Regeling vervallen per 29-01-2021

Beleidsregels bijzondere bijstand 2018 's-Hertogenbosch

Geldend van 29-08-2018 t/m 28-01-2021

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2018 's-Hertogenbosch

Burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch,

Overwegen dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;

Gezien het voorstel met reg.nr. 7892837;

Gelet op:

  • -

    Artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 en 36 van de Participatiewet

Besluiten vast te stellen

“Beleidsregels bijzondere bijstand 2018 ’s-Hertogenbosch”

De begripsbepalingen van de Participatiewet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing

Ondertekening

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014);

  • b.

    de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet, zonder toepassing van artikel 22a van de wet;

  • c.

    woonkosten:

  • -

    bij bewoning van een woning, een woonwagen of een woonboot in huur, de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

  • -

    bij bewoning van een eigen woning, woonwagen of woonboot, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, en een naar omstandigheden vastte stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

  • 1.

    Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting).

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3.

    In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijstand verleend worden in de vorm van een geldlening.

  • 4.

    Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dat te wijten is aan het onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden.

Artikel 3 De aanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag worden die gegevens overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

  • 2.

    De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben.

  • 3.

    Voor de kosten genoemd in artikel 10 en 12 van deze beleidsregels

  • 4.

    Van het derde lid kan worden afgeweken indien:

  • -

    de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen óf

  • -

    er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verlenen.

  • 5.

    Bij de aanvraag worden die gegevens overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

 

Artikel 4 Algemene bepalingen

  • 1.

    Bijzondere bijstand is mogelijk als er sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden.

  • 2.

    Een geldlening bij de Gemeentelijke Kredietbank ( G.K.B ) wordt als voorliggende voorziening beschouwd voor de kosten van noodzakelijke (duurzame) gebruiksgoederen, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud en/of de vergoedingen van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima ( CZM ). Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de Nibud-prijzengids of, indien van toepassing, de vergoeding overeenkomstig de collectieve aanvullende verzekering. Voor duurzame gebruiksgoederen en/of woninginrichting en verhuiskosten wordende bedragen gehanteerd zoals genoemd in de toelichting van deze beleidsregels.

  • 4.

    Vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en de CZM zijn voorliggend als bedoeld in artikel 15 lid 1 tweede volzin.

  • 5.

    Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden kosten die voor een ieder algemeen noodzakelijk zijn, in mindering gebracht.

Hoofdstuk 2. Draagkracht en draagkrachtperiode

Artikel 5 Het vermogen

  • 1.

    Vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34  van de wet wordt volledig aangemerkt als draagkracht.

  • 2.

    Het vermogen in de woning met bijbehorend erf als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet wordt niet in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.

  • 3.

    Voor kinderopvangkosten gelden de rekenregels van de Wet Kinderopvang.

Artikel 6 Het inkomen

  • 1.

    Bij het vaststellen van het inkomen wordt een verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:

  • -

    de jonggehandicaptenkorting bij personen van 27 jaar of ouder met een Wajonguitkering.

  • -

    een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;

  • -

    ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;

  • -

    feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

  • -

     kosten in verband met studie of opleiding van kinderen zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderend met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de Wtos;

  • -

    de ouderbijdrage op grond van de WSF;

  • -

    buitengewone kosten in verband met wonen (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van huurtoeslag wegens een te hoog inkomen), en de extra kosten van de ziektekostenverzekering (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van zorgtoeslag wegens een te hoog inkomen);

  • -

    executoriaal beslag; er wordt uitgegaan van het inkomen dat resteert na beslag, tenzij er sprake is van ernstige verwijtbaarheid

  • 3.

    Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Tenzij dit geen juist inzicht geeft.

Artikel 7 Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode

  • 1.

    Bij een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 35% aangewend te worden als draagkracht.

  • 2.

    In afwijking op lid 1 geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de kosten van duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar, bijdrage alleenstaande ouder, woonkostentoeslag, buitengewone verwervingskosten, verhuizing en woninginrichting.

  • 3.

    De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 8 Draagkrachtverrekening

  • 1.

    De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt, in geval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 9 Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3. Toeslagen

Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

  • a.

    de middelen van de ouders niet toereikend zijn, óf

  • b.

    de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    Van algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, als bedoeld in artikel 12 Participatiewet kan uitsluitend sprake zijn als de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel, kan er ook bij een verblijf in een opvangcentrum dan wel een inrichting sprake zijn van noodzakelijke bestaanskosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal een aanvulling tot de geldende norm voor een alleenstaande ingevolge artikel 21 van de Participatiewet.

Artikel 11 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

Vervallen

Artikel 12 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning, gehuurde woonwagen of gehuurde woonboot:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, die hem recht geeft op huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2.

    Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij in woont, waarvan alleen het feit dat het een woning in eigendom is een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs:

    Voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een woonkostentoeslag verstrekt welke in overeenstemming met artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels is berekend, met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan op aanvraag verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij belanghebbende.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, waarvoor geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten, zodat geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag.

