Regeling vervallen per 30-09-2015

Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2011

Geldend van 24-02-2011 t/m 29-09-2015

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2011

De raad van de gemeente Aalten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 januari 2011;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college : college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

  • b.

    raad : gemeenteraad van de gemeente Aalten;

  • c.

    Awb : Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    subsidie : subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb, inhoudend de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

  • e.

    budgetsubsidie : een subsidie in de vorm van een vooraf vastgesteld bedrag voor de uitvoering van activiteiten die het college op basis van door de raad vastgestelde beleidskaders naar aard, inhoud, omvang en/of beoogde effecten wil stimuleren, veelal overeengekomen en vastgelegd in een budgetsubsidieovereenkomst;

  • f.

    waarderingsubsidie : een subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een subsidieontvanger wordt verleend en waarbij de hoogte niet afhankelijk is gesteld van de werkelijke kosten van de activiteiten;

  • g.

    projectsubsidie : een eenmalig subsidie ter stimulering van nieuwe of extra activiteiten met een bijzonder, vernieuwend of aanvullend karakter, met een duidelijk aantoonbare meerwaarde ten opzichte van het structureel reeds gesubsidieerde (standaard) activiteitenpakket;

  • h.

    investeringsubsidie : een eenmalig subsidie in de kosten van bouw, uitbreiding of renovatie van de eigen accommodatie van bepaalde (groepen van) subsidieontvangers, voor zover het ruimten betreft die strikt noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de subsidiabele hoofdactiviteiten van de aanvrager;

  • i.

    activiteit : samenhangende werkzaamheden of handelingen, welke gericht zijn op het belang van de Aaltense gemeenschap en haar inwoners en passen binnen en bijdragen aan de door de gemeente geformuleerde beleidsdoelstellingen;

  • j.

    budgetsubsidieovereenkomst : een document waarin tussen gemeente en subsidieontvanger met betrekking tot de subsidieverstrekking afspraken zijn gemaakt over de subsidieperiode, criteria en uitgangspunten voor de berekening en bestedingsrichting van het structureel subsidie, de met de gesubsidieerde activiteiten of producten te bereiken doelstellingen en, zo mogelijk, maatschappelijke effecten;

  • k.

    subsidieplafond : het bedrag dat gedurende het gemeentelijke begrotingsjaar door de raad maximaal beschikbaar is gesteld voor de verstrekking van subsidies voor bepaalde categorieën of groepen subsidieontvangers;

  • l.

    structureel subsidie : een subsidiebijdrage, die niet eenmalig van aard is, maar beoogd wordt voor de uitvoering van onderling overeengekomen doelen of activiteiten voor meerdere jaren ingezet te worden;

  • m.

    incidenteel subsidie : een subsidie die eenmalig voor een specifiek omschreven (serie van) activiteit(en) wordt verstrekt;

  • n.

    subsidieperiode : een tijdvak waarvoor een subsidie wordt verstrekt, waarbij voor de structurele waarderingsubsidies in principe een periode van vieraaneensluitende kalenderjaren geldt.

Artikel 2.1 Reikwijdte verordening

De raad stelt vast dat voor de volgende beleidsterreinen subsidie kan worden verstrekt:

  • a.

    algemeen bestuur;

  • b.

    openbare orde en veiligheid;

  • c.

    verkeer, vervoer en waterstaat;

  • d.

    economische zaken;

  • e.

    onderwijs;

  • f.

    cultuur en recreatie;

  • g.

    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

  • h.

    volksgezondheid en milieu;

  • i.

    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

Artikel 2.2 Bevoegdhedenverdeling

  • 1 De raad kan voor de in artikel 2.1. bedoelde beleidsterreinen beleidsregels alsmede bijzondere verordeningen vaststellen, waarin het subsidiebeleid ten aanzien van deze beleidsterreinen nader wordt omschreven.

  • 2 De raad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

  • 3 Het college besluit met toepassing van deze verordening en eventuele bijzondere verordeningen of subsidiebeleidsregels tot verlening, intrekking, wijziging en vaststelling van subsidie.

  • 4 Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden en om budgetsubsidieovereenkomsten aan te gaan.

Artikel 3 Subsidieontvanger

  • 1 Subsidie wordt in zijn algemeenheid verleend aan rechtspersonen.

  • 2 In bijzondere gevallen kan het college besluiten een subsidie te verstrekken aan organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, een natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen, indien dit voortvloeit uit de aard van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 4.1 Subsidieplafond

  • 1 De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafonds.

  • 2 Als een subsidieplafond wordt vastgesteld, bepaalt de raad op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3 Als de raad kiest voor subsidieplafonds maakt hij deze jaarlijks openbaar bekend. Eerst na bekendmaking kan het subsidieplafond worden toegepast.

