Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2017

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2017

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 12 december 2017

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 7 november 2017

regnr.7354920;

gelet op de Gemeentewet;

Besluit

  • 1.

    Het vaststellen van een redactionele wijziging namelijk de begripsomschrijving zzp'er opnemen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2017;

  • 2.

    Het vaststellen van een aantal wetstechnische wijzigingen, namelijk twee bevoegdheidscorrecties in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente ’s-Hertogenbosch 2017 te weten

    • A.

      Bepaling over de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget en tariefdifferentiatie wordt vastgesteld, opnemen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2017;

    • B.

      Opnemen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2017 dat er op grond van het minimabeleid geen eigen bijdrage is verschuldigd als het bijdrageplichtig inkomen lager is dan 110% van de in het Landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde categorieën met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen of opvang.

  • 3.

    Het vaststellen van de uitbreiding van de bepalingen omtrent de prijs-

    kwaliteitverhouding bij levering van voorzieningen door derden naar aanleiding van het Landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    De wijzigingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2017 met ingang van 1 januari 2018 in werking te laten treden.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      a lgemeen gebruikelijke voorziening een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

    • b.

      b ijdrage bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

    • c.

      b udgetplaneen overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget.

    • d.

      c ollege het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch.

    • e.

      h oofdverblijf de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • f.

      ingezetenedegene die in de basisregistratie personen staat ingeschreven in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan wel, indien het een inschrijving van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch betreft, degene die zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft;

    • g.

      m aatwerkvoorziening de maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    • h.

      m elding melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • i.

      PGB persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet

    • j.

      v oorliggende voorziening een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de cliënt toereikend en passend te zijn.

    • k.

      w et Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

    • l.

      zzp’er

      zelfstandige zonder personeel die staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als verlener van diensten zoals bedoeld in de wet.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1 Melding

De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de cliënt bij het college.

Artikel 2.2 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag plaatsvinden.

Artikel 2.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten

  • 1. Het college is in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt en diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt en diens huisgenoten op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. De cliënt en diens huisgenoten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaten

Artikel 3.1 De te bereiken resultaten

De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie stellen de cliënt in staat:

  • 1.

    een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het beschikken over een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • c.

      maaltijdbereiding

    • d.

      regie

  • 2.

    de woning normaal te kunnen gebruiken, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het bereiken van de woning;

    • b.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • 5.

    zelf regie te voeren over het dagelijkse leven, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het voeren van regie over de zelfzorghandelingen;

    • b.

      het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

    • c.

      het vermogen heeft om zelf in het structureren van zijn dag te voorzien;

    • d.

      zelf besluiten kan nemen en regie voeren.

  • 6.

    een dagstructuur te hebben, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het hebben van een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

    • b.

      het hebben van een evenwichtig dag- en nachtritme.

Hoofdstuk 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.

Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie of te voorzien in de behoefte aan

    • a.

      beschermd wonen of opvang;

    • b.

      deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene van de gemeente ‘s-Hertogenbosch is, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;

    • b.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar is of was;

    • c.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt;

    • d.

      voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening of de voorliggende voorziening de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

    • e.

      indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt;

    • h.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt of zijn huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 2.4.

    • i.

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing.

Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen

  • 1. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:

    • a.

      sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat:

      • 1.

        reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

      • 2.

        voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

    • b.

      de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • d.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      de gevraagde voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

    • f.

      de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

    • g.

      het gaat om een woningaanpassing van een hostel/pension, kloosters, (trekkers)woonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voor vervoer

  • 1. De ingezetene kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen

  • 1. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de cliënt een geldende psychiatrische diagnose van een arts kan overleggen, en

    • b.

      de cliënt als direct gevolg van de geldende gediagnostiseerde psychiatrische aandoening een reële noodzaak heeft tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving.

