Regeling vervallen per 01-01-2016

Beleidsregels bijzondere bijstand zorg en minimabeleid 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2015

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand zorg en minimabeleid 2012.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2 In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1.2 Awb);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

    • c.

      schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot en met 17 jaar die (voltijd) dagonderwijs volgen.

Artikel 2 Bijzondere bijstand zorg

Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de zelfstandig wonende alleenstaande of het gezin zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen. In deze beleidregels gaat het over de uitvoering van de bijzondere bijstand “zorg”. Hierna te noemen “bijstand”. De uitvoering van de bijzondere bijstand “leven” (gericht op arbeid/maatschappelijke participatie) wordt uitgevoerd door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI) .

Artikel 3 Aanvraag- en ingangsdatum

Een aanvraag om bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, als regel binnen één maand. De ingangsdatum van de bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van de draagkrachtperiode, tenzij de draagkrachtperiode al op een eerder moment is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

Artikel 4 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • a.

    het eventueel aanwezige vermogen;

  • b.

    het eventueel aanwezige meerinkomen.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

  • 1 De draagkracht uit het inkomen wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend.

  • 2 De draagkracht kan over een afwijkende periode zoals genoemd onder 1 worden vastgesteld indien hiervoor aanleiding is.

  • 3 Indien binnen de vastgestelde periode van 12 maanden een nieuwe bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de reeds eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

  • 4 De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden (of langer) op het tijdstip waarop de voorgaande periode is verstreken.

Artikel 6 Herziening draagkracht

De draagkracht kan binnen de vastgestelde draagkrachtperiode worden herzien, indien wijziging van de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De draagkracht wordt herzien als ten gevolge van een inkomensstijging de netto draagkracht op jaarbasis € 125,00 of meer stijgt. Voornoemd bedrag is gebaseerd op het drempelbedrag zoals genoemd in artikel 35 lid 2 Wwb en wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld.

Artikel 7 Draagkrachtperiode en gebruiksduur

Indien de gebruiksduur van een voorziening, waarvoor bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan 12 maanden uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkrachtperiode die één jaar in aanmerking genomen, met uitzondering van de vastgestelde draagkrachtperiode zoals genoemd in artikel 5 lid 2 van deze beleidsregels.

Artikel 8 Drempelbedrag

  • 1 Lid 2 van artikel 35 Wwb geeft het college de mogelijkheid een drempelbedrag te hanteren tot een maximumbedrag van € 125,00 (norm 01-01-2012).

  • 2 Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een drempelbedrag te hanteren bij de vaststelling van het recht op, en de hoogte van de bijstand.

Artikel 9 Inkomen

  • 1 MeerinkomenVoor de vaststelling van de draagkracht neemt het college in aanmerking het bedrag, waarmee de inkomsten de som overschrijden van de op grond van de Wwb toepasselijke uitkeringen. Het bedoelde bedrag wordt verder aangevuld met de term “meerinkomen”.

  • 2 Vaststelling 12 maanden-inkomenBij de vaststelling van het inkomen over 12 maanden wordt, ten aanzien van regelmatig binnen de 12 maanden ontvangen inkomsten, uitgegaan van de hoogte van de inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode begint.

  • 3 Onregelmatig ontvangen inkomsten

    • a.

      Bij de vaststelling van het 12 maanden inkomen worden niet regelmatig binnen de 12 maanden periode ontvangen inkomsten bepaald door middel van een gemiddeld maandinkomen te berekenen over de periode van 6 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de periode van 12 maanden zou starten.

    • b.

      Bij de toepassing van bovenstaande kan rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van 12 maanden optreedt.

Artikel 10 Op het inkomen in mindering te brengen kosten

Op het inkomen van de belanghebbende wordt in mindering gebracht:

  • a.

    verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de aanvrager levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie).

