Regeling vervallen per 03-02-2021

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente 's-Hertogenbosch 2015

Geldend van 01-01-2019 t/m 02-02-2021

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente 's-Hertogenbosch 2015

Het college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch,

In zijn vergadering van 6 november 2018, gelezen het voorstel met reg.nr. 8258630

gelet op de Verordening Jeugdhulp 2015,

Besluit tot vaststelling van de

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente ’s-Hertogenbosch 2015

1. Inleiding

De verordening geeft uitvoering aan de Wet inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei-en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (hierna: Jeugdwet ). De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ), Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) en de Wet op de Jeugdzorg (hierna: WJZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO), namelijk preventie, opvoedingsondersteuning, inschakelen van het sociale netwerk, integrale hulp bij multiproblematiek en het bevorderen van de veiligheid van jeugdigen. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met de WMO al was ingezet.

Bekeken wordt wat redelijkerwijs verwacht mag worden van het kind en de ouders en het sociale netwerk rond het gezin. Zij kunnen bijvoorbeeld een beroep doen op een vrij toegankelijke algemene voorziening zoals een buurtteam, sportclub etc. of een algemeen gebruikelijke voorziening zoals kinderopvang. In aanvulling hierop kan de gemeente hen verwijzen naar een wettelijk voorliggende voorziening (op grond van andere wetgeving op gebied van zorg, onderwijs, maaschappelijke ondersteuning of werk en inkomen). Als dat niet volstaat kan de gemeente een beschikking afgeven voor een individuele voorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van problemen en beperkingen, het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk en het zelfstandig functioneren en het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van jeugdigen en ouders, de behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat zij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van het sociale netwerk kunnen, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening kan worden volstaan, of dat een individuele voorziening nodig is, en of sprake is van een wettelijk voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet valt. De Jeugdwet en de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op jeugdzorg is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning en hulp waar dat nodig is.

Indien de jeugdige en zijn ouder(s) van mening zijn dat het college hen ten onrechte geen individuele voorziening verstrekt of dat de verstrekte voorziening onvoldoende bijdraagt aan de gestelde doelen, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de verleende voorziening een passende bijdrage levert aan het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van problemen en beperkingen, het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk en het zelfstandig functioneren en het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.

De Jeugdwet en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

2. Procedure

2.1 Hulpvraag van jeugdigen en/of ouders

Wanneer jeugdigen of ouders behoefte hebben aan hulp, zorg of ondersteuning kunnen zij terecht op hen bekende plaatsen waar zij nu ook al hun vragen stellen terecht. Veel ouders en jeugdigen stellen hun vragen bij de huisarts of op de school, kinderdagverblijf of consultatiebureau. Maar hulpvragen kunnen ook binnenkomen bij welzijnswerk, jongerenwerk, vrijwilligers in de wijk, maatschappelijk werk en de thuiszorg. Bij de gemeente kunnen meldingen binnenkomen via het Aanmeldteam. Dit aanmeldteam zorgt ervoor dat de vraag op de juiste plek terecht komt. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. De basisprofessionals die bij de voornoemde instanties en instellingen werken kunnen een aantal voorzieningen, waarvoor géén toegangsbesluit nodig is inzetten. Het gemeentelijke Sociale Wijkteam (SWT) en daarnaast huisartsen, jeugdartsen, medisch specialisten en gecertificeerde instellingen kunnen ook individuele voorzieningen inzetten.

2.2 Melding van een hulpvraag en vooronderzoek (artikelen 4 en 5 Verordening)

Wanneer het Aanmeldteam de hulpvraag bij het SWT heeft neergelegd neemt de SWT medewerker contact op met de jeugdige en/of de ouders en maakt met hen een afspraak voor het voeren van het gesprek. Voorafgaand aan het gesprek verzamelt het SWT, uiteraard met toestemming van de betrokkenen, gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn. De SWT-medewerker kan in overleg met de jeugdige en/of de ouders afzien van het voeren van het gesprek. Dat kan als er al voldoende informatie voorhanden is over de situatie en de problematiek en direct overgegaan kan worden tot het doen van een aanvraag en het nemen van een gemotiveerd besluit op die aanvraag. Uiteraard wordt er dan nog wél met de jeugdige en/of de ouders gesproken, maar er is dan geen sprake meer van een uitgebreid onderzoek.

