Regeling vervallen per 29-03-2012

Toeslagenverordening

Geldend van 30-09-2004 t/m 28-03-2012

Intitulé

Toeslagenverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c van de wet;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderbhoud ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • e.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt;

    • f.

      schoolverlater: de uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd;

    • g.

      dak- of thuisloze: persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in artikel 3 tot en met 7 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20%van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar en ouder met een inkomen lager dan 50% van de gehuwdennorm;

    • b.

      verzorgingsbehoevenden en verzorgenden tussen wie een eerste– of tweedegraads bloedverwantschap bestaat;

    • c.

      asielzoekers met een verstrekking als bedoeld in artikel 3 van de Regeling toekenning bevoegdheid aan COA tot uitsluiting bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen Rva 1997.

  • 4.

    Een dak- of thuisloze heeft geen recht op een toeslag.

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2.

    Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2.

    De verlaging van lid 1 wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3.

Artikel 6 Norm schoolverlaters

  • 1.

    Voor een thuisinwonende schoolverlater stellen burgemeester en wethouders de norm vast op het bedrag zoals genoemd in artikel 33 lid 2 onder a van de wet.

  • 2.

    Voor een uitwonende schoolverlater stellen burgemeester en wethouders de norm vast op het bedrag zoals genoemd in artikel 33 lid 2 onder b van de wet.

  • 3.

    Het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5 en 7 is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde op wie dit artikel van toepassing is.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a)

      20% van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 21 jaar betreft;

    • b)

      10% van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 22 jaar betreft.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3.

    De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Uitvoering

Artikel 8 Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 9 Bevoegdheid college

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in deze

verordening.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 30 september 2004.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 27 september 2004.
Bekend gemaakt in het gemeenteblad op 29 september 2004.
Bekend gemaakt in de Officiële Mededelingen van het Alkmaars Nieuwsblad op 29 september 2004.

Toelichting op de Toeslagenverordening

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 Wwb, de zogenaamde toeslagenverordening.

Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 Wwb.

Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 21 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 Wwb):

  • a.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (de gehuwdennorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend.

De uitkering is dan ten hoogste:

  • 90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

  • 70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast.

De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De Wwb kent de volgende verlagingen:

  • verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 Wwb);

  • verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb);

  • verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb);

  • verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb).

De twee laatstgenoemde verlagingen zijn bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken, overeenkomstig de kerngedachte van de Wwb: werk boven uitkering.

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18, lid 1 Wwb afwijkend vaststellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot uitkeringsgerechtigden van 21 jaar tot 65 jaar, hoewel de Wwb de mogelijkheid biedt verlagingen (gehuwden en woonsituatie) toe te passen op uitkeringsgerechtigden van 18, 19 of 20 jaar.

In een uitzonderlijke situatie waarin een uitkeringsgerechtigde van 21 tot 65 jaar in vergelijkbare omstandigheden slechter af zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders de bijstand aanpassen op grond van artikel 18, lid 1 Wwb. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.)

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

De Wwb schrijft niet voor dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang plaatsvindt op de toeslag. De bekostigingssystematiek van de Wwb ligt hieraan ten grondslag.

Voor de toepassing van de verlaging woonsituatie in combinatie met de leeftijdsverlaging maakt het echter wel verschil of de norm of de toeslag wordt verlaagd. In de verordening is opgenomen dat deze verlaging bij voorrang wordt toegepast op de toeslag.

De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar kan dan als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm

  • 2.

    a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders), of;

    • b)

      korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden)

  • 3.

    korten met verlaging wegens woonsituatie (bij voorrang op de toeslag)

  • 4.

    korten met verlaging 21 en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

Door gebruik te maken van de in artikel 28 Wwb opgenomen mogelijkheid om in het geval van schoolverlaters een lagere norm vast te stellen, valt de normvaststelling voor schoolverlaters buiten deze systematiek. De toeslagenverordening geeft aan dat de normvaststelling voor schoolverlaters voor gaat op de verlaging 21- en 22-jarige alleenstaanden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de Wwb en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in de artikelen 3 en 4 Wwb.

Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning:

Het begrip ‘woning’ is gekozen, omdat dit aansluit bij de Huursubsidiewet. In de uitvoering van de Huursubsidiewet wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.

Het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 28 Wwb. Een schoolverlater is een uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Een uitkeringsgerechtigde wordt gedurende zes maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt.

De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c Wwb. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft.

Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37, lid 1 Wwb.

Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Wwb valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening.

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen.

De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en afstemming

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 26, 27 en 28 Wwb maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van 18, 19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Een verdere verlaging van deze norm leidt tot een inadequate bijstandsverlening en is daarom in dit artikel uitgesloten.

Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18,19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijven burgemeester en wethouders bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Vallen beide echtgenoten in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar, dan wordt de norm verlaagd met 20% (verlaging woonsituatie). Valt één echtgenoot in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de (jongeren)norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In dergelijke uitzonderlijke situaties kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende jongerennorm wel lager vaststellen.

Deze bevoegdheid volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb. Burgemeester en wethouders stellen de bijstand afwijkend vast (in afwijking van het bepaalde in de Toeslagenverordening) als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende wenselijk is. Dit geldt ook in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.

Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Lid 1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm.

Dit volgt uit artikel 30, lid 2 onder a Wwb.

Lid 2

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.

