Regeling vervallen per 30-07-2021

Beleidsregels planologische afwijkingen (Kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015

Geldend van 30-06-2015 t/m 29-07-2021

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingen (Kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015

De burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer;

gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.12) en het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, artikel 4);

gezien het advies van 20 januari 2015 met kenmerk Z-2014/067762 en D-2014/322758;

overwegende dat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid is opgenomen om middels algemene maatregel van bestuur planologisch af te wijken van het bestemmingsplan;

besluiten vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels planologische afwijkingen (Kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015

Hoofdstuk 1. Beleidsregels planologische afwijkingen (kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015

Paragraaf 1.1. Inleiding en doelstelling

Waarom deze notitie?

Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) in werkinggetreden. In de Wabo is in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ de mogelijkheid opgenomen om middels algemene maatregel van bestuur planologisch af te wijken van het bestemmingsplan. In bijlage II van de Bor is in artikel 4 aangegeven voor welke gebruiksactiviteiten of bouwwerken die strijdig zijn met het bestemmingsplan, vergunning kan worden verleend. Voor bouwwerken in het gebied buiten de bebouwde kom is in dit artikel opgenomen in welke gevallen vergunning verleend kan worden. Voor gebieden binnen de bebouwde kom zijn de criteria om vergunning te verlenen erg ruim opgesteld waardoor het wenselijk is voor de gemeente Aalsmeer een beleidskader vast te stellen.

Op 1 november 2014 is het Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht in werking getreden. Met dit besluit worden onder andere de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen verruimd. Dat geldt in het bijzonder voor bijbehorende gebouwen op het achtererfgebied. Daarbij worden de mogelijkheden om mantelzorgwoningen te bouwen vereenvoudigd en de mogelijkheden om het hoofdgebouw uit te breiden vergroot.

Welke artikelen zijn van belang?

Artikel 2.1 en artikel 2.12 van de Wabo zijn van belang bij de beoordeling of voor een bouwwerk een omgevingsvergunning kan worden verleend. In bijlage II van de Bor staan aanwijzing van categorieën gevallen waarin:

  • -

    voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist;

  • -

    voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo kan worden verleend.

In het Bor staan onder andere de volgende bepalingen:

  • -

    artikel 2: de categorieën van gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist ook al is er strijd met het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan én waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist;

  • -

    artikel 3: de categorieën gevallen waarin enkel voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist (voor andere activiteiten is dan mogelijk wel een vergunning vereist);

  • -

    artikel 4: de categorieën van gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º, van de Wabo kan worden verleend. Deze bouwwerken en/of gebruiksactiviteiten zijn strijdig met het bestemmingsplan maar met omgevingsvergunning mogelijk.

Medewerking verlenen aan een afwijking van de planregels is een bevoegdheid en geen plicht. Bij afwijking van de planregels moet deugdelijk worden gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend. Dit beleid voorziet in criteria waarbinnen medewerking aan een afwijking van de planregels kan worden verleend. Daarbij is steeds gemotiveerd aangegeven hoe tot deze criteria is gekomen en welke belangen daarbij zijn afgewogen.

Gekozen is voor beleidsregels voor veel voorkomende bouwactiviteiten in Aalsmeer, waarbij de behoefte aan vaste criteria in beleidsregels het grootst is. Bij bouwactiviteiten waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld, wordt per specifieke of individuele situatie beoordeeld of alsnog medewerking kan worden verleend.

Doelstelling van dit beleid

De doelstelling van deze notitie is een helder en consistent beleid te hebben vooromgevingsvergunningen voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan 2.1, lid 1, sub c van de Wabo ex artikel 2.12 Wabo juncto artikel 4 van bijlage II van het Bor. Uniformering van de regeling komt ten goede aan een effectieve en efficiënte afdoening van aanvragen, c.q. toezicht en handhaving. Dit beleidskader geeft aan in welke gevallen wij een omgevingsvergunning voor deze activiteit willen verlenen. Indien zich een geval voordoet die niet is opgenomen in dit beleidskader maar wel is opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Bor, zal aparte afweging plaatsvinden.

Paragraaf 1.2. Motieven en doelen

Ten aanzien van een transparante en efficiënte dienstverlening worden met de beleidsregels drie doelen bereikt:

  • 1.

    vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van bouw- en gebruiksactiviteiten in relatie tot de planregels;

  • 2.

    buren en andere belanghebbenden weten ook vooraf welke ontwikkelingen zij wel en niet kunnen verwachten in de directe nabijheid van hun woning, bedrijf of perceel;

  • 3.

    de procedure om tot een besluit te komen op een eventuele aanvraag omgevingsvergunning wordt bespoedigd.

