Mandaatbesluit ontheffingen exceptioneel transport- en landbouwvoertuigen

Artikel 1

• 1.1.

  De bevoegdheid ingevolge artikel 149, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 7.1 van het Voertuigreglement tot het verlenen van ontheffing te mandateren aan de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, RDW.

• 1.2.

  Dit mandaat betreft de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing:

  • a.

    van het bepaalde in de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement voor de eisen en voorwaarden, aan de inrichting en belading van deze voertuigen gesteld en ten aanzien van het rijden met deze voertuigen waarvan de afmetingen en massa's, inclusief de lading, de wettelijke maxima overschrijden;

  • b.

    b. van het bepaalde in de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, voor de eisen en voorwaarden aan de inrichting van deze voertuigen gesteld en ten aanzien van het rijden met deze voertuigen waarvan de afmetingen en massa’s de wettelijke maxima overschrijden.

• 1.3.

  De bevoegdheid ingevolge artikel 149, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 tot het verlenen van ontheffing te mandateren aan de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer:

  • a.

    voor wat betreft de in lid 2 sub a. van dit artikel bedoelde voertuigen voor zover noodzakelijk voor en direct samenhangend met de uitvoering van exceptioneel transport;

  • b.

    voor wat betreft de in lid 2 sub b. van dit artikel bedoelde voertuigen voorzover noodzakelijk in verband met en direct samenhangend met de daar bedoelde ontheffingverlening.

• 1.4.

  Geen ontheffing wordt verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds:

  • a.

    voor wat betreft de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement voor andere wegen en/of weggedeelten dan die genoemd in bijlage 1 behorende bij dit besluit;

  • b.

    voor wat betreft de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement voor andere wegen en/of weggedeelten dan die genoemd in bijlage 2 behorende bij dit besluit.

• 1.5.

  Voor een voertuig als bedoeld in de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement dat één of meer van de in bijlage 3 behorende bij dit besluit genoemde grenswaarden overschrijdt, wordt geen ontheffing verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds.

• 1.6.

  Voor een voertuig als bedoeld in de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement met een breedte groter dan 3.50 meter wordt geen ontheffing verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds.

• 1.7.

  Dit mandaat betreft tevens de bevoegdheid de gevraagde ontheffing te weigeren.

Artikel 2

De Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer wordt toegestaan ten aanzien van de in artikel 1 verleende bevoegdheden aan medewerkers in dienst van de Dienst Wegverkeer ondermandaat te verlenen.

Artikel 3

Een beschikking als bedoeld in artikel 1 wordt verleend met vermelding van de voertuigen waarvoor deze wordt afgegeven danwel geweigerd, de wegen en/of weggedeelten waarvoor de ontheffing geldt, en overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.3 van het Voertuigreglement alsmede het bepaalde in artikel Algemene wet bestuursrecht, art. 3:45.

Artikel 4

• 4.1.

  De ontheffingen worden onderscheiden in langlopende ontheffingen en incidentele ontheffingen.

• 4.2.

  Langlopende ontheffingen worden verleend:

  • a.

    voor maximaal drie jaren;

  • b.

    voor een bepaald gebied, waarbij zonodig bepaalde wegen worden uitgezonderd, of uitsluitend voor met name genoemde wegen;

• 4.3.

  Incidentele ontheffingen worden verleend:

  • a.

    voor maximaal twee weken of, in bijzondere gevallen verband houdende met de uitvoering van projecten, voor drie maanden;

  • b.

    voor één bepaalde route;

  • c.

    onder de voorwaarde dat de vervoerder de gemeente van tevoren moet informeren over het tijdstip waarop het transport zal of de transporten zullen plaatsvinden.

• 4.4.

  Ontheffingen worden verleend voor niet meer dan één voertuig of voertuigcombinatie. In beschikkingen strekkende tot verlening van een incidentele ontheffing kunnen, ter vervanging van het eerst opgegeven voertuig of de eerst opgegeven voertuigcombinatie, de kentekens of registratiebewijzen van maximaal drie andere voertuigen of voertuigcombinaties worden opgenomen.

Artikel 5

De gemandateerde dient de houder van de ontheffing erop te wijzen dat deze zich vooraf dient te overtuigen van de mogelijkheid van transport over de te berijden wegen.

Artikel 6

De gemandateerde zendt afschriften van zijn beschikkingen op basis van dit mandaat per omgaande toe aan het college.

Artikel 7

De leges die verschuldigd is voor de behandeling van de ontheffing-aanvraag worden geïnd door de gemandateerde.

Artikel 8

• 8.1.

  Per ontheffingaanvraag draagt de gemandateerde 30/65 af aan het college. Het overig deel behoudt gemandateerde.

• 8.2.

  De gemandateerde ontvangt buiten het gestelde in het eerste lid geen vergoeding voor de op grond van het mandaat uitgevoerde werkzaamheden.

• 8.3.

  In januari van ieder jaar wordt het de gemeente toekomende aandeel van de legesopbrengsten, dat in het voorafgaande jaar door gemandateerde geïnd is, aan ons afgedragen.

Artikel 9

De gemandateerde verschaft het college per kwartaal een overzicht van de geïnde legesbedragen en eventuele openstaande vorderingen.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de schriftelijke mededeling van de gemandateerde is ontvangen waarin wordt ingestemd met het verleende mandaat. Met ingang van die datum treedt dit besluit in de plaats van ons mandaatbesluit ontheffingen exceptioneel transport en landbouwvoertuigen van 3 maart 1998.