Bij dyslexie is sprake van een afwijkende procedure en doet de school in samenspraak met de jeugdige en de ouders melding bij het dyslexieteam van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs de Meierij. De school zorgt voor een leerlingdossier waaruit blijkt dat voldaan is aan het protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. Het dyslexieteam beoordeelt of aan de voorwaarden van het protocol is voldaan en/of welke ondersteuning passend is. De gemeente neemt in het geval van een positief advies van het dyslexieteam voor toeleiding naar diagnostiek voor dyslexie (eventueel gevolgd door dyslexiebehandeling) het advies van het dyslexieteam over, zonder tussenkomst van het SWT.

Aanbieden van een familiegroepsplan is een wettelijke verplichting. Er kan afgezien worden van een plan als de ouders hebben aangegeven er geen gebruik van te willen maken of als concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind aanleiding geven van een plan af te zien.

2.3 Het gesprek en het verslag van het gesprek (artikelen 7 en 8 Verordening)

Tijdens het gesprek doet de SWT-medewerker in samenspraak met de jeugdige en de ouders een onderzoek naar de situatie. Daarbij komen de in artikel 7 van de Verordening genoemde onderwerpen aan de orde. De betrokken jeugdigen en/of ouders kunnen zich bij het gesprek laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner en/of vertrouwenspersonen en mantelzorgers uit hun sociale omgeving. Het gesprek vindt bij voorkeur plaats in de thuissituatie van de jeugdige en/of zijn ouders (“aan de keukentafel”), maar wanneer dit niet mogelijk of niet gewenst is kan ook een andere locatie gekozen worden.

Het in overleg en met toestemming van de ouders en/of de jeugdige vragen van een medisch of ander advies bij een deskundige kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het gesprek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de melding van de hulpvraag plaats.

Het wijkteam stelt samen met de jeugdige en/of ouders vast of en zo ja wat het resultaat van de ondersteuning moet zijn en of de gemeente daarvoor een voorziening op grond van de jeugdwet zou moeten treffen (artikel 2).

De SWT medewerker zal samen met de jeugdige en/of zijn ouders verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is gelet op de situatie en de omstandigheden. Als een individuele voorziening in het kader van de wet nodig is, wordt besproken of een voorziening in natura passend is of dat verstrekking van een PGB nodig en mogelijk is.

De SWT medewerker maakt samen met de jeugdige en/of zijn ouders een schriftelijk verslag van het gesprek en de in het kader daarvan verzamelde onderzoeksgegevens en verstrekt dit verslag aan de jeugdige en/of zijn ouders. Zij kunnen daar nog opmerkingen en aanvullingen bij maken, die aan het verslag kunnen worden toegevoegd. Het verslag van het gesprek noemen we het Plan van Aanpak van het SWT.

Besluit: Het gesprek met (een medewerker van) het SWT vindt uiterlijk binnen twee weken na de melding van de hulpvraag plaats

2.4 Aanvraag (artikel 9 Verordening)

Als de jeugdige en/of de ouders het Plan van Aanpak ondertekenen en het verslag is voorzien van naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag in de vorm van een plan van aanpak, voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Wanneer men kiest voor een PGB wordt tezamen met de aanvraag voor een individuele voorziening tevens een aanvraag voor de toekenning van een PGB gedaan.

2.5 De verleningsbeschikking (artikel 10 Verordening)

De jeugdige en/of zijn ouders ontvangen de beslissing op de aanvraag binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken.

In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing, welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is, welke algemene, algemeen gebruikelijke of wettelijk voorliggende voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

De beschikking voor Zorg in Natura vermeldt niet de intensiteit en de omvang van de voorziening: dat bepalen de zorgaanbieder en de jeugdige en zijn ouder(s) in overleg. De beschikking kent wel een maximale duur, namelijk 1 jaar, tenzij de aard van de voorziening zich hiertegen verzet of duidelijk is dat de aangevraagde hulp voor een langere periode noodzakelijk is. Zo is bijvoorbeeld een perspectief biedende vervangende woonplek bij een pleeggezin altijd voor een langere periode bedoeld. Als de termijn van 1 jaar verstreken is en er is nog voortzetting van de zorg gewenst, moet (tijdig !) een aanvraag voor een nieuwe verleningsbeschikking gedaan worden.

De verleningsbeschikking moet binnen een half jaar verzilverd worden. Daarna vervalt de geldigheid van de beschikking en moet zo nodig een nieuwe aanvraag worden gedaan.

Besluit: De beslissing op de aanvraag wordt binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag genomen. Deze termijn kan met nogmaals maximaal 8 weken verlengd worden.

