Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2383

Nr. 18

Raadsbesluit van 1 december 2009, houdende vaststelling van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010.

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

b Compensatieverplichting:

De verplichting van het gemeentebestuur om een situatie te creëren voor een persoon die tot de doelgroep van de Wmo behoort, zodat deze in staat is tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De gemeente doet dit door te verwijzen naar algemene voorzieningen en/of het verstrekken van individuele voorzieningen.

c Doelgroep van de wet

personen met een aantoonbare beperking of een chronisch psychisch probleem en personen met een psychosociaal probleem.

d Beperking

Moeilijkheid die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van:

  • -

    het voeren van een huishouding;

  • -

    het normale gebruik van de woning;

  • -

    het verplaatsen in en om de woning;

  • -

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

e Zelfredzaamheid

Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan de maatschappij mogelijk maken.

f Maatschappelijke participatie

Deelname aan en zo mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij.

g Algemene voorziening

Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte of geen toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperking(en) die een persoon ondervindt.

h Individuele voorziening

Een voorziening in de vorm van hulp of hulpmiddel waarvoor een persoon die tot de doelgroep van de Wmo behoort, in aanmerking kan komen op basis van een indicatie. Een individuele voorziening wordt alleen verstrekt als een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

i Voorziening in natura

Voorziening die wordt verstrekt in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

j Financiële tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening.

k Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag waarmee een persoon (de budgethouder) een individuele

voorziening kan verwerven.

l Budgethouder

Een persoon aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend en die over de besteding hiervan verantwoording moet afleggen aan het college.

m Eigen bijdrage

Een inkomensafhankelijke bijdrage die verschuldigd is na het verlenen van een individuele voorziening (in natura of een persoonsgebonden budget), met uitzondering van een rolstoel.

n Eigen aandeel

Een inkomensafhankelijke bijdrage die op de financiële tegemoetkoming in mindering kan worden gebracht.

o Mantelzorger

Een persoon uit de directe omgeving van de hulpbehoevende die langdurige zorg verleent aan deze hulpbehoevende. De hulp wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden. De zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar.

p Huisgenoot

Iedere meerderjarige (persoon van 18 jaar of ouder) met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, tenzij er sprake is van een commerciële relatie.

q Hoofdverblijf

De woonruimte waar een persoon zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres deze persoon in de gemeentelijke basisadministratie staat of zal staan ingeschreven.

r Algemeen gebruikelijk

Naar geldende maatschappelijke normen tot de gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

s College

College van Burgemeester en Wethouders.

t Verordening

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo

2010

u Financieel besluit

Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010.

v Beleidsregels

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010.

Artikel 1.2 Compensatieverplichting

Voor iedere persoon die voldoet aan de voorwaarden gesteld in de wet en de verordening en die beperkingen ondervindt in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, worden als compensatie van deze beperkingen voorzieningen getroffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.3 Beperkingen compensatieverplichting

1 Een individuele voorziening wordt alleen toegekend voor zover de persoon die tot de doelgroep van de wet behoort daar zelf niet in kan voorzien, waarbij wordt gelet op de persoonskenmerken, de behoeften en de capaciteit van de aanvrager.

2 a Een individuele voorziening wordt alleen toegekend zodra blijkt dat een

algemene voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen

compenseert en/of een algemene voorziening niet in alle redelijkheid

toegankelijk of bruikbaar is voor de aanvrager;

b Indien de aanvrager bezwaren heeft tegen de voorgestelde algemene

voorziening die de ondervonden beperkingen voldoende compenseert en

die in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is, wordt een proefperiode

van maximaal drie maanden opgelegd. Mocht na deze proefperiode blijken

dat de algemene voorziening de ondervonden beperkingen onvoldoende

compenseert dan dient het recht op een individuele voorziening te worden

beoordeeld.

3 Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

a de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Almelo

b deze noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen

op het gebied van:

·het voeren van een huishouding;

c deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van:

  • ·

    het normale gebruik van de woning en/of

  • ·

    het verplaatsen in en om de woning en/of

  • ·

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en/of

  • ·

    het ontmoeten van medemensen en aangaan en onderhouden van sociale verbanden;

d deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

4 Geen voorziening wordt toegekend als één of meerdere van de volgende situaties

zich voordoen:

a de voorziening is algemeen gebruikelijk;

b de voorziening werkt invaliderend en/of antirevaliderend;

c de voorziening dient uitsluitend een therapeutisch doel;

d de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening niet kan worden vastgesteld omdat de kosten al, voorafgaand aan het moment van beschikken, door de aanvrager zijn gemaakt;

e een vergelijkbare voorziening is reeds eerder toegekend op grond van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken;

f op grond van een andere wettelijke regeling bestaat aanspraak op de voorziening.

