Verordening laagrentende geldlening gemeentelijk monumenten

Geldend van 06-07-2001 t/m heden

Intitulé

Verordening laagrentende geldlening gemeentelijk monumenten

De raad van de gemeente Albrandswaard;

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 mei 2001;

 

Overwegende, dat het in het kader van het stimulerend monumentenbeleid wenselijk is een bijdrage te leveren ten behoeve van de kosten die verbonden zijn aan het beheer en onderhoud aan enig beschermd gemeentelijk monument, dat op verzoek van een belanghebbende door burgemeester en wethouders als zodanig is aangewezen, de mogelijkheid te bieden laagrentende leningen te verstrekken;

 

Gelezen het advies van de Commissie Financiën/Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en VINEX d.d. 20 juni 2001;

 

Gelet op het bepaalde in de Monumentenverordening Albrandswaard en de Algemene wet bestuursrecht;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de "Verordening laagrentende geldleningen voor het onderhoud aan beschermde gemeentelijke monumenten". 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

Gemeentelijke monumentenlijst:de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de Monumentenverordening Albrandswaard als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zakenBeschermd gemeentelijk monument:monument, dat overeenkomstig de bepalingen van de Monumentenverordening Albrandswaard op verzoek van een belanghebbende als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen.Eigenaar: -degene die het meest omvattende recht op een zaak heeft als bedoeld in artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek, inclusief de eigenaar van een appartementsrecht;-degene die het recht van erfpacht heeft;-de houder van een recht van opstal;-de toekomstige eigenaar, erfpachter of houder van een recht van opstal.

Artikel 1.2

  • 1 De gemeenteraad neemt jaarlijks een besluit waarin wordt aangegeven welk bedrag voor een bepaald jaar beschikbaar wordt gesteld in het belang van de beschermde gemeentelijke monumenten aan natuurlijke of rechtspersonen, waaronder in elk geval de eigenaars van de beschermde gemeentelijke monumenten. 

  • 2 Burgemeester en wethouders nemen jaarlijks een besluit inzake nadere regels voor de periode waarbinnen de aanvragen voor een lening moeten worden ingediend. 

Artikel 1.3

  • 1 De gemeenteraad is bevoegd het bedrag, als bedoeld in artikel 1.2 te verhogen. 

  • 2 De gemeenteraad is bevoegd het in artikel 1.2. genoemde bedrag te verlagen, wanneer, mede gelet op het totaal van de voor het betreffende jaar reeds ingediende aanvragen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan het einde van het desbetreffende jaar gelden zullen resteren. 

Artikel 1.4

  • 1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het belang van de beschermde gemeentelijke monumenten en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening een laagrentende geldlening te verstrekken.

  • 2 Burgemeester en wethouders houden bij hun beslissing op grond van het eerste lid rekening met bijdragen en/of subsidies die op grond van enige andere regeling zijn of kunnen worden toegekend. 

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen aan het verstrekken van een laagrentende geldlening voorwaarden verbinden. 

Artikel 1.5

  • 1 Burgemeester en wethouders verstrekken slechts een laagrentende geldlening voor zover de op grond van artikel 1.2 begrote financiële middelen toereikend zijn. 

  • 2 Alle aanvragen om een laagrentende geldlening op voet van deze verordening worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld. 

  • 3 Aanvragen om een laagrentende geldlening welke in verband met het bepaalde in het eerste lid niet kunnen worden verstrekt, worden door burgemeester en wethouders afgewezen.  

  • 4 De indiener van een aanvraag als bedoeld in het derde lid is bevoegd een dergelijke aanvraag in een volgend jaar opnieuw in te dienen. 

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd om aan aanvragen als bedoeld in het vierde lid extra prioriteit toe te kennen.

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke monumenten

Artikel 2.1

  • 1 Aan de eigenaar, tevens bewoner van een pand, kan een laagrentende geldlening worden verstrekt als tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen, die voor de instandhouding en behoud van monumentale waarden van het pand noodzakelijk zijn. 