Besluit: De duur van de verleningsbeschikking is maximaal 1 jaar, tenzij de aard van de voorziening zich hiertegen verzet.

Besluit: De verleningsbeschikking moet binnen een half jaar verzilverd worden.

2.6 Toegang via de Huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling (artikel 4 Verordening)

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts van de GGD of de gecertificeerde instelling. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de AWB. Echter, wanneer ouders en jeugdigen dit wensen is het mogelijk om de verwijzing via de gemeente in een verleningsbeschikking vast te leggen. Zij dienen hiertoe contact op te nemen met het gemeentelijke contactcentrum (GCC).

Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een Gecertificeerde Instelling, in het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Tegen een dergelijk besluit is, gelet op de juridische context, géén bezwaar of beroep mogelijk.

2.7 Overgangsrecht

Voor jeugdigen en/of hun ouders die op 1 januari 2015 in het bezit waren van een indicatie voor pleegzorg geldt dat dit recht ook tot ná 1 januari 2016 kan bestaan en in voorkomende gevallen totdat de jeugdige 18 jaar is.

2.8 Procedure in geval van crisis en onveiligheid

Wanneer het SWT, ofwel door eigen waarneming, ofwel doordat men hierop opmerkzaam is gemaakt door derden, op de hoogte is van een crisis bij een jeugdige of in een gezin zal direct ingegrepen worden. Een crisis is een levensbedreigende situatie waarbij er acuut gevaar is voor de jeugdige en/of het gezin. Het SWT handelt in zo’n geval niet zélf, maar schakelt de daartoe bestemde instanties in. Deze instanties zijn bevoegd crisishulp in te zetten.

Wanneer er geen sprake is van een crisis, maar wél van een voor de jeugdige onveilige situatie gaat het SWT binnen 24 uur in gesprek met het gezin. Wanneer er een vermoeden is van kindermishandeling wordt dit vermoeden met het gezin besproken, tenzij dit niet mogelijk is gelet op veiligheidsaspecten. Het SWT kan Veilig Thuis enof de Raad voor de kinderbescherming bij de zaak betrekken. Ook in deze gevallen kan ervoor gekozen worden crisishulp in te zetten.

Wanneer crisishulp wordt ingezet kan dit op vrijwillige basis zónder formele verleningsbeschikking gedurende maximaal 4 weken. Gedurende die termijn zal het SWT alsnog met de jeugdigen en/of de ouders het Gesprek voeren en bezien of vervolg-hulp nodig is.

Besluit: Crisishulp, ingezet door de daartoe door het College gemandateerde instantie(s) kan zónder formele verleningsbeschikking gedurende maximaal 4 weken ingezet worden.

2.9 Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het SWT heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het SWT met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Overigens kán het SWT besluiten géén verleningsbeschikking af te geven. Uiteraard luistert de motivatie dan nauw. In die gevallen kan de Raad dan de rechter verzoeken (uiteraard ook gemotiveerd) ondanks die weigering van het SWT, de machtiging tóch af te geven.

2.10 Start van de jeugdhulp

Met het verwijzingsbesluit of de verleningsbeschikking kunnen de jeugdige en/of zijn ouders zich aanmelden bij een jeugdhulpaanbieder die is gecontracteerd door de gemeente. Dit is anders als gekozen wordt voor een PGB, zie daarvoor hoofdstuk 5 van deze beleidsregels.

De door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders hebben een acceptatieplicht, zij mogen derhalve geen cliënten weigeren. Zij dienen binnen vier weken na de aanmelding te starten met de toegewezen hulp. Wanneer een zorgaanbieder in overleg met de jeugdigen, de ouders en eventueel hun verwijzers concludeert dat een andere zorgaanbieder beter of eerder de benodigde hulp kan bieden, zorgt de zorgaanbieder waarbij het eerste is aangemeld voor een warme overdracht naar die andere aanbieder.

Indien er binnen vier weken door de oorspronkelijke jeugdhulpaanbieder geen passend alternatief wordt gevonden dan wel geen begin is gemaakt met alternatieve jeugdhulp, blijft deze jeugdhulpaanbieder verantwoordelijk voor het verlenen van Jeugdhulp in de vorm van overbruggingshulp totdat er een andere jeugdhulpaanbieder is gevonden. In het geval van Jeugdhulp met Verblijf kan het alternatief bestaan uit het bieden van Jeugdhulp zonder Verblijf, ter overbrugging van de wachtperiode.