Daarnaast biedt in juridische zin het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor zowel het bestuursorgaan, als voor burgers en bedrijven:

  • rechtszekerheid; de beleidsregel informeert burgers en bedrijven wanneer het be-stuursorgaan wel en wanneer het niet gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht -Awb-);

  • motivering; het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede invulling geeft aan het motiveringsbeginsel (artikel 4:82 van de Awb);

  • flexibiliteit; de beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de verordening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening;

  • afwijkingsmogelijkheid; in artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden, gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden, als de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijk regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken als de beoordelingsprocedure van een vergunningaanvraag al is gestart (bijvoorbeeld als gevolg van zienswijzen die worden ingediend). In het algemeen valt niet aan te geven wanneer sprake is van een onevenredig nadeel. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld.

Paragraaf 1.3. Beleidsregels in relatie tot planregels

In bestemmingsplannen worden bouw- en gebruiksvoorschriften beschreven voor het grondgebied van de gemeente Aalsmeer. Door de invoering van de Wabo en de verruiming van het Bor zijn er meer mogelijkheden gekomen om vergunningvrij te bouwen. Deze vergunningvrije bouwmogelijkheden komen bovenop de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan al biedt.

Vergunningvrije bouwactiviteiten zijn in twee categorieën in te delen, te weten:

  • 1.

    bouwactiviteiten die volledig vergunningvrij zijn en in beginsel ook niet aan de planregels hoeven te voldoen (artikel 2 van bijlage II van het Bor) en;

  • 2.

    bouwactiviteiten die vergunningvrij zijn, maar die wel aan de planregels moeten vol-doen (artikel 3 van bijlage II van het Bor).

De bouwactiviteiten in de tweede categorie moeten dus voldoen aan de bebouwingsnormen en gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Als het gebruik van een bouwwerk strijdig is met het bestemmingsplan en/ of de bebouwingsnormen van het bestemmingsplan worden overschreden, is voor deze categorie een omgevingsvergunning vereist voor een planologische afwijking. In deze beleidsnota wordt omschreven in welke specifieke situaties meer wordt toegestaan dan de huidige bestemmingplannen toelaten. In alle andere situaties zijn de planregels leidend en wordt in beginsel niet afgeweken van het bestemmingsplan.

Paragraaf 1.4. Leeswijzer

In de paragrafen hiervoor is de doelstelling van voorliggend beleid en het wettelijk kader opgenomen. In hoofdstuk 2 worden de begrippen, het algemene afwegingskader en de wijze van meten uitgelegd. In hoofdstuk 3 wordt per genoemd onderwerp uit artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht het beleid van de gemeente Aalsmeer uiteengezet. In hoofdstuk 4 worden de gevallen genoemd waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld. In hoofdstuk 5 worden tot slot de uitzonderingen genoemd.

Hoofdstuk 2.

Paragraaf 2.1. Begrippen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

achtererfgebied: Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

afbeelding binnen de regeling

activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo;

antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

bebouwingsgebied: achtererfgebied almede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

afbeelding binnen de regeling

beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet;

beschermd gemeentelijk monument: beschermd monument als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening 2010;

beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening 2010;

bestemmingsplan: een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet;

bevoegd gezag: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, burgemeester en wethouders;

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:: Onafhankelijke door de raad aangestelde advies-commissie die het college adviseert over alle zaken die betrekking hebben op de ruimtelijke kwaliteit;

daknok: hoogste punt van een schuin dak;

dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

rooilijn: de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen van een bouwwerk aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

woonark: zoals bedoeld in de Woonarkenverordening Aalsmeer.

Paragraaf 2.2. Algemene afwegingscriteria

Bij alle verzoeken om afwijking vindt een afweging plaats op milieuhygiënisch, functioneel en ruimtelijk gebied. Daarbij gelden de hierna volgende algemene zaken.

Algemeen

  • het aantal woningen moet gelijk blijven (In Artikel 5, eerste lid bijlage II van Bor is algemeen bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk moet blijven.);

Milieuaspecten

  • Milieuaspecten (in het bijzonder de Wet geluidhinder) moeten bij de beslissing over het al dan niet verlenen van afwijking worden betrokken. Dit om te voorkomen dat er door de afwijking strijdigheid met de milieu wet- en regelgeving ontstaat of dat uit milieu-oogpunt onaanvaardbare situaties ontstaan.

Functionele aspecten

  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit is voornamelijk bedoeld om excessen uit te sluiten.

  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de verkeers- en sociale veiligheid.

