Bevelsbeleid Wet bodembescherming 's-Hertogenbosch 2009

Geldend van 16-02-2009 t/m heden

Intitulé

BEVELSBELEID WET BODEMBESCHERMING ’s-HERTOGENBOSCH 2009

Beleid inzake de inzet van het nader onderzoeksbevel, het bevel tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen, het bevel beheermaatregelen, het saneringsonderzoeksbevel en het saneringsbevel van de Wet bodembescherming (Bevelsbeleid Wbb)

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    Wbb: Wet bodembescherming;

  • -

    Bevoegd gezag: college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch;

  • -

    Veroorzaker: degene door wiens feitelijke handelingen de verontreiniging is veroorzaakt, en voorts degene door wiens handelingen een bepaald gevaar in het leven is geroepen of degene die nalatig is geweest bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen die - indien wel getroffen – de verontreiniging zou hebben voorkomen of verminderd;

  • -

    Geval van verontreiniging: een geval van verontreiniging als bedoeld in artikel 1, eerste lid Wbb;

  • -

    Bevel NO: een bevel tot het verrichten van nader bodemonderzoek als bedoeld in artikel 43, eerste lid onder a en artikel 43, derde lid Wbb;

  • -

    Bevel TBM: een bevel tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 43, eerste lid onder b Wbb;

  • -

    Bevel SO: een bevel tot het verrichten van saneringsonderzoek als bedoeld 43, derde lid Wbb;

  • -

    Saneringsbevel: een bevel tot het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 43, derde lid Wbb.

  • -

    Bevel beheermaatregelen: een bevel om maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem te nemen als bedoeld in artikel 43, derde lid en artikel 37, vierde lid Wbb;

  • -

    Bedrijfsterrein: een perceel als omschreven in artikel 55a Wbb.

Hoofdstuk 2 Het bevel jegens de veroorzaker

Paragraaf 1 Het bevel NO

Artikel 2

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel NO aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75 zesde lid Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoekskosten wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4. De compensatie als bedoeld in het vorige lid wordt gerelateerd aan de verhouding tussen het deel van de verontreiniging dat voor en het deel van de verontreiniging dat na 1 januari 1975 is ontstaan. De compensatie kan maximaal het percentage zijn gelijk aan dat deel van de verontreiniging dat voor 1 januari 1975 is ontstaan ten opzichte van de gehele periode van veroorzaking. Indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb wordt geen compensatie aangeboden. Indien de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is, blijft compensatie achterwege, tenzij dit leidt tot onevenredig nadeel.

Artikel 3

Een bevel NO aan de veroorzaker strekt tot onderzoek van het gehele geval van verontreiniging.

Paragraaf 2 Het bevel TBM

Artikel 4

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel TBM geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel TBM aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van tijdelijke beveiliging wanneer is gebleken dat de vervuiling geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan. Artikel 2 vierde lid is van overeenkomstige toepassing. Een bevel TBM wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Artikel 5

Een bevel TBM aan de veroorzaker strekt tot beveiliging van het gehele geval van verontreiniging.

Paragraaf 3 Het bevel beheermaatregelen

Artikel 5a

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel beheermaatregelen geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel voor 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel beheermaatregelen aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van beheermaatregelen wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan. Artikel 2 vierde lid is van overeenkomstige toepassing. Een bevel beheermaatregelen wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het nemen van beheermaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 4 Het bevel SO en het saneringsbevel

Artikel 6

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel SO en een saneringsbevel geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de vervuiling in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel SO of saneringsbevel aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoeks- en/of saneringskosten wanneer is gebleken dat de vervuiling geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan. Artikel 2 vierde lid is van overeenkomstige toepassing. Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering, dan worden op de compensatie eventuele voordelen in mindering gebracht. Is de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter van het terrein, dan wordt op de compensatie tevens de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht. Een bevel SO en een saneringsbevel worden niet aan de veroorzaker gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein. Een bevel SO en een saneringsbevel aan de veroorzaker wordt alleen gegeven indien door middel van een besluit door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd.

Artikel 7

Een bevel SO en een saneringsbevel aan de veroorzaker strekken tot onderzoek respectievelijk sanering van het gehele geval van verontreiniging.

Hoofdstuk 3 Het bevel jegens de eigenaar/erfpachter/beperkt zakelijk gerechtigde/persoonlijk gerechtigde

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 8

Voor de eigenaar, de erfpachter, de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt en die tevens veroorzaker is, gelden de artikelen 2 tot en met 7.

Paragraaf 2 Het bevel NO

Artikel 9

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt.

  • 2. Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de onderzoekskosten. Het bevoegd gezag kan besluiten compensatie in de onderzoekskosten aan te bieden, indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel. Om voor compensatie in de onderzoekskosten in aanmerking te komen dient men in beginsel onschuldig te zijn in de zin van artikel 12 tweede lid.

