Regeling vervallen per 01-06-2013

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

Geldend van 01-04-2012 t/m 31-05-2013

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

Raadsbesluit

Nr.

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlage nr. 39;

gelet op het advies van de Algemene raadscommissie;

besluit:

vast te stellen:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

HOOFDSTUK 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder.

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    College: college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    CAK: Centraal Administratie Kantoor.

  • 4.

    Compensatiebeginsel: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

  • 5.

    Beperkingen: belemmeringen die een persoon heeft met het deelnemen aan de samenleving.

  • 6.

    Aanmelding: het verzoek of een aanvraag van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

  • 7.

    Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

  • 8.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

  • 9.

    Aanvrager: een persoon die een aanvraag indient namens hemzelf of een belanghebbende voor een individuele voorziening.

  • 10.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen en of met zijn sociale omgeving.

  • 11.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • 12.

    Mantelzorger: de persoon die mantelzorg biedt;

  • 13.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • 14.

    Verantwoorde voorziening: de voorziening die doeltreffend, doelmatig, goedkoopst adequaat en afgestemd is op de specifieke situatie van de persoon met beperkingen;

  • 15.

    Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

  • 16.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

  • 17.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • 18.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • 19.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 20.

    Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

  • 21.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 22.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon (of een huishouden met meerdere personen) op basis van artikel 4 van de wet wordt verstrekt.

  • 23.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • 24.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven;

  • 25.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar van toepassing zijn;

  • 26.

    Voorziening in natura: een voorziening die rechtstreeks geleverd wordt aan belanghebbende eventueel onder aftrek van een eigen bijdrage.

  • 27.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar te stellen regels van toepassing zijn;

  • 28.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • 29.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • 30.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • 31.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven;

  • 32.

    Respijtzorg: tijdelijke voorziening voor belanghebbende bij dreigende overbelasting van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 2: Resultaat gerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning via compenserende maatregelen (compensatieplicht) te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

HOOFDSTUK 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de Wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      Belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4. Aanmelding

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij een door de gemeente aangewezen zorgloket of hiertoe bevoegd persoon door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2.

    Als het gesprek plaats vindt met een mantelzorger namens de belanghebbende, wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de belanghebbende geïnventariseerd welke belemmeringen de mantelzorger ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Een door belanghebbende ondertekend verslag kan dienen als aanvraagformulier.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

HOOFDSTUK 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden.

  • 2.

    Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt stuurt het college per omgaande een aanvraagformulier toe.

  • 3.

    Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekend verslag als aanvraagformulier beschouwd.

HOOFDSTUK 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 8. Algemene regels

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle (wettelijke) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 3.

    Als iemand om ondersteuning vraagt, zal gekeken worden welke maatregelen en ondersteuning in de persoonlijke situatie van de burger gewenst zijn, en op welke wijze de burger zijn beperkingen kan compenseren.

  • Hierbij geldt dat:

    • a.

      dat de burger aangesproken wordt op zijn eigen kracht en competenties;

    • b.

      dat bekeken wordt wat de mogelijkheden zijn van het sociale netwerk (familie, vrienden, buren);

    • c.

      als de eigen kracht en de mogelijkheden van het sociale netwerk niet voldoen, dan pas kan een beroep gedaan worden op de individuele voorzieningen.

  • 4.

    Voor zover de in dit hoofdstuk genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voorziening (boodschappenservice, rolstoel- of scootmobielpool, kinderopvang en dergelijke) die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden

  • 4.

    Verhuiskosten worden alleen verstrekt bij voorkomen dure woningaanpassing.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van voldoende en geschikte kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk, tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

Artikel 14. Zich kunnen verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend of incidenteel gebruik.

Artikel 15. Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

Artikel 16. De mogelijkheid om regionaal contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van hulpmiddelen en of het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

HOOFDSTUK 6. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

Een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming, als persoonsgebonden budget of in de vorm van respijtzorg. Het college stelt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar vast onder welke voorwaarden een mogelijke verstrekking plaats vindt.

Artikel 18. Verstrekking in natura

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 19. Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, opgenomen in de beschikking.

  • 2.

    Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden geen algemeen gebruikelijke kosten maar alleen de meerkosten vergoed, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

Artikel 20. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

    • b.