  • 4 Indien bij het vaststellen van een subsidieplafond geen voorrang is bepaald, wordt het beschikbare subsidiebedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

Artikel 4.2 Begrotingsvoorbehoud

  • 1 Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

  • 2 De in lid 1 bedoelde voorwaarde vervalt, indien het college niet binnen vier weken na vaststelling of goedkeuring van de begroting door de raad een beroep op deze voorwaarde heeft gedaan.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5 De aanvraag voor subsidieverlening

  • 1 De aanvraag voor de verlening van een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2 Indien het college voor deze subsidieaanvraag een standaard aanvraagformulier heeft vastgesteld is de subsidieaanvrager verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3 Bij een aanvraag om subsidieverlening overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      indien van toepassing bij een budgetsubsidie, de stand van de egalisatiereserve en/of algemene reserve op het moment van de aanvraag.

  • 4 Indien een aanvrager voor de eerste maal een structureel subsidie aanvraagt, kan inzage worden gevraagd in de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar.

  • 5 Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede, derde en vierde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

  • 1 Een aanvraag voor een budgetsubsidie wordt gedaan uiterlijk 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2 Een aanvraag voor een waarderingsubsidie wordt gedaan uiterlijk 1 oktober in het eerste jaar van de vastgestelde subsidieperiode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 3 Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt gedaan uiterlijk acht weken voordat met de activiteiten een begin wordt gemaakt.

  • 4 Een aanvraag voor een investeringssubsidie wordt gedaan uiterlijk dertien weken voordat met de activiteiten een begin wordt gemaakt.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 t/m 4 van dit artikel.

Artikel 7 Beslistermijn

  • 1 Het college beslist op een aanvraag om een incidenteel subsidie binnen 8 of 13 weken, overeenkomstig de aanvraagtermijn, na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe nadere regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Het college beslist op een aanvraag voor een structureel subsidie uiterlijk binnen 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 3 De termijnen genoemd in lid 1 en 2 kunnen eenmalig verdaagd worden met 4 weken.

Hoofdstuk 4 Weigering subsidieverlening

Artikel 8 Weigeringsgronden

  • 1 Het college kan op een aanvraag voor subsidie de subsidieverlening weigeren indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op en ten goede komen van de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeentelijk geformuleerde beleidsdoelen of de behoefte van (delen van) de plaatselijke gemeenschap;

    • b.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

    • c.

      de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak het doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • d.

      de activiteiten behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager, of naar het oordeel van het college geen of slechts een geringe meerwaarde hebben ten opzichte van het bestaande activiteitenpakket binnen de gemeentegrenzen;

    • e.

      de subsidieaanvrager zelf, uit eigen middelen of middelen van derden, voldoende in de kosten van de activiteit(en) kan voorzien;

    • f.

      de aanvrager niet zal (kunnen) voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Indien bij het beoordelen van een subsidieaanvraag wordt geconstateerd dat het door de raad vastgestelde subsidieplafond is bereikt kan het college overgaan tot directe weigering van de aanvraag.

  • 3 Het college kan gemotiveerd nadere weigeringgronden stellen.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 9 Verlening subsidie

  • 1 Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2 Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 3 Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, wordt dat in het besluit tot verlening vermeld.

Artikel 10 Betaling en bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11 Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, hoger dan € 100.000,00 welke verleend worden voor jaarlijks terugkerende activiteiten, of activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 12 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, deels of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal (kunnen) worden voldaan.

Artikel 13 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en/of organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

    • e.

      overige handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze betrekking hebben op, een relatie hebben met of van invloed kunnen zijn op de subsidieverstrekking.

  • 3 Het college kan bij de subsidieverlening expliciet bepalen dat voor ontwikkelingen of handelingen zoals genoemd in lid 2 vooraf toestemming van het college dient te worden verkregen.

  • 4 De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan door of namens het college of de raad ingesteld onderzoek, gericht op de ontwikkeling van beleid, de kwaliteit of de effecten van de gesubsidieerde activiteiten of producten of de effectiviteit van de subsidieverstrekking.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 14 Verantwoording subsidies tot € 5.000

Het college kan de aanvrager van een projectsubsidie of investeringsubsidie tot € 5.000 bij de subsidieverlening verplichten om op de door haar aangegeven wijze achteraf aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 15 Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 100.000

  • 1 Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000, maar minder dan € 50.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteit(en);

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekt subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 5 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in hoeverre de met die activiteiten beoogde doelstellingen zijn behaald;

    • b.

      bij een subsidie tot € 50.000 een financieel overzicht, waarmee in ieder geval inzicht wordt gegeven in de baten en lasten van de gesubsidieerde activiteiten;

    • c.

      bij een subsidie van € 50.000 tot € 100.000 een volledig financieel jaarverslag, ten minste bestaande uit de verlies- en winstrekening en de balans, met een toelichting daarop.

  • 3 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 16 Verantwoording subsidies vanaf € 100.000

  • 1 Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekt subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 5 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in hoeverre de met die activiteiten beoogde doelstellingen zijn behaald;

    • b.

      een volledig financieel jaarverslag, ten minste bestaande uit de verlies- en winstrekening en de balans, met een toelichting daarop;

    • c.

      een accountantsverklaring op basis van een controleopdracht.

  • 3 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, moeten worden overgelegd.