  • 2 Aan de eigenaar, tevens verhuurder van een bewoond pand, kan een laagrentende geldlening worden verstrekt als tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid. 

  • 3 Aan de eigenaar van een pand, niet zijnde een woning en niet tot woning bestemd, kan een laagrentende geldlening worden verstrekt als tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen zoals bedoeld in het eerste lid. 

  • 4 De laagrentende geldlening, zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 3 bestaat uit een lening tegen een rente die 5% lager ligt dan de marktrente met een minimum van 2% rente. Deze lening dient binnen 10 jaar te worden terugbetaald. 

  • 5 De laagrentende geldlening zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 4, bedraagt maximaal 50% van de door burgemeester en wethouders voor lening in aanmerking komende kosten doch ten hoogste € 13.613,41. 

  • 6 Op de kosten van voorzieningen worden in mindering gebracht de kosten waarvoor uit hoofde van enige andere regeling een bijdrage en/of subsidie is of kan worden toegekend, alsmede de kosten die uit hoofde van een andere regeling zijn of kunnen worden gefinancierd. 

  • 7 In bijzondere gevallen kan de laagrentende geldlening op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit de toepassing van het vijfde lid van dit artikel. 

Artikel 2.2

  • 1 Onder de in artikel 2.1 bedoelde kosten van de voorzieningen worden in elk geval begrepen de door of namens burgemeester en wethouders goedgekeurde bedragen van:

    • a.

      de aanneemsom;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen;

    • c.

      het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van dagelijks toezicht en de bestedingskosten;

    • d.

      de kosten van het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek;

    • e.

      de leges van de bouwvergunning en van enige andere vergunning die nodig is voor het treffen van de voorzieningen;

    • f.

      de verschuldigde omzetbelasting.

  • 2 Voor een aanvullende laagrentende geldlening in het onvoorziene en onvermijdelijke meerwerk kan door de eigenaar -voor zover hiermee niet de maximale grens van de voor lening in aanmerking komende kosten volgens artikel 2.1, lid 5, wordt overschreden- uiterlijk bij de gereedmelding een nieuwe aanvraag voor verstrekking van een laagrentende geldlening worden ingediend.

Artikel 2.3

  • 1 De laagrentende geldlening ingevolge artikel 2.1 wordt alleen verstrekt wanneer:

    • a.

      het pand na het treffen van de voorzieningen uit een oogpunt van monumentenzorg aan redelijke eisen voldoet;

    • b.

      het pand afdoende en blijvend verzekerd is tegen schade ten gevolge van brand.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat de voorzieningen in fasen worden getroffen, nadat in de eerste fase tenminste de bouwtechnische gebreken van het gehele pand of een zelfstandig onderdeel ervan worden opgeheven. 

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan een laagrentende geldlening worden verstrekt voor het treffen van voorzieningen tot gedeeltelijke opheffing van bouwtechnische gebreken, indien de voorzieningen in het belang van de instandhouding met spoed dienen te worden getroffen. 

Artikel 2.4

De laagrentende geldlening wordt niet verstrekt indien:

  • a.

    de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

  • b.

    met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de eigenaar bij de gemeente een aanvraag om toekenning van een laagrentende geldlening heeft ingediend en hierop een besluit is genomen;

  • c.

    de kosten van de voorziening minder bedragen dan € 453,78;

  • d.

    de kosten van de voorzieningen door een verzekering worden gedekt.

Artikel 2.5

Bij hun beslissing op aanvragen om toekenning van een laagrentende geldlening houden burgemeester en wethouders in elk geval rekening met:

  • a.

    de prioriteit die het treffen van de voorzieningen in het kader van de monumentenzorg heeft;

  • b.

    de monumentale waarde van het pand;

  • c.

    de bouwtechnische en uiterlijke staat van het pand, mede in relatie tot zijn omgeving;

  • d.

    het huidige en toekomstige gebruik van het pand;

  • e.

    de wijze van exploitatie van het pand;

  • f.

    de mate waarin de werkzaamheden, verbonden aan het treffen van de voorzieningen, worden verricht door de eigenaar, anders dan in de uitoefening van zijn bedrijf, al dan niet met hulp van anderen zonder dat bij de hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf.