De hulpvrager heeft de keuze gebruik te maken van het geboden alternatief dan wel te wachten op te verlenen jeugdhulp door de oorspronkelijke jeugdhulpaanbieder.

Indien er sprake is van Crisis en tevens verwijzing door daartoe bevoegde instanties, start jeugdhulpaanbieder binnen 24 uur na de aanmelding, of zoveel eerder als deze verwijzer noodzakelijk acht, met de verlening van jeugdhulp.

2.11 Uitvoering van de jeugdhulp

Tijdens de uitvoering van de jeugdhulp houdt de jeugdhulpaanbieder contact met de verwijzer (onder meer het SWT), in overleg en met toestemming van de jeugdige en/of de ouders. De intensiteit van dit contact is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de daarover gemaakte afspraken. In overleg wordt gedurende de uitvoering van de jeugdhulp bezien of de gestelde doelen en resultaten behaald worden, wanneer de zorg afgesloten kan worden en of daarna andere of nazorg nodig is.

3 Criteria

3.1 Inleiding

De Jeugdwet kent geen grondslagen en geen recht op jeugdzorg. In de Jeugdwet is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de hulpvraag is, wat het beoogde resultaat is en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene, algemeen gebruikelijke en wettelijk voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor individuele voorzieningen noodzakelijk zijn.

De Jeugdwet vraagt om een transformatie van de hulp waarbij de opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe zowel individueel als collectief de bestaande vormen van jeugdhulp en jeugdzorg anders, dichterbij de jeugdige en zijn ouder(s) kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen kunnen worden ontwikkeld.

In de Jeugdwet vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de verlening van jeugdhulp. Er is echter wel een aantal criteria te benoemen waaraan men moet voldoen.

3.2 In de Wet genoemde doelgroepen

In de Jeugdwet worden de volgende groepen jeugdigen genoemd als in aanmerking komend voor individuele voorzieningen op basis van de Wet:

  • ·

    jeugdigen en ouders die kampen met psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking, opvoedingsproblemen of adoptie-gerelateerde problemen

  • ·

    jeugdigen met somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem

  • ·

    jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking

Artikel 3.3 In de Wet genoemde resultaten

De gemeente heeft een jeugdhulpplicht of verplichting tot het bieden van voorzieningen gericht op genoemde resultaten uit de wet als de jeugdige of zijn ouders dat niet zelf of met behulp van algemene, algemeen gebruikelijke en wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen:

  • a.

    Het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen.

  • b.

    Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem.

  • c.

    Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatisch of psychiatrische aandoening of beperking.

3.4 Woonplaats

De gemeente is gehouden voorzieningen voor jeugdhulp te treffen voor jeugdigen en hun ouders die in de gemeente ‘'s-Hertogenbosch wonen. Daarbij horen ook jeugdigen die onder voogdij van een Gecertificeerde instelling staan en in een pleeggezin of instelling in de gemeente ‘'s-Hertogenbosch wonen.

In de Jeugdwet zijn regels opgenomen inzake de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het treffen van voorzieningen voor rechtmatig en niet rechtmatig in de gemeente verblijvende vreemdelingen.

3.5 Leeftijd

De Jeugdwet is van toepassing op jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt of hun ouders. In bepaalde gevallen, opgenomen in artikel 1.1 van de Jeugdwet, onder “jeugdige” onderdelen 2 en 3, kan jeugdhulp verleend worden na het 18e jaar, in de meeste gevallen tot uiterlijk 23 jaar. Voor pleegzorg is het uitgangspunt dat pleegzorg in elk geval tot 21 jaar wordt verlengd.

3.6 Voorliggende voorzieningen

Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouders niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die jeugdigen en ouders ervaren (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het gaat om een aanbod van diensten of activiteiten dat toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers en dat is gericht op jeugd. Van een algemene voorziening is alleen sprake indien deze wordt geleverd door een aanbieder. Een voorziening die door een private partij wordt geboden waarmee het college geen overeenkomst heeft gesloten of geen subsidierelatie heeft, wordt niet door een aanbieder geboden en is daarmee dus geen algemene voorziening.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Dit zijn voorzieningen die voldoen aan de volgende criteria:

  • .

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • .

    de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;

  • .

    de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

Voorbeelden zijn kinderopvang en buitenschoolse opvang. Dit is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid. Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking vrij toegankelijk ('voorliggend') en het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

Jeugdigen en hun ouders komen niet in aanmerking voor een individuele voorziening indien er een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening is die:

  • ·

    daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder.