  • 6.

    De verhuisplicht als bedoeld in het vijfde lid wordt niet opgelegd aan:

  • a.

    belanghebbenden, als sprake is van een huur boven de maximale huurprijs en deze hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

  • b.

    belanghebbenden vanaf de gepensioneerde leeftijd, als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

  • c.

    belanghebbenden wiens huishouden bestaat uit 8 personen of meer en waarbij de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van tenminste 8 personen. Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.

Hoofdstuk 4. Individuele verstrekkingen

Artikel 13 Meerkosten in verband met ziekte of handicap

Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende niet verzekerbare medische noodzakelijke kosten in aanmerking:

  • 1.

    de meerkosten van verwarming als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;

  • 2.

    de voor eigen rekening komende noodzakelijke reiskosten bij specialistische hulp buiten de gemeente als belanghebbende deze hulp niet binnen de gemeente kan ontvangen.

Artikel 14 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking

Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als deze noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen:

  • 1.

    de eigen bijdrage CAK en WMO;

  • 2.

    de meerkosten bij dieetkosten

  • 3.

    de meerkosten in verband met was- en slijtagekosten

  • 4.

    de extra kosten verbonden aan een maaltijdvoorziening;

  • 5.

    de eigen bijdrage in de kosten van alarmering.

Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden

  • 1.

    Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:

    • a.

      alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid, ten behoeve van de belanghebbende die volgens de wet aansprakelijk is voor verzorging van de teraardebestelling.

    • b.

      de eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een via de Raad voor Rechtsbijstand toegewezen advocaat/raadsman, inclusief de hieraan verbonden overige kosten zoals bijvoorbeeld griffierecht, reiskosten voor de zitting.

    • c.

      kosten voor bewindvoering; de eigen bijdrage in geval van bewindvoering/beschermingsbewind of curatele indien door de kantonrechter een beschikking is afgegeven.

    • d.

      de LBIO ouderbijdrage, voor een periode van maximaal 3 aaneengesloten maanden (de belanghebbende maakt, als hij zelf in deze kosten voorziet, weer aanspraak op kinderbijslag, welke aanspraak hij door uithuisplaatsing was verloren).

    • e.

      de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen, als niet verwijtbaar, geen vermindering of kwijtschelding kan worden verkregen én de aanslag leidt tot een maandinkomen beneden bijstandsniveau.

    • f.

      taxatie van een eigen woning en de overige aan de vestiging van een geldlening onder verband van hypotheek verbonden kosten (krediethypotheek).

    • g.

      verhuizen of dubbele woonkosten vanwege een onvoorzienbare noodzakelijke verhuizing.

    • h.

      leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Hierbij dient in alle situaties sprake te zijn van een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling in de zin van artikel 8 onderdeel a tot en met e en i Vreemdelingenwet 2000.

    • i.

      kosten van kinderopvang:

      • -

        voor zover geen aanspraak op tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang of de Verordening kinderopvang mogelijk is en er sprake is van een sociaal-medische indicatie voor een ouder of kind.

      • -

        voor zover deze kosten noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, mits door bijzondere omstandigheden, zoals de arbeidstijden van de ouder, geen passend aanbod voor kinderopvang kan worden gedaan door een kindercentrum of gastouderbureau waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang mogelijk is.

    • j.

      reizen: reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel verstrekt het college reiskosten:

      • -

        wegens bezoek aan een in Nederland in een WLZ-inrichting verblijvend gezinslid tot en met de tweede graad (die vóór de opname thuisinwonend was) gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer, maximaal 2 maal per week (in geval van detentie is de vergoeding 1 keer per 2 weken).

      • -

        wegens bezoek aan een in Nederland in een jeugdinrichting verblijvend gezinslid. Afhankelijk van de bezoekregeling die is ingesteld, maar maximaal 2 maal per week.

  • 2.

    Compensatie ALO-kop

    Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouderkop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:

    • a.

      de langdurig gescheiden wonende ouders met een partner in inrichting (detentie of zorginstelling)

    • b.

      de gehuwden met een niet-rechthebbende partner b.v. in verband met het ontbreken van verblijfsrecht. Zij worden in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de AWIR) en krijgen om die reden geen ALO-kop);

    • c.

      de gescheiden wonende partners die nog geen echtscheiding hebben aangevraagd of partners die met onbekende bestemming zijn vertrokken. 

      De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeeld dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:

  • 1.

    belanghebbende de mogelijkheden heeft benut om het AWIR partnerschap te beëindigen dan wel de leefsituatie aan te laten sluiten op de definitie partnerschap binnen de AWIR;

  • 2.

    de duur van de periode dat men gescheiden leeft en het AWIR partnerschap niet beëindigd kan worden (Het dient in alle gevallen te gaan om schrijnende situaties. Een periode van enkele dagen detentie is dan ook geen aanleiding voor compensatie van de ALO-kop);

  • 3.

    de overige middelen die men heeft om de periode te overbruggen. Inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm, en het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, worden daarbij in ieder geval volledig in aanmerking genomen;

  • 4.