Omdat de uitkeringsgerechtigde niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 1 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigde.

Een uitkeringsgerechtigde dak- of thuisloze die aan kan tonen bij verschillende vrienden / kennissen in te wonen (de gegevens zijn controleerbaar en verifieerbaar) wordt aangemerkt als woningdeler en heeft ook recht op een toeslag van 10%.

Lid 3

Het derde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Inwonende kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan niet verwacht kan worden dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling. Zolang kinderen een inkomen hebben dat lager is dan 50% van het minimumloon is een bijdrage in de kosten niet te verwachten. Een dergelijk eenvoudig te hanteren criterium sluit aan bij de uitvoeringspraktijk.

Het gaat hier om inwonende kinderen die niet in de bijstand zijn begrepen. De alleenstaande en alleenstaande ouder moeten daarom de inlichtingen verstrekken om vast te kunnen stellen of onderdeel a van toepassing is.

Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden eveneens niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag. Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk.

Asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben, krijgen een vergoeding in het kader van de Regeling toekenning bevoegdheid aan COA tot uitsluiting bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen Rva 1997. Deze vergoeding is dermate laag dat een bijdrage in de kosten niet is te verwachten. Asielzoekers met een dergelijke vergoeding zijn dan ook uitgesloten als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Lid 4

Een uitkeringsgerechtigde dak- of thuisloze ontvangt als gevolg van het ontbreken van woonkosten geen toeslag. Hier tegenover staat het Alkmaarse beleid dat uitkeringsgerechtigde dak- en thuislozen die gebruik maken van winteropvang, hiervoor bijzondere bijstand ontvangen.

Artikel 4 Verlaging gehuwden

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf.

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigden.

De inhoud van het tweede lid is overeenkomstig die van artikel 3, lid 2.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 Wwb als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten voor de uitkerings-

gerechtigde zijn verbonden verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gehuwdennorm. Onder de woonkosten van een huurwoning wordt verstaan de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet. Indien een eigen woning wordt bewoond wordt onder de woonkosten het volgende verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dit zijn de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Onderscheid maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken is niet noodzakelijk. Wanneer de uitkeringsgerechtigde uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kunnen burgemeester en wethouders altijd een beroep doen op hun bevoegdheid van artikel 18 lid 1 Wwb.

Artikel 6 Norm schoolverlaters

Voor de duur van maximaal zes maanden na beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wtos, verlagen burgemeester en wethouders de norm voor een schoolverlater.

De uitkeringsgerechtigde stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt, nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Burgemeester en wethouders stemmen daarom de uitkering voor schoolverlaters af op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol.

De bedoeling van deze norm is de schoolverlater financieel te stimuleren richting arbeidsmarkt, overeenkomstig de gedachte van werk boven uitkering.

Om de schoolverlater maximaal te stimuleren is voor de schoolverlatersnorm aansluiting gezocht bij de normbedragen voor levensonderhoud, die in de Wet studiefinanciering 2000 gehanteerd worden, zoals genoemd in artikel 33, lid 2, onder a en b van de wet. Net als in de Wet studiefinanciering 2000 maken burgemeester en wethouders in de schoolverlatersnorm onderscheid tussen thuis inwonenden en uitwonenden.

In de norm schoolverlaters spelen inkomsten uit arbeid geen rol. Dit wordt gecompenseerd door de vrijlating van een deel van de inkomsten uit arbeid voor 6 maanden op grond van artikel 31, lid 2 onder o. van de wet.

De schoolverlatersnorm heeft een afwijkende systematiek ten opzichte van de systematiek in de rest van deze verordening. Hierdoor zijn de toeslagen en verlagingen van de artikelen 3, 4, 5 en 7 niet van toepassing op de uitkeringsgerechtigde die is aangemerkt als schoolverlater. Dit impliceert dat in het geval van een 21- of 22-jarige schoolverlater de schoolverlatersnorm en niet de verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar van toepassing is.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Op grond van artikel 29 Wwb passen burgemeester en wethouders een verlaging toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Aangezien het minimumloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige is de verlaging voor een 21-jarige hoger vastgesteld dan voor een 22-jarige.

Lid twee geeft aan dat de verlaging alleen mag plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 Wwb.

Deze toeslag is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening. Heeft een 21-jarige alleenstaande bijvoorbeeld een toeslag van 10% dan kan de verlaging nooit meer dan 10% bedragen.

Het derde lid verbiedt de gelijktijdige toepassing van de verlaging schoolverlaters met de verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar. Het vastleggen hiervan in de Toeslagenverordening is verplicht, volgend uit artikel 30, lid 2 onder b Wwb.

Artikel 8 Beleid

De uitvoering van de Toeslagenverordening berust bij burgemeester en wethouders. Om een goede uitvoering van deze verordening te waarborgen, kunnen zij nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 9 Bevoegdheid college

Het kan zijn dat er zich bepaalde situaties voordoen die niet zijn voorzien bij het opstellen van deze

verordening. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid in dergelijke situaties af te wijken

van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening vervangt de Bijstandverordening en treedt in werking 6 weken na publicatie. Gelijktijdig wordt de Bijstandverordening ingetrokken.

Artikel 11 Citeertitel

De citeertitel is afgeleid van de terminologie van de wetgever in de Invoeringswet Wwb. Artikel 3 van de Invoeringswet spreekt over toeslagenverordening.