  • b.

    noodzakelijke betalingen tot levensonderhoud op grond van het Burgerlijk Wetboek aan kinderen jonger dan 21 jaar (= alimentatie)

  • c.

    ten laste van de aanvrager blijvende noodzakelijke kosten in verband met studie en opleiding van zijn kinderen.

Artikel 11 Pensioenvrijlating

  • 1 De pensioenvrijlating zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 Wwb die geldt voor de algemene bijstand, geldt ook voor de berekening van de draagkracht voor de bijzondere bijstand.

  • 2 De pensioenvrijlating zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 Wwb die geldt voor de algemene bijstand, geldt niet voor de berekening van het inkomen voor de regeling categoriale bijzondere bijstand 65+, langdurigheidstoeslag, het participatiefonds en de collectieve aanvullende zorgverzekering.

Artikel 12 Percentage draagkracht

De draagkracht in het meerinkomen, voor wat betreft de bijstand, wordt vastgesteld op 25 % van het meerinkomen.

Artikel 13 Vermogen

  • 1 Het vermogen van belanghebbende wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Wwb . Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de Wwb van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor zover ingevolge artikel 50, lid 1 Wwb recht bestaat op bijstand, heeft deze de vorm van een geldlening:

    • a.

      indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting niet meer bedraagt dan het wettelijk netto minimumloon gedurende één maand;

    • b.

      voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, lid 2 onderdeel d Wwb.

Artikel 14 Eveneens als vermogen geldt

Het vermogen beneden de in artikel 34 van de Wwb genoemde vermogensgrens wordt eveneens als financiële draagkracht aangemerkt indien:

  • 1.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd te voorzien;

  • 2.

    de noodzaak tot bijzondere bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het eigen bestaan;

  • 3.

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborg betreft;

  • 4.

    bijstand wordt gevraagd voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen waarvoor gereserveerd dient te worden;

  • 5.

    het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

Hoofdstuk 3 Voorliggende voorzieningen

Artikel 15 Voorliggende voorzieningen

Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Artikel 16 Premie zorgverzekering

  • 1 De kosten van de premie voor de Zorgverzekeringswet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden betaald terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering en premie aanvullende verzekering(en) is daardoor uitgesloten.

  • 2 Ook wordt geen bijstand verstrekt voor de kosten van het niet verzekerd zijn voor ziektekosten (premie achterstand, boete en medische kosten).

Artikel 17 Eigen bijdrage en eigen risico basisverzekering

  • 1 Er wordt geen bijstand verleend voor de kosten van de eigen bijdrage op grond van de zorgverzekeringspremie.

  • 2 Er wordt geen bijstand toegekend voor het verschuldigde verplichte eigen risico (€ 220,00 in het jaar 2012) alsmede het vrijwillig afgesloten eigen risico.

Artikel 18 Aanvullende zorgverzekering

De gemeente Aalten raadt cliënten aan zich tenminste aanvullend te verzekeren met een aanvullende pakket die gelijkwaardig is aan de collectieve aanvullende zorgverzekering Gemeente Extra bij CZ Zorgverzekeringen. Deze verzekering voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorziening.

Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men aanvullend verzekerd is, of waarbij er sprake is van het verwijtbaar niet aanvullend verzekerd kunnen zijn, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt in beginsel géén bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.

Wanneer het kosten betreft die om budgettaire redenen uit de basisverzekering gehaald zijn, dan worden deze kosten nog wel als noodzakelijk aangemerkt en is bijstand mogelijk.

Het niet hebben van een aanvullende zorgverzekering kan overigens niet gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel.

Artikel 19 Medisch advies

  • 1 Teneinde vast te stellen of kosten in het individuele geval medisch noodzakelijk zijn, kan een medisch advies worden opgevraagd.

  • 2 Voor de navolgende kostensoorten behoeft in principe géén medisch advies opgevraagd te worden:• kosten orthodontist voor jongeren onder 18 jaar;• kosten van gehoorapparaten;• kosten van steunzolen en steunkousen;• pedicurekosten diabetespedicure;• reiskosten voor bezoek specialist.

