Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011

Geldend van 30-12-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1 Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een     onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens     eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen:     gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van     een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,     verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2 Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is     gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel     in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de     belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik     aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft     gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd     de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is     gesteld.

  • 3 Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1 Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2 Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1 De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2 Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:a.    ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,        daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glas-       opstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van        gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;b.    glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van        gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a        bedoelde grond;c.    onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of        voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levens-       beschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige        onroerende zaken die dienen als woning;d.    een of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de        Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden        genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928,        met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e.    natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,        zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met        volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het        behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;f.     openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en        ander met inbegrip van kunstwerken;g.    waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door        organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met        uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;h.    werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die        worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke        rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen        als woning.i.     werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder        dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die        niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.j.     onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de        publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige        onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van        onderwijs;k.    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigen-       dommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het        belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de        gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,        monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;l.     plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn        of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of        beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken        die dienen als woning;m.   begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van         zodanige onroerende zaken die dienen als woning.n.    sportvelden en speelterreinen waarvan de gemeente het genot heeft krachtens        eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige        onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2 De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1 Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:a. de gebruikersbelasting                                                                               0,0955 %;b. de eigenarenbelasting     1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen           0,0952 %;    2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen    0,1275 %.

  • 2 Indien de heffingsmaatstaf beneden € 12.000,- blijft, wordt geen belasting geheven.

  • 3 Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro's.

  • 4 Voor belastingbedragen tot € 10,- vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt dat, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, gelijk aan of meer is dan € 100,- en deze aanslagen worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3 In afwijking van het eerste lid geldt dat, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 100,- en deze aanslagen worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4 De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de leden 1 t/m 3 gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1 De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010’ van 15 december 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Aaltend.d. 14 december 2010.