    Mogelijkheid om de kosten van het bestaan te kunnen delen met anderen. Uit de memorie van toelichting volgt dat alleenstaande ouders die hun kosten kunnen delen met een andere volwassenen de gevolgen van de wet moeten kunnen opvangen.

  • 5.

    De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop. Aan de alleenstaande ouder wordt de aanvullende verplichting opgelegd in het kader van artikel 55 Pw om alle mogelijke acties te ondernemen om het begrip toeslagpartner in het kader van de AWIR ongedaan te maken dan wel de situatie aan te laten sluiten op de definitie toeslagpartner van de AWIR.

  • 3.

    Overbruggingsuitkering

    Er kan eenmalig bijzondere bijstand (overbruggingsuitkering) worden verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien er voorafgaand aan het recht op een bijstandsuitkering geen inkomen was en of belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren om te voorzien in deze algemene kosten. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in dit geval maximaal 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen

De aanschaf van (duurzame) noodzakelijke gebruiksgoederen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 51 van de wet als:

  • a.

    de kosten niet voorzienbaar zijn en er niet (of onvoldoende) is gereserveerd voor deze kosten en;

  • 2.

    een geldlening (onder borgtocht) bij de G.K.B. niet mogelijk is;

  • 3.

    de hoogte van de verstrekkingen is opgenomen in de toelichting van deze beleidsregels.

Artikel 17 Maatschappelijke participatie

Bijzondere bijstand wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van sociale activiteiten (participatie) als deze kosten betrekking hebben op:

  • a.

    een lidmaatschap van een vereniging/organisatie en daaraan verbonden extra kosten indien naast belangenbehartiging sprake is van activiteiten op het sportieve, culturele of maatschappelijke vlak;

  • b.

    periodieke kosten of abonnementskosten voor zover sprake is van culturele, sportieve of maatschappelijke activiteiten;

  • c.

    het lesgeld van een niet voor de arbeidsinschakeling noodzakelijke cursus of opleiding, niet behorend tot het hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs;

De bijdrage in deze kosten geldt voor het kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt én bedraagt 100% van de kosten voor de gezinsleden en hun ten laste komende kinderen.

De maximale bijdrage per kalenderjaar bedraagt € 125,00 per persoon. In die gevallen waarbij gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds, worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 18 Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating

  • 1.

    Indien bij belanghebbende een inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n, r en y van de Participatiewet wordt toegepast, kan een daling van de huurtoeslag van het rijk gecompenseerd worden middels bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag.

  • 3.

    De duur van de verstrekking is gelijk aan de duur van de toepassing van de inkomstenvrijlating.

Hoofdstuk 5. Categoriale verstrekkingen bijzondere bijstand

Artikel 19 Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan die gezinnen met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de geldende bijstandsnorm en waar minstens één van de kinderen op het voortgezet onderwijs zit. Zij komen één keer per 5 jaar in aanmerking voor een computer ter waarde van maximaal € 550,00 in geval van een laptop of maximaal € 600,00 in geval van een desktop.

Ook leerlingen in het kader van de Internationale Schakelklas komen voor deze vergoeding in natura in aanmerking.

Artikel 20 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

  • 1.

    Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van VGZ. Via het pakket “VGZ gemeente compleet of VGZ gemeente compleet plus. Of bij CZ via het pakket “CZ gemeente extra of CZ gemeente extra uitgebreid. Voor de premie van het aanvullende deel van de verzekering wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt. Dit bedrag wordt rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende zorgverzekeraar. Met dit bedrag wordt automatisch de premie verlaagd.

  • 2.

    Er geldt een lage vergoeding van € 20 voor de pakketten VGZ van gemeente compleet en CZ gemeente extra. Er geldt een hoge vergoeding van € 40 voor de pakketten VGZ compleet plus en CZ gemeente extra uitgebreid.

Artikel 21 Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Recht op individuele inkomenstoeslag

    Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening Individuele inkomenstoeslag, deze beleidsregels en artikel 36 van de Participatiewet. In beginsel komt niet voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 tot en met 10 van de Verordening Handhaving 2017. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd.

  • 2.

    Zicht op inkomensverbetering

    Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Personen die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als bedoeld in de WSF 2000 worden geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 22 Overige en slotbepalingen

  • 1.

    In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan zonodig advies worden ingewonnen bij derden. Hieronder valt ook het opvragen van een medisch advies.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere invulling geven aan de in deze beleidsregels gegeven regels.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand 2018.

  • 4.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop deze door het college van Burgemeester en Wethouders zijn vastgesteld.

  • 5.

    Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beleidsregels Bijzondere bijstand 2018 komen de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2016 te vervallen.

  • 6.

    Besluiten die genomen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2018 blijven van kracht.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van B&W van de gemeente ’s-Hertogenbosch op 28 augustus 2018,

De secretaris,

mr.drs. I.A.M. Woestenberg

De burgemeester,

Drs. J.M.L.N. Mikkers