Verordening betaald ouderschapsverlof van de gemeente Aalsmeer

Geldend van 01-08-1993 t/m heden

Intitulé

Verordening betaald ouderschapsverlof van de gemeente Aalsmeer

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 oktober 1991, nr. 201;

besluit:

vast te stellen de volgende "Verordening betaald ouderschapsverlof van de gemeente Aalsmeer".

Artikel 1.

  • 1.

    Belanghebbende is de medewerker die tenminste een jaar bij de gemeente Aalsmeer in dienst is voor tenminste gemiddeld 16 uur per week en die een aanstelling heeft krachtens het Algemeen Ambtenarenreglement.

  • 2.

    Op de medewerker die tenminste een jaar bij de gemeente Aalsmeer in dienst is voor tenminste gemiddeld 16 uur per week en met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten krachtens de Arbeidsovereenkomstenverordening dan wel krachtens de Arbeidsovereenkomstenverordening voor personeel met een zodanige arbeidstijd dat het geen deelnemer kan zijn aan een I.Z.A.-regeling, is deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.

  • 1.

    De belanghebbende die als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk de belanghebbende die blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als een kind, en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof met gedeeltelijk behoud van bezoldiging.

  • 2.

    Het recht op verlof bestaat voor kinderen die zijn geboren op of na 1 januari 1989. Geen recht op verlof bestaat over tijdvakken gelegen na de datum waarop het kind als leerling kan worden toegelaten tot de basisschool .

  • 3.

    Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor een kind aanspraak op ouder schaapsverlof.

Artikel 3.

  • 1.

    Het ouderschapsverlof bedraagt een aaneengesloten periode van tenminste een en ten hoogste zes maanden over ten hoogste de helft van de voor belangheb bende geldende gemiddelde arbeidsduur per week met een minimum van acht uur.

  • 2.

    Indien het dienstbelang niet toelaat dat het ouderschapsverlof wordt verleend op de wijze zoals in lid 1 omschreven, wordt na overleg met de belanghebbende een afwijkende regeling getroffen. Deze regeling leidt niet tot een vermindering van het aantal uren ouderschapsverlof, waarop de belanghebbende conform lid 1 aanspraak maakt. Het verlof dient in zijn geheel te zijn genoten binnen een jaar na door belanghebbende gewenste aanvangsdatum.

  • 3.

    De belanghebbende meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen tenminste drie maande voor de door hem gewenste ingangsdatum door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 4.

  • 1.

    Gedurende het ouderschapsverlof heeft de belanghebbende die wordt bezoldigd volgens schaal 4 of hoger van de Bezoldigingsverordening, recht op doorbetaling van 75 procent van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.

  • 2.

    Voor de belanghebbende die wordt bezoldigd volgens de schalen 1, 2 of 3 van de Bezoldigingsverordening, geldt een recht op doorbetaling zoals vermeld in lid 1, van respectievelijk 90, 85 of 80 procent van de bezoldiging. Er komt als gevolg van de toekenning van het ouderschapsverlof geen verandering in:

    • -

      de omvang van de bijdrage die belanghebbende aan het Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren verschuldigd is;

    • -

      het inhoudingpercentage krachtens de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982;

    • -

      het pensioenbijdragenverhaal dat belanghebbende verschuldigd is.

  • 3.

    Gedurende het ouderschapsverlof vindt de opbouw van de vakantietoelage plaats op basis van de bezoldiging die belanghebbende conform lid 1 of 2 geniet. In de situatie als bedoeld in artikel 5, lid 3, laatste volzin vindt de opbouw van de vakantietoelage plaats op basis van de ongekorte bezoldiging.

Artikel 5.

  • 1.

    Over de periode waarvoor het ouderschapsverlof geldt wordt op de door belanghebbende op te bouwen aanspraken op verlof en arbeidsduurverkorting een korting toegepast, die evenredig is aan de omvang en de duur van het verlof.

  • 2.

    Indien de belanghebbende gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen, vindt geen opschorting van dit verlof plaats.

  • 3.

    Indien belanghebbende gedurende de periode van het ouderschapsverlof ziek wordt, blijft gedurende de eerste tien aaneengesloten werkdagen de voor hem tijdens het ouderschapsverlof geldende bezoldiging ongewijzigd. Indien de ziekteperiode langer duur dan tien werkdagen, wordt met ingang van de elfde dag de korting die plaatsvindt op grond van artikel 4 beëindigd.

Artikel 6.

  • 1.

    Indien aan de belanghebbende binnen zes maanden nadat hij ouderschapsverlof op grond van deze verordening heeft genoten, ontslag wordt verleend op grond van artikel H 4, lid 1 of artikel G 2, lid 1 onder j van het Algemeen Ambtenarenreglement, is hij verplicht de bezoldiging die hij op grond van artikel 4, lid 1 of 2 heeft genoten, terug te betalen.

  • 2.

    Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel H 4, lid 1 het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij een andere gemeente, en evenmin indien de belanghebbende aanspraak heeft op een uitkering op grond van artikel 1, lid 2, van de Uitkeringsverordening.

  • 3.

    Indien de belanghebbende binnen drie maanden nadat hij ouderschapsverlof op grond van deze verordening heeft genoten, op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, dient hij de bezoldiging die hij op grond van artikel 4, lid 1 of 2 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

  • 4.

    De belanghebbende die van het ouderschapsverlof gebruik maakt dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in lid 1 en 3 bepaalde.

Artikel 7.

  • 1.

    Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid voorziet, kunnen burgemeester en wethouders een bijzondere regeling treffen.

Artikel 8.

  • 1.

    Op de belanghebbende die op 30 juni 1991 ouderschapsverlof geniet op grond van de Verordening betreffende een experimentele regeling over de aanspraak op ouderschapsverlof, blijft die verordening van toepassing. De in artikel 4, lid 2 van die verordening bedoelde compensatie waarop belanghebbende op de in artikel 9 genoemde datum nog aanspraak heeft, wordt in zijn geheel in een keer betaald.

  • 2.

    Op de belanghebbende aan wie ouderschapsverlof wordt toegekend, dat aanvangt in de periode gelegen na 30 juni 1991 maar voor de in artikel 9 genoemde ingangsdatum van de Verordening betaald ouderschapsverlof, is de Verordening betreffende een experimentele regeling over de aanspraak op ouderschapsverlof van toepassing tot genoemde ingangsdatum. Toegekend verlof dat op die ingangsdatum nog niet is verleend, wordt verleend overeenkomstig de Verordening betaald ouderschapsverlof.

Artikel 9.

Deze verordening gaat in op 1 november 1991 en kan worden aangehaald als de "Verordening betaald ouderschapsverlof van de gemeente Aalsmeer" .

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aalsmeer op 17 oktober 1991.
DE RAAD VOORNOEMD,  ,voorzitter.  ,secretaris.