  • Voor wat betreft het parkeren wordt aansluiting gezocht bij de normen van CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).

Ruimtelijke belevingswaarde

  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het straat- en bebouwingsbeleid.

  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de beleving van groen en water.

  • Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouwvorm en/of beleving van beeldbepalende panden. Dit zal in de praktijk grotendeels door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden beoordeeld.

  • Er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij eerder verleende voorbeeldplannen.

Gemeentelijke beschermde dorpsgezichten

  • De kruimelgevallenregeling geldt niet voor gemeentelijke beschermde dorpsgezichten en gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten, deze dienen per geval te worden bekeken.

Paragraaf 2.3. Wijze van meten

Hieronder de tekst uit het Bor, die mede van toepassing is op deze beleidsregels:

Tenzij anders in het Bor is bepaald, worden de waarden die in bijlage II van het Bor in m of m² zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • a.

    afstanden loodrecht,

  • b.

    hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en

  • c.

    maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5m buiten beschouwing blijven.

Bij de toepassing van de onder b genoemde meetwijze wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Hoofdstuk 3. Beleidsregels kruimelgevallen

In de volgende paragrafen worden beleidsregels beschreven en gemotiveerd ten aanzien van enkele kruimelgevallen (kleine afwijkingen van planregels). Hoofdstukken III, IV en V van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht liggen aan deze beleidsregels ten grondslag.

Paragraaf 3.1. Krachtens artikel 4.1. van bijlage II van de Bor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom

Voorerfgebied

Beleidsregels

Een bouwwerk in een voorerfgebied met een diepte van 2,50 m of kleiner ten opzichte van devoorgevelrooilijn moet voldoen aan de volgende criteria:

  • -

    het bij de woning behorende achtererfgebied is niet bereikbaar vanaf een openbaar toegankelijk gebied;

  • -

    niet toegestaan bij woonwagen of woonark;

  • -

    er zijn geen andere bouwwerken voor bergingsmogelijkheden op het perceel bij de woning aanwezig die bereikbaar zijn vanaf een openbaar toegankelijk gebied;

  • -

    de gezamenlijke oppervlakte van alle aanwezige bouwwerken bedraagt niet meer dan 50% van het totale voorerfgebied;

  • -

    de oppervlakte van het bouwwerk mag niet meer dan 4 m² bedragen;

  • -

    de hoogte van de berging mag niet meer dan 1,50 m2 bedragen;

  • -

    de langste zijde van het bouwwerk is haaks op de voorgevel van de woning gebouwd;

  • -

    het materiaalgebruik is deugdelijk, eenvoudig en ingetogen vormgegeven, zodat het bouwwerk de kwaliteit van het straatbeeld niet in ernstige mate aantast;

  • -

    afstand tot de erfgrens tot het openbaar toegankelijk gebied (zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van Bijlage II van het Bor) dient minimaal 0,5 meter te zijn.

Een bouwwerk in een voorerfgebied met een grotere diepte dan 2,50 m ten opzichte van de voorgevelrooilijn moet voldoen aan de volgende criteria:

  • -

    het bij de woning behorende achtererfgebied is niet bereikbaar3 vanaf een openbaar toegankelijk gebied;

  • -

    niet toegestaan bij woonwagen of woonark;

  • -

    er zijn geen andere bouwwerken voor bergingsmogelijkheden op het perceel bij de woning aanwezig die bereikbaar zijn vanaf een openbaar toegankelijk gebied;

  • -

    de gezamenlijke oppervlakte van alle aanwezige bouwwerken bedraagt niet meer dan 50% van het totale voorerfgebied;

  • -

    de oppervlakte van het bouwwerk mag niet meer dan 4 m² bedragen;

  • -

    de hoogte van de berging mag niet meer dan 2,00 m bedragen;

  • -

    de langste zijde van het bouwwerk is haaks op de voorgevel van de woning gebouwd;

  • -

    het materiaalgebruik is deugdelijk, eenvoudig en ingetogen vormgegeven, zodat het bouwwerk de kwaliteit van het straatbeeld niet in ernstige mate aantast;

  • -

    afstand tot de erfgrens tot het openbaar toegankelijk gebied (zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van Bijlage II van het Bor) dient minimaal 0,5 meter te zijn.