Artikel 10

  • 1. Een bevel NO jegens de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt tot onderzoek van het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2. Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt een bevel NO in beginsel tot onderzoek van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de kosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendomsrecht, erfpachtsrecht of beperkt zakelijk of persoonlijk recht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

Paragraaf 3 Het bevel TBM

Artikel 11

Op het bevel TBM aan de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt zijn de artikelen 9 en 10 van overeenkomstige toepassing. Een bevel TBM wordt niet gegeven aan de eigenaar, de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolgde artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 4 Het bevel beheermaatregelen

Artikel 11a

Het bevoegd gezag kan een bevel beheermaatregelen geven aan de eigenaar of erfpachter. Artikel 9 tweede lid en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op het bevel beheermaatregelen. Het bevel beheermaatregelen wordt niet aan de eigenaar of erfpachter gegeven indien de verplichting om beheermaatregelen te nemen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 5 Het bevel SO

Artikel 11b

Het bevoegd gezag kan een bevel SO geven aan de eigenaar of erfpachter. Artikel 9, tweede lid, artikel 10 en artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing. Het bevel SO wordt niet aan de eigenaar of erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 6 Het saneringsbevel

Artikel 12

  • 1. Het bevoegd gezag kan een saneringsbevel geven aan de schuldig eigenaar en de schuldig erfpachter.

  • 2. Een eigenaar of erfpachter is schuldig indien hij niet aan de voorwaarden van artikel 46, eerste lid Wbb voldoet.

  • 3. Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de saneringskosten. Het bevoegd gezag kan besluiten compensatie in de saneringskosten aan te bieden indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel. Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering, dan worden op de compensatie eventuele voordelen in mindering gebracht. Tevens wordt op de compensatie de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht.

  • 4. Een saneringsbevel wordt niet aan de eigenaar en de erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

Artikel 13

  • 1. Van een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers in de zin van artikel 46, eerste lid onder a Wbb is sprake wanneer de eigenaar of erfpachter een duurzame rechtsbetrekking heeft of heeft gehad met de veroorzaker, die betrekking had op de beschikbaarheid van de grond of welke ingrijpen in de bedrijfsvoering van de veroorzaker mogelijk maakt(e) en de eigenaar of erfpachter redelijkerwijs op de hoogte is, was of had kunnen zijn van de activiteiten van de veroorzaker, die tot bodemverontreiniging hebben geleid.

  • 2. Indien de duurzame rechtsbetrekking als bedoeld in het eerste lid is geëindigd en de veroorzaker op grond daarvan door de eigenaar of erfpachter had kunnen worden aangesproken tot herstel in de oude toestand, wordt de eigenaar of erfpachter als schuldig aangemerkt.

Artikel 14

Betrokkenheid bij de veroorzaking van de bodemverontreiniging in de zin van artikel 46, eerste lid onder b Wbb wordt gelijkgesteld met het (mede)veroorzaken daarvan.

Artikel 15

Voor het vereiste “op de hoogte zijn dan wel had kunnen zijn ten tijde van de verkrijging van het recht op het grondgebied” in de zin van artikel 46, eerste lid onder c Wbb is het moment waarop het recht werd verkregen bepalend. Daarbij worden de volgende momenten onderscheiden en uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    Verkrijging vóór 1 januari 1975: de eigenaar of erfpachter is onschuldig, ook al wist hij op het moment van verkrijging dat het terrein was verontreinigd, tenzij hij een duurzame rechtsbetrekking heeft of had met de veroorzaker, of hij betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging;

  • b.

    Bij verkrijging vóór 1983: wordt een koper niet aangesproken, tenzij aangetoond kan worden dat deze koper wetenschap had van de verontreiniging.

  • c.

    Na 1 januari 1983 kunnen aangesproken worden:

    • -

      de koper die op de hoogte was van de bodemverontreiniging of op de hoogte had kunnen zijn;

    • -

      de professionele koper die door eenvoudig onderzoek kennis had kunnen nemen van de bodemverontreiniging;

    • -

      de professionele koper die bij ‘verdachte’ terreinen door bodemonderzoek kennis had kunnen nemen van de verontreiniging.

  • d.

    Na 1 januari 1987: als 3. Verder de professionele koper die door bodemonderzoek kennis had kunnen nemen van de bodemverontreiniging.

  • e.

    Na 1 januari 1990 iedere koper van een verontreinigd terrein is in beginsel schuldig met uitzondering van:

    • -

      een eigenaar-bewoner, of

    • -

      een ‘kleine zelfstandige’ die ten tijde van de koop niet was voorzien van deskundige bijstand.

  • f.

    Vanaf 1993: iedere koper van een verontreinigd terrein is als schuldig aan te merken met dien verstande dat ingeval van een bodemverontreiniging met asbest bij een niet-professionele koper eerst zonder meer wetenschap van de verontreiniging wordt aangenomen bij verkrijging vanaf 27 februari 2000. Voor professionele verkrijgers wordt wetenschap van een asbestverontreiniging eerst zonder meer aangenomen bij verkrijging vanaf 1 juli 1993. Voor de eigenaar of erfpachter als bedoeld in artikel 18, eerste lid die een huis heeft gekocht met een (al dan niet nadien) lekkende huisbrandolietank, geldt dat deze als schuldig wordt aangemerkt bij verkrijging na 1 maart 1993.

Artikel 16

Een saneringsbevel aan de eigenaar of erfpachter wordt alleen gegeven indien door middel van een besluit op basis van artikel 29 en 37 Wbb door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd.

Artikel 17

  • 1. Een saneringsbevel jegens de eigenaar of erfpachter strekt tot sanering van het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2. Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar of erfpachter strekt het saneringsbevel in beginsel tot sanering van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de saneringskosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendoms- of erfpachtrecht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

Hoofdstuk 4 Bijzondere categorieën

Paragraaf 1 Particuliere eigenaren die tevens bewoner zijn

Artikel 18

  • 1. Op de eigenaar of erfpachter die een verontreinigd perceel uitsluitend gebruikt voor particuliere bewoning door hemzelf zijn de artikelen 6 en 7 en 12 tot en met 17 niet van toepassing, tenzij in deze artikelen en dit artikel anders is bepaald.