      De omvang en de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld regelt het college van burgemeester en wethouders in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

  • 2.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden en;

    • b.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen en;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en;

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college kan bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget besluiten de verplichting op te leggen om de administratie hiervan onder te brengen bij een door het college aangewezen rechtspersoon. Dit wordt dan vermeld in de beschikking. Voorwaarden hoe het gebruik van het persoonsgebonden budget eventueel moeten worden verantwoord zijn vastgelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

  • 4.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 5.

    Als het persoonsgebonden budget wordt besteed aan hulp bij het huishouden, gaat het college steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De budgethouder is verplicht daarvoor noodzakelijke stukken binnen een door het college te stellen termijn te verstrekken.

  • 6.

    Na ontvangst van de noodzakelijke stukken als bedoeld in het vorige lid wordt door het college van burgemeester en wethouders beoordeeld of het persoonsgebonden budget rechtmatig is besteed of dat er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 21. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen kan het college de aanvrager een eigen bijdrage opleggen of kan de financiële tegemoetkoming afgestemd worden op het inkomen door middel van een eigen aandeel. Het college van burgemeester en wethouders legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

  • 2.

    Een eigen bijdrage is verplicht gesteld bij te verstrekken hulp bij het huishouden.

  • Deze wordt vastgesteld door het CAK.

  • 3.

    Het college kan besluiten alleen de aanvullende kosten boven op datgene dat als algemeen gebruikelijk kosten is aan te merken, te compenseren. Hierbij gelden uitgangspunten als redelijk, billijk, sober en fatsoenlijk.

HOOFDSTUK 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 22. Beschikking

De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 23. Beslistermijn

In afwijking van de beslistermijn overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor voorzieningen, waarbij bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden, de termijn gesteld op maximaal 16 weken.

Artikel 24. Beperkingen

Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a.

    De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is.

  • b.

    Kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

  • c.

    De te verstrekken voorziening als de meest goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.

Artikel 25. Uitsluitingen

  • 1.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      Indien de belanghebbende niet woonachtig is of zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Alkmaar.

    • c.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt tenzij is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken en te beoordelen valt.

    • d.

      Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is.

    • e.

      Voor zover er volgens het gestelde in artikel 8 lid 3 van deze verordening, alternatieve oplossingen voorhanden zijn die kunnen leiden tot het gewenste resultaat.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder sub d kan een voorziening worden toegekend als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden, die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen of als belanghebbende geheel of gedeeltelijk bijdraagt in de veroorzaakte kosten.

Artikel 26. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op adequate compensatie, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening is gevoerd.

    • b.

      Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 27. Heronderzoeken

De gemeente kan van de verstrekte voorzieningen de rechtmatigheid en doelmatigheid controleren door middel van periodieke heronderzoeken.

Artikel 28. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of zijn wettelijke vertegenwoordiger bij ontstane handelsonbekwaamheid, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 29. Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening. b. Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • c.

    Indien anderszins de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. d. Indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet binnen zes maanden na uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaats gevonden.

Artikel 30. Terugvordering

Het college kan de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen dan wel de in bruikleen verstrekte voorziening terughalen:

  • a.

    voor zover deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken;

  • c.

    ingeval deze voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;

  • d.

    ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken;

  • e.

    indien deze anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten.

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, en die de woning binnen een periode van 5 jaar na gereedmelding van de voorziening de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college van burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient te worden terugbetaald.

  • 2.

    De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    • b.

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

    • c.

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde;

    • d.

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde;

    • e.

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 32. Schade

Schade die direct en aanwijsbaar ontstaan door gebruikersfouten kan verhaald worden op belanghebbende.

Artikel 33. Verrekening

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals gesteld in artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 34. Overige bepalingen

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 35. Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders wijkt in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager af van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 36. Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In de gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 37. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op aanvragen om een voorziening, die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend en waarover bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt op basis van deze verordening beslist, tenzij dit tot een vermindering van de aanspraken van de aanvrager zou leiden.

  • 2.

    Op een bezwaarschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, zijn de bepalingen van Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd op 15 maart 2007 van toepassing zoals deze luidden voor de vaststelling van de onderhavige verordening.

  • 3.

