Regeling vervallen per 01-01-2009

Beleidsregel uitvoering langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2007

Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2008

Intitulé

Beleidsregel uitvoering langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2007

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2303

Nr. 10

B&W-besluit van 1 mei 2007, houdende vaststelling van de Beleidsregel uitvoering langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2007.

Beleidsregel uitvoering langdurigheidstoeslag WWB 2007

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo,

Gelet op artikel 36 lid 1 onder b en lid 4 onder a van de Wet werk en bijstand;

Gelet op de bepalingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur binnen de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat inzake het onderwerp langdurigheidstoeslag, ex artikel 36 Wet werk en bijstand, uitvoeringskeuzes door het college van burgemeester en wethouders kunnen worden gemaakt;

Besluit

  • -

    In te trekken de Beleidsregels langdurigheidstoeslag van 13 april 2004;

  • -

    Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregel langdurigheidstoeslag WWB 2007

    Artikel 1 Begrippen

    • 1.

      Peildatum: de datum waarop de periode van 60 maanden, zijnde de referteperiode, als bedoeld in het eerste lid, van artikel 36 WWB, is bereikt.

    • 2.

      Voor het overige hebben alle begrippen die in deze beleidsregel gebruikt worden en die niet nader worden omschreven dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

    Artikel 2 Ontbreken van arbeidsmarktperspectief

    • 1.

      Het arbeidsmarktperspectief wordt geacht te ontbreken indien de netto inkomsten uit of in verband met arbeid, het maximale bedrag zoals genoemd in artikel 31 tweede lid sub o van de WWB, over zes, al dan niet aaneengesloten kalendermaanden bij elkaar opgeteld, niet te boven gaan, gerekend over de referteperiode van 60 maanden.

    • 2.

      De in het eerste lid genoemde inkomsten mogen:

      • a.

        niet meer bedragen dan zes maal het in artikel 31 tweede lid sub o WWB genoemde bedrag;

      • b.

        niet uitkomen boven de bijstandsnorm.

    • 3.

      De hoogte van het in het eerste lid genoemde bedrag, wordt bepaald door de periode waarin de inkomsten genoten zijn.

    Artikel 3 Specifieke bepaling voor personen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering

    Het enkel gedurende de referteperiode hebben van inkomsten in verband met arbeid, bestaande uit een gedeeltelijke uitkering, zoals genoemd in artikel 36 lid 4 onder a van de WWB, leidt niet zonder meer tot de aanwezigheid van een reëel arbeidsmarktperspectief.

    Artikel 4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt, conform het Koninklijk Besluit van 17 augustus 2006, met terugwerkende kracht in werking, ingaande 1 januari 2006.

  • 2.

    In afwijking van lid 1, is, voor de bepaling van de peildatum, de maximale termijn van terugwerkende kracht van deze beleidsregel vastgesteld op 5 jaar, ingaande 1 januari 2011.

    Artikel 5 Titel

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel uitvoering Langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand 2007.

    Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo,

    De burgemeester de secretaris Toelichting

    A.Algemeen

    Met de invoering van de WWB op 1 januari 2004 was ook de langdurigheidstoeslag een feit. Vanaf het begin is deze toeslag voortdurend onderwerp van discussie geweest. De toeslag is bedoeld als een aanvullende inkomensvoorziening voor mensen die gedurende een periode van 60 maanden een inkomen op bijstandsniveau hebben.

    In artikel 36 van de WWB zijn de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag omschreven.

    Een belangrijk punt van kritiek was dat het recht op langdurigheidstoeslag direct verviel als gedurende de toetsperiode van 60 maanden ook maar één dag gewerkt was.

    Bij wetswijziging van 5 juli 2006 is het recht op een langdurigheidstoeslag enigszins verruimd: er is ook aanspraak op een langdurigheidstoeslag voor mensen die zeer geringe inkomsten uit of in verband met arbeid hebben ontvangen en bij wie de arbeid van zeer geringe duur is geweest. In dat geval kan worden aangenomen dat van een feitelijk arbeidsmarktperspectief geen sprake is.

    De wetgever laat de invulling van de begrippen “inkomsten van zeer geringe hoogte” en “arbeid van zeer geringe duur” over aan het oordeel van het College van burgemeester en wethouders, via een beleidsregel.

    Verder heeft de wetgever in een nader besluit bepaald dat de nieuwe regels met terugwerkende kracht met ingaan vanaf 1 januari 2006.

    Naast de aanpassing van de wet, is ook een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de langdurigheidstoeslag van belang voor de toepasselijkheid van de voorwaarden en enkele andere aspecten.

    De CRvB is van mening dat enkel uit het ontvangen hebben van inkomsten niet kan worden afgeleid dat er sprake is van reële arbeidsmarktperspectief. Dit geldt ook voor inkomsten in verband met arbeid, zoals een gedeeltelijke WAO- (of WIA-)uitkering. Het is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte personen niet eenvoudiger is om daadwerkelijk arbeid te verwerven dan voor personen ten aanzien van wie geen gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

    B. Artikelsgewijs

    Artikel 1 Begrippen

    De peildatum is de datum waarop de referteperiode van 60 maanden, als bedoeld in het eerste lid van artikel 36 WWB, is bereikt. Deze peildatum markeert het einde van de referteperiode van 60 maanden. Het bepalen van de peildatum is vooral van belang als zich ná de peildatum, maar vóór de aanvraag, een omstandigheid voordoet die van invloed op het recht op langdurigheidstoeslag is. Zo’n omstandigheid is bijvoorbeeld het ontvangen van inkomsten uit arbeid. Deze omstandigheid is dan niet relevant voor de in behandeling zijnde aanvraag, maar dient dan wel

    in beschouwing te worden genomen bij een eventuele volgende aanvraag om langdurigheids-toeslag. Indien de eerste aanvraag leidt tot een toekenning is die datum tevens de aanvang van de periode van twaalf maanden waarna (bij ongewijzigde omstandigheden) het eerstvolgende recht op een langdurigheidstoeslag op aanvraag kan worden toegekend.

    Artikel 2 Ontbreken van arbeidsmarktperspectief

    Dit artikel vormt de reden van wijziging van de beleidsregel. Met de wetswijziging van 5 juli 2006 zijn de begrippen “zeer geringe inkomsten”en “zeer geringe duur” geïntroduceerd. De invulling van deze begrippen is aan de gemeenten overgelaten.

    Het begrip arbeidsmarktperspectief is van essentiële betekenis met betrekking tot het recht op de langdurigheidstoeslag. Om een bedrag van € 1062 te verdienen zou iemand ongeveer 4 weken tegen het minimumloon moeten werken. Dit bedrag is beperkt genoeg om de beoogde doelgroep (mensen, die incidenteel eens hebben gewerkt of mensen die hebben geprobeerd te werken, maar het uiteindelijk niet hebben gered) recht te geven op de langdurigheidstoeslag.

    Aan de andere kant is dit bedrag toch nog zodanig laag, dat gesteld kan worden, dat wordt voldaan aan de bedoeling van de wetgever. Als deze vier weken worden afgezet tegen de toetsperiode van 60 maanden, dan is duidelijk dat hier sprake is van een zeer korte periode.

    Ergo:

    Tijdens de referteperiode mag, bij elkaar opgeteld, niet langer dan zes maanden gewerkt zijn. De inkomsten mogen niet hoger zijn dan (6 x 177) € 1062 (normbedragen 1 januari 2007), gedurende de referte periode van 5 jaar.

    Om de uitvoering zou eenvoudig mogelijk te houden moet met drie factoren rekening gehouden worden:

    • ·

      De referteperiode van 60 maanden;

    • ·

      De zes maanden (al dan niet opvolgend);

    • ·

      De inkomsten uit of in verband met arbeid in de referteperiode van maximaal € 1062 (normbedrag 1 januari 2007).

    Omdat de bijstand per kalendermaand (artikel 20 t/m 22 WWB) wordt vastgesteld, wordt ook in deze beleidsregel uitgegaan van kalendermaanden.

    Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

    De Centrale raad van Beroep acht het in de referteperiode hebben ontvangen van inkomsten uit arbeid in beginsel een geschikt en evenredig middel om vast te stellen dat arbeidsmarktperspectief aanwezig is. Dit is anders indien in de referteperiode sprake is geweest van zeer geringe inkomsten uit arbeid en deze arbeid van zeer geringe duur is geweest. Onder dergelijke omstandigheden kan uit het ontvangen hebben van inkomsten niet worden afgeleid dat er sprake is van een reëel arbeidsmarktperspectief. Ook het zonder meer aanwezig achten van een reëel arbeidsmarktperspectief bij personen die in de referteperiode inkomen in verband met arbeid ontvingen, bestaande uit een gedeeltelijke WAO-uitkering, acht de CRvB niet aanvaardbaar. Niet is gebleken dat het voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte personen eenvoudiger is om daadwerkelijk arbeid te verwerven dan voor personen ten aanzien van wie geen gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

    Artikel 4 Inwerkingtreding

    De beleidsregel heeft een terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. De beleidsregel van 2004 had een terugwerkende kracht tot een jaar. Deze periode wordt thans te beperkt geacht.

    Om nu enerzijds recht te doen aan de invulling van het begrip “peildatum” en anderzijds risico van een oneindige”terugwerking te beperken, wordt de terugwerkende kracht gemaximeerd op vijf jaar.

    Dat betekent dat de terugwerkende kracht wordt opgebouwd vanaf 1 januari 2006, totdat op 1 januari 2011 de maximale termijn van vijf jaar is bereikt.

    Uiteindelijk houdt bovenstaande in dat de werking van de langdurigheidstoeslag vanaf de aanvraagdatum tot tien jaar terug kan lopen: vijf jaar tot de peildatum en vijf jaar vanaf de peildatum tot het begin van de referteperiode.