Artikel 17 Vaststelling subsidie

  • 1 Waarderingsubsidies onder de € 5.000 worden bij verlening direct vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 2 Voor de overige subsidies op grond van artikel 14, 15 en 16 stelt het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 3 Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het tweede lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 4 Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 15 en 16 genoemde tijdstip is ontvangen, kan het college zes weken na een eenmalige rappel tot ambtshalve vaststelling overgaan.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

  • 1 Het college kan, in bijzondere gevallen zonodig in afwijking van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, nadere voorschriften verbinden aan de verstrekking van subsidie, dan wel één of meer bepalingen van deze verordening niet van toepassing verklaren voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2 In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

  • 3 Indien de gemeentelijke subsidiëring (mede) plaatsvindt met financiële bijdragen van derden, waaraan voor de gemeente een eigen verantwoordingstraject verbonden zit, kan het college afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, voor zover dit noodzakelijk is om aan de criteria van dit specifieke verantwoordingstraject te kunnen voldoen.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

Aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend of vastgesteld worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Gemeente Aalten 2005.

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

  • 2 Met de inwerkingtreding wordt de “Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2005”, vastgesteld op 18 oktober 2005 en laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2006, ingetrokken.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Algemene subsidieverordening Gemeente Aalten 2011”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 15 februari 2011.

Toelichting 1 Deel 1

Algemene toelichting op de Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011

AlgemeenIn dit algemene deel wordt ingegaan op de onderwerpen die van belang zijn voor de toelichting op de totale Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011 (ASV). De meer specifieke inhoudelijke onderwerpen worden toegelicht in de artikelgewijze toelichting bij de ASV in deel 2.Nu wordt ingegaan op:1. de relatie met de Algemene wet bestuursrecht -het fundament van de verordening2. het subsidiebegrip en de -vormen3. het gemeentelijk subsidiebeleid4. de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college5. rechtsbescherming6. deregulering7. invoering van de ASV

1. Relatie met de Algemene wet bestuursrechtDe Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent in de derde tranche, hoofdstuk 4, titel 4.2. een uitgebreide regeling voor (de procedures voor) subsidieverstrekking door bestuursorganen. In deze Awb staat dat subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten betekent dit dat de subsidieverstrekking, op enkele uitzonderingen na (art. 4.23), moet zijn gebaseerd op een verordening vastgesteld door de raad. De Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011 voorziet in die wettelijke verplichting.

De Awb is als algemene wetgeving rechtstreeks van toepassing op en daarmee het fundament van de subsidieverstrekking door de gemeente. De gemeentelijke subsidieverordening dient aan te sluiten op de Awb (dwingende regels) en laat alleen mogelijkheden nadere lokale regels vast te stellen indien de Awb daartoe de ruimte laat (bij gangbare, aanvullende of facultatieve regels). Door in de verordening duidelijkheid te geven in de rechten en plichten van enerzijds de gemeente en anderzijds de subsidieontvanger wordt bijgedragen aan de noodzakelijke rechtszekerheid en doelmatigheid binnen het gemeentelijk subsidiebeleid.

2. Het subsidiebegrip en de subsidievormenHet is van belang om duidelijk te weten wanneer sprake is van een subsidie (op basis van deze verordening) en wanneer niet. Daarvoor is allereerst de definiëring in de Awb van belang.Overeenkomstig de Awb hanteert de Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011 de volgende definitie voor het begrip subsidie (art. 1):“De aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.”

Deze definitie heeft vier kernpunten, te weten:a. aanspraak op financiële middelen:In het algemeen ontstaat een aanspraak op financiële middelen door een besluit (in de vorm van een beschikking) van het gemeentebestuur dat een activiteit of doel wordt gesubsidieerd. Als dat besluit genomen is, is de gemeente verplicht subsidie te betalen na uitvoering van de subsidiabele activiteit en als de verplichtingen die aan de subsidiëring zijn verbonden zijn of worden nagekomen. Daarop vooruitlopend is bevoorschotting mogelijk. Het leveren van goederen of diensten door de gemeente om niet of onder de kostprijs valt niet onder het subsidiebegrip van de Awb. Dit betekent overigens niet automatisch dat een besluit over de verstrekking ‘in natura’ niet als een besluit (publiekrechtelijke rechtshandeling) in de zin van artikel 1:3 Awb kan worden aangemerkt. Bijv.: de gemeente subsidieerde de sportverenigingen eerst rechtstreeks, maar wijzigt vervolgens de overeenkomst met een sportaccommodatie, waardoor de sportverenigingen geen huur meer hoeven te betalen.b. door een bestuursorgaan verstrekt:Over het algemeen is van subsidie alleen sprake als deze verstrekt wordt door een publiekrechtelijke rechtspersoon (in ons geval de gemeente)(art. 1.1. lid a Awb). Geld van particulieren, zoals fondsen en instellingen, vallen niet onder het subsidiebegrip. Op deze regel bestaat een uitzondering, namelijk als een particuliere organisatie op grond van bijv. een raadsbesluit, openbare geldmiddelen verstrekt in het kader van de uitoefening van een publieke taak (art. 1.1. lid b. Awb);

c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager:De wetgever heeft bepaald dat er sprake moet zijn van bepaalde, duidelijk omschreven activiteiten van de ontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet dus duidelijk zijn.Donaties vallen daarom bijvoorbeeld niet onder het subsidiebegrip. Om deze reden zijn in de ASV 2011 in ieder geval op hoog abstractieniveau subsidiabele activiteiten op gemeentelijke beleidsterreinen benoemd (art. 2.1. reikwijdte verordening). Vervolgens kan door de raad in nader vast te stellen subsidiebeleidsregels per deelterrein een meer concrete omschrijving gegeven worden van doelstelling, beleidskader en (daar binnenvallende) activiteiten. Afhankelijk van de subsidievorm zal deze omschrijving meer of minder gedetailleerd en gespecificeerd zijn.

d. anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten:Er is geen sprake van subsidies als de gemeente een marktconforme vergoeding betaalt voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Onder betaling wordt verstaan het leveren van een tegenprestatie, die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economische verkeer. De uitzondering is beperkt tot de daadwerkelijke levering aan de gemeente. Als de gemeente namelijk een contractuele relatie aangaat met een partij die met gemeentelijke middelen bekostigde diensten, producten of voorzieningen levert aan derden, kan dit wel degelijk als een subsidierelatie worden aangemerkt. Titel 4.2 van de AWB, en daarmee de nieuwe Algemene subsidieverordening, is niet van toepassing op subsidies aan uitsluitend publiekrechtelijke rechtspersonen (artikel 4:21, derde lid, AWB),zoals bijvoorbeeld de GGD als gemeenschappelijke regeling.

In de nieuwe ASV wordt, overeenkomstig de laatst vastgestelde subsidiebeleidsregels, nog slechts onderscheid gemaakt in een viertal subsidievormen. Dat zijn:Structureel: Incidenteel:1. Budgetsubsidie 3. Projectsubsidie2. Waarderingsubsidie 4. InvesteringsubsidieDeze subsidievormen worden in artikel 1 van de ASV 2011 nader gedefinieerd.

3. Het gemeentelijk subsidiebeleid:De Awb en de ASV 2011 (procedureel) vormen samen met de beleidsregels en beschikkingen (beleidsinhoudelijk) dus het juridische kader waarbinnen het toekennen van subsidies plaatsvindt. In de subsidiebeleidsregels wordt inhoudelijk geformuleerd:

  • 1.

    welke doelstellingen dan wel activiteiten de gemeente met subsidieverstrekking beoogd te realiseren;

  • 2.

    welke instellingen/verenigingen voor een meerjarig subsidie in aanmerking komen;

  • 3.

    hoe het betreffende structurele subsidie wordt berekend;

  • 4.

    aan welke aanvullende voorwaarden moet worden voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen;

  • 5.

    op welke wijze en onder welke voorwaarden instellingen/instellingen in aanmerking kunnen komen voor incidentele vormen van subsidie en hoe deze worden berekend.De genoemde beleidsdoelstellingen zullen, daar waar van toepassing, voortvloeien uit door de raad vastgestelde beleidsnotities op separate gemeentelijke beleidsterreinen.

4. De bevoegdheidsverdeling tussen raad en college:In het raam van de subsidieverstrekking wordt grotendeels aangesloten bij de bevoegdheids-verdeling, zoals weergegeven in onderstaand schema.

450px

Op deze wijze ontstaat een zo helder mogelijke bevoegdheidsverdeling tussen raad en college. De raad stuurt op hoofdlijnen en stelt het subsidiekader vast, dat gevormd wordt door:- de (algemene) subsidieverordening- de beleidsregels- beleidsnota’s- de begrotingVia dit kader geeft de raad aan op welke wijze de subsidiegelden moeten worden besteed. Het college is belast met de uitvoering daarvan en derhalve het bevoegde gezag als het gaat om de subsidieverlening, waaronder gerekend het afgeven van alle subsidiebeschikkingen en het afsluiten van budgetovereenkomsten.

5. RechtsbeschermingIn het subsidieproces onderscheiden we een drietal momenten waarop rechtsbescherming bij de bestuursrechter bestaat. De subsidieverlening, de subsidievaststelling en de voorschotverlening zijn beschikkingen waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Dit geldt dus niet voor de Algemene Subsidieverordening zelf, alsmede tegen de daarop gebaseerde beleidsregels. Ook tegen de weigering, intrekking of wijziging van deze beschikkingen is bezwaar en beroep mogelijk. In deze gevallen worden de betrokkenen geïnformeerd via de zogenaamde bezwaarschriftvermelding, waarin opgenomen op welke wijze bezwaar tegen de beschikking gemaakt kan worden.

De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is op 1 oktober 2009 in werking getreden. De wet is bedoeld om bestuursorganen financieel te prikkelen om tijdig te beslissen op aanvragen om een vergunning, uitkering of subsidie. Verder kan de aanvrager direct beroep instellen bij de rechter zonder eerst bezwaar tegen niet tijdig beslissen te hoeven maken. De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Wet dwangsom) is geen zelfstandige wet, maar betreft een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht. Voor 1 oktober 2009 kon een bestuursorgaan de beslistermijn voor aanvragen om een beschikking overschrijden zonder dat hier tegenover een sanctie bestond. Dit is veranderd per 1 oktober 2009 door toevoeging van paragraaf 4.1.3.2. Awb.Als het bestuursorgaan niet tijdig beslist, verbeurt het een dwangsom aan de aanvrager. Het recht op een dwangsom ontstaat pas nadat de aanvrager het bestuursorgaan eerst schriftelijk in gebreke heeft gesteld en het bestuursorgaan binnen twee weken na de ingebrekestelling niet alsnog een besluit heeft genomen.

