Regeling vervallen per 01-01-2014

Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 26-11-2010 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 22-11-2010

Intitulé

COLLEGEBESLUIT

Besluit nr: 91266

Onderwerp: Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning

Het college van de gemeente Albrandswaard,

Overwegende, dat het wenselijk is nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Albrandswaard 2010;

Gezien het advies van 26 oktober 2010;

Gelet op de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Albrandswaard 2010

B E S L U I T :

vast te stellen het Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning

HOOFDSTUK 1 EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 1 Maximale eigen bijdrage en eigen aandeel

De eigen bijdrage en het eigen aandeel samen, bedragen niet meer dan in de Algemene Maatregel van Bestuur, Besluit maatschappelijke ondersteuning opgenomen bedragen te weten: 

1.

Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703;

2.

Voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812;

3.

Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 26.535 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535;

4.

Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.431.

Artikel 2 Eigen bijdrage of eigen aandeel voorzieningen

1.

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager of een bouwkundige of woontechnische aanpassing in of direct bij de woning van een cliënt die zelf geen eigenaar is van de woning, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht. Indien deze voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt eveneens gedurende die periode een eigen aandeel in mindering gebracht.

2.

De hoogte van de in lid 1 genoemde eigen bijdrage dan wel de vermindering van de financiële tegemoetkoming bedraagt het in artikel 1 vastgestelde procentuele bijdrage van het inkomen.

3.

Bij berekening van de eigen bijdrage dan wel vermindering van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van het inkomen boven de inkomensgrenzen uit artikel 1. Berekening van de eigen bijdrage dan wel vermindering van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op basis van onderstaande tabel. In onderstaande tabel is aangegeven welk percentage van dit inkomen wordt aangemerkt als eigen bijdrage dan wel vermindering van de financiële tegemoetkoming. Ook wordt hierbij de duur van de eigen bijdrage bepaald.

Voorziening tot € 250,00

15% van het inkomen

0 periode

van 4 wkn

Voorziening van € 250,00 tot €1000,00

15% van het inkomen

1 periode

van 4 wkn

Voorziening van € 1.000,00 tot €2.000,00

15% van het inkomen

3 periodes

van 4 wkn

Voorziening van € 2.000,00 tot €3.000,00

15% van het inkomen

5 periodes

van 4 wkn

Voorziening van € 3.000,00 tot € 5.000,00

15% van het inkomen

8 periodes

van 4 wkn

Voorziening van € 5.000,00 tot € 7.500,00

15% van het inkomen

12 periodes

van 4 wkn

Voorziening van € 7.500,00 tot € 20.000,00

15% van het inkomen

20 periodes

van 4 wkn

Voorziening vanaf € 20.000

15% van het inkomen

39 periodes

van 4 wkn

4.

De hoogte van de eigen bijdrage dan wel vermindering van de financiële tegemoetkoming is gemaximaliseerd aan de kostprijs van de voorziening.

5.

In bijlage 2 is aangegeven voor welke voorzieningen een eigen bijdrage dan wel vermindering van de financiële tegemoetkoming geldt.

HOOFDSTUK 2 INKOMENSGRENS EN DRAAGKRACHT

Artikel 3 Inkomensgrens

1.

Indien een inkomensgrens geldt voor een voorziening ligt die grens op twee maal het van toepassing zijnde bruto bijstandsnorm. Indien het bruto inkomen van een alleenstaande of het bruto verzamelinkomen van een aanvrager met een inwonende partner de inkomensgrens overschrijdt, wordt de voorziening alleen vergoed indien de kosten van de voorziening de netto draagkracht van de aanvrager overschrijdt.

2.

Om het inkomen vast te kunnen stellen, moet de aanvrager een IB-60 formulier of definitieve belastingaanslag van het voorafgaand jaar bijsluiten bij het aanvraagformulier.

3.

Het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag is het normjaar bij beoordeling van het verzamelinkomen bij aanvragen van voorzieningen met een inkomensgrens.

4.

Indien het verzamelinkomen sterk afwijkt van het verzamelinkomen in het normjaar dient de aanvrager bewijzen bij te sluiten bij de aanvraag.

5.

Bij deelname aan een spaarloonregeling wordt de draagkracht bepaald aan de hand van het inkomen zoals dat zou zijn ontvangen bij niet-deelneming aan een spaarloonregeling.

Artikel 4 Berekening draagkracht

1.