5 In de hoofdstukken waarin regels worden gesteld ten aanzien van de specifieke individuele voorzieningen kunnen nadere beperkingen ten aanzien van de compensatieverplichting worden gesteld.

Hoofdstuk 2 Vorm van de voorziening

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 In natura

1 Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, vindt de verstrekking plaats in bruikleen, in eigendom of als persoonlijke dienstverlening. De keuze is afhankelijk van de aard en de kosten van de te verstrekken voorziening, zoals vastgelegd in de beleidsregels.

2 Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt, worden in de beschikking nadere voorwaarden gesteld aan de verstrekking. De voorwaarden hebben onder andere betrekking op het onderhoud van en het omgaan met de voorziening. De voorwaarden zijn vastgelegd in de beleidsregels.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

1Indien een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, worden in de beschikking nadere voorwaarden gesteld aan de verstrekking. De voorwaarden hebben onder andere betrekking op de verdeling van de kosten van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De voorwaarden zijn vastgelegd in de beleidsregels.

2 De wijze waarop een financiële tegemoetkoming na verzending van de

beschikking betaalbaar wordt gesteld, is vastgelegd in het financieel besluit.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager, tenzij duidelijk is dat een voorziening niet langdurig adequaat is.

  • 2

    Het vorige lid is niet van toepassing op de voorziening hulp bij het huishouden.

  • 3

    Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 4

    Het persoonsgebonden budget dient te worden besteed aan het doel waarvoor dit is verstrekt.

  • 5

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

a het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

b het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager geen verantwoording kan of zal afleggen over de besteding van het persoonsgebonden budget;

c reeds eerder op grond van de wet een persoonsgebonden budget is verstrekt en deze vanwege gebleken misbruik of onverantwoord gebruik is ingetrokken of teruggevorderd;

d in afwijking van het gestelde in de onderdelen a, b en c, kan verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden, indien tijdens het onderzoek duidelijk is geworden dat de aanvrager geen problemen meer zal hebben met het omgaan met het persoonsgebonden budget omdat de aanvrager wordt begeleid bij het omgaan met het persoonsgebonden budget door een persoon of organisatie die zelf geen financiële problemen heeft en ook geen commercieel belang heeft bij de verstrekking.

  • 6

    De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het financieel besluit en de beleidsregels.

  • 7

    In afwijking van het vorige lid wordt, zoals vastgelegd in het financieel besluit en de beleidsregels, de omvang van het persoonsgebonden budget voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden gebaseerd op een percentage van het bedrag dat door de gemeente wordt betaald voor deze voorziening in natura.

8 Indien een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, worden in de beschikking nadere voorwaarden gesteld aan de verstrekking. De voorwaarden zijn vastgelegd in de beleidsregels.

9 De wijze waarop het persoonsgebonden budget na verzending van de beschikking betaalbaar wordt gesteld, is vastgelegd in het financieel besluit.

10 Op verzoek van het college dient de budgethouder verantwoording af te leggen

over de besteding van het persoonsgebonden budget op de daartoe door het college ter beschikking gestelde formulieren en aan de hand van bewijsstukken. De verantwoordingsformulieren en de bewijsstukken dienen door de budgethouder per omgaande verstrekt te worden. In de beleidsregels is de verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget nader geregeld.

11Na ontvangst van de verantwoordingsformulieren en de bewijsstukken wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

1a Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in natura of in de vorm

van een persoonsgebonden budget is de aanvrager een eigen bijdrage

verschuldigd;

b Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een

financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd.

2 Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor:

a een vervoerspas voor een collectief vervoerssysteem;

b een individuele rolstoelvoorziening;

c de overige voorzieningen genoemd in hoofdstuk 7.

3 Voor de vaststelling van de hoogte en de duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel worden de bedragen, percentages en de duur genoemd in hoofdstuk 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning ongewijzigd overgenomen. Er wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid geboden in artikel 4.1 lid 2 en 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning om de bedragen en de percentages te verlagen en de duur te verkorten.

Hoofdstuk 3 Individuele voorziening hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Om de beperkingen bij het voeren van een huishouden te compenseren, kan de te verstrekken voorziening bestaan uit:

a hulp bij het huishouden in natura;

b een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Soorten voorzieningen hulp bij het huishouden

  • 1 De voorzieningen hulp bij het huishouden kunnen bestaan uit:

    a een overname van de normale huishoudelijke activiteiten;

    b aanvullende huishoudelijke activiteiten;

    c kortdurende aanvullende activiteiten.