Motivatie

De criteria zijn opgesteld voor woningen die geen achterom hebben en ook geen direct van buitenaf bereikbare bergingsmogelijkheden zoals een garage. In die situatie moet een bewoner met bijvoorbeeld een fiets of container door een woning heen om bij een berging te kunnen komen. De wens om toch een bergingsmogelijkheid te hebben is in die gevallen hoog. De enige mogelijkheid, die in deze situaties overblijft, is een bergingsmogelijkheid in de voortuin. Met deze beleidsregels wordt in die behoefte voorzien. Om het straatbeeld in stedenbouwkundige en esthetische zin zoveel mogelijk te handhaven is gekozen voor een tweedeling in de diepte van het voorerfgebied. In kleinere voorerfgebieden is de impact van dergelijke bouwwerken groter, dan in grotere voorerfgebieden. Om die reden is opgenomen dat de hoogte van een bouwwerk bij kleinere voorerfgebieden niet meer mag bedragen dan 1,50 meter. Bij grotere voorerfgebieden is de maximale hoogte 2,00 meter. Ook het criterium dat de langste zijde van een bouwwerk in het voorerfgebied haaks op de voorgevel van de woning moet zijn gebouwd, is gericht op een maximaal behoud van het gevel- en straatbeeld.

Aanbouwen aan de achterzijde van een woning aan de tweede bouwlaag.

Beleidsregels

Het uitbreiden van een woning aan de achterzijde, op de eerste verdieping moet voldoen aan de volgende criteria:

  • -

    de bestaande woning in zijn huidige toestand niet dieper is dan 8 meter;

  • -

    de totale bouwdiepte op de eerste verdieping mag niet meer bedragen dan 15 meter, met dien verstande dat de uitbreiding op de 1e verdieping nooit dieper mag zijn dan de bouwdiepte van de begane grondverdieping. De 1e verdieping mag niet verder uitsteken dan de begane grond.

  • -

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de tweede verdie-pingsvloer van de woning;

  • -

    de uitbreiding mag geen onevenredige overlast veroorzaken door schaduwwerking op het openbare gebied en terreinen van derden;

  • -

    indien binnen een bouwblok nog geen uitbreiding is gerealiseerd, dient de eerste uitbreiding als voorbeeldplan;

  • -

    materiaal, kleur en detaillering afgestemd zijn op het hoofdgebouw.

Motivatie

Verzoeken om een woning aan de achterzijde, op de eerste verdieping, te mogen uitbreiden komen regelmatig voor. Het vergroten van de eerste verdieping draagt bij aan het vergroten van het leefcomfort van de woning. Het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping is met name gewenst bij ondiepe woningen bestaande uit een bouwlaag met een kap. Het uitbreiden van de eerste verdieping is aan de achterzijde van de woning niet van invloed op de belevingswaarde van de openbare ruimte. Er bestaan dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren hieraan medewerking te verlenen, mist voldaan wordt aan bovenstaande criteria en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een positief advies heeft uitgebracht.

Erkers aan de voorgevel

Beleidsregels

Het uitbreiden van een woning aan de voorzijde door middel van een erker op de begane grond moet voldoen aan de volgende criteria:

  • -

    de maximum diepte van de erker 1 meter bedraagt;

  • -

    de maximum breedte van de erker 3/5 deel van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt;

  • -

    de bouwhoogte van de erker niet hoger is dan 0,25 meter boven de vloer van eerste verdieping van de woning;

  • -

    de erker bedoeld is om de woonkamer of de keuken te vergroten;

  • -

    de erker moet voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Motivatie

In een aantal bestemmingsplannen is de bouw van een erker aan de straatzijde niet zondermeer toegestaan. Een erker wordt gebouwd ter vergroting van de woonkamer of de keuken. Tegen het verlenen van medewerking aan een dergelijk verzoek bestaan in de meeste situaties geen stedenbouwkundige bezwaren, mits voldaan wordt aan bovengenoemde criteria. Om het straatbeeld in stedenbouwkundige en esthetische zin zoveel mogelijk te handhaven dient uitgegaan te worden van identieke erkers binnen een zelfde bouwblok. Indien binnen het zelfde bouwblok al eerder een erker is gebouwd dient deze erker als voorbeeldplan te worden beschouwd.

Paragraaf 3.2. Krachtens artikel 4.2. van bijlage II van de Bor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m. en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Paragraaf 3.3. Krachtens artikel 4.3. van bijlage II van de Bor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m. en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2

Steigers bij een woning

Beleidsregels

Een steiger bij woningen is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • -

    er mag per perceel maximaal 1 steiger worden gebouwd;

  • -

    de diepte van de steiger mag maximaal 15 meter bedragen, de breedte maximaal 1 meter;

  • -

    de steiger mag (haaks hierop) worden voorzien van een vlonder/steiger met een lengte van maximaal 15 meter en een breedte van maximaal 1 meter;

  • -

    de vrije vaarbreedte van minimaal 4,5 meter gewaarborgd is.