De bruto draagkracht van het in aanmerking te nemen inkomen bedraagt 35 % van het verschil tussen de van toepassing zijnde inkomensgrens en het bruto verzameljaarinkomen.

2.

Voor de berekening van de netto draagkracht wordt de bruto draagkracht verminderd met buitengewone uitgaven, zoals:

a.

kosten die verband houden met de kosten die voortvloeien uit chronische ziekte, handicap of ouderdom;

b.

ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;

c.

feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

d.

kosten in verband met studie of opleiding van kinderen, zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderd met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de “Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten”;

e.

buitengewone kosten in verband met wonen.

3.

Bij de vaststelling van de draagkracht kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden, die binnen de vastgestelde jaardraagkracht periode optreden. Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven de berekende draagkracht tussentijds te herzien.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

1.

De draagkracht wordt vastgesteld voor de periode van een jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.

2.

De draagkracht kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid worden vastgesteld voor de periode van een jaar gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst bijzondere noodzakelijke kosten zijn gemaakt, indien in alle redelijkheid met die kosten rekening moet worden gehouden.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN BETREFFENDE HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (pgb)

Artikel 6 Aanvragen van een pgb

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 7 Afwijzingsgrond

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

1.

Op grond van aanwijzingen die tijdens de indicatie duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

2.

De verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen (anders dan bij een kortdurend verblijf) in een instelling bedoeld in de AWBZ of de zorgverzekeringswet verblijft.

3.

De gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg zal hebben.

4.

Aanvrager zich bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget niet aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

5.

Betrokkene een indicatie heeft voor Huishoudelijke Hulp 2 of thuisbegeleiding en er geen wettelijke vertegenwoordiger is die het pgb kan beheren, tenzij betrokkene HH2 krijg op basis van een visuele beperking.

Artikel 8 Inkomen

Voor de definiëring van het begrip inkomen wordt aangesloten bij de Algemene Maatregel van Bestuur, Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 9 Pgb periode en voorschot

1.

Een pgb wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een pgb is ontstaan. Het pgb wordt pas verleend vanaf de datum waarop het pgb is aangevraagd.

2.

Het college geeft de budgethouder per maand een voorschot op het verleende pgb.

3.

Indien er geen sprake is van een periodieke betaling voor een voorziening, wordt het pgb in één maal uitgekeerd.

4.

Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid van de verordening van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan de betalingen waarvoor het pgb is toegekend deelt het college dit binnen 6 maanden na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de budgethouder mee.

Artikel 10 Beschikking pgb

1.

De beschikking tot het verlenen van een pgb bevat, naast de motivering genoemd in artikel 26 van de Wmo, minimaal de volgende gegevens:

a.

De budgetperiode;

b.

Het bruto pgb en de wijze waarop dit budget is berekend;

c.

De wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend;

d.

De wijze waarop voorschotten op het pgb worden verleend;

e.

De verplichtingen van de budgethouder;

f.

In geval van een pgb voor hulp bij het huishouden, de mededeling dat de belastingdienst op de hoogte wordt gesteld van de informatie die de gemeentelijk wettelijk verplicht is aan de belastingdienst te verstrekken.

2.

Indien de hoogte van het pgb wijzigt, wordt de cliënt hiervan op de hoogte gesteld.

Artikel 11 Verplichtingen pgb

Bij de verlening van een pgb worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

1.

De budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor betaling van een voorziening waarvoor het bedoeld is en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

2.

De voorziening die wordt ingekocht is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

3.

De budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende vijf jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

4.

De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onmiddellijk uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het pgb.

5.

De budgethouder is verplicht gebruik te maken van de faciliteiten voor salarisadministratie bij het servicecentrum persoongebonden budget van de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 12 Vaststelling pgb

1.

Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het door de gemeente verstrekte pgb (zonder aftrek van de eigen bijdrage), voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

2.

Artikel 4:46 Awb is van overeenkomstige toepassing.

3.

Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met de (door hem aan de budgethouder) verschuldigde relevante pgb, binnen 6 maanden na ontvangst van de desbetreffende verantwoording

HOOFDSTUK 4 HULP IN HET HUISHOUDEN

Artikel 13 Aanvullende bepalingen betreffende pgb voor Hulp in het Huishouden

1.

Bij de verlening van een pgb voor hulp bij het huishouden worden de budgethouder de volgende extra verplichtingen opgelegd:

a.

De budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of de instantie bij wie hij hulp bij het huishouden betrekt waarin minimaal de volgende afspraken zijn opgenomen:

b.