  • 2 De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond op een kwartier, per week. De omvang van de hulp bij het huishouden is nader geregeld in de beleidsregels.

  • 3 De hoogte van het bedrag van het persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden, wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

  • 4 In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de soorten voorzieningen hulp bij het huishouden.

Artikel 3.3 Recht op voorziening hulp bij het huishouden

1 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een voorziening

hulp bij het huishouden in aanmerking komen als deze één of meerdere

huishoudelijke activiteiten niet kan verrichten.

2Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan ook in aanmerking

komen voor hulp bij het huishouden als één of meer mantelzorgers niet langer in

staat zijn om de hulp bij het huishouden uit te voeren.

Artikel 3.4 Nadere beperking compensatieverplichting

Geen voorziening hulp bij het huishouden wordt toegekend voor zover één of meer huisgenoten in staat zijn huishoudelijke activiteiten te verrichten. In de beleidsregels is deze gebruikelijke zorg nader geregeld.

Hoofdstuk 4 Individuele woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

Om de beperkingen ten aanzien van het normale gebruik van de woning te compenseren, kan de te verstrekken voorziening bestaan uit:

a een woonvoorziening in natura;

b een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

c een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2 Soorten woonvoorzieningen

1 De individuele woonvoorzieningen kunnen bestaan uit:

a een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

b een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;

c een woningaanpassing;

d een roerende woonvoorziening;

e een sanering van de woning;

f een uitraasruimte;

g een financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een voorziening;

h een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van een voorziening;

i een financiële tegemoetkoming om een woning bezoekbaar te maken.

  • 3

    De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, de omvang van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting en het maximale bedrag voor het bezoekbaar maken van een woning worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

  • 4

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een voorziening en een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van een voorziening kunnen alleen worden toegekend indien de woonvoorziening in het kader van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten is verstrekt.

Artikel 4.3 Recht op een woonvoorziening

  • 1 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor die woonvoorziening, genoemd in artikel 4.2, in aanmerking komen die het goedkoopst adequaat en mogelijk is. Daarnaast wordt bij de keuze voor een woonvoorziening rekening gehouden met de persoonlijke situatie van degene aan wie de voorziening wordt verleend. Het recht op een woonvoorziening is nader geregeld in de beleidsregels.

  • 2 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een uitraasruimte in aanmerking komen wanneer sprake is van een gedragsstoornis. De gedragsstoornis moet gepaard gaan met ernstig ontremd gedrag. Daarbij moet het zich kunnen afzonderen, leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen. Het recht op een uitraasruimte is nader geregeld in de beleidsregels.

  • 3 Voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 sub i kan ook een aanvrager die niet in de gemeente Almelo zijn hoofdverblijf heeft in aanmerking komen. De bezoekbaar te maken woning moet in de gemeente Almelo staan en de aanvrager moet in een AWBZ-instelling verblijven. Het recht op een voorziening om een woning bezoekbaar te maken, is nader geregeld in de beleidsregels.

Artikel 4.4 Nadere beperkingen compensatieverplichting

1 Geen woonvoorziening wordt toegekend als:

a de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van en

verhuizing en deze verhuizing uit het oogpunt van het normale gebruik van de woning niet noodzakelijk was en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b de aanvrager niet is verhuisd naar een op dat moment beschikbare woning

die gelet op de beperkingen van de aanvrager het meest geschikt was, tenzij de aanvrager voor deze verhuizing schriftelijk toestemming heeft gevraagd en gekregen van het college;

c de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning

voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

d de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van

achterstallig onderhoud aan de woning;

e de voorziening alleen bedoeld is ter renovatie of ter aanpassing aan de

eisen van de tijd;

f een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt

aangevraagd en de verhuizing op basis van leeftijd, gezinssituatie of

woonsituatie te voorzien was en er geen sprake is van een onverwacht

optredende noodzaak;

g een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt

aangevraagd en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen,

verhuisd is vanuit een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door

bewoond te worden of verhuisd is naar een instelling gericht op het

verstrekken van zorg voor zo ver deze instelling beschikt over

gemeubileerde kamers.

2 De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a het treffen van voorzieningen aan hotels, pensions, vakantie- en recreatie-

woningen, tweede woningen, kloosters, trekkerswoonwagens en kamers;

b voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die zonder

noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen bij renovatie

of nieuwbouw van woongebouwen gericht op mensen met beperkingen.