Verder is de rechtsbescherming veranderd door toevoeging van afdeling 8.2.4a Awb (Beroep bij niet tijdig beslissen). De aanvrager kan namelijk direct beroep instellen bij de rechter zonder eerst bezwaar te hoeven maken, als het bestuursorgaan zich niet houdt aan de beslistermijn. Verklaart de rechtbank het beroep gegrond, dan is de gemeente verplicht om alsnog binnen twee weken te beslissen.

De rechtbank kan bij die uitspraak ook aangeven wat de dwangsom wordt indien de gemeente vervolgens niet binnen die twee weken beslist. De Wet dwangsom is ook van toepassing als het bestuursorgaan niet tijdig beslist op een bezwaarschrift. Uit jurisprudentie blijkt dat bestuursorganen er rekening mee zullen moeten houden dat de rechter ingeval van beroep tegen niet tijdig beslissen op een aanvraag om een beschikking of op een bezwaar een dwangsom kan opleggen die (aanmerkelijk) hoger is dan de dwangsom die het bestuursorgaan op grond van art. 4:17 Awb kan verbeuren (€ 1.260,-).

Het bestuurorgaan stelt bij ingebrekestelling bij beschikking vast of het een dwangsom verschuldigd is en wat de hoogte daarvan is (artikel 4:18 Awb). Een dwangsom is niet verschuldigd als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld, de aanvrager geen belanghebbende is of de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

Onder bepaalde voorwaarden kan de gemeente de beslistermijnen verlengen. De wet omschrijft de volgende situaties:

  • 1.

    De gemeente verzoekt de aanvrager de aanvraag aan te vullen door meer informatie te verschaffen. De beslistermijn gaat dan in op het moment dat de aanvraag compleet is;

  • 2.

    De gemeente wacht op informatie uit het buitenland;

  • 3.

    De aanvrager stemt schriftelijk in met uitstel;

  • 4.

    De vertraging is de schuld van de aanvrager, bijvoorbeeld als hij steeds opnieuw vraagt om uitstel van aan te leveren gegevens of de dag voordat de beslistermijn eindigt een dik pak met aanvullende gegevens opstuurt;

  • 5.

    De gemeente is door overmacht niet in staat te beslissen. Er moeten dan wel abnormale en onvoorziene omstandigheden zijn waarop de gemeente geen invloed heeft, bijv. omdat het gemeentekantoor afbrandt of onder water is gelopen.

In de praktijk betekent dit dat de gemeente zich bij subsidieaanvragen zo veel mogelijk houdt aan de in de Algemene Subsidieverordening (ASV) opgenomen termijnen. Op grond van artikel 4.13 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn (in ons geval in principe 8 of 13 weken, afhankelijk van de aanvraag) of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Daarvoor hanteert het tweede lid van dit artikel een termijn van acht weken. Belangrijk is dan om op het moment dat het halen van de behandeltermijn een probleem geeft, dit binnen het verstrijken van de wettelijke termijn aan de aanvrager te melden. Dat geldt ook als noodgedwongen van de eenmalige verdaagtermijnen uit de ASV gebruik moet worden gemaakt. Om een mogelijke ingebrekestelling, dwangsom of beroep te kunnen voorkomen kan zo’n melding gepaard gaan met een verzoek aan de aanvrager om de termijn op te schorten.

6. Deregulering en vermindering administratieve lastenDe VNG zet zich onder het motto “Minder regels, meer service!” samen met het Rijk en gemeenten in om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en de regeldruk terug te dringen. Om ook bij subsidieverlening de regeldruk en verantwoordingslasten te verminderen heeft de VNG een nieuw model algemene subsidieverordening ontwikkeld. Deze modelverordening heeft model gestaan voor de nieuwe Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011. Met name is gekeken naar het verminderen van de indieningvereisten, maar ook naar de mogelijkheden van een andere verantwoordingswijze en beter financieel beheer van subsidies. Algemeen uitgangspunt is dat de aard en de hoeveelheid van de gevraagde gegevens in redelijke verhouding dienen te staan tot de omvang van de gevraagde subsidie.Om die reden wordt met de nieuwe subsidieverordening bijvoorbeeld formeel geregeld dat:

  • 1.

    waarderingsubsidie eenmalig voor een periode van meerdere (voorshands 4) jaren kan worden aangevraagd;

  • 2.

    waarderingsubsidie (onder de € 5.000,00 jaarlijks) gelijktijdig wordt verleend en vastgesteld en er dus geen verantwoordingsplicht achteraf vereist is;

  • 3.

    alleen bij budgetsubsidie boven de € 100.000 een accountantscontrole wordt vereist;

  • 4.

    alleen bij structurele subsidie boven de € 100.000,00 gevraagd kan worden om tussentijdse inhoudelijke en financiële verantwoording en dit is beperkt tot eenmaal per jaar;

  • 5.

    bij eenmalige subsidie tot € 5.000,00 volstaan kan worden met een bewijs achteraf dat de activiteit is uitgevoerd, waarbij het college kan bepalen dat bijvoorbeeld volstaan kan worden met het overleggen van een relevant redactioneel krantenartikel, foto of factuur.