Een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrek, en wordt door deze persoon ondertekend;

c.

Een declaratie van een instantie bij wie een budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, en de naam en het adres van de instantie, en wordt namens de instantie ondertekend.

d.

De budgethouder kan kosten declareren die met de betaling van een huishoudelijke voorziening noodzakelijk verbonden zijn. Hiervan dienen bewijsstukken te kunnen worden overlegd.

e.

De budgethouder van een pgb voor hulp bij het huishouden legt binnen zes weken na het einde van ieder kalanderjaar door middel van invulling van een daartoe door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van de in dat jaar verleende pgb bedragen.

f.

Het formulier bevat de gegevens over de budgethouder, het urenoverzicht over het betreffende kalenderjaar, gegevens over de zorgverlener en verklaart dat de budgethouder het formulier naar waarheid heeft ingevuld.

g.

Het college controleert steekproefsgewijs of de formulieren bedoeld in artikel 7 lid 2 lid b en c naar waarheid zijn ingevuld en de bewijsstukken aanwezig zijn.

h.

Een bij het college ingediend verantwoordingsformulier na afloop van het kalenderjaar dient als aanvraag tot vaststelling van het bruto pgb.

2.

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulp in de huishouding wordt berekend als een bedrag per uur. De vergoeding voor huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget voor:

HH1 is € 15,75,

HH2 is € 17,25.

3.

Als er sprake is van een onverschuldigde betaling die teruggevorderd wordt, wordt een bedrag van 1,5% van het totaal op jaarbasis toegekende bedrag met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1.250,00 vrijgelaten en niet teruggevorderd.

4.

Ontvangers van een pgb voor de hulp bij het huishouden op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kunnen kosteloos gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Artikel 14. Respijtzorg

1.

Indien de mantelzorger aangeeft niet meer in staat te zijn om (tijdelijk) de huishoudelijke zorg te verlenen zal beoordeeld worden of de geïndiceerde uren (tijdelijk) dienen te worden aangepast. Hierbij zal een spoedprocedure worden gehanteerd om dit vast te stellen.

2.

Indien de mantelzorger langdurig dagelijks de verzorging heeft voor de cliënt en inzet van vrijwilligerswerk niet mogelijk is, kan huishoudelijke Hulp 2 worden geïndiceerd gedurende 3 uur per maand, ter ontlasting van de ondersteunende taken van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 5. THUISBEGELEIDING

Artikel 15. Thuisbegeleiding

1.

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor thuisbegeleiding wordt berekend als een bedrag per uur, welk bedrag 100% bedraagt van het maximale uurtarief zoals vastgesteld in de aanbesteding.

2.

Een traject duurt maximaal 55 uur.

HOOFDSTUK 6. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 16

Aanvullende bepalingen betreffende een financiële tegemoetkoming of pgb voor woonvoorzieningen

1.

Het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte wordt uitgekeerd als pgb of financiële tegemoetkoming.

2.

Voor het verwerven van grond om een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 5.1 van de Wmo Verordening, te realiseren, kan een tegemoetkoming in de kosten dan wel een persoonsgebonden budget worden verleend. De maximale aantallen vierkante meters per vertrek en voor de buitenruimte die kunnen worden verstrekt zijn opgenomen in bijlage 2 van dit besluit.

3.

Het maximale bedrag dat wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van de woning, als genoemd in artikel 5.6 van de Wmo verordening bedraagt € 2.300,00.

4.

De grens voor het opstellen van een verklaring van gereed melding en verantwoording van de pgb, zoals in artikel 5.9 van de Wmo verordening bedoelt, bedraagt € 1.200,00.

5.

Het maximale bedrag dat wordt verstrekt voor de aanpassing van een woonwagen zoals bedoeld in artikel 5.17 lid 1 bedraagt € 2.300,00.

6.

Het maximale bedrag dat wordt verstrekt voor de aanpassing van een woonschip zoals bedoeld in artikel 5.18 lid 1 bedraagt € 2.300,00.

7.

Als er sprake is van een onverschuldigde betaling, zoals bedoeld in artikel 8.7 lid 4 van de Wmo verordening, wordt een bedrag van € 250,00 vrijgelaten en niet teruggevorderd.

Artikel 17 Verhuiskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in de Wmo Verordening bedraagt voor een echtpaar € 1.700,- en voor een alleenstaande € 1.200,-.

Artikel 18 Maximale vergoeding voor onderhoud, keuring en reparatie

1.