Motivatie

Voor de riante woonbebouwing langs de Herenweg, Kudelstaarteweg en de Stommeerweg, grenzend aan de Westeinderplassen, zijn ruimere bebouwingsmogelijkheden opgenomen voor het bouwen van een steiger. Wel is het hierbij van belang dat op basis van het “Masterplan Herenweg” een belangrijk deel van het perceel door ecologische oevers wordt begrensd, en de visuele relatie met de plas niet wordt verstoord. Het aanmeren van bootjes zal dan ook hoofdzakelijk aan de achterzijde van het perceel plaatsvinden.

Erf- en perceelafscheidingen

Beleidsregels

Erf- en perceelsafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied of een achtererfgebied, dat grenst aan een openbaar toegankelijk gebied, zijn onder de volgende voorwaarden toegestaan;

Criteria ten aanzien van erf- en perceelsafscheidingen in het voorerfgebied;

  • -

    het voorerfgebied moet minimaal 2,50 m diep zijn t.o.v. de voorgevelrooilijn van de woning;

  • -

    de afscheiding in het voorerfgebied moet bestaan uit een transparant rasterwerk, dat minimaal 90% open van structuur is en zich leent voor begroeiing;

  • -

    de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 m bedragen.

Criteria ten aanzien van erf- en perceelsafscheidingen in de achtertuin, dat naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd:

  • -

    de hoogte van de afscheiding in een achtererfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 meter bedragen;

  • -

    een afscheiding dient in deugdelijk materiaal en constructie te worden uitgevoerd, dit ter beoordeling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit;

  • -

    mits de verkeersveiligheid niet in het geding, dit wordt beoordeel door de verkeerskundige.

Criteria ten aanzien van penanten en toegangspoorten:

  • -

    de bouwhoogte van gemetselde penanten in een voor- of achtererfgebied mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;

  • -

    een toegangspoort, die onderdeel uitmaakt van de totale erf- of perceelsafscheiding of die geplaatst wordt tussen groenvoorzieningen, mag niet breder zijn dan 4,00 meter en niet hoger dan 2,00 meter ten opzichte van het aansluitende terrein;

  • -

    alleen toegestaan bij vrijstaande woningen.

Motivatie

Bij woningen mag in beginsel nooit een hogere erf- of perceelsafscheiding worden gebouwd dan 1 meter, als deze in een voorerfgebied of een achtererfgebied, dat naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, wordt gebouwd. Er is echter veel behoefte aan hogere afscheidingen in deze gebieden bij met name grotere percelen. Ook het politiekeurmerk veilig wonen wordt al geruime tijd toegepast bij voornamelijk nieuwe woonwijken. De eisen die daaruit volgen stroken vaak niet met de vergunningvrije bouwvoorschriften. Om die reden is ook in dit gebied aansluiting gezocht bij wat feitelijk al toegepast wordt.

Bij luxe vrijstaande woonbebouwing is het, met name uit veiligheidsoverwegingen, gewenst de toegang van het perceel aan de straatzijde af te kunnen sluiten. Hiervoor is het noodzakelijk een afsluitbare toegangspoort te realiseren. Bovendien kan het ook om esthetische redenen gewenst zijn een dergelijke voorziening te realiseren als ondersteuning van het riante woonconcept.

Dakterrassen

Beleidsregels

Dakterrassen dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • -

    een dakterras op een vrijstaand bijgebouw is niet toegestaan;

  • -

    een dakterras is gesitueerd op een aan- of uitbouw;

  • -

    een dakterras is bereikbaar via een deur op de 1e of 2e verdieping van een woning;

  • -

    een dakterras dient te worden omsloten door een hekwerk. De minimale hoogte van dit hekwerk is conform hetgeen hierover is gesteld in afdeling 2.3 Bouwbesluit. Het hekwerk dient binnen de dakrand geplaatst te worden;

  • -

    als een dakterras minder dan 2 meter uit de erfgrens is gelegen en uitzicht geeft op het naburige erf, is schriftelijk toestemming noodzakelijk van de bewoners, c.q. ge-bruikers van dit erf (zonder toestemming is ingevolge artikel 50, boek 5 van het Burgerlijk wetboek een dakterras dat uitzicht geeft op het naburige erf niet geoorloofd);

  • -

    een dakterras aan de voorzijde van een woning wordt afzonderlijk beoordeeld.