Artikel 4.5 Bijzondere bepaling ten aanzien van verkoop woning

Indien op grond van deze verordening een woonvoorziening wordt ontvangen die leidt tot een waardestijging van de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na toekenning van de woonvoorziening de verkoop onmiddellijk gemeld te worden bij het college. De meerwaarde van de woning dient te worden terugbetaald volgens de in het financieel besluit en beleidsregels vastgestelde regels.

Artikel 4.6 Bijzondere bepaling ten aanzien van woonwagen en woonschip

Een woningaanpassing, een woningsanering en een uitraasruimte kunnen alleen worden toegekend als de woonwagen of het woonschip nog langer dan vijf jaar bewoond kan en mag worden.

Hoofdstuk 5 Individuele vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Om de beperkingen ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of de beperkingen ten aanzien van het ontmoeten van medemensen en aangaan en onderhouden van sociale verbanden te compenseren, kan de te verstrekken voorziening bestaan uit:

a een vervoersvoorziening in natura;

b een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

c een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2 Soorten vervoersvoorzieningen

1 De individuele vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

a een vervoerspas voor een collectief vervoerssysteem;

b een vervoermiddel;

c een aanpassing aan een vervoermiddel;

d een vervoermiddel voor sportbeoefening;

e een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer.

2 De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

3 In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de soorten vervoersvoorzieningen.

Artikel 5.3 Recht op een vervoersvoorziening

  • 1 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een vervoerspas voor een collectief vervoerssysteem in aanmerking komen als het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is.

  • 2 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een vervoermiddel of een aanpassing aan een vervoermiddel in aanmerking komen als het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is én een vervoerspas voor het collectief vervoerssysteem de beperkingen onvoldoende compenseert.

  • 3 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een vervoermiddel voor sportbeoefening in aanmerking komen wanneer het sporten zonder het vervoermiddel onmogelijk is.

  • 4 Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten in aanmerking komen als het gebruik van het collectief vervoerssysteem onmogelijk is.

Artikel 5.4 Nadere beperkingen compensatieverplichting

Geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.2 lid 1 sub b, c en d wordt toegekend als:

a de voorziening bedoeld is voor verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving;

b er geen sprake is van een substantiële vervoersbehoefte in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

Artikel 5.5 Bijzondere bepaling ten aanzien van bovenregionale contacten

  • 1 In afwijking van artikel 5.4 lid 1 sub a kan een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten worden toegekend voor verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving als het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden en dit contact noodzakelijk is om vereenzaming te voorkomen én geen gebruik kan worden gemaakt van een bovenregionaal vervoerssysteem.

  • 2 De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

  • 3 In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot het aantal en het soort bezoeken dat voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer, zoals bedoeld in dit artikel, in aanmerking komen.

Hoofdstuk 6 Individuele rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Om de beperkingen ten aanzien van het verplaatsen in en om de woning of de beperkingen ten aanzien van het ontmoeten van medemensen en aangaan en onderhouden van sociale verbanden te compenseren, kan de te verstrekken voorziening bestaan uit:

a een rolstoelvoorziening in natura;

b een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 6.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

1 De individuele rolstoelvoorzieningen kunnen bestaan uit:

a een rolstoel;

b een aanpassing aan een rolstoel;

c een sportrolstoel.

2 In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de soorten rolstoelvoorzieningen.

Artikel 6.3 Recht op een rolstoelvoorziening

  • 1

    Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een rolstoel of een aanpassing aan een rolstoel in aanmerking komen wanneer deze zich structureel zittend moet verplaatsen en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2

    Een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een sportrolstoel in aanmerking komen wanneer het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk is.

.

Artikel 6.4 Nadere beperking compensatieverplichting

Geen rolstoelvoorziening wordt toegekend als de aanvrager verblijft in een instelling die op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen een toelating heeft en recht heeft op een rolstoel die wordt verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Hoofdstuk 7 Overige voorzieningen

Artikel 7.1 Vormen van overige voorzieningen

De te verstrekken voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de

kosten van de voorziening.

Artikel 7.2 Soorten overige voorzieningen

1 De overige voorzieningen kunnen bestaan uit:

a een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

b een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving;

c een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw.

2 De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en de omvang van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

Artikel 7.3 Recht op een overige voorziening

  • 1 Een persoon die op verzoek van het college een geschikte woning vrijmaakt ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking komen.

  • 2 Een verhuurder die op verzoek van het college een geschikte woning beschikbaar houdt voor een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving in aanmerking komen.