De maximale vergoeding voor een stoellift bedraagt:

-Keuring (1 x per 4 jaar) €280,00 (exclusief BTW)

-Onderhoud (1 x per jaar) €170,00(exclusief BTW)

2.

De maximale vergoeding voor een plateaulift (rolstoellift) bedraagt:

-Keuring (1 x per 4 jaar) €280,00 (exclusief BTW)

-Onderhoud (1 x per jaar) €170,00 (exclusief BTW)

HOOFDSTUK 7 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 19

Aanvullende bepalingen betreffende een financiële tegemoetkoming of pgb voor vervoersvoorzieningen

1.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 6.1 onder c juncto 1 tot en met 3 en artikel 6.1 onder d van de Wmo verordening wordt vastgesteld op basis van de huurprijs, inclusief onderhoud, service en reparatie, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald. Hierbij geldt het uitgangspunt goedkoopst meest adequaat.

2.

Bij vaststelling van het pgb wordt ook rekening gehouden met de aanvullende kosten. Onder deze kosten wordt verstaan:

a.

De verzekering;

b.

Onderhoud;

c.

Reparatie;

d.

Keuring (indien wettelijk vereist);

3.

Als de aanvrager een groot deel van zijn vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijke verkeer kan en wenst in te vullen met een (aangepaste) fiets, kan de aanvrager in aanmerking komen voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. De vervoersvoorziening wordt maximaal 7 jaar in bruikleen verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van de aan te schaffen voorziening ten opzichte van de gemiddelde aanschafkosten van een gewone fiets.

Artikel 20 Vervoersvoorziening voor taxi of autokosten

1.

Het bedrag dat verstrekt wordt voor de aanpassing van een eigen vervoermiddel, de aanschaf van een ander vervoermiddel, de reparatie en onderhoud van een ander vervoermiddel zoals genoemd in artikel 6.1 onder c juncto 1 t/m 3 bedraagt maximaal € 803,39.

2.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto zoals genoemd in artikel 6.1 onder c juncto 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt maximaal € 803,39.

3.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi zoals bedoeld in artikel 6.1 onder c juncto 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt maximaal € 803,39.

4.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi zoals bedoeld in artikel 6.1 onder c juncto 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt maximaal € 803,39.

Artikel 21 financiële tegemoetkoming voor de kosten van vervoer

1.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 6.5 lid 1 bedraagt

€ 803,39.

2.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 6.5 lid 4 bedraagt het bedrag voor het eigen gebruik van de taxi zoals bedoeld in artikel 21 van dit besluit, tenzij er aanvullend op het collectief vervoer een bijdrage wordt verstrekt, dan wordt de hoogte vastgesteld op de daadwerkelijke vervoersbehoefte.

HOOFDSTUK 8. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 22

Aanvullende bepalingen betreffende een financiële tegemoetkoming of pgb rolstoel

1.

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen zoals bedoeld in artikel 7.1 onder c van de Wmo verordening wordt vastgesteld op basis van de huurprijs, inclusief onderhoud, service en reparatie, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald. Hierbij geldt het uitgangspunt goedkoopst meest adequaat.

2.

Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal € 2.300,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, service, reparatie en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar.

3.

Een sportvoorziening is niet bedoeld als een extra of alternatieve vervoersvoorziening en wordt daarom alleen verstrekt als betrokkene aantoonbaar sport.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 8.3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing – en conform de ICF-standaarden- het volgende onderzocht:

a.

de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b.

de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren, ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c.

de woning en de woonomgeving van de aanvrager in relatie tot de nieuw aangeboden woning;

d.

het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e.

de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 24 Indexering

Indien prijsontwikkelingen van de betreffende voorzieningen daartoe aanleiding geven, zullen de bedragen genoemd in dit Besluit worden aangepast. Aanpassing zal ten hoogste 1 maal per jaar plaatsvinden en vooraf worden gepubliceerd.

Artikel 25 Overgangsregeling inkomensgrens hulpmiddelen

1.

Er wordt een inkomensgrens toegepast op aanvragen voor individuele hulpmiddelen die voor 16 november 2010 in bruikleen zijn verstrekt.

2.

Wordt een voor 16 november 2010 verstrekt hulpmiddel ingenomen of aangepast op grond van gewijzigde medische omstandigheden dan wordt vanaf de datum van de nieuwe of aangepaste verstrekking wel de geldende inkomensgrens toegepast.

Artikel 26 Citeertitel en inwerkingtreding

1.