Motivatie

Dakterrassen zijn in beginsel niet toegestaan op aan- en uitbouwen aan woningen, woongebouwen of andere hoofdgebouwen, omdat deze kunnen leiden tot een ernstige inbreuk op de privacy van omwonenden. Dakterrassen op aan- en uitbouwen, bij (rij)woningen met een vlakke tuin op begane grondniveau, liggen altijd op het niveau van de eerste verdieping. Hierdoor wordt de inkijk op naburige percelen ongewenst bevorderd. Er zijn evenwel situaties waarbij de inbreuk op de privacy veel minder het geval is en er geen stedenbouwkundige bezwaren zijn om hieraan medewerking te verlenen.

Paragraaf 3.4. Krachtens artikel 4.4. van bijlage II van de Bor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Dakkapel op het voordakvlak en zijdakvlak grenzend aan openbaar toegankelijk gebied

Beleidsregels

Een dakkapel op het voordakvlak en zijdakvlak grenzend aan openbaar toegankelijk gebied is toegestaan onder de volgende criteria:

Maat en plaats

  • -

    de hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 meter;

  • -

    de hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,75 meter mits er geen andere dakkapellen op het gehele dakvlak aanwezig zijn die lager zijn dan 1,75 meter, daarnaast dient er een positief advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aanwezig te zijn;

  • -

    onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;

  • -

    bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;

  • -

    zijkanten meer dan 1 meter van de zijkanten van het dakvlak;

  • -

    niet meer dan één dakkapel per dakvlak, met uitzondering van vrijstaande woningen;

  • -

    bij meerdere dakkapellen op een doorgaand dak: regelmatig geordend op een horizontale lijn;

  • -

    de breedte van de dakkapel(len) totaal niet meer bedraagt dan 50% van de dakbreedte.

Vorm

  • -

    Voorzien van een plat dak, of bij een dakhelling groter dan 60 graden desgewenst een aangekapte dakkapel.

Detaillering, materiaal en kleurgebruik

  • -

    Materiaal, kleur en detaillering afgestemd op het hoofdgebouw.

Motivering

Het komt nog wel eens voor dat er geen bebouwingsvoorschriften zijn opgenomen voor dakkapellen in een bestemmingsplan. Daardoor is er vaak sprake van strijd met de maximaal toelaatbare goothoogte. Daarom worden de regels uit de welstandsnota gevolgd. Hierbij is een dakkapel van maximaal 1,5 meter toegestaan.

Vanaf 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Mor) in werking getreden. Hierdoor is de vergunningvrije regel voor het bouwen van een dakkapel aan de achterzijde verruimd. Hierbij is het mogelijk om aan de achterzijde een dakkapel van 1,75 hoog te bouwen. Voorheen was dit 1,5 meter.

Om bij deze verruiming aansluiting te vinden is het mogelijk om in bepaalde gevallen een dakkapel aan de voorzijde te plaatsen van 1,75 hoog.

Dakopbouwen

Van een dakopbouw is sprake indien:

  • -

    de goothoogte wordt verhoogd:

    afbeelding binnen de regeling

  • -

    de bouwhoogte wordt verhoogd:

    afbeelding binnen de regeling

Beleidsregels

  • -

    Indien er al een voorbeeldplan aanwezig is in dezelfde straat en er is sprake van een gelijke situatie dan wordt medewerking verleend aan een afwijking indien het bouwplan gelijk is aan het voorbeeldplan. Voor overige gevallen wordt per geval beoordeeld.

  • -

    De beleidsregels gelden alleen voor woningen, voor overige gebouwen wordt de situatie per geval beoordeeld.

Motivatie

Aan de uitbreiding van gebouwen met een extra bouwlaag wordt alleen meegewerkt als het bestaande bouwblok daar aanleiding toe geeft. Zo zijn er plekken waar de bestaande bebouwing 2 lagen zonder kap is en sinds langere tijd woningen worden uitgebreid met een kap of terugliggende dakopbouw.

Paragraaf 3.5. Krachtens artikel 4.5.van bijlage II van de Bor een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Paragraaf 3.6. Krachtens artikel 4.6. van bijlage II van de Bor een installatie bij een glas-tuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Paragraaf 3.7. Krachtens artikel 4.7. van bijlage II van de Bor een installatie bij een agra-risch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Paragraaf 3.8. Krachtens artikel 4.8. van bijlage II van de Bor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Paragraaf 3.9. Krachtens artikel 4.9. van bijlage II van de Bor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers

Bed & Breakfast

Het vestigen van een Bed & Breakfast is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • -

    alleen mogelijk in woonlinten;

  • -

    er is sprake van een Bed & Breakfast accommodatie (hierna B&B) indien er overnachtingsmogelijkheden worden geboden aan maximaal vier gasten verspreid over maximaal twee kamers voor de duur van maximaal zeven aaneengesloten overnachtingen. Op een kamer mogen maximaal twee slaapplaatsen aanwezig zijn;