  • 2. De artikelen 6 en 7 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde eigenaar of erfpachter indien op zijn perceel een bodemverontreiniging aanwezig is die is veroorzaakt door een op het perceel aanwezige lekkende huisbrandolietank in de periode dat hij van deze tank gebruik heeft gemaakt of waarvan hij na het gebruik heeft nagelaten de tank te verwijderen of anderszins op veilige wijze definitief onklaar te maken.

  • 3. De artikelen 12 tot en met 17 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde eigenaar of erfpachter indien hij zijn perceel waarop een bodemverontreiniging aanwezig is, die is veroorzaakt door een op het perceel aanwezige lekkende huisbrandolietank, heeft verkregen na 1 maart 1993. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 46, eerste lid onder c Wbb.

  • 4. De artikelen 6 en 7 en 12 tot en met 17 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde eigenaar of erfpachter die volgens de criteria van artikel 46 eerste lid Wbb kan worden aangemerkt als een schuldig eigenaar of schuldig erfpachter en die eigenaar of erfpachter is van een perceel waar de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden.

Paragraaf 2 Grondwaterverontreiniging op niet-bronpercelen

Artikel 18a

  • 1. Een bevel NO, een bevel SO en een saneringsbevel aan de eigenaar of de erfpachter als bedoeld in artikel 18, eerste lid blijven achterwege als de verontreiniging zich bevindt op een perceel dat niet als bronperceel van de verontreiniging kan worden aangemerkt en de verontreiniging ter plaatse van dat perceel zich alleen in het grondwater bevindt.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde eigenaar of erfpachter een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker(s) heeft gehad of betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking.

Paragraaf 3 Verkrijging door erfopvolging

Artikel 19

  • 1. Indien sprake is van verkrijging onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt de verkrijger onder algemene titel voor de toepassing van hetgeen is bepaald in de artikelen 2 tot en met 18a geplaatst in de positie van degene van wie hij onder algemene titel verkrijgt.

  • 2. Indien sprake is van verkrijging onder algemene titel door erfopvolging besluit het bevoegd gezag tot compensatie in de kosten van onderzoek, tijdelijke beveiliging, beheermaatregelen of sanering indien die kosten de omvang van de nalatenschap overtreffen, tenzij de verkrijger betrokken is geweest bij de veroorzaking van de bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 14, een duurzame rechtsbetrekking heeft of heeft gehad met de veroorzaker als bedoeld in artikel 13 of als schuldig eigenaar kan worden aangemerkt door verkrijging van de eigendom anders dan door erfopvolging.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na publicatie.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als:

Bevelsbeleid Wet bodembescherming ’s-Hertogenbosch 2009.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING: BEVELSBELEID WET BODEMBESCHERMING ’s-HERTOGENBOSCH 2009

Hieronder worden enkele bepalingen van het bevelsbeleid Wbb nader toegelicht. Deze toelichting is grotendeels gebaseerd op de landelijke notitie “afstemming bevelsbeleid/kostenverhaal”. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar deze notitie, voor zover niet is aangegeven dat wij afwijken van hetgeen daarin is bepaald.

Artikel 1

Het begrip veroorzaker wordt voor de toepassing van het bevelsbeleid breed opgevat. Daarbij gaat het niet alleen om degene die door zijn feitelijke handelingen de vervuiling heeft veroorzaakt, bijvoorbeeld door het laten leeglopen van vaten met vloeibaar chemisch afval of het storten/opslaan van chemisch afval op het eigen bedrijfsterrein of elders etc. Het kan ook gaan om degene die door zijn handelingen een bepaald gevaar in het leven heeft geroepen of nalatig is geweest bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen die - indien wel getroffen - de verontreiniging zou hebben voorkomen of verminderd. Onder deze categorie valt dus ook degene, die er een vervuilende bedrijfsvoering op na heeft gehouden, die olietanks in de grond heeft doen aanbrengen, die heeft nagelaten regelmatig controle te houden op zijn olietanks of heeft nagelaten controle uit te oefenen op storting van bedrijfsafval etc. Ook degene onder wiens bedrijfsvoering een calamiteit heeft plaatsgevonden, met als gevolg bodemverontreiniging, wordt beschouwd als een veroorzaker. Tenzij - in dat laatste geval - sprake was van overmacht, bijvoorbeeld door oorlogshandelingen of uitzonderlijk natuurgeweld.

Artikel 2, 4, 5a en 6

  • - Artikel 75, zesde lid Wbb - In de artikelen 2, 4, 5a en 6 wordt bepaald dat geen bevel aan de veroorzaker wordt gegeven indien de vervuiling voor 1 januari 1975 is ontstaan. Een uitzondering hierop wordt onder andere gemaakt voor de veroorzaker die voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb. Ook met betrekking tot het aanbieden van compensatie wordt een uitzondering gemaakt voor de veroorzaker die voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid Wbb. We hebben het dan over de veroorzaker die op het moment waarop de verontreiniging of aantasting door zijn toedoen werd veroorzaakt de ernstige gevaren kende of behoorde te kennen die aan de stoffen die de verontreiniging of aantasting hebben veroorzaakt verbonden waren en dat de veroorzaker met het oog op die ernstige gevaren zich ernstig verwijtbaar niet van de verontreinigende of aantastende gedragingen heeft onthouden. Indien deze gedragingen in beroep of bedrijf hebben plaatsgevonden, moeten voor wat betreft de ernstige verwijtbaarheid in het bijzonder in aanmerking worden genomen de destijds in vergelijkbare bedrijven gebruikelijke bedrijfsvoering en de destijds bestaande en voor de veroorzaker redelijkerwijs toepasbare alternatieven. Voldoet een veroorzaker aan deze criteria dan speelt het moment van veroorzaking geen rol bij het opleggen van een bevel en is een tegemoetkoming in de kosten niet mogelijk.

