Regeling vervallen per 14-10-2011

Monumenten

Geldend van 23-02-2009 t/m 13-10-2011

Intitulé

Monumenten

Vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2008InhoudsopgaveHoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 2 Het gebruik van het monument Hoofdstuk 2 Rijksmonumenten Artikel 3 Vergunning voor een rijksmonumentHoofdstuk 3 Slot- en overgangsbepalingen Artikel 4 Toezichthouders Artikel 5 InwerkingtredingArtikel 6 Citeertitel  

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    • a.

      monument: zaak van tenminste 50 jaar oud, die van algemeen belang is op basis van de volgende criteria: architectuurhistorische waarde; en/of landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde; en/of cultuurhistorische waarde; en/of zeldzaamheidswaarde.

    • b.

      rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in het ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde monumentenregister;

    • c.

      monumentencommissie:de door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie, die als taak heeft het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over de werking van de gemeentelijke monumentenverordening, over het gemeentelijk monumentenbeleid en de aanwijzing van nieuwe monumenten;

    • d.

      bouwhistorisch onderzoek:onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument;

Artikel 2 Het gebruik van het monument

  • 1 Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met (niet-schadelijk) gebruik van het monument. Het belang van dit gebruik wordt gewogen bij besluitvorming op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Rijksmonumenten

Artikel 3 Vergunning voor een rijksmonument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De commissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 3 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 4 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 5 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 2, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 6 Citeertitel

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als Verordening monumenten

Toelichting 1

Vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2008AlgemeenBij het opstellen van deze Monumentenverordening zijn de ‘Aanwijzingen voor de regelgeving’ van het Ministerie van Justitie en van de VNG publicatie ‘Gemeente en regelgeving’ in aanmerking genomen. De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de Monumentenverordening Aalburg 2008. Twee hoofdpunten zijn in deze Monumentenverordening geregeld, te weten:

  • 1.

    De verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988.

  • 2.

    De recente wijzigingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (UOV).

De uitvoerende taken berusten, inhakend op de onlangs geactualiseerde Gemeentewet, de Monumentenwet 1988, de Woningwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij het dagelijks bestuur: het college van burgemeester en wethouders.Toelichting per artikel

Artikel 1Sub aBij de ouderdomsgrens van 50 jaar is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Onder ‘een zaak’ kan ook worden verstaan: een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is. Sub bHet is nodig om een begripsomschrijving van een ‘rijksmonument’ in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name artikel 11 tot en met 21 Monumentenwet 1988 van toepassing.Sub cIn het gedualiseerde bestel stelt het bevoegde orgaan zelf zijn commissies in. De Monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college van burgemeester en wethouders. Het is dan ook het college van burgemeester en wethouders die deze commissie instelt op grond van artikel 84 van de Gemeentewet. De samenstelling en de werkwijze van de Monumentencommissie dient het college van burgemeester en wethouders zijn nader uitgewerkt in een apart collegebesluit. Op grond van artikel 84 lid 2 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 83 lid 2 van voornoemde wet, mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. De taak van de monumentencommissie strekt zich met name uit over het wijzigingen van zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten, alsmede het adviseren aangaande het aanwijzen van monumenten. Sub dBeoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang met monumenten al dan niet in samenhang met veranderingen en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructies, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken. Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de ontvankelijkheidtoets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang. Artikel 2Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.Artikel 3Lid 1De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten (GS) moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, artikel 16.2). Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van RACM en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Op het definitieve besluit kan nog slechts door een beperkte groep van belanghebbende beroep worden ingesteld (zie de toelichting bij artikel 11).

Overigens blijken provincies in de praktijk hieraan op verschillende wijzen invulling te geven. De voorgenomen beperking adviesplicht van de rijksdienst zal ingaande 2009 op bovenstaande van invloed zijn. Daarom wordt de verplichte advisering in het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning ‘los gelaten. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie, sloop en herbestemming van een rijksmonument zal de adviesplicht van toepassing blijven. Ter compensatie van het wegvallen van het advies van de rijksdienst zullen alle gemeenten ingaande 2009 een monumentencommissie moeten hebben aangesteld, die onafhankelijk eb deskundig is. Het overgangsartikel 64 in de monumentenwet, waarin de rijksdienst bij afwezigheid van een monumentencommissie in diens advisering trad, wordt ingetrokken. Indien het monument buiten de bebouwde kom ligt , is het college van B&W verplicht om een afschrift van de aanvraag aan GS te zenden. GS kunnen de adviesbevoegdheid vervolgens naar eigen inzicht invullen en al dan niet tot advisering overgaan, waarvoor men twee manden de tijd heeft. Het is gewenst dat GS reeds op voorhand kenbaar maakt in welke gevallen zij niet adviseren, zodat de beoogde tijdwinst ook daadwerkelijk kan worden gehaald.Leden 2 en 3De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat het college van B&W een besluit vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie die adviseert bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie wordt geacht te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn. De wet regelt uitsluitend dat een commissie op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld. Als in de samenstelling en de deskundigheid van de commissie in voldoende mate wordt voorzien is aan dit wettelijk criterium voldaan. Artikel 4In hoofdstuk 5 van de Awb is in afdeling 5.2 een aparte regeling opgenomen over het toezicht op de naleving. De bevoegdheden die de toezichthouders hebben in het kader van de uitoefening van hun taken (inzage van gegevens en bescheiden, vorderen van inlichtingen, betreden van plaatsen anders dan woningen) zijn in die afdeling opgenomen. Het ligt voor de hand dat de handhaving van de verordening in hoofdzaak op publiekrechtelijke wijze (bestuursdwang, dwangsom) plaatsvindt en de strafrechtelijke vervolging als ultimum remedium geldt.Artikel 5Dit artikel spreekt voor zich.Artikel 6Dit artikel noemt de naam van de verordening.