  • 3 Voor alle overige kostensoorten wordt in beginsel een medisch advies opgevraagd indien de noodzakelijkheid niet objectief vast te stellen is.

Hoofdstuk 4 Mogelijke vormen van bijstand

Artikel 20 Bijstand om niet en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

  • 2 Indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om zelf in de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, kan de bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.

Hoofdstuk 5 Soorten van bijstand / minimabeleid / langdurigheidstoeslag

Artikel 21 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, kan worden verstrekt in de vorm van:

  • a.

    borgtocht, of als dit niet mogelijk is;

  • b.

    een geldlening;

  • c.

    bijstand om niet : voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan bijstand om niet worden verleend;- indien door niet aan de belanghebbende te verwijten omstandigheden bijstandsverlening in de vorm van borgtocht of geldlening een te zware belasting zou betekenen of,- wanneer belanghebbende voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan de voor belanghebbende geldende uitkeringsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben.

Artikel 22 Algemene regel duurzame gebruiksgoederen

Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeente voor de terugbetaling borg staat. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteren nog de mogelijkheden van bijstand in de vorm van een lening of bijstand om niet.

Artikel 23 Uitzonderingen / drie jaar of langer een minimuminkomen

  • 1 Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.

  • 2 Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende uitkeringsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer wenselijk geacht te reserveren voor of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen. Toetsing vindt plaats op individuele gronden (maatwerkprincipe).

  • 3 Bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen kan alleen verstrekt worden voor de navolgende goederen:- wasmachine;- koelkast;- kooktoestel;- bedmatras;- stofzuiger.Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen dus in het algemeen niet voor bijzonderebijstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.

  • 4 Een aan belanghebbende toegekende langdurigheidstoeslag wordt daarbij niet aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 5 Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het college het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende, alsmede het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald op de som van:

    • 1.

      de vastgestelde minimale aflossingscapaciteit op basis van de geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, per gezinssamenstelling, afgerond op hele veelvouden van € 1,00 en;

    • 2.

      50% van het meerinkomen.

    De aflossingscapaciteit bedraagt:- 7 % voor een alleenstaande;- 10 % voor een alleenstaande met woonvoordelen;- 4 % voor een alleenstaande ouder;- 10 % voor een alleenstaande ouder met woonvoordelen;- 4 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met kinderen;- 7 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding zonder kinderen;- 10 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met woon- voordelen.

  • 6 Het aflossingsbedrag wordt herzien, indien wijziging in de financiële omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 7 Indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht kan bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing voor zover de kosten hoger zijn dan de hierboven genoemde aflossingsbedragen. De hoogte van de bijstand bedraagt de hoogte van de aflossing minus de maximale aflossingscapaciteit volgens artikel 23 lid 5 van deze beleidsregels.

  • 8 Als het verstrekken van een lening voor belanghebbende een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. De bedoelde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de aflossingscapaciteit gedurende 36 maanden op grond van andere niet verwijtbare contractuele verplichtingen wordt opgebruikt.Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.

  • 9 Voor het verstrekken van bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen is het wenselijk een drempelbedrag in te bouwen. De drempel in het vermogen wordt vastgesteld op een bedrag van ter hoogte van 1,5 maal de voor belanghebbende geldende Wwb-uitkeringsnorm, op de lopende rekening van betrokkene.Dit houdt in dat géén bijstand om niet wordt verstrekt wanneer het totale gezinsvermogen van belanghebbende de voor hem geldende drempel overschrijdt. Men wordt in dat geval geacht voldoende te hebben gereserveerd voor de aanschaf /vervanging van de duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 24 (Bovenmatige) ziektekosten

  • 1 In hoofdstuk 3 is reeds gesteld dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn. Met betrekking tot ziektekosten wordt de zorgverzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Wwb. 2

  • 2 Indien de aanvrager verzekerd is op grond van de collectieve verzekering Gemeente Extra bij CZ of een gelijkwaardige verzekering elders heeft afgesloten, kunnen de kosten van eigen bijdrage medische kosten, waaronder tandheelkunde, worden vergoed. De bijstand dient hier voorafgaand aan de kosten te worden aangevraagd.