Het besluit wordt aangehaald als: ‘Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning’

2.

Het besluit treedt in werking met ingang van 22 november 2010.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Albrandswaard op 16 november 2010.

de secretaris

de burgemeester

Uitvoeringsbesluit WMO 2010

Bijlage 1 Eigen bijdrage of eigen aandeel

De eigen bijdrage voor een voorziening in natura of een eigen aandeel voor een financiële verstrekking kan op twee manieren worden berekend.

1) Er wordt uitgegaan van betaling van 12 perioden van 4 weken plus 1 periode van 4/5 weken per kalenderjaar:

2)Maar bij voorzieningen die bestaan uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager kan maximaal gedurende 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

NB Voor de niet in artikel 4.1 lid 5 van het Besluit Maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, die in bruikleen worden verstrekt, geldt geen maximumperiode. In dat geval wordt uitgegaan van optie 1.

Eigen bijdrage voor voorzieningen in Natura of pgb

Ad 1

  • ·

    Huishoudelijke hulp (ook als respijtzorg als mantelzorger het huishouden niet meer kan doen)

  • ·

    Thuisbegeleiding

  • ·

    Vervoersmiddel waaronder in ieder geval een Scootmobiel wordt begrepen (bruikleen)

  • ·

    Patiëntenlift en badliften (bruikleen)

  • ·

    Traplift (als traplift in bruikleen zou worden verstrekt)

Ad 2

  • ·

    Woningaanpassing en Verwerven van grond om een woonvoorziening te realiseren

  • ·

    pgb voor vervoersmiddel waaronder in ieder geval een scootmobiel wordt begrepen, traplift en patiëntenlift en badlift in eigendom

  • ·

    Fiets in bruikleen maximaal 39 weken (NB voor fiets als pgb geldt aftrek meerkosten)

Eigen aandeel van Financiële tegemoetkoming

Ad 2

  • ·

    Verhuiskostenvergoeding

  • ·

    Bezoekbaar maken van de woning

  • ·

    Vergoeding woningaanpassing woonwagen en woonschip

  • ·

    Aanpassing auto of ander vervoermiddel

Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

  • ·

    Sanitaire hulpmiddelen zoals toiletstoel/douchestoel

  • ·

    Vergoeding voor onderhoud, keuring of reparatie van woonvoorzieningen

  • ·

    Respijtzorg die dient als ondersteunende begeleiding

  • ·

    Rolstoel

  • ·

    Sportvoorziening

  • ·

    Voorziening voor kind onder de 18 jaar

Een inkomensgrens

  • ·

    Vervoersvoorziening

  • ·

    Woningaanpassing

Bijlage 2: maximalisering pgb voor verwerven grond

Deze bijlage verwijst naar artikel 13 lid 2 van het besluit.

Het aantal m2 extra grond waarvoor een gehandicapte een pgb kan ontvangen als gevolg van de Wmo verordening is per vertrek gemaximaliseerd en als volgt bepaald:

Soort vertrek tabel a tabel b

Woonkamer 30 m2 6 m2

Keuken 10 m2 4 m2

1-persoonsslaapkamer 10 m2 4 m2

2- persoonsslaapkamer 18 m2 4 m2

Toiletruimte 2 m2 1 m2

Badkamer:

  • -

    wastafelruimte 2 m2 1 m2

  • -

    doucheruimte 3 m2 2 m2

Entree/hal/gang 5 m2 2 m2

Berging 6 m2 4 m2

Uitraasruimte 10 m 2 4 m2

Toelichting

Tabel a is van toepassing in geval van een aanbouw van een vertrek.

Tabel b is van toepassing in geval van uitbreiding van een al aanwezig vertrek.

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een pgb in aanmerking komt, bedraagt

20 m2.

Toelichting besluit Wet maatschappelijke ondersteuning

Inleiding

Naast een verordening wet maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit Wet maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld genoemd. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene

Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. Er is voor gekozen om de maximale eigen bijdrage conform de AMvB op te leggen.

Het tweede onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Het Besluit bevat een nadere uitwerking van de samenstelling van alle soorten voorzieningen waarvoor het verstrekken van een pgb mogelijk is. De systematiek van de Verordening is dat collectieve voorzieningen waaronder het collectief vervoer, het primaat hebben. Bij collectieve voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan bijzondere regels gelden. In hoofdstuk 2 staan de algemene regels die voor alle pgb’s gelden. In de volgende hoofdstukken staan de bedragen en regels voor de pgb die voor de afzonderlijke voorzieningen gelden.