7. Inwerkingtreding:Op basis van de artikelen 139 en 142 van de Gemeentewet dient een algemeen verbindend voorschrift, zoals deze Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011, eerst bekend te worden gemaakt en treedt pas in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in dat besluit daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In het besluit behorende bij deze verordening is bepaald dat de ASV 2011 de dag na bekendmaking in werking treedt. In de overgangsbepalingen is opgenomen dat aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend of vastgesteld worden afgedaan volgens de bepalingen van de ASV 2005. De nieuwe criteria van de ASV 2011 kunnen overigens wel van toepassing worden verklaard op reeds ingediende subsidieaanvragen als dit niet leidt tot afbreuk van bestaande rechten en niet ten nadele van de belanghebbende zijn.

DEEL 2: Artikelgewijze toelichting op de Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingenIn dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn in deze verordening.

Artikel 2.1. Reikwijdte verordeningElke vorm van subsidieverstrekking door de gemeente dient volgens de Awb een wettelijke grondslag te hebben. Door nu in deze ‘algemene’ verordening bij het benoemen van de reikwijdte in artikel 2.1. de functie-indeling van de gemeentebegroting aan te houden, vormt deze verordening dat verplichte gemeentebrede ‘wettelijke voorschrift’. Om de verordening organisatiebreed te kunnen toepassen is deze daarom zo algemeen mogelijk gehouden. Meer gedetailleerde en gespecificeerde criteria voor subsidiebeleid op deelterreinen kunnen worden opgenomen in een bijzondere verordening of beleidsregels.

Artikel 2.2. BevoegdhedenverdelingOp grond van dit artikel is het college feitelijk belast met de uitvoering van deze verordening, zoals het op aanvraag verlenen en vaststellen van subsidies en het daaraan verbinden van voorwaarden en verplichtingen. Op grond van lid 4. is het college nu ook bevoegd met subsidieontvangers budgetovereenkomsten af te sluiten. In het verleden werden deze budgetovereenkomsten steeds aan de raad ter vaststelling voorgelegd. Dat is nu niet meer noodzakelijk. Dat houdt wel in dat het college daarbij wel gehouden is te opereren binnen de randvoorwaarden die de raad heeft vastgesteld middels de gemeentebegroting, subsidiebeleidsregels en op dat beleidsterrein van toepassing zijnde beleidsnota’s. Indien onderhandelingen over een budgetovereenkomst daarom (dreigen te) leiden tot overschrijding van het beschikbare subsidiebudget of wijziging van inhoudelijke beleidsdoelen dient één en ander alsnog aan de raad te worden voorgelegd.

Artikel 3. SubsidieontvangerIn principe wordt er van uitgegaan dat subsidieontvangers rechtspersoonlijkheid hebben. De subsidiepraktijk wijst echter uit dat dit feitelijk alleen strikt hanteerbaar is voor de grotere subsidies (grotere organisaties die voor hun personeelskosten afhankelijk zijn van gemeentelijke financiële medewerking). Met name bij de kleinere, en vooral incidentele, subsidies zou het eisen van rechtspersoonlijkheid onevenredig (kunnen) zijn in verhouding tot het doel van de subsidieverstrekking. Vandaar de expliciete uitzonderingmogelijkheid in lid 2.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikelen 4. 1. en 4.2. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoudOm de aanspraken op subsidies voor een bepaald terrein tot een maximum bedrag te kunnen beperken en daarmee een open einde regeling te voorkomen moet de raad vooraf een subsidieplafond vaststellen. Overschrijding van het budget in de gemeentebegroting is op zichzelf namelijk geen harde weigeringsgrond. Het enkele feit dat een begrotingspost is uitgeput is juridisch gezien niet altijd een voldoende reden voor een bestuursorgaan om een subsidie te weigeren. Indien de raad dit probleem echt uit wil sluiten kan de raad subsidieplafonds op door hem gewenste beleidsterreinen vaststellen. Zij is dit overigens op basis van dit artikel niet verplicht. Een dergelijk subsidieplafond dient voor aanvang van het tijdvak waarvoor deze is vastgesteld bekend te worden gemaakt, oftewel treedt pas na afkondiging zonder terugwerkende kracht in werking. De raad kan er overigens ook voor kiezen in de beleidsregels een subsidieplafond structureel benoemen. De raad kan aan het subsidieplafond specifieke verdeelregels koppelen. Indien zij dit niet doet of onvoldoende openbaar maakt geldt automatisch de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5. De aanvraag voor subsidieverleningOm: 1. de administratieve lasten voor de subsidieaanvrager zo miniem mogelijk te maken en2. zo veel mogelijk duidelijkheid te geven over welke informatie en gegevens minimaal noodzakelijk zijn voor het in behandeling kunnen nemen van een subsidieaanvraag,lijkt het handig te gaan werken met (digitaal beschikbare) standaard aanvraagformulieren. Dit artikel verplicht de aanvrager hiervan gebruik te maken in het geval hiervoor van gemeentewege is gekozen.Deze formulieren kunnen zodanig worden opgesteld, dat voorkomen kan worden dat de aanvrager allerhande bijlagen mee moet sturen. Lid 4 is zodanig geformuleerd dat bij een organisatie die voor het eerste subsidie aanvraagt bij twijfel door de gemeente alsnog inzage kan worden gevraagd in relevante documenten.

