spreekt vanzelf dat bij die goedkeuring ook de belangen van de aanvrager dienen te worden gewogen.

Eventuele waardevolle vondsten in het bijzonder bovengronds die absoluut niet mogen verdwijnen of in het zicht zouden moeten blijven (denk daarbij aan al dan niet vermoede oude muurdelen, schilderingen, unieke (balk)constructies) zullen via de weg van overleg dan wel in het uiterste geval via het toevoegen van voorschriften aan de verleende vergunning of een spoedprocedure bescherming dienen te worden behouden, al dan niet met subsidie.

Voorwaarden voorafgaand aan de vergunning zijn niet mogelijk. Een vergunning kan alleen worden afgegeven op basis van een gedetailleerde aanvrage met goede tekeningen. In redelijkheid kan ook niet van een aanvrager worden verlangd dat hij een gebouw geheel of gedeeltelijk sloopt - waarna dan onderzoek van gemeentewege plaatsvindt – zonder dat hij uitzicht heeft op een vergunning dan wel op de vergunning zoals hij die zou willen.

Artikel 15 Weigeringsgronden (bij een omgevingsvergunning voor het slopen binnen het gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht).

Het is evident dat een sloop niet gewenst is als een gat in een gevelwand ontstaat, zonder dat herinvulling verzekerd is. Daarbij is er altijd sprake van schade. Ingeval van een solitair bouwwerk (vooral kleine bouwwerken) behoeft sloop nog geen schade te betekenen (denk aan een berging van redelijk recente datum).

Dan is het redelijk dat alleen geweigerd wordt als er schade ontstaat aan het beschermd stads- of dorpsgezicht.

Deze toevoeging betekent een verduidelijking en vergroot de rechtszekerheid van de aanvrager.

Schade kan ook schade zijn die wordt toegebracht in die zin dat schade wordt toegebracht aan archeologische meldingsgebieden of aan de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde van het beschermd stads- en dorpsgezicht.

Hoofdstuk VI Schadevergoeding. Artikel 22.

Het schadevergoedingsartikel houdt tevens in de mogelijkheid tot indiening van een verzoek om schadevergoeding ingeval van weigering van een ontheffing graafwerk te verrichten in een archeologisch meldingsgebied.