  • 2 De eigenaar van een woongebouw kan voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte in aanmerking komen als de woonruimte van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort zonder de voorziening voor deze persoon ontoegankelijk is. In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de soorten voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte.

Hoofdstuk 8 De aanvraag, de indicatie en de beslissing

Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag voor een voorziening wordt alleen in behandeling genomen als deze is ingediend op een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

Artikel 8.2 Indienen aanvraag en relatie met Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag moet worden ingediend bij het team Wmo van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Almelo. Het team Wmo beoordeelt ook of een aanvraag kan worden ingediend voor een voorziening op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Aanvragen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden doorgestuurd naar het Centrum indicatiestelling zorg.

Artikel 8.3 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1

    Een aanvrager is verplicht aan het college of aan een door het college aangewezen adviesinstantie alle gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2

    Een aanvrager is verplicht gehoor te geven aan een oproep van het college of aan een door het college aangewezen adviesinstantie om in persoon te verschijnen op een door het college bepaalde plaats en tijdstip om een toelichting te geven op de aanvraag of een onderzoek te ondergaan voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3

    Het college vraagt een door het college aangewezen adviesinstantie om advies als:

    a aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

    b het vermoeden bestaat dat een voorziening om medische redenen zal

worden afgewezen.

Artikel 8.4 Samenhangende afstemming

Voor de beoordeling van de aanvraag om een voorziening op grond van de wet, wordt bij het onderzoek, indien van toepassing, niet alleen gekeken naar de medische beperkingen maar ook naar de persoonskenmerken, behoeften en de capaciteit om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien die de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het model integrale dienstverlening gericht op participatie waarbij in volle omvang het functioneren van de aanvrager op de verschillende leefgebieden wordt bekeken. Bovendien wordt de aanvrager geadviseerd over de verschillende voorzieningen die voor de aanvrager mogelijk relevant en interessant kunnen zijn.

Artikel 8.5 Beschikking

In de beschikking wordt in ieder geval gemotiveerd op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Artikel 8.6 Proceduretermijnen

  • 1 Op aanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend, wordt uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.

  • 2 Wanneer binnen acht weken geen beschikking kan worden gegeven, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld en wordt een redelijke termijn genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 8.7 Herindicatie en heronderzoek

  • 1 Het college kan periodiek een onderzoek verrichten naar het gebruik van de verstrekte voorziening(en).

  • 2 Het college verricht in ieder geval een onderzoek als het vermoeden bestaat dat geen of geen volledig gebruik meer wordt gemaakt of hoeft te worden gemaakt van de verstrekte voorziening(en).

  • 3 Voor het voortduren van het recht op de verstrekte voorziening(en) gelden de regels zoals vastgesteld in deze verordening.

Artikel 8.8 Wijziging in de situatie

De persoon aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht wijzigingen door te geven aan het college als de wijziging invloed kan hebben op het toekennen van of voortduren van het recht op een voorziening. In ieder geval moeten de volgende wijzigingen worden doorgegeven:

a wijzigingen in de gezinssituatie;

b verhuizing;

c vakantie langer dan 4 weken;

d geen gebruik meer maken van een verstrekte voorziening;

e diefstal van de verstrekte voorziening;

f aanmerkelijke verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie;

g ontzegging van de rijbevoegdheid;

h schade toegebracht aan voorziening;

i beslaglegging op de goederen indien een voorziening in natura en in bruikleen is verstrekt;

j verandering van zorgverlener of thuiszorgaanbieder als de individuele voorziening

hulp bij het huishouden verstrekt is in de vorm van een persoonsgebonden

budget.

Artikel 8.9 Bonusregeling

  • 1

    De persoon aan wie een roerende woonvoorziening, een vervoermiddel of een rolstoel is toegekend en die een voorziening uit eigen beweging definitief wil laten innemen, kan voor een bonus in aanmerking komen als voldaan is aan onderstaande voorwaarden:

    • ·

      de inname is niet het gevolg van een door het college ingesteld

onderzoek;

  • ·

    de voorziening is meer dan één jaar voor het beroep op deze regeling

    toegekend;

  • ·

    de afschrijvingstermijn van de voorziening is niet verstreken;

  • ·

    de voorziening is niet zodanig beschadigd dat herstel ervan niet zinvol is.