HOOFDSTUK 1. Eigen bijdrage

Artikel 1

De regels voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel staan in Hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB). Artikel 1 uit Hoofdstuk IV is opgenomen in het besluit. De indexatie van de bedragen volgt de indexatie uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2

Ten opzichte van de vorige verordening is er voor gekozen om voor meer voorzieningen een eigen bijdrage te vragen. In bijlage 1 staan deze opgenoemd.

HOOFDSTUK 2. INKOMENSGRENS EN DRAAGKRACHT

Artikel 3 inkomensgrens

In artikel 3 van het uitvoeringsbesluit wordt de inkomensgrens aangewezen waarboven een vervoers- of woonvoorziening niet voor verstrekking in aanmerking komt. De hoogte van de inkomensgrens wordt bepaald door de bijstandsnorm voor respectievelijk alleenstaanden en echtparen/samenwonende partners met 2 te vermenigvuldigen.

Artikel 4 Berekening draagkracht

Het verschil tussen netto besteedbaar inkomen en draagkrachtloos inkomen is de draagkrachtruimte. Dit is een gedeelte van het inkomen van de aanvrager waarvan uitgegaan mag worden dat deze besteed kan worden aan WMO voorzieningen. Alle kosten voor WMO voorzieningen die boven deze grens liggen worden vergoed door de gemeente. Hier wordt indien van toepassing een eigen bijdrage over afgedragen.

HOOFDSTUK 3. Bepalingen betreffende het pgb

Artikel 6 Aanvragen van een pgb

Er is sprake van keuzevrijheid. De aanvrager bepaalt of er een pgb wordt verstrekt. Hieraan zijn een aantal beperkingen gesteld.

Artikel 7 Afwijzingsgrond

Het verzoek tot het verstrekken van een pgb wordt afgewezen als duidelijk is dat betrokkene niet in staat is zelf een pgb te beheren. Als er een betrouwbare wettelijke vertegenwoordiger is die het pgb wel kan beheren dan kan alsnog een pgb worden toegekend. In een aantal gevallen kunnen er twijfels zijn aan de betrouwbaarheid van de wettelijke vertegenwoordiger. In dat geval wordt geen pgb verstrekt of wordt het pgb, desnoods als dat reëel is, direct overgemaakt naar de leverancier.

Artikel 9 pgb periode en voorschot

Op grond van artikel 2.2 vierde lid van de Wmo verordening is geregeld dat de budgethouder aan het college verantwoording aflegt over het gebruik van de verleende voorschotten. Het college gaat, op basis van die verantwoording, na of de voorschotten zijn gebruikt voor het doel waarvoor het pgb is verleend. Indien dit niet het geval is, zendt het college de budgethouder binnen zes maanden na ontvangst van het verantwoordingsformulier een mededeling, waarin het aangeeft van mening te zijn dat de verantwoorde betalingen niet voor een pgb in aanmerking komen. Deze mededeling is geen beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat de budgetverlening en de voorschotvaststelling ongewijzigd blijven. De budgethouder kan ervoor kiezen in het restant van de budgetperiode een bedrag ter grootte van het verkeerd bestede bedrag alsnog wèl aan ondersteuning bij of overname van activiteiten waarvoor het pgb is verleend, te besteden, in welk geval het bedrag kan meetellen voor de uiteindelijke vaststelling van het pgb.

Artikel 11 Verplichtingen pgb

Het pgb mag uitsluitend gebruikt worden voor het doel zoals geformuleerd in de beschikking. Echter als er sprake is van een pgb voor huishoudelijke hulp en betrokkene kan aantonen dat verantwoorde zorg goedkoper te hebben ingekocht en het meerdere te hebben uitgegeven aan andere c.q. meer zorg dan wordt er niet teruggevorderd.

Artikel 12 Vaststelling pgb

De beschikking tot verlening van een pgb geeft de budgethouder het recht op een pgb, onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot budgetvaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op pgb. De vaststelling van het pgb vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt.