In dit artikel wordt ook aangegeven welke gegevens minimaal aangeleverd dienen te worden om enerzijds de aanvraag met voldoende argumenten te onderbouwen en anderzijds het college in staat te stellen om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan op grond van lid 5 van dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar ook om extra gegevens verzoeken. In het laatste geval kan het college een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.

Artikel 6. en 7. Aanvraag- en beslistermijnIn de algemene toelichting is al aangegeven dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen de gemeente noodzaakt bij wettelijk voorschrift behandeltermijnen voor subsidieaanvragen vast te stellen, als zij hiervoor af wil wijken van de wettelijke als redelijk geachte termijn van acht weken.Op basis van de gemeentelijke subsidiepraktijk (zowel lokaal als landelijk) is 13 weken een termijn die past voor de afdoening van de aanvragen van grotere (budget)subsidieontvangers. Alleen voor de aanvragen van projectsubsidies achten wij een termijn van acht weken afdoende. De aanvraag- en beslistermijnen voor incidentele aanvragen komen op dit punt ook overeen.

In de vorige subsidieverordening diende een beschikking op een aanvraag tot verlening of vaststelling van een budgetsubsidie uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend te zijn verstrekt. Dit werkte in de praktijk goed, omdat in december veelal de begrotingscijfers van het navolgende jaar ook door de raad zijn vastgesteld. Om dit te handhaven, maar daar toch ook de standaardtermijn van 13 weken aan te koppelen, is ervoor gekozen de aanvraagtermijn van de structurele subsidies te verlengen tot 1 oktober en de beslistermijn vast te stellen op 13 weken vanaf de uiterlijke indientermijn.

Waar bij de budgetsubsidies de aanvraag nog op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar telt, hebben wij nu voor de meerjarige aanvraag voor waarderingsubsidie als finale datum 1 oktober van het eerste jaar van de nieuwe subsidieperiode genomen. Dit biedt de volgende praktische mogelijkheden:• in het eerste kwartaal van de nieuwe (in principe vierjarige) subsidieperiode kan de oude subsidieperiode goed worden geëvalueerd en een nieuw voorstel voor meerjarige subsidiebeleidsregels worden voorbereid;• in het tweede en derde kwartaal kunnen de nieuwe meerjarige subsidiebeleidsregels in de inspraak- en besluitvormingsprocedure worden gebracht;• in deze periode kan ook uitgegaan worden van de definitieve budgetten zoals de raad die in de meerjarenbegroting voor de subsidieverstrekking in november/december van het voorafgaande jaar heeft opgenomen;• uitvoering en besluitvorming van opeenvolgende subsidietermijnen lopen zo in principe ook niet door elkaar.Voorwaarde is dan wel dat het eerste jaar van de nieuwe periode nog aansluit bij de inhoud van de oude subsidieperiode en wijzigingen in de subsidieverstrekking eerst in de tweede jaarschijf worden geëffectueerd. Voordeel hiervan is dat dan, vooral bij bezuinigingsmaatregelen, tijdig vermindering of beëindiging van een subsidie kenbaar wordt gemaakt en aan inspraak onderhevig is.Hoofdstuk 4 Weigering subsidieverlening

Artikel 8. WeigeringsgrondenDit artikel bevat een opsomming van een aantal algemeen geldende, niet-limitatieve, gronden om een subsidieaanvraag te weigeren of af te wijzen. Weigeringsgronden op basis van meer specifieke inhoudelijke beleidsmatige keuzes zullen worden opgenomen in de subsidiebeleidsregels, waarin ook de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen nader worden bepaald.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 9. Verlening subsidieIn zijn algemeenheid dient een (verlening)beschikking te voldoen aan de voorschriften, zoals deze in afdeling 4.2.3 van de Awb zijn opgenomen. Omdat deze nieuwe verordening het college de gelegenheid geeft om aan een subsidieverlening ook lichtere verantwoordingseisen te stellen, staat in lid 1 opgenomen dat in de verleningbeschikking moet staan vermeld op welke wijze verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Dit geeft de subsidieontvanger vooraf duidelijkheid over de inspanningen die van haar verwacht wordt om achteraf aan de verantwoordingseisen te kunnen voldoen.

Artikel 10. Betaling en bevoorschottingOmdat veelal bij onderhandelingen rondom budgetovereenkomsten op de specifieke wens van de subsidieontvanger aangepaste data worden afgesproken voor het bij voorschot beschikbaar stellen van het verleende subsidiebedrag, zijn in de verordening geen vaste data meer opgenomen. Daarom wordt, daar waar van toepassing, de hoogte en de termijnen van de bevoorschotting opgenomen in de verleningbeschikking.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11. Tussentijdse rapportageUit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten is de verplichting tot tussentijdse (financiële en inhoudelijke) rapportage alleen opgelegd aan de ontvangers van grotere subsidiebedragen (vanaf € 100.000,00) en beperkt tot eenmaal per jaar.