    • 2

      De hoogte van het bedrag van de bonus wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

Hoofdstuk 9 Het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van een voorziening

Artikel 9.1 Het beëindigen van een voorziening

1 Een op grond van deze verordening verstrekte voorziening wordt in ieder geval beëindigd als één of meerdere van de volgende situaties zich voordoen en het

college hiervan onmiddellijk in kennis wordt gesteld:

a overlijden;

b verhuizing naar een andere gemeente of een instelling gericht op het

verstrekken van zorg;

c een vakantie van meer dan 4 weken indien er een voorziening hulp bij het

huishouden en/of een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten is

verstrekt;

d op verzoek van de persoon aan wie de voorziening is toegekend;

e ziekte of verslechtering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening

langer dan drie maanden niet kan worden gebruikt;

f verbetering in de gezondheidsituatie waardoor de voorziening niet langer

noodzakelijk is;

g een ontzegging van de rijbevoegdheid door de rechter indien een

vervoermiddel met hulpmotor of elektromotor is toegekend;

h als de verzekeringsmaatschappij een verzekering beëindigt als gevolg van

het gedrag van de persoon aan wie de voorziening is verstrekt;

i een zodanige beschadiging van de voorziening dat herstel ervan niet zinvol

is.

2 Indien een voorziening wordt beëindigd, bestaat de beëindiging uit:

a het innemen van de voorziening als deze in natura en in bruikleen is

verstrekt;

b het niet (langer) betaalbaar stellen van een voorziening als deze in de

vorm van een persoonsgebonden budget voor de individuele voorziening

hulp bij het huishouden of in de vorm van een financiële tegemoetkoming

is verstrekt;

c het innemen van de voorziening als deze in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt.

Artikel 9.2 Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een voorziening

Een beschikking op grond van deze verordening waarbij een voorziening is verstrekt, kan door het college geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken als één of meerdere van de volgende situaties zich voordoen:

a er sprake is van één van de situaties genoemd in artikel 9.1 lid 1 en het college hiervan niet onmiddellijk in kennis is gesteld;

b niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de beschikking waarin de voorziening werd toegekend;

c niet is voldaan aan de regels volgens deze verordening;

d er onjuiste en/of onvolledige gegevens zijn verstrekt tijdens de aanvraag en een andere beslissing zou zijn genomen als de juiste gegevens bekend waren geweest;

e blijkt dat een toegekende financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget niet binnen zes maanden na toekenning is besteed voor het doel waarvoor deze is verstrekt;

f alsnog op grond van een privaatrechterlijke overeenkomst of verbintenis een vergoeding wordt ontvangen;

g anders dan in dit artikel genoemd de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 9.3 Terugvordering

1Een voorziening die is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget en op grond van artikel 9.1 lid 1 is beëindigd of een voorziening die is toegekend in een beschikking die op grond van artikel 9.2 geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan worden teruggevorderd voor zover:

1 a een reeds betaald bedrag ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald

is als gevolg van het (gedeeltelijk) intrekken of beëindigen;

b de voorziening als gevolg van verwijtbaar gedrag is ingenomen en aan de

inname van de voorziening kosten verbonden zijn;

c de voorziening in natura is verstrekt en vanwege verwijtbaar gedrag niet zinvol te herstellen is of niet kan worden ingenomen waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijvingstermijn van de verstrekte voorziening;

d de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt

en de voorziening niet kan worden ingenomen waarbij rekening wordt

gehouden met de afschrijvingstermijn van de aangeschafte voorziening;

e de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of een

financiële tegemoetkoming is toegekend en het terug te vorderen bedrag

niet (volledig) kan worden verrekend met een voorziening die is toegekend

op grond van deze verordening.

2Van verwijtbaar gedrag is in ieder geval sprake als de beschikking is ingetrokken op grond van artikel 9.2 sub d en de persoon aan wie de voorziening was toegekend, wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de gegevens onjuist en/of onvolledig waren of als de beschikking is ingetrokken op grond van artikel 9.2 sub a waarbij sprake is van een omstandigheid genoemd in artikel 9.1 lid 1 sub g, h of i.

Artikel 9.4 Afzien van terugvordering

1Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien:

1 a het terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan het in het financieel

besluit vastgestelde en vastgelegde bedrag;

b er dringende redenen zijn, gelet op de omstandigheden van de persoon

van wie een bedrag wordt teruggevorderd.

2In afwijking van lid 1 wordt niet van terugvordering afgezien als er sprake is van verwijtbaar gedrag als bedoeld in artikel 9.3 lid 2.

Artikel 9.5 Incasso

  • 1 Het teruggevorderde bedrag dient ineens te worden terugbetaald;

  • 2 In afwijking van lid 1 kan het teruggevorderde bedrag in termijnen worden terugbetaald als de persoon van wie een bedrag wordt teruggevorderd, niet in staat is de betaling ineens te voldoen.