  • -

    er moet sprake zijn van een hoofdbestemming “Wonen” of “Jachthaven”;

  • -

    de kamers maken deel uit van het hoofdgebouw;

  • -

    maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag ingericht worden voor de voorziening;

  • -

    de exploitant van een B&B accommodatie moet zelf op het betreffende perceel zijn of haar hoofdverblijf hebben;

  • -

    een B&B komt niet in aanmerking voor een drank- of horecavergunning;

  • -

    het uiterlijk van de betreffende woning mag niet worden aangetast. Reclame mag een oppervlakte van maximaal 0,5 m² bedragen en is onverlicht (of beperkt aangelicht);

  • -

    er dient in voldoende mate in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien op eigen terrein. De parkeernorm, op eigen terrein, is 1 parkeerplaats per gastenkamer;

  • -

    er dient een nachtregister te worden bijgehouden;

  • -

    uitsluitend bedoeld voor recreatieve doeleinden.

Motivatie

De Bed & Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid. De gemeente Aalsmeer krijgt dan ook steeds vaker het verzoek voor het starten van een Bed & Breakfast activiteit. Het beleid van de gemeente is onder meer gericht op het verbeteren van de positionering van de gemeente als een aantrekkelijke bestemming voor de (water-)recreant. Inzet van het ruimtelijke beleid is toevoeging van verblijfsrecreatie. Initiatieven voor Bed & Breakfast kunnen hieraan bijdragen door ook in het lage segment voor specifieke categorieën toeristen een aantrekkelijk alternatief te bieden en Aalsmeer ook bij deze groepen op de kaart te zetten. Omdat het structureel onderdak bieden aan passanten gevolgen kan hebben voor de directe woonomgeving, lenen met name de woonlinten zich hiervoor. Ook hier is het echter van belang hoe de voorziening zich manifesteert. Voorkomen moet worden dat door “wildgroei” van dergelijke activiteiten feitelijk een hotel, pension of een andere publieksaantrekkende voorziening ontstaat met negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Daarnaast kan door een ongebreidelde groei van niet bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsaccomodaties de kwaliteit van het toeristisch pro-duct als geheel onder druk komen te staan.

Deze beleidsregel geeft de kaders weer waarbinnen een Bed & Breakfast kan worden toegelaten in een woonfunctie zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de woonomgeving en de kwaliteit van het toeristische product.

Paragraaf 3.10. Krachtens artikel 4.10. van bijlage II van de Bor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een be-staande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en; d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Hoofdstuk 4.

Paragraaf 4.1. Kruimelgevallen waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld

Voor de kruimelgevallen genoemd in hoofdstuk 4 van dit beleid zijn geen specifieke beleidsregels opgesteld. Deze bouwactiviteiten komen relatief weinig voor, waardoor de nut en noodzaak van beleidsregels een geringe meerwaarde hebben. Deze bouwactiviteiten worden per geval beoordeeld als er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsplanvoorschriften, maar meestal geven de bestemmingsplanvoorschriften al voldoende ruimte, zodat er geen sprake is van strijdigheid.

Bijbehorende bouwwerken bij woningen en bedrijven

In hoofdstuk 3 ontbreekt “bijbehorende bouwwerken”. Dit zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Deze komen vooral bij woningen veel voor. In het beleid is daarover alleen iets opgenomen met betrekking tot bergingen in voortuinen. Omdat de criteria voor volledig vergunningvrije bijbehorende bouwwerken, die ook niet aan de planregels hoeven te voldoen, al zo ruim zijn, zijn meer beleidsregels niet nodig. Moet een bijbehorend bouwwerk aan de planregels worden getoetst, dan wordt bij strijdigheid per geval beoordeeld of alsnog via een afwijking van het bestemmingsplan medewerking kan worden verleend.

Moet een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijf aan de bestemmingsplanvoorschriften worden getoetst, dan wordt bij strijdigheid per geval beoordeeld of alsnog via een afwijking van het bestemmingsplan medewerking kan worden verleend.

Overige functiewijzigingen

Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.

Hoofdstuk 5.

Paragraaf 5.1. Wanneer afwijken?

Aan plannen die afwijken van het bestemmingsplan, maar passen binnen het beleid zoals geformuleerd in de voorliggende notitie, wordt medewerking verleend. Daarbij kan dan over het algemeen worden volstaan met verwijzing naar dit beleid en invulling van de in het beleid opgenomen criteria voor het concrete geval.

Paragraaf 5.2. Bijzondere gevallen/uitzonderingen van het beleid.