  • - Compensatie -Ook wanneer een vervuiling deels vóór en deels na 1975 is ontstaan, kan een bevel worden gegeven aan de veroorzaker. Het bevoegd gezag kan in een dergelijke situatie besluiten hem deels te compenseren in de kosten. Die compensatie kan pro rata temporis worden berekend, dat wil zeggen dat de compensatie wordt gerelateerd aan de verhouding tussen het deel van de verontreiniging dat voor en het deel dat na 1975 is ontstaan. Dit stemt overeen met de landelijke notitie “Beleid inzake kostenverhaal”. Het vierde lid van artikel 2 bepaalt dat wanneer de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is, compensatie in de kosten achterwege blijft, tenzij dit leidt tot onevenredig nadeel. Onevenredig nadeel kan zich voordoen in situaties waarin bijvoorbeeld de veroorzaking voor 1975 heeft plaatsgevonden, maar omdat de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is toch een bevel wordt gegeven. Op het punt van verrekening van de waardestijging wijkt de regeling voor de saneringsfase af van de onderzoeksfase. Dit is een gevolg van het feit dat de waardestijging eerst intreedt wanneer is gesaneerd; onderzoek heeft als zodanig geen effect op de waarde van het terrein. In het kostenverhaal op grond van ongerechtvaardigde verrijking is het uitgangspunt dat de eigenaar die zijn terrein heeft vervuild, de waardestijging als gevolg van de sanering door de overheid moet afdragen. Die lijn is hier in het bevelsbeleid doorgetrokken. Verder dienen bij een sanering eventuele andere voordelen zoals samenloopkosten in mindering te worden gebracht op de compensatie. De compensatie geschiedt alleen over de netto-saneringskosten. Van samenloop is sprake wanneer na de sanering bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Kosten van sloop en dergelijke dienen dan op de saneringskosten in mindering te worden gebracht. Ingevolge de Memorie van Toelichting op artikel 55b Wbb richt de overheid zich sinds de invoering van de wettelijke saneringsplicht niet meer tot de veroorzaker wanneer sprake is van een bedrijfsterrein. Wel wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid open gehouden om voor bijzondere gevallen waarin de wettelijke saneringsplicht van de eigenaar of erfpachter niet uitvoerbaar is, aan de veroorzaker een saneringsbevel te geven. Alhoewel artikel 55b lid 2 Wbb zich niet expliciet uitstrekt tot het bevel SO vinden wij het logisch dat het SO in combinatie met het saneringsplan wordt opgesteld door de eigenaar of erfpachter op wie de wettelijke saneringsplicht rust. In dergelijke gevallen heeft het opleggen van een bevel SO aan de veroorzaker niet de voorkeur, juist vanwege de nauwe samenhang van het SO met het saneringsplan.

Artikel 5a

Sinds de wijziging van de Wbb per 1 januari 2006 bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een bevel beheermaatregelen. De daarvoor opgestelde beleidsregels sluiten aan bij de beleidsregels inzake het bevel NO, TBM, SO en sanering. Ook voor het bevel beheermaatregelen geldt evenwel dat bij bedrijfsterreinen de verplichting tot het nemen van beheermaatregelen rechtstreeks uit artikel 55b Wbb kan voortvloeien en in dat geval een bevel beheermaatregelen niet aan de orde is. Indien de verplichting om beheermaatregelen te nemen niet uitvoerbaar is op grond van artikel 55b Wbb, zal (evenals ten aanzien van verontreinigingen op niet bedrijfsterreinen) het bevel beheermaatregelen zijn betekenis hebben.

Artikel 8

Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de hoedanigheid van eigenaar, erfpachter of gebruiker die tevens veroorzaker is en de eigenaar, erfpachter of gebruiker die dat niet is. Indien de eigenaar, erfpachter of gebruiker de verontreiniging heeft veroorzaakt, gelden de bepalingen van hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 geldt alleen voor de niet-veroorzakers.