Hoofdstuk 10 Overgangsrecht en experimenteerartikel

Artikel 10.1 Overgangsbepaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De bepaling in artikel 3.2 lid 2 treedt voor personen die op en na 31 december 2009 recht hebben op hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget in werking met ingang van 25 januari 2010.

Artikel 10.2 Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen

  • 1 Indien een aanvrager, een mantelzorger, een dienst- of hulpverlener, een zorginstelling of een leverancier van hulpmiddelen met een bruikbaar alternatief komt voor een verstrekte of een te verstrekken voorziening en dit leidt tot een structurele besparing op de verstrekte of te verstrekken voorziening, kan het college een bonus toekennen aan de eerste indiener van het bruikbare alternatief.

  • 2 De hoogte van het bedrag van de bonus wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het financieel besluit.

  • 3 In de beleidsregels zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de bonus.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van

de bepalingen in deze verordening. Afwijken is alleen mogelijk als toepassing van

de bepalingen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 11.2 Gevallen waarin niet wordt voorzien

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet voor zover

het de uitvoering van deze verordening betreft.

Artikel 11.3 Indexering

Het college kan jaarlijks met ingang van 1 januari de bedragen, genoemd in het financieel besluit dat berust op deze Verordening, wijzigen.

Artikel 11.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt na twee jaar geëvalueerd.

Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast.

Twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening wordt door het college een

verslag aan de gemeenteraad verzonden.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010

Artikel 11.7 Intrekking oude verordening

De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

gemeente Almelo (2006) wordt ingetrokken.

Toelichting op de verordening

Algemeen

In deze toelichting ontbreekt een artikelsgewijze toelichting. De artikelsgewijze toelichting is feitelijk te vinden in de beleidsregels. In de beleidsregels wordt nader ingegaan op de wijze van verstrekken van de voorzieningen met inachtneming van de regels gesteld in deze verordening. Door de artikelsgewijze toelichting achterwege te laten, worden dubbelingen in de teksten van de verordening, financieel besluit en beleidsregels voorkomen. De leesbaarheid van de teksten is daardoor toegenomen.

Om de leesbaarheid van de verordening, het financieel besluit en de beleidsregels te vergroten is overbodig juridisch taalgebruik zo veel mogelijk achterwege gelaten. Daarnaast zijn in het financieel besluit alleen bepalingen opgenomen met betrekking tot de bedragen en betalingen. Dit betekent echter wel dat een aantal bepalingen moesten worden opgenomen in de verordening. Het betreft met name bepalingen over de verantwoording en besteding van het persoonsgebonden budget. In de verordening is één bepaling opgenomen die voorheen in het financieel besluit stond; het betreft de bepalingen met betrekking tot de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Deze bepaling is vanwege de huidige stand van zaken in de jurisprudentie opgenomen in de verordening. De wet lijkt zich te verzetten tegen delegatie van de bevoegdheid van de gemeenteraad aan het college om de hoogte en de duur van de eigen bijdrage vast te stellen.

Inhoudelijk is voor de opbouw van de tekst van de verordening gekozen voor eenheid in de structuur van met name de hoofdstukken waarin de specifieke voorzieningen aan de orde komen. Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd:

  • ·

    de vormen van de voorziening;

  • ·

    de soorten voorzieningen;

  • ·

    het recht op de voorziening;

  • ·

    de beperking van de compensatieplicht;

  • ·

    bijzondere bepalingen.

Daar waar in het financieel besluit bepalingen waren opgenomen ten aanzien van zaken die niet in de verordening waren geregeld, zijn die bepalingen nu wel opgenomen in de verordening.

In de verordening is een strikt onderscheid gemaakt tussen individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Individuele voorzieningen worden toegekend aan een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort. Overige voorzieningen kunnen worden toegekend aan andere personen en verhuurders van woningen. Personen die tot de doelgroep van de wet behoren, moeten dan wel profijt kunnen hebben van de voorziening.

De hierboven genoemde wijzigingen hebben betrekking op de leesbaarheid, de structuur en de onderlinge samenhang van de verordening, financieel besluit en beleidsregels. Hieronder wordt ingegaan op de inhoudelijke wijzigingen ten aanzien van de oude verordening.