Het bovenstaande laat onverlet dat het in bijzondere gevallen mogelijk is dat uitzonderingen ontstaan op de in hoofdstuk 2 geformuleerde beleidsregels voor “normale gevallen”. De in deze notitie beschreven uitzonderingsmogelijkheden voor bijzondere gevallen” maken onderdeel uit van de beleidsregels.

Benadrukt wordt dat:

  • -

    het toestaan van een afwijking een bevoegdheid van het gemeentebestuur is en dat medewerking niet verplicht is (de burger heeft dus niet zonder meer “recht” op toepassing);

  • -

    in de gemeente zeer veel verschillende situaties voorkomen (elk geval is anders en heeft zijn eigen kenmerken, randvoorwaarden, kwaliteiten, beperkingen en bijzonderheden) die niet alle in algemeen geformuleerd beleid te vatten zijn;

  • -

    voor elke aanvraag een afweging in het concrete geval gemaakt moet worden met inachtneming van deze beleidsregels.

Dit leidt tot de constatering dat in sommige gevallen een uitzondering op het beleid gemaakt kan worden. Een dergelijke uitzondering van het beleid vraagt om een meer uitgebreide motivering. Er kan niet worden volstaan met verwijzing naar het beleid.

Uitzonderingen zijn mogelijk voor zover de aanvraag om afwijking een invulling beoogt die milieukundige, functionele en ruimtelijke zin goed inpasbaar is in de bestaande omgeving.

Het moet gaan om een geval waarbij de bestaande situatie en/of hetgeen waarop de aanvraag betrekking heeft dusdanig uniek is dat daarin niet wordt voorzien in het voorliggende afwijkingenbeleid, dan wel zodanig individueel bepaald is dat het niet goed mogelijk is hiervoor op voorhand beleid te formuleren.

Uitzonderingen van het beleid in hoofdstuk 3 mogen niet leiden tot onaanvaardbare aantasting van belangen. Daarvan is in ieder geval sprake als het maken van een uitzondering een grotere aantasting veroorzaakt van de betrokken belangen dan een situatie waarbij het beleid wel gevolgd wordt. In het besluit om het afwijkingsbesluit niet te volgen dient tevens aangegeven te worden in hoeverre de uitzondering doorwerkt voor toekomstige gevallen. Ofwel, er moet worden nagegaan in hoeverre de uitzondering kan leiden tot (ongewenste) precedentwerking.

Paragraaf 5.3. Inwerkingtreding.

Deze regeling treedt in werking op de dag na die waarop deze bekend is gemaakt.

Paragraaf 5.4. Citeertitel.

Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels planologische afwijkingen (Kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 20 januari 2015.
De secretaris
De burgemeester

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Beleidsregels planologische afwijkingen (kruimelgevallenbeleid) gemeente Aalsmeer 2015

Paragraaf 1.1. Inleiding en doelstelling

Paragraaf 1.2. Motieven en doelen

Paragraaf 1.3. Beleidsregels in relatie tot planregels

Paragraaf 1.4. Leeswijzer

Hoofdstuk 2.

Paragraaf 2.1. Begrippen

Paragraaf 2.2. Algemene afwegingscriteria

Paragraaf 2.3. Wijze van meten

Hoofdstuk 3. Beleidsregels kruimelgevallen

Paragraaf 3.1. Krachtens artikel 4.1. van bijlage II van de Bor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom

Paragraaf 3.2. Krachtens artikel 4.2. van bijlage II van de Bor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m. en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2

Paragraaf 3.3. Krachtens artikel 4.3. van bijlage II van de Bor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m. en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2

Paragraaf 3.4. Krachtens artikel 4.4. van bijlage II van de Bor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Paragraaf 3.5. Krachtens artikel 4.5.van bijlage II van de Bor een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Paragraaf 3.6. Krachtens artikel 4.6. van bijlage II van de Bor een installatie bij een glas-tuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998

Paragraaf 3.7. Krachtens artikel 4.7. van bijlage II van de Bor een installatie bij een agra-risch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen

Paragraaf 3.8. Krachtens artikel 4.8. van bijlage II van de Bor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen

Paragraaf 3.9. Krachtens artikel 4.9. van bijlage II van de Bor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers

Paragraaf 3.10. Krachtens artikel 4.10. van bijlage II van de Bor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een be-staande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en; d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Hoofdstuk 4.

Paragraaf 4.1. Kruimelgevallen waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld

Hoofdstuk 5.

Paragraaf 5.1. Wanneer afwijken?

Paragraaf 5.2. Bijzondere gevallen/uitzonderingen van het beleid.

Paragraaf 5.3. Inwerkingtreding.

Paragraaf 5.4. Citeertitel.