Artikel 12. en 13. Meldingsplicht en overige verplichtingenNaast de verplichtingen die het college de subsidieontvanger op kan leggen op grond van afdeling 4.2.4. van de Awb, staan in de subsidieverordening een aantal aanvullende verplichtingen vermeld. Hiermee wordt in ieder geval tegemoet gekomen aan het bepaalde in art. 4.39 van de Awb, dat verplichtingen die niet (direct) strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie slechts aan de subsidie kunnen worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot € 5.000,00Dit artikel is zodanig geformuleerd dat het college project- of kleinere investeringsubsidies tegelijkertijd met de verlening kunnen vaststellen, waardoor geen verantwoording meer nodig is. Daarnaast kan echter ook aangeven worden op welke wijze zij, in redelijke verhouding tot de gesubsidieerde activiteit, (inhoudelijke of financiële) verantwoording achteraf toch wenselijk vindt. Dit kan bijvoorbeeld middels een foto, redactioneel krantenartikel, factuur etc.

Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000,00 tot € 100.000,00In dit artikel wordt aangegeven welke verantwoording het college vereist bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie tot € 50.000,00 en welke termijn voor deze aanvraag wordt gehanteerd.Elke subsidieontvanger van bedragen boven de € 5.000,00 dient achteraf aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast dient men te omschrijven of de nagestreefde doelstellingen zijn bereikt en zo niet, wat hiervan de vermoedelijke reden is geweest. Het gaat daarbij uiteraard om de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstellingen kunnen blijken uit de subsidiebeleidsregel, de budgetovereenkomst of de subsidieverleningbeschikking.

Tussen de € 5.000,00 en € 50.000,00 wordt daarnaast van subsidieontvangers in ieder geval een financiële verantwoording verwacht over de aan de subsidiabele activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang (kunnen) zijn. Bij subsidies tussen de € 50.000,00 en € 100.000,00 wordt van subsidieontvangers een volledige jaarrekening, incl. balans en toelichting verwacht. Deze verlies- en winstrekening en balans dient naar de mening van het college voldoende boekhoudkundig inzicht te verstrekken om een goed oordeel over de verantwoording te kunnen vellen. Indien dit niet het geval is kan het college op basis van lid 3 aanvullende informatie eisen. Wanneer een samenstellingsverklaring van een accountant is toegevoegd wordt in principe aan deze vereisten voldaan.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf € 100.000,00Aanvullend op de verplichtingen volgens artikel 15 geldt voor de subsidieontvangers van bedragen vanaf € 100.000,00 dat zij de verlies- en winstrekening en balans voorzien van een accountantsverklaring op basis van een controleopdracht.

Artikel 17. Vaststelling subsidieHierin staat geregeld dat waarderingsubsidies (tot € 5.000,00) direct bij verlening worden vastgesteld en derhalve verantwoordingsvrij zijn. Voor een aanvraag tot vaststelling van alle overige subsidies geldt een beslistermijn van 13 weken.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Algemene opmerkingVoorheen stonden in de Algemene Subsidieverordening Gemeente Aalten 2005 ook nog bepalingen opgenomen over de wijziging en intrekking van subsidieverlening en subsidievaststelling. Deze bepalingen staan echter letterlijk in de Awb en zijn dus zonder meer al van toepassing op het gemeentelijk subsidiebeleid. Daarom zijn deze bepalingen in de nieuwe ASV 2011 achterwege gelaten.

Artikel 18. HardheidsclausuleOp grond van dit artikel kan het college bij bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen, of de strikte toepassing van de bepalingen, in deze verordening.Het is mogelijk dat de gemeente bij haar subsidiëring ook gebruik maakt van door derde partijen (bijv. hogere overheden) beschikbaar gestelde financiële middelen. In lid 3 is een aanvullende algemene mogelijkheid voor het college opgenomen om af te wijken van bepalingen in deze verordening als dit noodzakelijk is om als gemeente aan voor haar hieruit voortvloeiende verantwoordingsverplichtingen te kunnen voldoen.

Artikel 19. OvergangsbepalingenBij de overgang van een oud naar een nieuw systeem is het nodig een regeling te treffen voor het afwikkelen van aanvragen die voor de formele inwerkingtreding van de nieuwe regeling zijn ingediend. Op subsidies die op dat moment al zijn verleend zijn de bepalingen van de oude subsidieverordening van toepassing. Op aanvragen die voor de inwerkingtreding zijn ingediend, maar waarop nog geen beslissing heeft plaatsgevonden, zal worden beslist op grond van de voor dat tijdstip geldende regels.

Artikel 20. InwerkingtredingDit artikel bepaalt het moment waarop de verordening in werking treedt en waarop de oude subsidieverordening wordt ingetrokken. Dit zal zijn één dag na bekendmaking van het besluit van de gemeenteraad.

Artikel 21. CiteertitelArtikel 21 geeft de officiële benaming van de nieuwe verordening aan.