Artikel 9

De Wbb maakt onderscheid tussen onderzoeks- en saneringsbevelen. Onderzoeksbevelen, met uitzondering van het bevel SO, kunnen worden gegeven aan gebruikers, eigenaren, erfpachters of gebruikers. Saneringsbevelen zijn geclausuleerd; deze worden alleen gegeven aan de veroorzaker, de schuldig eigenaar of schuldig erfpachter. Het verschil is te verklaren uit het feit dat het saneringsbevel verstrekkender (financiële) gevolgen heeft dan de andere bevelen. Het bevel SO is nauw met het saneringsbevel verbonden en kan aan de eigenaar of erfpachter (zowel schuldig als onschuldig) of veroorzaker worden gericht. Een bevel NO, een bevel TBM of een bevel beheermaatregelen kan ook aan een onschuldig eigenaar, een onschuldig erfpachter of een gebruiker worden gegeven. In dat geval is het mogelijk dat het bevoegd gezag besluit compensatie aan te bieden indien het achterwege laten daarvan zou leiden tot onevenredig nadeel. In tegenstelling tot de landelijke notitie, wordt in deze notitie waar het betreft het bevel NO en het bevel TBM op voorhand geen onderscheid gemaakt tussen de positie van de onschuldig eigenaar of erfpachter en de onschuldig gebruiker met betrekking tot het aanbieden van compensatie in de onderzoekskosten. Wel kan het zo zijn dat in het geval van een onschuldige gebruiker er eerder sprake is van onevenredig nadeel. Ook is het mogelijk dat een bevel aan de eigenaar in dergelijke situaties meer in de rede ligt. Maar dat in een versterkte mate sprake kan zijn van compensatie in de onderzoekskosten willen wij niet op voorhand vastleggen. Dit kan verkeerde verwachtingen wekken. Om voor compensatie in de onderzoekskosten in aanmerking te komen dient men in beginsel onschuldig te zijn. In beginsel omdat er situaties denkbaar kunnen zijn waarin ook de schuldig eigenaar of erfpachter recht kan hebben op subsidie. Dit kan onder andere het geval zijn in de situatie waarin de eigenaar of erfpachter schuldig is vanwege betrokkenheid bij de veroorzaking. Doch de veroorzaking heeft op een dusdanig tijdstip (voor 1 januari 1975) plaatsgevonden dat de veroorzaker niet met een onderzoeksbevel geconfronteerd kan worden (zie artikelen 2 tot en met 7). In deze situatie is het niet gerechtvaardigd de eigenaar of erfpachter wel een onderzoeksbevel op te leggen zonder hem daarbij (gedeeltelijk) te compenseren in de kosten. Voor het moment van verkrijging van het recht op het grondgebied blijft overigens wel vereist dat de eigenaar of erfpachter niet op de hoogte was dan wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging. Voldoet de betrokken eigenaar of erfpachter niet aan deze voorwaarde, dan is geen compensatie mogelijk.

Artikel 10

Een bevel NO kan gelet op artikel 43 Wbb worden geven met betrekking tot het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het bevel NO betrekking heeft op het eigen terrein van de schuldig of onschuldig eigenaar, erfpachter of gebruiker. Indien de oorzaak/bron van de verontreiniging zich bevindt op een bepaald perceel, kan de eigenaar, erfpachter of gebruiker van dat perceel een bevel krijgen om het gehele geval van bodemverontreiniging (derhalve ook het gedeelte van de verontreiniging dat buiten het eigendomsrecht, erfpachtrecht of gebruiksrecht van de eigenaar, erfpachter of gebruiker is gelegen) te onderzoeken. Indien de eigenaar, erfpachter of gebruiker niet het bronperceel in eigendom, erfpacht of gebruik heeft of indien er geen duidelijke bronlocatie aanwezig is, maar de verontreiniging wel perceelsgrensoverschrijdend is, kunnen meerdere perceelseigenaren, erfpachters of gebruikers tegelijk (moeten) worden benaderd of kan gedeeltelijke compensatie (voor het deel buiten het eigen terrein) worden aangeboden.

Artikel 11

Een bevel TBM kan worden gegeven aan dezelfde partijen als het bevel NO. Ook de onschuldig eigenaar of erfpachter of de onschuldig gebruiker kan een bevel TBM krijgen. Het aanbieden van compensatie ligt in deze gevallen niet in de rede tenzij dat gegeven de omstandigheden onevenredig nadelig zou zijn. Indien de verplichting om tijdelijke beveiligingsmaatregelen te treffen als bedoeld in artikel 55b Wbb uitvoerbaar is, dan is het geven van een bevel TBM niet aan de orde.

Artikel 11a

Voor de toelichting bij het bevel beheermaatregelen wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt bij artikel 5a.

Artikel 11b

Het bevel SO kent minder geadresseerden dan het bevel NO en het bevel TBM. Het bevel SO is alleen mogelijk jegens de eigenaar of de erfpachter. Het bevel SO is in vergaande mate gekoppeld aan het saneringsbevel, doch artikel 46 Wbb geldt alleen voor het saneringsbevel en niet voor het bevel SO. Alhoewel artikel 55b lid 2 Wbb zich niet expliciet uitstrekt tot het bevel SO vinden wij het logisch dat het SO in combinatie met het saneringsplan wordt opgesteld door de eigenaar of erfpachter op wie de wettelijke saneringsplicht rust. In dergelijke gevallen heeft het opleggen van een bevel SO aan een ander dan deze eigenaar of erfpachter dan ook niet de voorkeur, juist vanwege de nauwe samenhang van het SO met het saneringsplan.

Artikel 12

Wanneer een saneringsbevel aan een schuldig eigenaar of schuldig erfpachter wordt opgelegd, past daar in beginsel geen compensatie in de saneringskosten bij. Toch zijn er situaties denkbaar waarin compensatie gerechtvaardigd is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een eigenaar of erfpachter schuldig is vanwege zijn betrokkenheid bij de veroorzaking. In deze situatie is sprake van een schuldig eigenaar of erfpachter. Doch de veroorzaking kan op een dusdanig tijdstip (voor 1 januari 1975) hebben plaatsgevonden dat de veroorzaker niet met een saneringsbevel geconfronteerd kan worden (zie artikelen 2 tot en met 7). In deze situaties is het niet gerechtvaardigd de eigenaar of erfpachter wel een saneringsbevel op te leggen zonder hem daarbij (gedeeltelijk) te compenseren in de kosten van sanering. Voor het moment van verkrijging van het recht op het grondgebied blijft overigens wel vereist dat de eigenaar of erfpachter niet op de hoogte was dan wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging. Voldoet de eigenaar of erfpachter niet aan deze voorwaarde, dan is geen compensatie mogelijk. Wel geldt ook in deze gevallen dat op de compensatie de samenloopkosten en de waardevermeerdering van de grond in mindering moeten worden gebracht (zie ook artikel 6). In de landelijk notitie inzake het bevelsbeleid wordt niet gesproken over een tegemoetkoming. Doch gelet op de bepalingen voor de veroorzaker zijn situaties waarin dit gerechtvaardigd is denkbaar. Tenslotte is ook ten aanzien van het saneringsbevel van belang om te onderzoeken of de wettelijke saneringsplicht van artikel 55b Wbb uitvoerbaar is. In dat geval blijft een saneringsbevel achterwege.