  • 3 Het verwijtbaar niet gelijkwaardig aanvullend verzekerd zijn wordt aangemerkt als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Er kan dan geen bijstand worden verstrekt voor de kosten van medische zorg, inclusief eigen bijdrage tandheelkunde.

Hoofdstuk 6 Minimabeleid

Artikel 25 Minimaregelingen

  • 1 De doelgroep wordt gevormd uit personen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%. Per regeling kan de doelgroep afwijken.

  • 2 Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb.

Artikel 26 Participatiefonds (op declaratiebasis)

  • 1 De doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins) inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%.

  • 2 De vergoeding voor kinderen geldt voor thuiswonende ten laste komende kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.

  • 3 Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb.

  • 4 Bewoners van het AZC komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren niet tot de kring der rechthebbenden).

  • 5 Studenten komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren feitelijk niet tot de doelgroep omdat zij over arbeidsmarktperspectief beschikken en uitzicht hebben op inkomensverbetering).

  • 6 De vergoeding per persoon bedraagt:- kinderen tot 18 jaar, € 200,00 per inwonend kind;- 18 jaar of ouder, € 150,00 per persoon.

  • 7 Aanvragen kunnen uiterlijk tot en met februari van het volgend kalenderjaar over het voorgaande kalenderjaar aangevraagd worden.

Artikel 27 Collectieve aanvullende zorgverzekering

  • 1 Doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%.

  • 2 Bij deelname aan de collectiviteitsverzekering is geen vermogensgrens van toepassing.

  • 3 Er kan worden deelgenomen aan de collectieve verzekering Gemeente Extra via CZ Zorgverzekeringen. Deze verzekering betreft een op de gemeente afgestemd aanvullend pakket.

  • 4 Er kan ook worden deelgenomen aan de collectieve verzekering bij Menzis. Deze verzekering houdt in dat er een korting wordt toegepast op de basisverzekering van 6 % en een korting van 9 % op de aanvullende verzekering. Er is geen sprake van een gemeentelijk pakket.

  • 5 Jaarlijks kan een controle op het inkomen plaats vinden voor deelnemers die geen inkomen ontvangen op grond van de Wwb. Bij het niet meer voldoen aan de inkomenseis vervalt het recht op de aanvullende verzekering per de eerste januari van het nieuwe jaar.

Artikel 28 Langdurigheidstoeslag

  • 1 Indien over een periode van 36 maanden (vanaf 1 januari 2012) een inkomen is ontvangen tot 110 % van het voor belanghebbende geldende sociaal minimum en er geen uitzicht is op inkomensverbetering, komt men in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag.

  • 2 Het vermogen, op moment van aanvraag, van belanghebbende mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb.

  • 3 De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt 40 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (peildatum 1 januari).

  • 4 Er is geen bewijsverplichting of verantwoordingsverplichting van toepassing.

Artikel 29 Regeling pensioengerechtigden

  • 1 Indien over een periode van 36 maanden (vanaf 1 januari 2012) een inkomen is ontvangen tot 110 % van het sociaal minimum komt men in aanmerking voor een vergoeding op grond van de Regeling pensioengerechtigden.

  • 2 Het vermogen van belanghebbende mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb.

  • 3 De hoogte van de vergoeding bedraagt:- alleenstaande € 200,00- echtpaar / samenwonenden € 400,00

  • 4 Er is geen bewijsverplichting of verantwoordingsverplichting van toepassing.

Ondertekening

Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2012 en vervangen hiermee alle eerder vastgestelde beleidsregels bijzondere bijstand zorg en minimabeleid. De beleidsregels blijven van toepassing tot ze door een besluit van het college zijn vervangen door andere beleidsregels. Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Aalten d.d. 17 november 2011.