    Het recht op forfaitaire bijdragen voor taxivervoer als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd op 31 maart 2009 of op inkomensondersteunende maatregelen als bedoeld in bijlage III behorende bij dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, die zijn toegekend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, blijft, bij gelijkblijvende omstandigheden, in stand.

  • 4.

    Het recht op huishoudelijke hulp zoals bedoeld in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd op 15 maart 2007, blijft, bij gelijkblijvende omstandigheden, gedurende drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in stand.

Artikel 38. Evaluatie

  • 1.

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt vierjaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient het te leiden tot aanpassing van deze verordening of de beleidsregels.

  • 2.

    Jaarlijks doet het college onderzoek naar de tevredenheid van vragers over de uitvoering van de wet en de verordening en brengt vóór 1 juli verslag uit van de onderzoeksresultaten en zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 39. Slotbepaling

  • 1.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 15 maart 2007 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar treedt in werking op 1 april 2012.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

Ondertekening

Alkmaar, 29-03-2012.
De raad voornoemd,
P.M. Bruinooge, voorzitter.
drs. A.P.A. Koolen, griffier.
* Gewijzigd n.a.v. raadsvergadering 15 maart 2012.

Bijlage nr. 39 Voorstel van burgemeester en wethouders

Vraagstelling - probleemstelling

Per 1 januari 2012 heeft er een wijziging plaats gehad van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Dit heeft tot gevolg dat een wijziging van de verordening dient plaats te vinden. Aangezien er nog geen door de gemeenteraad vastgesteld beleidskader was, is in overleg met de portefeuillehouder besloten om dit af te wachten. Op maandag 16 januari heeft de gemeente het nieuwe beleidskader Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Alkmaar 2012 goedgekeurd. Hiermee ontstaat nu de noodzaak voor spoedige besluitvorming omtrent de nieuwe verordening

Op het terrein van de individuele voorzieningen, prestatieveld 6 uit de wet, zijn met de wetswijzigingen nieuwe uitgangspunten geformuleerd die afwijken van hetgeen gebruikelijk was. De bedoeling van de wetgever is om van een aanbod gerichte aanpak te komen tot wat zij de “Kanteling” noemt. Een aanpak waarbij zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid een centralere rol krijgen en het uitgangspunt wordt; wat kan door de burger en zijn/haar eigen netwerk worden opgelost op een efficiënte en goedkoopst-adequate wijze voordat de gemeente te maken krijgt met het compensatie-beginsel en een voorziening dient te verstrekken. Hiermee wenst de wetgever aan de gemeenten een zo groot mogelijke beleidsvrijheid te geven om maatwerk voor de burger te kunnen maken.

Om deze beleidsvrijheid mogelijk ten volle te benutten en de verordening zo toekomstbestendig mogelijk, is er voor gekozen om de verordening terug te brengen tot de hoofdlijnen zoals die benoemd zijn in de WMO. De verordening kent vooral zogenaamde “kan bepalingen” waarmee genoemde beleidsvrijheid op een flexibele en adequate wijze via de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Alkmaar aan de ontwikkelingen kan worden aangepast.

De beleidsregels vormen hierdoor een belangrijk document waar de praktische uitvoering in wordt neergelegd. Deze beleidsregels komen in februari voor besluitvorming naar het College en zullen tegelijkertijd met de verordening ter kennisname aan de gemeenteraad worden aangeboden.

Afwegingsproces - alternatieven

De wetgever heeft inmiddels nieuwe ontwikkelingen aangekondigd. Waaronder verregaande decentralisatie vanuit de AWBZ en de jeugdzorg. Deze ontwikkelingen zullen in de loop van 2012 waarschijnlijk opnieuw leiden tot een noodzakelijke aanpassing van de verordening maatschappelijke ondersteuning.

Voor de uitvoering van onze wettelijke taken is het echter noodzakelijk om hiervoor de juiste juridische grondslag te creëren waardoor besluitvorming over de voorliggende verordening noodzakelijk wordt op dit moment.

Burgemeester en wethouders van Alkmaar,

P.M. Bruinooge, burgemeester.

dr. J.C.M. Cox, secretaris.

Collegevergadering : 31-01-2012

Sector : Samenleving

Steller : Gerard Wilts

Voetnoot

[1]

Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

INLEIDING

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden.

De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers.

Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip.

Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid. Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project

“De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze (model)verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande modelverordening en die van de Wvg was. In deze modelverordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en ook op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn [1] situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen: het gesprek zou gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE) terwijl de fase van de concrete aanvraag een taak is van de gemeente. Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten.

Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich kunnen verplaatsen in en om de woning, zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het Gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

4. Compensatiebeginsel

De gemeente heeft de algemene verplichting om de beperkingen die iemand heeft in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich kunnen verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te kunnen verplaatsen, weg te nemen.

Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen, die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Aan het compensatiebeginsel wordt door de gemeente voldaan door concrete voorzieningen te verstrekken, te weten hulp in de huishouding, woon- en vervoers- en inkomensondersteunende voorzieningen en rolstoelen.

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008.

5. Beperkingen

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen, o.a. de Wvg, waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. De doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

6. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

7. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene, die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college.

In het kader van het gesprek worden hier ook de Stichting De Weering en de Stichting MEE onder verstaan, die met de gemeente samenwerken in het Wonen, Werk, Zorg Loket. Zij inventariseren samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden. Onderzoek wordt gedaan naar wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Op grond van dit onderzoek ontstaat een basis voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag voor een individuele voorziening die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Het gesprek wordt in hoofdstuk 2 uitgewerkt.

8. Belanghebbende

Belanghebbende is de burger die een beperking ervaart. Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht komen deze personen naast de belanghebbende mogelijk ook in aanmerking voor compensatie. 9. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd, omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

10. Mantelzorg

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorg” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

11. Mantelzorger

Hieronder wordt verstaan de persoon die langdurige zorg biedt uit aan een hulpbehoevende. Deze zorgverlening vloeit veelal voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. De zorg wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden.

12. Zelfredzaamheid

Hieronder wordt verstaan het zo lang mogelijk zelfstandig een huishouden te kunnen voeren of te participeren aan de samenleving

13. Verantwoorde voorziening. Een uitgangspunt van de wet is dat een persoon met beperkingen zo zelfstandig mogelijk aan het maatschappelijke verkeer moet kunnen deelnemen. Voor de compensatie van de beperkingen die de

persoon in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, treft het college voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en afgestemd zijn op de specifieke situatie van de aanvrager.

Daarvan is sprake als:

  • bij de keuze van de voorziening rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager;

  • de voorziening is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en zelfregie van de aanvrager in plaats van de afhankelijkheid van een ander;

  • de toegekende voorziening er op is gericht om voor de aanvrager een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft;

  • de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij het in ieder geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde huishoudelijke taken, slapen, bezoek ontvangen, ontspannen en studie;

  • de toegekende voorziening uitgaat van de diversiteit aan vervoersbehoefte van de aanvrager.

14. Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen. Daarbij valt te denken aan reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling en geen formele beslissing (beschikking). In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

15. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap. Bijvoorbeeld een voorziening die op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt en die gewoon in een winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad van beroep maakt een uitzondering als het gaat om vervanging van een zaak, die (nog lang) niet afgeschreven is, en als het gaat om een persoon, die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt. In een dergelijk geval zal er dus wel een individuele voorziening verstrekt worden.

16. Algemeen gebruikelijk

Voorziening, die voor iedereen (met en zonder belemmering) beschikbaar kan zijn en gebruikt kan worden.

17. Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”, deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociale probleem.

18. Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

19. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

20. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die in wet- en in regelgeving vastgelegd zijn en die op basis van artikel 2 van de Wet voorgaan. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

21. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig kan een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. Het uitgangspunt is en blijft ook hier het verstrekken van verantwoorde voorzieningen.

22. Gebruikelijke zorg. Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

23. Maatschappelijke participatie. Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en participeren in de samenleving.

24. Eigen bijdrage of eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze wordt op het inkomen afgestemd en nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

25. Voorziening in natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen, die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkomingen worden verstrekt. De wijze van verstrekking kan plaats vinden in de vorm van huur, bruikleen, eigendom of dienstverlening.

26. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

27. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag, dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet altijd een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Een forfaitaire vergoeding bestaat uit een bedrag ineens ongeacht de hoogte van het inkomen en de werkelijk gemaakte kosten.

28. Gemeenschappelijke ruimte

Ruimte, die niet alleen gebruikt wordt door belanghebbende, maar ook voor anderen toegankelijk is.