Artikel 13

Onder het begrip "rechtsbetrekking" wordt blijkens de parlementaire geschiedenis verstaan zakenrechtelijke verhoudingen (zoals het recht van opstal, recht van erfpacht) en verbintenisrechtelijke verhoudingen (zoals huur, pacht, gebruiksrechten) die betrekking hebben op de beschikbaarheid van grond voor de veroorzaker van bodemverontreiniging en voorts rechtsbetrekkingen waarmee de besluitvorming bij de veroorzaker kan of kon worden beïnvloed. Bij dit laatste gaat het om de mate van zeggenschap in de onderneming (bestuurders/grootaandeelhouders) op het moment dat de vervuiling werd veroorzaakt. Daarbij moet de rechtsverhouding relevant zijn (geweest) voor het ontstaan van de bodemverontreiniging. Bij de terbeschikkingstelling van grond is dat een gegeven. Daarnaast is het moment waarop de verontreiniging is ontstaan van belang. Indien de verontreiniging vóór 1 januari 1975 is ontstaan, zal de mogelijkheid van beïnvloeding in het algemeen hebben ontbroken, vanwege de onbekendheid van het probleem. Indien de verontreiniging ná 1 januari 1975 is ontstaan, moet worden bezien of de eigenaar die een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker, kan worden aangesproken. Dat hangt af van omstandigheden, zoals:

  • -

    was de eigenaar op de hoogte van de activiteiten van zijn huurder, erfpachter of anderszins?

  • -

    bood/boden de overeenkomst of de erfpachtvoorwaarden de mogelijkheid om gedurende de rechtsbetrekking in te grijpen in de bedrijfsuitoefening?

  • -

    wanneer is de rechtsbetrekking geëindigd? Hoe later dat in de tijd is gebeurd, hoe alerter de eigenaar bij de beëindiging van de rechtsbetrekking had moeten zijn op de eventueel verontreinigende activiteiten van zijn huurder/erfpachter.

Artikel 14

Betrokken zijn bij bodemverontreiniging is in veel gevallen gelijk te stellen aan het (mede)veroorzaken daarvan. Het onderscheid is met name van belang in gevallen waar een bepaalde rechtspersoon juridisch gezien als “veroorzaker” is aan te merken. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een werknemer van een bedrijf in de uitoefening van zijn functie de bodemverontreiniging heeft veroorzaakt. Die werknemer is niet de veroorzaker, maar als hij heeft deelgenomen aan de vervuilende activiteiten is hij wel betrokken. Indien hij op enig moment de eigendom van het betreffende terrein verkrijgt, is hij als betrokkene aan te spreken. Overigens zal in veel gevallen sprake zijn van wetenschap op het moment van verkrijging (artikel 46, eerste lid onder c Wbb; zie hierna artikel 15). Wanneer een eigenaar of erfpachter alleen op grond van deze bepaling als schuldig eigenaar of erfpachter kan worden aangemerkt (dus niet op grond van de aanwezigheid van een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of wetenschap op het moment van verkrijging) speelt ook de datum van 1 januari 1975 een rol. Is de verontreiniging in zijn geheel voor 1975 ontstaan dan krijgt de veroorzaker geen bevel. In dergelijke situaties is het niet gerechtvaardigd dat de eigenaar of erfpachter op grond van betrokkenheid voor 1975 wel een bevel krijgt.

Artikel 15

Bepalend voor de wetenschap van de verontreiniging is het moment van overdracht die leidt tot de eigendomsverkrijging dan wel het moment van vestiging van het erfpachtrecht. De eigenaar, die op het moment van koop niet wist of kon weten dat het terrein was verontreinigd, maar bij overdracht wél is schuldig. Hetzelfde geldt voor de erfpachter ten tijde van de vestiging van het erfpachtrecht. Een uitzondering geldt voor het geval waarbij uit de omstandigheden van het geval blijkt dat na koop aan overdracht niet meer viel te ontkomen. Bijvoorbeeld omdat de verkoper in rechte met succes medewerking aan het transport heeft kunnen afdwingen. In die gevallen kan worden uitgegaan van de wetenschap op het moment van aankoop. Voorts geldt een uitzondering voor de verkrijger die op een bepaald moment een aanmerkelijk financieel belang heeft gekregen in de onderneming, die eigenaar of erfpachter is van het terrein. In dat geval is de wetenschap ten tijde van de verkrijging van dat belang bepalend. Met betrekking tot de momenten van verkrijging kan worden opgemerkt:

  • 1.