  • ·

    financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemeen gebruikelijke voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouders om aannemelijk te maken dat deze voorziening financieel niet gedragen kan worden.

  • ·

    passend een toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of algemene of algemeen toegankelijke voorziening toereikend en passend is. Is dit niet het geval, dan zal alsnog een (aanvullende) individuele voorziening worden geboden. Indien jeugdigen en/of hun ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare algemene of algemeen gebruikelijke voorziening kan dat niet automatisch leiden tot het verlenen van een individuele voorziening.

3.7 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet of regelgeving

WLZ, ZVW en Beginselenwet JI

Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet of Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen. Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde regelingen kunnen geen aanspraak maken op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Indien dit het geval is, zal er op grond van de Jeugdwet geen voorziening worden verstrekt en zullen ouders en kinderen die een aanvraag voor jeugdhulp doen worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

De gemeente maakt met zorgverzekeraars afspraken over samenwerking en afstemming.

Afbakening WMO en Jeugdwet

Begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot en met 18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht. De hulpmiddelen en rolstoelen voor jeugdigen blijven onder de WMO vallen. Hiervoor mag geen bijdrage in de kosten worden gevraagd. Woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen, blijven ook onder de WMO vallen. Hiervoor mag wél een bijdrage in de kosten aan de ouders worden gevraagd.

Aangezien de gemeente zélf verantwoordelijk is voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als van de WMO, is het mogelijk ervoor te zorgen dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader. De SWT’s in de wijken zullen hier goede afspraken over maken.

Afbakening Jeugdwet en Wet Passend onderwijs

De Wet Passend Onderwijs is voorliggend aan de Jeugdwet. In de praktijk is er soms sprake van een grijs gebied, waarbij het SWT samen met ouders en onderwijs verkennen welke ondersteuning op basis van deze wetten tot een passend ondersteuningsaanbod leidt.

  • .

    Begeleiding van kinderen met problemen op school is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van school. Alleen in uitzonderlijke situaties, als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.

  • .

    Als er geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, is in eerste instantie het onderwijs aan zet om passende ondersteuning te bieden en heeft de gemeente geen jeugdhulpplicht.

3.8 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Hulp en ondersteuning door de ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • ·

    In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • ·

    In langdurige situaties:

    • -

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

    • -

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met het kind

    • -

      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

    • -

      het bieden van een beschermende woonomgeving aan kinderen ten minste tot de leeftijd van 17 jaar

Besluit : Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij het intensiteit en de omvang van de benodigde hulp, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel ,substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan een individuele voorziening worden ingezet.

3.9 Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college

In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van belanghebbende benoemd. In de Jeugdwet wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als belanghebbende. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

4 Jeugdhulp

4.1 Categorieën Jeugdhulp

Jeugdhulp wordt vanaf 1 januari 2015 toegekend op basis van de volgende indeling in hoofd- en subcategorieën.

Jeugdhulp zonder verblijf

Jeugdhulp met verblijf

Ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (inclusief generalistische basis ggz en gespecialiseerde ggz)

Pleegzorg

Daghulp op locatie van de aanbieder

Dagactiviteiten

Begeleiding groep

Specialistische psychologische dagbehandeling (DBC)

Jeugdhulp in het netwerk van de jeudige

Gesloten plaatsing

Persoonlijke verzorging

Verblijf bij een jeugdhulpaanbieder overig

Daarnaast kan het college bij uitzondering een vorm van jeugdhulp beschikken die afwijkt van de in lid 1. genoemde vormen. Het gaat dan om een maatwerkoplossing waarin niet op andere wijze kan worden voorzien.

De Jeugdhulpaanbieder komt alleen in aanmerking voor financiering indien de hulpvrager verwezen is door

  • 1.

    het SWT;

  • 2.

    de huisarts, jeugdarts of medisch specialist (o.a. de kinderarts);

  • 4.

    de Gecertificeerde Instelling;

  • 5.

    andere, door Gemeenten aangewezen verwijzers.

Voorts zijn kinderrechters bevoegd om zonder indicatiebesluit omgangsbegeleiding (een vorm van jeugdhulp zonder verblijf, ambulante jeugdhulp) in te zetten.

De Verwijzing bestaat uit een Verleningsbeschikking of een Verwijsbericht.

4.2 Vervoer

Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover noodzakelijk in verband met de medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van de jeugdige van en naar de locatie van de zorgaanbieder.