31. Respijtzorg

Bij dreigende overbelasting van de mantelzorger kan deze tijdelijk ondersteund worden door de zorg, die de mantelzorger normaal verleent tijdelijk als individuele voorziening toe te kennen. Bijvoorbeeld om de mantelzorger een korte rustpauze te geven.

Hoofdstuk 2. Resultaat gerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties:

  • a.

    wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening;

  • b.

    wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen;

  • c.

    indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 geeft de wijze aan waarop een aanmelding voor een gesprek plaats kan hebben, door wie dit kan worden gedaan en bij wie dat kan worden gedaan.

Artikel 5. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen, die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht, de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan de fase van het gesprek overslaan.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene, die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie vormt nadrukkelijk het startpunt voor de belanghebbende en bevat:

  • a.

    de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • b.

    de mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

  • c.

    de onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen;

  • d.

    de resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen;

  • e.

    hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen;

  • f.

    de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken;

  • g.

    de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Het ICF maakt als bijlage deel uit van de beleidsregels.

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met de belanghebbende gevoerd zal worden.

Artikel 6. Het verslag

Lid 1; als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben. Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is het gespreksverslag de status van een aanvraag te geven.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening schriftelijk of elektronisch moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier)

wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken.

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 8. Algemene regels

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. De algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, worden opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat.

Vervolgens wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat bereikt kan worden.

In lid 1 is vastgelegd dat het college het gespreksverslag tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag, welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het college kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden.

Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal de beoordeling na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat ook daadwerkelijk te bereiken.

Lid 3 geeft schematisch aan welke volgorde bij de vaststelling van de compensatieplicht wordt gehanteerd. Bovenal staat de eigen kracht van de burger en zijn (sociale) netwerk centraal.

Er zal eerst gekeken worden in hoeverre zelfredzaamheid en eigen kracht kunnen worden ingezet voordat wordt overgegaan tot het vaststellen van de compensatieplicht en het verstrekken van een individuele voorziening. Lid 5 geeft een verdere uitwerking van mogelijk aanwezige voorliggende voorzieningen.

Voorop blijft staan gemotiveerd maatwerk en zelfredzaamheid van burger en zijn netwerk.

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is.

Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden, worden normen geformuleerd in de beleidsregels. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden.

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. Het afwegingskader gaat allereerst uit van licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog, schoon en stofvrij te maken en houden. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: bijvoorbeeld de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor de hulp bij het huishouden zal bepaald worden via een normenschema, dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van hulp bij het huishouden en dat in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook inwonende personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Dit moet onderzocht worden. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Artikel 10. Een geschikte woning

Lid 1 Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal kunnen beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2 Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager.

Lid 3 Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager.

Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Lid 4 Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 van artikel 11 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1. Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Lid 2. Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Artikel 14. Zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel. De tillift wordt, mede vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond, beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet, AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: Deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen. Individuele uitzonderingen zijn altijd mogelijk.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia. Lid 2. De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2. Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

HOOFDSTUK 6. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden.

De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Artikel 18. Verstrekking in natura

Dit artikel bepaalt onder 1. welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan.

Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. De hoogte van de eigen bijdrage zal door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 19. Financiële tegemoetkoming

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt.

Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Artikel 20. Persoonsgebonden budget

lid 2 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootmobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt opgesteld (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen.

Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 3 regelt dat het college in de (nabije) toekomst, met het oog op ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, de mogelijkheid heeft om de verplichting op te leggen de administratie van een persoonsgebonden budget te laten uitvoeren door een derde partij (bijvoorbeeld de Sociale Verzekeringsbank).

Artikel 21. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Lid 1. De Wet en daarmee de verordening geven het college de ruimte om een eigen bijdrage of eigen aandeel te vragen.

Indien er een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

Lid 3 geeft het college de ruimte om bij de verstrekking van een individuele voorziening die kosten, die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt, niet te vergoeden maar alleen de extra kosten die gemaakt moeten worden op grond van de vastgestelde belemmering op één van de te behalen resultaten. Bijvoorbeeld de aanschaf van een aangepaste fiets voor een kind, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat iedere ouder een fiets aanschaft voor een kind, de algemeen aanvaarde aanschafkosten niet vergoed worden, alleen de meerkosten die betrekking hebben op de aanpassing. Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 22. Beschikking

Dit artikel legt de nadruk bij de motivering van besluiten en het leveren van maatwerk.