  • 2. Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald komt een cliënt niet in aanmerking voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de cliënt zelfstandig kan wonen, zonder noodzaak voor specifieke ondersteuning die 24/7 (op afroep) beschikbare bescherming en/of begeleiding vereist, of

    • b.

      de cliënt geen medisch toetsbare psychiatrische diagnose kan overleggen op grond waarvan de noodzaak tot beschermd wonen blijkt, of

    • c.

      de cliënt wel een aantoonbaar gediagnostiseerde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar waarbij de medische behandeling (nog) op de voorgrond staat en waarbij de cliënt primair onder behandeling staat voor deze aandoening.

Artikel 4.6 Criteria opvang

  • 1. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor opvang indien de regio Den Bosch de regio is waarbinnen de opvang van de cliënt het meest kansrijk is.

  • 2. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald komt een cliënt niet in aanmerking voor opvang indien:

    • a.

      de cliënt ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en het verrichten van basale huishoudelijke taken;

    • b.

      de cliënt een fysieke of zintuigelijke beperking heeft waardoor de opvang niet of onvoldoende toegankelijk is;

    • c.

      er duidelijke indicaties bestaan voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleidt kan worden en / of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening;

    • d.

      de cliënt ernstig verstandelijk beperkt is en daardoor binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden;

    • e.

      de cliënt niet akkoord wenst te gaan met de huisregels en de verblijfsvoorwaarden van de opvanginstelling waaronder het meewerken aan een zekerheidsstelling voor de betaling van de bijdrage;

    • f.

      de cliënt zich (na toegang tot de voorziening) ernstig misdraagt jegens andere cliënten in de opvangvoorziening of jegens de medewerkers van de instelling.

  • 3. De cliënt komt, onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, in aanmerking voor vrouwenopvang indien:

    de cliënt een vrouw is in de leeftijd van 18 jaar en ouder al dan niet met kinderen, en;

    de cliënt geen veilig onderdak meer heeft ten gevolge van geweld in huiselijke kring, geweld in afhankelijk relaties, eer-gerelateerd geweld of mensenhandel.

  • 4. De cliënt komt, onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, in aanmerking voor crisisopvang indien:

    • a.

      de cliënt 18 jaar en ouder is al dan niet met kinderen, en

    • b.

      de cliënt in een crisissituatie is beland door huisuitzetting en/of te maken heeft met meervoudige problemen.

  • 5. De cliënt komt, onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, in aanmerking voor begeleid wonen indien:

    • a.

      de cliënt 18 jaar en ouder is al dan niet met kinderen, en

    • b.

      de cliënt dak- of thuisloos is in de zin van het (nog) niet kunnen hebben van een zelfstandig huurcontract op eigen naam, en

    • c.

      de verblijfsduur van een jaar, met een eventuele gemotiveerde verlenging van een half jaar, niet is verstreken.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PGB

Het college weigert de verlening van een PGB indien:

  • a.

    de cliënt geen volledig ingevuld budgetplan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

  • b.

    de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het budgetplan te bespreken;

  • c.

    de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder PGB opgelegde verplichtingen;

  • f.

    naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het PGB zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een PGB;

  • h.

    de cliënt het beheren van het persoonsgebonden budget overlaat aan de aanbieder die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze aanbieder.

Artikel 5.2 Hoogte PGB

  • 1. De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan inzake de besteding van het PGB;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie

    • d.

      goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

Artikel 5.3 Verplichtingen

De cliënt, aan wie een PGB is verstrekt, maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

Artikel 5.4 Controle en verantwoording

Het college onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB.

  • 2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximum bijdrage conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, op nihil gesteld voor cliënten met een bijdrageplichtig inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum.

  • 4. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 5. De bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Voor een algemene voorziening is geen bijdrage verschuldigd.

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een voorziening in natura is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 2. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

  • 3. Het college stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 7.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • c.

    de cliënt is overleden;

  • d.

    de cliënt geen ingezetene meer is van de gemeente, tenzij het beschermd wonen of opvang betreft.

Artikel 7.2 Herziening en intrekking

  • 1. Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

  • 2. Het college kan een beslissing tot verlening van een PGB intrekken indien blijkt dat de cliënt het PGB binnen zes maanden na toekenning nog niet heeft ingezet.