    De keuze van de jaartallen is niet willekeurig geschied. Het jaartal 1975 komt zoals reeds vermeld uit de jurisprudentie met betrekking tot de kostenverhaalsbevoegdheid van de minister en de landelijke notitie inzake afstemming bevel/kostenverhaal. Degene die voor 1 januari 1975 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, heeft daarmee niet onrechtmatig gehandeld jegens de Staat. Het is daarom ook niet redelijk aan te nemen dat wie voor die datum een verontreinigd terrein heeft verkregen, erop bedacht had moeten zijn dat het terrein was verontreinigd. Vanaf 1975 werd overgegaan tot het uitvoeren van bodemonderzoeken.

  • 2.

    Wetenschap kan blijken uit: koper is zelf veroorzaker, verontreiniging staat vermeld in transportakte, veel publiciteit in media, getuigenverklaringen, er is een zeer lage prijs voor het terrein betaald etcetera.

  • 3.

    In 1983 is de Interimwet bodemsanering (IBS) in werking getreden inclusief een regeling van ongerechtvaardigde verrijking.

  • 4.

    Op 1 januari 1987 is de zorgplichtbepaling in de Wbb in werking getreden. Daarnaast is in 1987 voor de bouw van woningen in de sociale huursector als subsidievoorwaarde gesteld dat voorafgaand aan de bouw, bodemonderzoek moest worden verricht. Voor professionele kopers wordt aangenomen dat in ieder geval vanaf die tijd, bij verwerving van een terrein, bodemonderzoek werd verricht.

  • 5.

    In 1990 werd het ontwerp voor inbouw van de saneringsregeling in de Wbb, zoals in januari 1995 in werking is getreden, ingediend.

  • 6.

    Per 1 maart 1993 is het Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT) in werking getreden. Reeds voor die tijd hadden gemeenten al een zogenaamde “actie tankslag” uitgevoerd, waardoor onder meer bekend werd welke risico’s (kunnen) kleven aan ondergrondse (HBO-)tanks.

  • 7.

    In situaties waarin van professionele verkrijgers mag worden verondersteld dat zij bijzondere kennis hebben omtrent de risico’s van de aanwezigheid van asbest in de bodem voor mens en dier, kan vóór 1 juli 1993 wetenschap worden aangenomen. Voor asbest geldt vanaf 1 juli 1993 een totaalverbod op het be- en verwerken dat is vastgelegd in het Asbestverwijderingsbesluit. In 2000 is asbest als niet-genormeerde stof opgenomen in de Circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering. Gezien de actualiteit en publiciteit mogen de gevaren en risico’s van bodem- en asbestverontreiniging vanaf deze momenten algemeen bekend worden geacht. Een uitgevoerd bodemonderzoek moet worden beoordeeld naar de normen van die tijd. Indien uit het destijds verrichte bodemonderzoek werd geconcludeerd dat geen sprake was van bodemverontreiniging, wordt ervan uitgegaan dat de koper "onschuldig" was, voor zover dat onderzoek een naar de normen van die tijd gangbaar onderzoek was. Bij de bepaling van de vraag of sprake is van een professionele koper kunnen de volgende criteria/omstandigheden van belang zijn:

    • -

      gaat het om een koper die een beroep of bedrijf uitoefent;

    • -

      is de koper een particulier of consument;

    • -

      beschikt de koper over een bepaalde mate van deskundigheid, vakkennis of bekendheid met de gebruiken in de branche;

    • -

      houdt de koper zich overwegend bezig met één activiteit. De handelaar in onroerend goed zal bijvoorbeeld sneller als professionele (ver)koper zijn aan te merken dan een particulier of een bedrijf die/dat ten behoeve van bedrijfsuitbreiding incidenteel een stuk grond koopt;

    • -

      ontplooit de koper de activiteit met een bepaalde frequentie en heeft derhalve ervaring daarin;

    • -

      afficheert de koper zich als professionele koper naar buiten;

    • -

      is de koper voorzien van deskundige bijstand. De niet-professionele koper wordt als professioneel beschouwd als hij is voorzien van deskundige bijstand;

    • -

      is de koper een overheidsorgaan. Overheidsorganen zijn naar hun aard als professioneel te beschouwen;

    • -

      Voorts zijn van belang het soort terrein dat is verkregen (weiland, industrieterrein, bouwrijpe grond etc.) en de kennis die de verkoper had van de bodemverontreiniging en de mededelingen die hij daarover heeft gedaan/had moeten doen aan de koper.

De keuze van de jaartallen is niet willekeurig geschied. Het jaartal 1975 komt zoals reeds vermeld uit de jurisprudentie met betrekking tot de kostenverhaalsbevoegdheid van de minister en de landelijke notitie inzake afstemming bevel/kostenverhaal. Degene die voor 1 januari 1975 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, heeft daarmee niet onrechtmatig gehandeld jegens de Staat. Het is daarom ook niet redelijk aan te nemen dat wie voor die datum een verontreinigd terrein heeft verkregen, erop bedacht had moeten zijn dat het terrein was verontreinigd. Vanaf 1975 werd overgegaan tot het uitvoeren van bodemonderzoeken. De eerste gegevens over de bodemgesteldheid werden toen bekend. In 1983 is de Interimwet bodemsanering (IBS) ingevoerd. In 1987 volgde de invoering van de Wbb met de zorgplichtbepaling (artikel 13 Wbb). Tevens is in 1987 voor de bouw van woningen in de sociale huursector als subsidievoorwaarde gesteld dat voorafgaand aan de bouw bodemonderzoek moest worden verricht. Per 1maart 1993 is het Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT) in werking getreden. Reeds voor die tijd hadden gemeenten al een zogenaamde “actie tankslag” uitgevoerd, waardoor onder meer bekend werd welke risico’s (kunnen) kleven aan ondergrondse (HBO-)tanks.