Artikel 23. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is maximaal 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. De raad heeft echter bevoegdheid om afwijkende termijnen vast te stellen.

Dit geldt voor bouwkundige woonvoorzieningen als daar een offerte voor moet worden aangevraagd. Hiermee zal immers de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de beslistermijn van acht weken niet haalbaar is. Derhalve is gekozen om deze beslistermijn te stellen op maximaal 16 weken.

Artikel 24. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 bepaalt in sub a dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is.

Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 bepaalt in sub b dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden.

Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Artikel 25. Uitsluitingen

In lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van de voorwaarden genoemd in lid 1 onder d. Deze omstandigheid kan zich voordoen als een voorziening zoals een scootmobiel, bijvoorbeeld door een ongeval waar belanghebbende geen aanwijsbare schuld aan heeft, (gedeeltelijk) verloren is gegaan.

Artikel 26. Advisering

Lid 1. Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is veelomvattender: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 27. Heronderzoeken

Dit artikel geeft het college het recht om periodiek over te gaan tot individuele of groepsgewijze heronderzoeken.

Artikel 28. Wijziging situatie

Dit artikel verplicht de belanghebbende of diens vertegenwoordiger om wijzigingen in de situatie direct te melden aan het college als men redelijkerwijs vermoedt dat de wijziging van invloed is op het recht op een voorziening, tegemoetkoming of pgb of de hoogte daarvan. Wijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven.

Artikel 29. Intrekking

Een toekenningsbeschikking kan op grond van de in dit artikel geschetste omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden, omdat er bijvoorbeeld niet meer aan de in de beschikking opgenomen voorwaarden wordt voldaan of er doet zich anderszins een wijziging in de situatie van de belanghebbende voor, die van invloed is op het recht of de hoogte van de reeds verstrekte voorziening, de tegemoetkoming of het pgb.

Artikel 30. Terugvordering

Indien een beschikking (gedeeltelijk) is ingetrokken (en er dus sprake is van (gedeeltelijke) beëindiging met terugwerkende kracht) ontstaat er een zogeheten onverschuldigde betaling van de voorziening, de tegemoetkoming of het pgb. Het onderhavige artikel geeft de gronden weer op grond waarvan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorziening, tegemoetkoming of pgb kan worden overgegaan. In de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning zal terug- en invordering nader worden uitgewerkt.

Een voorziening, die bestaat uit een natura-verstrekking, kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest, worden teruggevorderd/teruggehaald.

Artikel 33. Verrekening

In artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat dit artikel alleen toegepast kan worden als in het wettelijk voorschrift in casu de verordening staat opgenomen dat van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt wordt. Dit artikel verschaft het college dus de grondslag om in voorkomende gevallen tot verrekening over te gaan.

Artikel 34. Overige bepalingen

Dit artikel geeft het college de vereiste wettelijke grondslagen voor invordering en verhaal.

Dwanginvordering, indien noodzakelijk, vindt plaats middels een civielrechterlijke procedure. HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 35. Hardheidsclausule

Het college kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen maar ten gunste van de belanghebbende met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 36. Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel biedt de mogelijkheid om in niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Artikel 37. Overgangbepaling

In het eerste lid wordt geregeld hoe er wordt omgegaan met aanvragen die voor 1 april, de datum van inwerkintreding van deze verordening, zijn ingediend. De nieuwe verordening wordt op deze aanvragen toegepast tenzij dit ten nadele van de aanvrager zou uitpakken.

Dit geldt niet voor bezwaarprocedures. Indien deze zijn ingediend tegen een besluit dat is gebaseerd op de vorige verordening dan worden deze ook afgehandeld conform de oude verordening. Op grond van het derde lid behouden degenen die voor inwerkingtreding van deze verordening recht hadden op een bijdrage voor taxivervoer of op bepaalde inkomensondersteunende voorzieningen het recht hierop zolang zij aan de eisen blijven voldoen. Voor huishoudelijke hulp is in het vierde lid een overgangstermijn van drie maanden opgenomen.

Artikel 38. Evaluatie

Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijk beleid elke vier jaar geëvalueerd en zonodig geactualiseerd.