Met de zorgaanbieders Zorg in Natura is afgesproken dat vervoer door de gemeente niet wordt opgenomen in de verleningsbeschikking, maar dat zij in overleg met jeugdigen en/of hun ouders nagaan of vervoer noodzakelijk is en hoe zij daar vorm aan geven. Aanbieders kunnen dan ook het noodzakelijke vervoer op zo efficiënt mogelijke wijze organiseren.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de jeugdige heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.

Wanneer een jeugdige en zijn ouder(s) in staat zijn met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) kan reizen dan is dat uiteraard voorliggend.

Wanneer jeugdigen en/of hun ouders er in overleg met de zorgaanbieder niet uit komen kunnen zij bij de gemeente (hun contactpersoon bij het SWT of de GI) alsnog een beschikking inzake vervoer aanvragen.

Wanneer een PGB wordt toegekend wordt het vervoer bij dagbesteding wél meegenomen in het verleningsbesluit. Voor het vervoer naar andere zorgvormen, zoals dagbehandeling GGZ, sluiten we aan bij richtlijnen leerlingenvervoer.

4.3 Succesfactoren

Partijen beschouwen de transitie van de jeugdzorg en de transformatie van de Jeugdhulp als succesvol als geen van de faalfactoren zoals hieronder opgenomen zich voordoen en als alle hierna genoemde succesfactoren zich voordoen.

De succesfactoren, zoals opgenomen in de deelcontracten, zijn:

  • ·

    Van een relatief groot beroep op Jeugdhulp naar een kleiner beroep daarop en meer beroep op de eigen kracht en het netwerk van Jeugdigen;

  • ·

    Van te laat ingezette Jeugdhulp naar (vroeg)tijdig;

  • ·

    Van zwaardere naar lichtere vormen van Jeugdhulp;

  • ·

    Van versnippering naar integraliteit (werken met één gezin, één plan);

  • ·

    Van meer naar minder hulpverlening in een gedwongen kader.

4.4 Kwaliteit

De door de gemeente te contracteren zorgaanbieders dienen te voldoen aan de in de Jeugdwet, Hoofdstuk 4, paragraaf 4.1, gestelde kwaliteitsvereisten.

Voorts dienen de zorgaanbieders te voldoen aan de navolgende, in de deelcontracten opgenomen vereisten:

  • ·

    De rechten en de veiligheid van Jeugdigen zijn te allen tijde gewaarborgd;

  • ·

    Jeugdigen en Ouders zijn tevreden over de ontvangen Jeugdhulp en onderschrijven de doelen;

  • ·

    De geboden Jeugdhulp is effectief naar professionele maatstaven;

  • ·

    Jeugdhulpaanbieder heeft de Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld geïmplementeerd en deze wordt toegepast;

  • ·

    Jeugdhulpaanbieder is, bij voorkeur via de signaleringsindex Zorg voor Jeugd, aangesloten op het systeem van de Landelijke VerwijsIndex Risicojeugd (VIR) of heeft in samenspraak met Gemeenten een werkprocedure afgesproken voor meldingen in de signaleringsindex Zorg voor Jeugd of VIR;

  • ·

    Jeugdhulpaanbieder werkt aantoonbaar aan verbetering en vernieuwing die de doelmatigheid van de dienstverlening verhogen en de betaalbaarheid van Jeugdhulp, ook op langere termijn verhogen;

  • ·

    Jeugdhulpaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het borgen van continuïteit en samenhang van de Jeugdhulp op cliëntniveau;

  • ·

    Jeugdhulpaanbieder werkt aan kanteling en innovatie.

Het toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp is in de Jeugdwet opgedragen aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die ressorteert onder het ministerie van VWS.

5 Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige en zijn ouder(s) om de noodzakelijke jeugdhulp binnen zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten. De gemeente streeft ernaar dat een PGB niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau in natura beschikbaar zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. De gemeente zet daarom in op keuzevrijheid PGB, met een stevige voorkant (intake/voorlichting) waardoor voor controle achteraf een lichte en goedkope vorm volstaat.

Er is sprake van een PGB jeugdhulp zodra er met een PGB hulp wordt verleend aan een jeugdige tot 18 jaar (tenzij sprake is van verlengde jeugdhulp) en/of zijn ouder(s), die voldoet aan de definitie van jeugdhulp uit artikel 1.1 van de Jeugdwet. De jeugdige en zijn ouders worden in het kader van de uitvoering van de PGB de budgethouder genoemd.