HOOFDSTUK 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 13 Aanvullende bepalingen betreffende pgb voor Hulp in het Huishouden

Lid 1 onder b geeft aan dat met de betaling van een huishoudelijke voorziening noodzakelijk verbonden kosten betaald mogen worden uit het pgb. Hierbij dient onder meer te worden gedacht aan secundaire arbeidsvoorwaarden van de verlener van huishoudelijke hulp - tot het bij cao overeengekomen niveau - voor het geval de budgethouder werkgever is. De budgethouder-werkgever doet er verstandig aan zich te verzekeren tegen de risico's van het doorbetalen van het loon van de verlener van huishoudelijke hulp bij ziekte, en tegen het risico van een hoge WAO-premie bij arbeidsongeschiktheid. De budgethouder –werkgever. zal zijn administratie kosteloos kunnen uitbesteden aan de SVB. Deze organisatie zal ook - voor de budgethouder kosteloze - verzekeringen tegen eerdergenoemde risico's aanbieden. Een budgethouder die hier geen gebruik van wenst te maken, zal de risico’s zelf moeten dekken. De premies voor dergelijke verzekeringen zijn daarom niet te zien als met de betaling van de voorziening noodzakelijk verbonden kosten. Ook de eigen bijdrage die betrokkene voor de Huishoudelijke Hulp moet betalen, valt niet onder de kosten die gedeclareerd mogen worden. De eigen bijdrage moet uit het inkomen worden betaald, vergelijkbaar met cliënten die zorg in natura ontvangen.

In lid 2 is geregeld dat er een vrijlating geld voor het bedrag dat verantwoord moet worden. Dit bedrag wordt niet teruggevorderd.

In lid 3 is geregeld dat het bedrag voor de pgb wordt vastgesteld op 75% van de uurprijzen uit het bestek voor zorg in natura. Indexering van de hoogte van het pgb volgt de indexatie van de hoogte van het bedrag voor de zorg in natura. Hiervoor gelden de regels uit het Bestek Huishoudelijke Hulp.

In lid 4is geregeld dat de cliënt gratis ondersteuning voor het beheer van de pgb kan vragen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De gemeente heeft hiervoor een contract afgesloten met de SVB.

Artikel 14 Respijtzorg

Het uitgangspunt van de gemeente is overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. De gemeente subsidieert het steunpunt mantelzorg om de mantelzorger te ondersteunen in algemene zin. De mantelzorger die de huishoudelijke hulp niet meer voor haar/zijn rekening kan nemen, kan ontlast worden door het indiceren van huishoudelijke hulp door een thuiszorgaanbieder of via een pgb. Als de verzorging meer omvat dan het leveren van huishoudelijke hulp kan voor de cliënt bij het CIZ een indicatie worden gevraagd voor bijvoorbeeld verpleging of persoonlijke verzorging. De combinatie van gemeente en AWBZ voorzieningen moet voldoende zijn om de noodzakelijke zorg te garanderen voor de cliënt te garanderen. Daarnaast biedt de gemeente nu als extra de mogelijkheid van respijtzorg Thuisbegeleiding (BG) aan gedurende 3 uur per maand.

De mantelzorg wordt wel meegenomen bij de indicatie van de hulp bij het huishouden. Als de mantelzorger de huishoudelijke hulp zonder problemen kan geven, is er geen reden voor indicatie van thuiszorg. Mantelzorg kan echter niet verplicht worden gesteld. Indien de mantelzorger aangeeft niet meer in staat te zijn om (tijdelijk) huishoudelijke hulp te verlenen, zal beoordeeld worden of de geïndiceerde uren voor de huishoudelijke hulp dienen te worden aangepast of alsnog toegekend. Hierbij zal ook beoordeeld worden of de mantelzorger op enigerlei wijze ondersteund dient te worden om de zorg te kunnen verlenen door bijvoorbeeld het steunpunt mantelzorg of het aanvragen van een Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) indicatie voor AWBZ zorg.

Daarnaast is er mogelijk behoefte aan respijtzorg voor ondersteunende taken. Het is daarom mogelijk om huishoudelijke hulp te indiceren voor ondersteunende begeleiding voor de mantelzorger. De doelgroep betreft vooral cliënten die niet meer in aanmerking komen voor de Ondersteunende Begeleiding (OB) in het kader van de AWBZ, omdat zij:

  • -

    licht gehandicapt zijn.

  • -

    de indicatie hebben verloren omdat de grondslag psychosociaal is vervallen (cliënten met een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening die nog niet gediagnosticeerd zijn).

  • -

    een matige of ernstige fysieke beperking hebben totdat er een indicatie voor OB via de AWBZ aanwezig is.

Er is een maximum gesteld aan het aantal uren dat geïndiceerd kan worden.

HOOFDSTUK 5 Thuisbegeleiding

Artikel 15 pgb Thuisbegeleiding

Een cliënt kan een pgb krijgen, maar er moet, gezien de aard van de doelgroep, zekerheid bestaan dat het pgb op de juiste wijze wordt ingezet. Gezien de aard van de doelgroep is het niet reëel om te veronderstellen dat de cliënt een pgb zelf kan beheren. Voor het toekennen is daarom contact met de (wettelijke) vertegenwoordiger nodig.

Als er sprake is van een pgb wordt de hulp niet bij de zorgaanbieder ingekocht. Om adequaat hulp te verlenen, moet de hulpverlener over enige opleiding beschikken om methodisch te kunnen handelen. Na de indicatiestelling moet de beoogde hulpverlener een behandelplan indienen waaruit blijkt dat er inzicht bestaat in de problematiek van de zorgvrager. Er moet helder omschreven staan welk resultaat het traject beoogd en hoe dat bereikt wordt. Dit moet in ieder geval één maal gedurende het traject worden geëvalueerd. Als er geen zorgplan is, wordt het pgb niet uitbetaald.

Ook voor het pgb thuisbegeleiding wordt de hoogte van het pgb op 100% van het uurbedrag voor zorg in natura vastgesteld. Indexering van de hoogte van het pgb volgt de indexatie van de hoogte van het bedrag voor de zorg in natura. Hiervoor gelden de regels uit het Bestek Huishoudelijke Hulp.

Een traject duurt maximaal 55 uur. Na dit traject moet betrokkene in staat zijn zonder de thuisbegeleiding te kunnen functioneren of doorgeleid zijn naar een andere vorm van hulpverlening.

HOOFDSTUK 6 Woonvoorzieningen

Artikel 16 Aanvullende bepalingen betreffende een financiële tegemoetkoming of pgb voor woonvoorzieningen

In lid 1 is geregeld dat de door het college goedgekeurde offerte het uitgangspunt is voor het bepalen van de hoogte van het pgb. In de offerte moeten alle kosten waarvoor een vergoeding gevraagd wordt staan vermeld. Afhankelijk van de schaal van de verbouwing wordt bezien welke kosten van de verbouwing voor vergoeding in aanmerking komen. Voor een kleine verbouwing zullen niet alle mogelijke kosten vergoed worden. Zo nodig wordt een medische en/of selectie advies opgevraagd.

Lid 4: in de meeste gevallen is de eigenaar de persoon die aanspraak kan maken op een vergoeding. In geval van huurwoning wordt de huurder als aanvrager geaccepteerd indien de hoogte van de aanpassing beperkt blijft tot een bedrag van € 1.200,00.

Artikel 17 Verhuiskostenvergoeding

Als de verhuizing noodzakelijk is en er sprake is van een minimuminkomen kan er een beroep op de bijzondere bijstand worden gedaan.

HOOFDSTUK 7 Vervoersvoorzieningen

Artikel 19 Aanvullende bepalingen betreffende een financiële tegemoetkoming of pgb voor vervoersvoorzieningen

In lid 3 is geregeld dat een aangepaste fiets verstrekt kan worden in plaats van een scootmobiel. Aangezien een fiets algemeen gebruikelijk is, worden alleen de meerkosten vergoed die medisch noodzakelijk zijn om de fiets aan te passen.

Artikel 20 pgb en vervoerskostenvoorziening voor taxi of autokosten

Vergoedingen voor autokosten en taxivervoer worden slechts bij hoge uitzondering toegekend. Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het collectief vervoer. Alleen op strikt medische, individuele indicatie kan van deze regel worden afgeweken. Zie artikel 20 voor de uitzondering op de deze regel.

Artikel 21 Financiële tegemoetkoming voor de kosten van vervoer

Het bedrag is gerelateerd aan de gemiddelde kosten van het collectief vervoer.

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 23 overgangsregeling eigen bijdrage

Er wordt vanaf 1 juli 2010 een inkomensgrens toegepast op aanvragen voor woonvoorzieningen en vervoervoorzieningen. Er geldt geen inkomensgrens voor voorzieningen die al verstrekt zijn. Echter wanneer een oude voorziening wordt ingenomen of aangepast omdat betrokkene op grond van verslechtering of verbetering van de beperking een nieuw of aangepast hulpmiddel nodig heeft, dan is er sprake van een nieuwe situatie en geldt vanaf de datum van de verstrekking wel de inkomensgrens. Als er alleen sprake is van reparatie van de oude voorziening dan wordt geen inkomensgrens toegepast.