Artikel 18

Artikel 18 ziet op de hantering van het bevel jegens eigenaren of erfpachters die het verontreinigde perceel slechts in gebruik hebben voor bewoning door henzelf. Met het geven van saneringsbevelen aan bewoners moet, blijkens de parlementaire geschiedenis, terughoudend worden omgegaan. Voor het bevel NO, SO, het bevel TBM en bevel beheermaatregelen gelden echter de artikelen zoals deze gelden voor iedere eigenaar of erfpachter. De eigenaar/erfpachter-bewoner kan worden aangemerkt als veroorzaker indien hij een huisbrandolietank heeft die heeft gelekt in de periode dat hij er gebruik van heeft gemaakt of als hij heeft nagelaten de tank, na gebruik, te verwijderen of anderszins op veilige wijze definitief onklaar te maken. In dat geval zijn de artikelen van hoofdstuk 2 op hem van toepassing. Indien de eigenaar/erfpachter-bewoner een huis met een huisbrandolietank heeft gekocht na 1 maart 1993 en blijkt dat deze tank bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, wordt hij als een schuldig eigenaar of erfpachter aangemerkt. Op hem zijn dan de artikelen van in hoofdstuk 3, waaronder het saneringsbevel jegens een schuldig eigenaar of erfpachter, van toepassing. Aan een eigenaar/erfpachter-bewoner die volgens de criteria van artikel 46 eerste lid Wbb kan worden aangemerkt als een schuldig eigenaar of erfpachter en die voorts eigenaar of erfpachter is van een perceel waar de verontreiniging aan kan worden gerelateerd (bronperceel), kan een saneringsbevel gegeven worden op grond van het vierde lid van artikel 18. Het vaststellen van de kenbaarheid van de verontreiniging ten tijde van de eigendomsverkrijging dient te worden bepaald aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval waarbij in principe kan worden aangesloten bij hetgeen is bepaald in artikel 15. Met de formulering van artikel 18, vierde lid wordt aangesloten bij de mogelijkheden die in de parlementaire geschiedenis van de Wbb en de Kamernotitie ongerechtvaardigde verrijking zijn open gehouden om de eigenaar/erfpachter-bewoner aan te spreken voor sanering van een bodemverontreiniging. In tegenstelling tot de landelijke notitie wordt de inzet van het saneringsbevel jegens een eigenaar/erfpachter-bewoner in ‘s-Hertogenbosch niet op voorhand beperkt tot gevallen van bodemverontreiniging veroorzaakt door een (lekkende) huisbrandolietank. De Beleidsregel kostenverhaal, artikel 75 Wet bodembescherming april 2007 spreekt meer algemeen over een aan de woonfunctie gerelateerde verontreiniging, waarmee onder andere ( maar niet uitsluitend) een verontreiniging veroorzaakt door het gebruik van een HBO-tank wordt bedoeld. Ook bij andere soortgelijke, duidelijk perceelsgerelateerde verontreinigingen behoort een saneringsbevel aan de eigenaar /erfpachterbewoner dus tot de mogelijkheden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien het een bodemverontreiniging betreft met asbest. Overeenkomstig hetgeen is opgemerkt in de parlementaire behandeling zal hiermee terughoudend worden omgegaan.

Artikel 18a

Indien voorafgaand aan het NO al vaststaat dat een perceel geen bronperceel is, blijft een bevel NO voor de betreffende eigenaar, erfpachter of gebruiker achterwege indien de verontreiniging alleen het grondwater betreft. Voor een verontreiniging in de vaste bodem van een nietbronperceel blijft de mogelijkheid bestaan om een bevel NO te geven.Onder bronperceel wordt het perceel verstaan waar de bron van verontreiniging zich bevindt of bevond. Dit artikel is primair bedoeld voor rechthebbenden van een perceel die tevens bewoners zijn. Voor percelen die bedrijfsmatig in gebruik zijn, geldt dit artikel in beginsel niet.

Artikel 19

Voor verkrijging onder algemene titel geldt dat de verkrijger treedt in de positie van zijn rechtsvoorganger. De verkrijger neemt derhalve dehoedanigheid van veroorzaker en/of (on)schuldig eigenaar over van zijn rechtsvoorganger. Van verkrijging onder algemene titel is sprake bij juridische fusie (artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), juridische splitsing (artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), boedelmenging (artikel 93 e.v. van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en erfopvolging (Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek). Voor verkrijging door middel van erfopvolging wordt een uitzondering gemaakt in die zin dat de aansprakelijkheid niet groter is dan de omvang van de boedel, tenzij de erfgenaam eigen betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging of anderszins als medeverantwoordelijke voor de verontreiniging kan worden aangemerkt. Ook schuldig eigenaarschap verkregen anders dan door erfopvolging kan een reden zijn om niet bij te dragen in genoemde kosten. De uitzondering heeft te maken met het feit dat verkrijging door erfopvolging geen vrijwillig en zelf gekozen moment betreft. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien jegens de rechtsvoorganger bestuursdwang is toegepast of een dwangsom is opgelegd, de verplichting als een schuld van de rechtsopvolger valt aan te merken. In geval van verkrijging onder algemene titel door erfopvolging is de omvang van de vordering echter niet groter dan de omvang van de nalatenschap, tenzij sprake is van eigen betrokkenheid e.d.