5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

Gemotiveerd plan

Een individuele voorziening in de vorm van een PGB wordt verstrekt indien jeugdigen en/of ouders dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vragen.

Plan van aanpak

In het plan worden de volgende zaken aangegeven

  • a.

    voldoende eigen kracht van de ouders

  • b.

    een probleemanalyse

  • c.

    motivatie waarom een individuele voorziening niet passend is

  • d.

    de beoogde resultaten van de hulpverlening en ondersteuning

  • e.

    hoe de kwaliteit van de hulp en ondersteuning gewaarborgd is

  • f.

    de verwachte / gewenste omvang en duur van ondersteuning

  • g.

    een begroting

De gemeente beoordeelt of het PGB plan voldoet. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de hulpverlening heeft opgeleverd, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de geboden jeugdhulp inzichtelijk.

Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid vooraf beoordeeld door de gemeente. De beoordelingscriteria zijn:

  • a.

    Is de aanvrager als budgethouder, danwel een vertegenwoordiger uit zijn sociale netwerk, of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen

  • b.

    Is de aanvrager als budgethouder goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij/zij hiermee omgaan

  • c.

    Is de aanvrager als budgethouder in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen, bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • .

    de belanghebbende is handelingsonbekwaam;

  • .

    de belanghebbende heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • .

    er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • .

    er is sprake van schuldenproblematiek;

  • .

    er is eerder misbruik gemaakt van het PGB;

  • .

    er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Kwaliteit van dienstverlening

Afhankelijk van het type jeugdhulp worden meer of minder eisen gesteld aan de kwaliteit van hulp die wordt geboden bij een PGB.

Bij jeugd GGZ en gespecialiseerde vormen van verblijf is inzet van een vakbekwaam geregistreerde jeugdinstelling verplicht. Bij persoonlijke verzorging en specialistische vormen van begeleiding is hulp van een geregistreerde professional nodig en een VOG verklaring.

In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitsverplichtingen van toepassing:

  • ·

    De zorgovereenkomst moet zijn afgestemd op het plan van aanpak dat het SWETmet de PGB budgethouder heeft opgesteld en moet leiden tot de daarin afgesproken resultaten.

  • ·

    Degene die hulp/ondersteuning verleent moet een VOG kunnen overleggen.

  • ·

    Degene die hulp/ondersteuning verleent moet over een passende opleiding/registratie beschikken.

  • ·

    De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is.

  • ·

    De hulpverlener is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders. Een dergelijke verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip dat de aanbieder ging werken.

  • ·

    De SWT medewerker toetst periodiek de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt.

5.2 Verplichtingen

  • a.

    Het PGB mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de jeugdige en/of de ouder algemeen gebruikelijk is of aan een algemene of wettelijk voorliggende voorziening.

  • b.

    Uit het PGB mogen geen administratieve bemiddelingsbureaus, geen tussenpersonen of belangenbehartigers worden betaald

  • c.

    In afwijking van het gestelde onder b. mogen de kosten voor arbeidsbemiddeling uit het PGB worden betaald indien de betrokken partij een Per Saldo keurmerk heeft

  • d.

    De budgethouder aan wie een PGB is verleend komt met de aanbieder op basis van een plan van aanpak een zorgovereenkomst overeen waarin ten minste afspraken zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de jeugdhulp, de inschakeling van het type hulpverlener (medewerker van een zorgorganisatie, zzp’er of sociaal netwerk) en wijze van declareren.

5.3 SVB/Trekkingskracht

In 2015 is de wettelijke verplichting opgenomen dat de gemeente PGB’s uitbetaald in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de belanghebbende burger stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De belanghebbende burger overlegt per type hulp een zorgovereenkomst (arbeidsrechtelijke toetsing overeenkomst door SVB) en laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd. De SVB zorgt vervolgens voor uitbetaling van de hulpverlener. Bij verandering van hulpverlener dient de belanghebbende burger dit door te geven aan de SWT consulent. Deze zal dan opnieuw kijken of de kwaliteit voldoende is. De gemeente zal dit ook doorgeven bij de SVB. De belanghebbende burger stuurt de zorgovereenkomst met de nieuwe hulpverlener naar de SVB. Op basis van goedgekeurde facturen betaalt de SVB de nieuwe hulpverlener uit. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

5.4 Voorlichting

Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het Gesprek zal de belanghebbende door de SWT-medewerker geïnformeerd worden. Bij de beschikking wordt een factsheet over het PGB bij de gemeente ’s-Hertogenbosch gevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

5.5 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het sluiten van een zorgovereenkomst met een hulpverlener. Dit moet via de formats die de SVB hiervoor beschikbaar stelt. Het SVB toetst de arbeidsrechtelijke juistheid van de door de PGB budgethouder ingediende zorgovereenkomsten. Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

5.6 Beschikking PGB

Als de belanghebbende kiest voor een PGB, wordt in de verleningsbeschikking opgenomen:

  • .

    Welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • ·

    Welke algemene, algemeen gebruikelijke of wettelijk voorliggende voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • ·

    Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

  • ·

    Wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen (omvang van de voorziening): de tarieven zijn opgenomen in het Besluit Jeugdhulp gemeente ’s-Hertogenbosch dat jaarlijks wordt geactualiseerd;

  • ·

    Wat de duur van de voorziening is waarvoor het PGB is bedoeld;

  • ·

    De wijze van verantwoording van de besteding van het PGB;

  • ·

    De wijze waarop bezwaar kan worden gemaakt.

De toekenning eindigt wanneer:

  • .

    de jeugdige 18 jaar wordt, met uitzondering van verlengde jeugdhulp

  • ·

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • ·

    de budgethouder overlijdt;

  • ·

    als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • ·

    als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • ·

    de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • ·

    de budgethouder zijn PGB laat omzetten in ZIN.

5.7 Hoogte PGB tarieven jeugdhulp 2019 en tariefdifferentiatie

De gemeente maakt onderscheid in de tarieven voor hulpverlening door een jeugdhulpaanbieder, een zzp'er of een persoon uit het sociaal netwerk. De hoogte van de PGB’s jeugdhulp zijn vastgelegd in het (financieel) uitvoeringsbesluit Jeudhulp 2015. Bij de PGB’s wordt onderscheid (tariefdifferentiatie) gemaakt tussen:

  • a.

    ondersteuning door een aanbieder die de op de sector van toepassing zijnde cao en daarbij behorende kwaliteitsstandaarden hanteert

  • b.

    ondersteuning door andere organisaties of hulpverleners zoals ZZP’ers (korting 15%)

  • c.

    ondersteuning uit het sociaal netwerk (minimaal minumumloon en een korting van 50%)

De genoemde kortingspercentages gelden als uitgangspunt. Indien de PGB budgethouder kan aantonen dat in zijn situatie het PGB-tarief niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen, kan aanpassing plaatsvinden.

5.8 Inzetten sociaal netwerk

In het gemotiveerde plan van de jeugdige en zijn ouder(s) kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociaal netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

De gemeente beoordeelt aan de hand van de criteria uit artikel 11 lid 2 van de verordening of inzet van het sociale netwerk uit een PGB wordt gehonoreerd.

Bij de ondersteuning door het sociaal netwerk is geen VOG verklaring van toepassing.

5.9 Omvang van het PGB jeugdhulp

De omvang van de benodigde ondersteuning wordt vastgesteld in uren (begeleiding, persoonlijke verzorging), dagdelen (dagbesteding) of etmalen (kortdurend verblijf). De toekenning van het PGB jeugdhulp vindt plaats in klassen. Voor de omvangsbepaling hanteren we de CIZ indicatiewijzer versie 7 2014.

5.10 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van de Gecertificeerde Instelling

De Gecertificeerde Instelling is op grond van de Wet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Ook voor die jeugdhulp kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. De Gecertificeerde Instelling dient derhalve, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB ter sprake te brengen met ouders en jeugdigen. De GI dient daarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen in te lichten over de gevolgen van die keuze.

De GI neemt niet zélf een besluit over de toekenning van een PGB, dat doet de gemeente. De GI draagt derhalve de behandeling van de aanvraag voor een PGB over aan de gemeente, voorzien van reeds ingewonnen informatie en een advies inzake de aan-of afwezigheid van overwegende bezwaren.

Besluit: De GI draagt de behandeling van de aanvraag voor een PGB over aan de gemeente

5.11 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van een arts

Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de Wet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Voor die jeugdhulp kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. De huisarts dient derhalve, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB ter sprake te brengen met ouders en jeugdigen. Wanneer ouders en jeugdigen hiervoor willen kiezen, moeten zij een aanvraag hiertoe indienen bij het SWT in hun wijk, die dan zorgt voor de verdere behandeling van die aanvraag.

6 Slotbepalingen

6.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019.

Ondertekening

De secretaris,
Mr.drs. I.A.M. Woestenberg
De burgemeester,
drs. J.M.L.N. Mikkers