Artikel 7.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde PGB terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert de cliënt over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      wordt geleverd door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

    • d.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

    • f.

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk / gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;

    • g.

      voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de aanbieder dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

       overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      gemeentelijke indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van overige voorzieningen door derden in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te leveren voorziening;

    • b.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • c.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • 2.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3.

        onderhoud van de voorziening; en

      • 4.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal team, wijkteam).

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Artikel 9.5 Betrekken van cliënten bij het beleid

Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch, vroegtijdig bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.

HOOFDSTUK 10 Mantelzorgwaardering

Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Het college stelt nadere regels vast, waarin wordt bepaald waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Evaluatie

Het door het gemeente gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch 2017 wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze geactualiseerde verordening;

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een van de in het eerste lid genoemde verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning ‘s-Hertogenbosch 2017”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 12 december 2017.

Toelichting op de Verordening

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.

Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.

Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Onder e Hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De cliënt dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.

Onder f Ingezetene

De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetenen. Dit geldt overigens niet voor beschermd wonen en opvang, waarbij de cliënt zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet. Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente ‘s-Hertogenbosch staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft.

Onder h Maatwerkvoorziening

Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:

  • 1.

    Als voorziening in natura; het gaat dan meestal om verstrekking in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Als PGB; een PGB is een geldbedrag waarmee de cliënt zelf de gewenste ondersteuning kan betrekken.

Onder k Voorliggende voorziening

Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.

artikel 2.2 De aanvraag

Deze bepaling regelt dat een aanvraag alleen schriftelijk kan worden ingediend. De cliënt heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksverslag.

artikel 2.3 Nadere regels over procedure

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

artikel 2.4 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten

Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In het tweede lid is expliciet opgenomen dat de cliënt en diens huisgenoten medewerking moeten verlenen.

HOOFDSTUK 3 TE BEREIKEN RESULTATEN

Dit hoofdstuk bevat een eerste invulling van de te bereiken resultaten op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een nadere invulling van deze resultaten zal plaatsvinden in de beleidsregels.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maatwerkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.

artikel 4.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 1

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.

Lid 2

Onder a

Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen. Het gaat in dit artikel niet om mandaat om deze maatwerkvoorzieningen voor gehele regio in te zetten.

Onder d

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.

Onder e

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

Onder h

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de cliënt en, diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen

Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).

Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voor vervoer

Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PGB

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

Artikel 5.2 Hoogte PGB

Dit artikel regelt de hoogte van een PGB en de daarbij te hanteren tariefdifferentiatie als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk of een zzp’er of een zorgorganisatie met medewerkers in loondienst.

Lid 1 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is nu ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd. De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor:

  • 1.

    maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie,

  • 2.

    maatwerkvoorziening beschermd wonen

  • 3.

    maatwerkvoorziening opvang

Bij alle voorzieningen wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van de maximale variant.

Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente ’s-Hertogenbosch minimabeleid met het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dat wil zeggen dat cliënten met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd krijgen door het Centraal Administratie Kantoor doch deze in opdracht van de gemeente niet wordt geïnd.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Voor de algemene voorziening is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd. Wel kan de burger een kleine vergoeding moeten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening voor het gebruik. Hierbij valt te denken aan een vergoeding van bijvoorbeeld € 2,50 voor het gebruik van een welzijnsdienst.

Artikel 6.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.

Hoofdstuk 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Hoofdstuk 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

Hoofdstuk 10 Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers

Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Het is aan het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, gezamenlijke koffie/borrel/uitstapje, het verstrekken van een stadspas, een geldbedrag, cadeaubon, boeket bloemen of een combinatie van waarderingsvormen. Wel moet het college vooraf overleggen met de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch en het uitvoerend orgaan voor mantelzorgondersteuning, zoals het Steunpunt Mantelzorg.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor doorlopende voorzieningen die zijn verstrekt op basis van de Wmo en de daarbij behorende verordening.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 11.6 Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden.