Regeling vervallen per 01-07-2023

Verordening tegenprestatie Albrandswaard 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2023

Intitulé

Verordening tegenprestatie Albrandswaard 2015

De raad van de gemeente Albrandswaard;

Gelezen het voorstel van het college van de gemeente Albrandswaard met kenmerk 115108 d.d. 18 november 2014;

Gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

vast te stellen de

Verordening tegenprestatie Albrandswaard 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep

  • -

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving (vergelijk TK 2005-2006, 30 334, nr. 1, p. 2

Hoofdstuk 2. Beleid

Artikel 2. Verslag over beleid

  • 1. Het college informeert de gemeenteraad via de tussenrapportage over de doeltreffendheid van het beleid.

  • 2. Het jaarverslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

  • 2. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie naar vermogen opdragen indien dit re-integratie niet belemmert.

  • 3. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

De tegenprestatie wordt maximaal voor de duur van één jaar opgedragen, voor maximaal 8 uur per week. Na 1 jaar wordt opnieuw bezien of een tegenprestatie wordt opgedragen.

Artikel 6. Mantelzorg

Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is, én minimaal overeenkomt met de duur en omvang, zoals genoemd in artikel 5.

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat er geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 3 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8. Rapportage en Evalutatie

  • 1. Het College rapporteert periodiek, middels de Tussenrapportages, de Voorjaarsnota en de Begroting, over de beleidsinhoudelijke en financiële voortgang van het door het gemeentebestuur gevoerde beleid, voortvloeiende uit de bevoegdheden zoals die krachtens de Participatiewet en deze verordening bij het gemeentebestuur zijn neergelegd;

  • 2. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per drie jaar geëvalueerd

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet Albrandswaard 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Albrandswaard in zijn openbare vergadering van15 december 2014.
De griffier, De voorzitter,
Mr. Renske van der Tempel drs. Hans-Christoph Wagner

Voorwoord Verordening Tegenprestatie Participatiewet Albrandswaard 2015

Een tegenprestatie benadrukt de wederkerige relatie tussen een uitkeringsgerechtigde en de maatschappij die de mogelijkheid biedt tot ondersteuning bij het vinden van werk en het voorzien in de kosten van levensonderhoud. In principe is deze dus van toepassing op iedere uitkeringsgerechtigde. Als iemand immers al naar vermogen invulling geeft aan maatschappelijke nuttige activiteiten, of vanwege belemmeringen of andere noodzakelijke verplichtingen naast de noodzakelijke activiteiten van het dagelijkse bestaan geen tegenprestatie meer kan leveren, hoeft een tegenprestatie niet opgedragen te worden.

Bij het opdragen en bepalen van de omvang en duur van de tegenprestatie, wordt maatwerk geleverd. De landelijke overheid heeft bepaald dat de invulling en inzet van de tegenprestatie geen onderdeel mag uitmaken van een re-integratietraject. Ook wordt er rekening gehouden met maatschappelijk nuttige activiteiten die iemand al verricht, en mantelzorg. Als belanghebbenden daarnaast nog een tegenprestatie naar vermogen kunnen leveren dienen ze dat te doen, en kan dus een tegenprestatie opgedragen worden. Dat zal vooral het geval zijn bij uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, en bij uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, mits de inzet van de maatschappelijke inspanning de re-integratie naar werk niet belemmert.

Als uitkeringsgerechtigden naar vermogen al invulling geven aan maatschappelijk nuttige activiteiten wordt dat erkend, en wordt daar rekening mee gehouden bij de beoordeling of er nog een tegenprestatie naar vermogen geleverd dient te worden. De tegenprestatie wordt daarom niet opgedragen aan:

  • -

    uitkeringsgerechtigden die duurzaam arbeidsongeschikt zijn,

  • -

    alleenstaande ouders die vanwege de zorg voor hun kind(eren) al een ontheffing hebben om te voldoen aan de arbeidsverplichtingen,

  • -

    uitkeringsgerechtigden die naar vermogen al maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten, en

  • -

    personen die naar vermogen mantelzorg verrichten.

In onderstaande tekst vindt U de Verordening Tegenprestatie Partcipatiewet. Daarbij zijn de kaders zoals verwoord in het Beleidskaders Participatiewet vertaald in de voorliggende verordening.

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Albrandswaard 2015

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, verleent het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 4950). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van reintegratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting Verordening Tegenprestatie Participatiewet gemeente Albrandswaard 2015

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Korte afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'korte afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'grote afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • 1.

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • 2.

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • 3.

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • 4.

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Artikel 2. Verslag over beleid

Het college informeert de gemeenteraad via de tussenrapportage een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.

Cliëntenraad betrekken bij beleid

Uit artikel 2, tweede lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat de cliëntenraad moet worden betrokken bij de verantwoording over het beleid. Het jaarverslag dat via de tussenrapportage aan de raad wordt gezonden bevat tevens het oordeel van de cliëntenraad bevatten (zie ook artikel 47 Participatiewet).

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-WestBrabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genomen de voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:

  • a.

    naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet is bedoeld als re-integratieinstrument;

  • c.

    wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht; en

  • d.

    niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In overeenstemming hiermee:

  • -

    Het moet gaan om activiteiten waar evident geen betaling tegenover staat. Het mag daarom niet gaan om activiteiten waarvoor belanghebbende of een ander normaal gesproken betaald wordt of eerder (minder dan één jaar geleden) nog betaald werd. Dit is het geval als eerder bestaande arbeidsplaatsen met vergelijkbare werkzaamheden binnen deze periode zijn wegbezuinigd bij de betreffende (overheids-)organisatie.

  • -

    Er mag geen vacature openstaan voor dezelfde of bijna dezelfde activiteiten als die bij de tegenprestatie zouden worden uitgevoerd.

Samenwerking van de gemeente met maatschappelijke organisaties:

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen uitsluitend werkzaamheden binnen de gemeentegrenzen als tegenprestatie in te zetten of werkzaamheden zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen in te zetten. Zie hierover de toelichting bij artikel 7 van deze verordening.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

De activiteiten worden getoetst aan de volgende criteria:

  • 1.

    de aard, de plaats, de duur en de werktijden van de in het kader van de aangeboden voorziening te verrichten werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden, de werkervaring, de opleiding en de gezinssituatie van de belanghebbende;

  • 2.

    de duur van de werkloosheid van de belanghebbende;

  • 3.

    of en zo ja, hoe de aangeboden voorziening kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

  • 4.

    de zwaarte van de sanctie bij niet meewerken aan de aangeboden voorziening.

D.m.v. de volgende beslisboom kan vastgesteld worden of een bepaalde activiteit voldoet aan de voorwaarden van een tegenprestatie:

1. Gaat het om iemand met een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering?

Nee → Kan geen tegenprestatie zijn.

Ja → Ga naar vraag 2.

2. Gaat het om onbetaalde werkzaamheden?

Nee → Geen tegenprestatie maar regulier werk.

Ja → Ga naar vraag 3.

3. Gaat het om werkzaamheden die additioneel zijn op reguliere arbeid ?

Nee → Geen tegenprestatie maar werken met behoud van uitkering

Ja → Ga naar vraag 4.

4. Is het primaire doel arbeidsinschakeling?

Ja → Geen tegenprestatie maar een re-integratietraject of participatieplaats

Nee → Ga naar vraag 5.

5. Zijn de activiteiten nauwkeurig omschreven en afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van

belanghebbende?

Nee → Geen tegenprestatie

Ja → Ga naar vraag 6.

6. Is het beperkt in duur en omvang (zodat het re-integreren en solliciteren niet in de weg staat)?

Nee → Geen tegenprestatie

Ja → Ga naar vraag 7.

7. Gaat het om maatschappelijk nuttige activiteiten?

Het gaat o.a. om de volgende activiteiten:

  • -

    helpen bij organisatie van een festival

  • -

    leesouder op school

  • -

    opknappen van speelplekken in de wijk

  • -

    taalmaatje voor inburgeringsplichtigen

  • -

    scheidsrechter bij de voetbalvereniging

  • -

    sneeuwschuiven

  • -

    activiteiten in een wijkcentrum

  • -

    respijtzorger

  • -

    koffie schenken of maaltijden uitdelen in een verzorgingshuis of wijkhuis

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Tegenprestatie opdragen aan personen met grote afstand tot arbeidsmarkt

De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een tegenprestatie in beginsel wordt opdragen aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Aan belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben wordt alleen een tegenprestatie opgedragen, als de tegenprestatie re-integratie niet in de weg staat (zie hierover ook de toelichting bij artikel 4, tweede lid, onder de kop "Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt"). Zie artikel 1 van deze verordening voor de begrippen korte en grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Hiervoor is gekozen opdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zich zo volledig mogelijk kunnen richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren aangezien werk boven uitkering als uitgangspunt geldt.

Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt

Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het college een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opdragen als dat re-integratie niet in de weg staat. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende, het verrichten van reintegratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht, of dat op korte termijn niet te verwachten is dat re-integratieactiviteiten dusdanig intensief zijn dat belanghebbende geen tegenprestatie meer kan leveren. In dat geval dient belanghebbende een tegenprestatie te leveren.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet)

De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29). Dat wordt vastgelegd in de afstemmingsverordening.

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 4, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

Factor: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

Indien iemand geen perspectief heeft op werk, dan is de belastbaarheid en de loonwaarde van iemand waarschijnlijk dusdanig laag, dat in de meeste gevallen naar verwachting ook een tegenprestatie niet vaak uitgevoerd kan worden.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met

praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen begripsomschrijving opgenomen.

Begeleiding, monitoring en handhaving

Indien een tegenprestatie opgedragen wordt zal de gemeente de regie voeren over de begeleiding, monitoring en handhaving, en daartoe geregeld contact onderhouden met de uitkeringsgerechtigde, en de organisatie waarbij, of onder begeleiding waarvan, de tegenprestatie wordt geleverd.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid.Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Van belang is dat de schijn van dwangarbeid wordt vermeden. Dat heeft gevolgen voor de duur van een Tegenprestatie, en de omvang ervan. Kluwer/Schulinck adviseert om de omvang niet meer te laten zijn dan 10 uur per week. Om zowel een projectmatige als een regelmatige (aantal uur per week) tegenprestatie op te kunnen dragen gaat de voorkeur uit naar een tegenprestatie van 8 uur per week. Iemand die meer dan 8 uur per week inzetbaar is voor een tegenprestatie heeft immers al snel re-integratiemogelijkheden. In het geval dat iemand kan re-integreren, én de afstand tot de arbeidsmarkt groot is, kan de omvang van de tegenprestatie afgestemd worden op de re-integratieactiviteiten en het vermogen van een uitkeringsgerechtigde.

Omdat het voor iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar verwachting langer duurt dan 1 jaar om te re-integreren, is bij deze periode aangesloten voor de bepaling van de periode van de Tegenprestatie. Hierbij dient de aantekening gemaakt te worden dat de duur beperkt dient te zijn.

Artikel 6. Mantelzorg

Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening).

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 7 van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn binnen de eigen gemeentegrenzen, buiten de gemeentegrenzen gezocht moet worden naar maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Ter uitvoering hiervan kan worden samengewerkt met de andere 2 clustergemeenten en de gemeenten in de arbeidsmarktregio. Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen 3 maanden opnieuw beoordeeld of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid, van deze verordening.

Dit zal in de praktijk echter alleen het geval zijn als belanghebbende er niet in slaagt zelfstandig een concrete invulling te geven aan de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie. In dat geval zal een opdracht tot een specifieke invulling van deze verplichting worden gegeven. In alle andere gevallen zal belanghebbende, met of zonder begeleiding, zelfstandig invulling kunnen geven aan deze verplichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.

Artikel 10. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.