Artikel 2.6

  • 1 De laagrentende geldlening wordt verstrekt onder de voorwaarde dat:

    • a.

      binnen 3 maanden na een bij de verstrekking te bepalen tijdstip met het treffen van de voorzieningen een begin wordt gemaakt;

    • b.

      de voorzieningen zijn getroffen binnen maximaal 1 jaar na de verstrekking dan wel, indien het bepaalde in het tweede lid van artikel 2.3 van toepassing is, binnen de ingevolge dat artikellid gestelde termijn;

    • c.

      aan de door burgemeester en wethouders met toezicht belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:- toegang wordt verleend tot het pand;- inzage wordt verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

    • d.

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening, worden verstrekt;

    • e.

      bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met het Vestigingsbesluit Bedrijven;

    • f.

      de eigenaar schriftelijk ten genoegen van burgemeester en wethouders verklaart dat het pand na het treffen van de voorzieningen behoorlijk zal worden onderhouden.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijking van de in het eerste lid onder a en b genoemde termijnen toestaan. 

Artikel 2.7

  • 1 De aanvraag om verstrekking van een laagrentende geldlening wordt op een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier bij burgemeester en wethouders ingediend. 

  • 2 Naast het in lid 1 bedoelde aanvraagformulier dient de aanvraag te bevatten:

    • a.

      een recente begroting van de kosten, gespecificeerd naar hoeveelheden, uren en materialen;

    • b.

      een recente werkomschrijving en een recent bestek;

    • c.

      recente tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van het pand (schaal 1: 100 of schaal 1:50);

    • d.

      tekeningen van een aantal principedetails (schaal 1:1);

    • e.

      foto's van de gevels;

    • f.

      de naam en het adres van de aannemer(s);

    • g.

      voor de bepaling van de urgentie een recent inspectierapport van de Monumentenwacht Zuid-Holland of gelijkwaardig;

    • h.

      kopie van de verzekeringspolis tegen brandschade.

Artikel 2.8

  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen over een aanvraag als bedoeld in artikel 2.7 binnen zes weken na de dag waarop over de monumentenvergunning beslist is. Voor het aanbrengen van voorzieningen, waarvoor geen monumentenvergunning vereist is, beslissen burgemeester en wethouders binnen zes weken na het verstrijken van de periode voor indiening van aanvragen als geregeld op grond van artikel 1.2 lid 2.

  • 2 Over de aanvraag wordt advies gevraagd van een door burgemeester en wethouders te bepalen onafhankelijke adviseur. 

  • 3 Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 2.9

  • 1 Uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk verstrekte laagrentende geldlening heeft plaats nadat:

    • a.

      daartoe de eigenaar met de namens burgemeester en wethouders verstrekkende instelling een overeenkomst heeft afgesloten;

    • b.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden binnen twee maanden na voltooiing ervan schriftelijk zijn gereed gemeld met indiening van de daarop betrekking hebbende, door burgemeester en wethouders gewenste, gegevens;

    • c.

      de onder a. bedoelde werkzaamheden door of vanwege burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

    • d.

      de rekeningen en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden, alsmede de totale kostenopstelling waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als de in artikel 2.7 bedoelde begroting, door burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

    • e.

      na ontvangst van de in artikel 2.6, lid 1, onder f. bedoelde verklaring.

  • 2 Uitbetaling geschiedt uitsluitend op een bij de gereed melding door de eigenaar op te geven giro- of bankrekening.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening laagrentende geldleningen gemeentelijke monumenten”. 

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die waarop zij is bekendgemaakt. 

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Albrandswaard in zijn openbare vergadering van 2 juli 2001.De secretaris,                               De voorzitter,