Inhoudelijke wijzigingen

De gemeente Almelo hanteert in deze verordening het begrip compensatieverplichting in plaats van het begrip compensatiebeginsel. Hierdoor legt de gemeente Almelo zichzelf een inspanningsverplichting op om voor een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort een situatie te creëren waardoor deze in staat is tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Bij de behandeling van een aanvraag wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie waar iemand zich in bevindt. Niet de aangevraagde voorziening is leidend maar de (on)mogelijkheid van iemand om zelf in een oplossing voor de beperking te voorzien. Zelf in een oplossing voorzien betekent niet alleen dat gekeken wordt naar de persoon die een voorziening aanvraagt, maar ook naar zijn of haar omgeving. Voorzieningen worden alleen dan getroffen indien er in eigen kring (partner, kinderen, andere mantelzorgers, vrijwilligers of al aanwezige particuliere hulp) geen adequate oplossing voorhanden is. Soms zal een oplossing in eigen kring zelfs worden afgedwongen. Dit is het geval als invulling wordt gegeven aan het begrip gebruikelijke zorg bij het verrichten van huishoudelijke activiteiten.

Zowel de gemeente als de aanvrager zijn verantwoordelijk om in een oplossing te voorzien. Artikel 1.3 lid 1 is dan ook één van de twee kernbepalingen in de nieuwe verordening. De gemeente is verplicht om een individuele voorziening te verstrekken in die situaties waarin dat echt noodzakelijk is. De cliënt heeft een eigen verantwoordelijkheid in het helpen oplossen of mogelijk maken van een oplossing voor de ondervonden problemen.

De tweede kernbepaling is de bepaling in artikel 1.3 lid 2 waarin de mogelijkheid tot het verwijzen naar een algemene voorziening is geregeld. Een algemene voorziening is vaak geen voorziening die de gemeente verstrekt maar de gemeente mag hiernaar wel verwijzen mits deze algemene voorziening een oplossing biedt voor de ondervonden problemen. Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid met een beperkte of geen toegangsbeoordeling. De algemene voorziening biedt een snelle, regelarme en adequate oplossing voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Hierbij kan worden gedacht aan diensten die door welzijnsinstellingen worden aangeboden, bijvoorbeeld hulp bij regel- en administratieve zaken, rolstoelpools in verzorgingshuizen, klussendiensten en het collectieve vervoerssysteem (de regiotaxi).

Indien een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort geen mogelijkheid heeft om de ondervonden problemen op te lossen en een algemene voorziening de ondervonden beperkingen niet kan verminderen of opheffen dan biedt de gemeente een vangnet voor het verstrekken van individuele voorzieningen. Ten aanzien van het recht op de individuele voorzieningen is er in de zin van deze verordening inhoudelijk weinig gewijzigd met uitzondering van het opleggen van een eigen bijdrage voor vrijwel alle voorzieningen en het loslaten van de klassenindeling voor de omvang van de hulp bij het huishouden.

Voor vrijwel alle individuele voorzieningen is met ingang van 1 januari 2010 een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. Financiële overwegingen liggen hieraan ten grondslag. Door het opleggen van een eigen bijdrage en een eigen aandeel kan ook op de langere termijn het voorzieningenniveau in stand worden gehouden. Daarnaast sluit het opleggen van een eigen bijdrage of een eigen aandeel aan bij de in de wet neergelegde opvatting dat bij het bepalen van de voorzieningen rekening wordt gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Het loslaten van de klassenindeling en het baseren van het bedrag van de hulp bij het huishouden op de feitelijk geïndiceerde aantal uren, is ingegeven door de uitvoeringspraktijk. In de uitvoeringspraktijk komt het voor dat naar aanleiding van een herindicatie of een verzoek om uitbreiding van uren, enkele uren meer hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd. In een aantal situaties leidt dit door de gehanteerde klassenindeling niet tot een hoger persoonsgebonden budget. Dit is vrijwel niet uit te leggen. Inmiddels kan voor de opvatting dat de klassenindeling moet worden losgelaten ook steun worden gevonden in de jurisprudentie. In een recente uitspraak wordt aangegeven dat het vaststellen van een bedrag van het persoonsgebonden budget op het midden van de klasse de beperking in een aantal situaties onvoldoende compenseert.

Een overzicht van enkele kleine wijzigingen volgt hieronder, het betreft:

  • ·

    het mogelijk maken van het verstrekken van een sportvoorziening anders dan een sportrolstoel waardoor de ontwikkelingen in de jurisprudentie worden gevolgd;

  • ·

    de verstrekking van een sportrolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget omdat de toekenning van een financiële tegemoetkoming, gelet op de recente uitspraken van rechters, in sommige situaties onvoldoende compensatie biedt;

  • ·

    het primaat van verhuizen is losgelaten en vervangen door de algemene bepaling dat de goedkoopst adequate voorziening wordt verstrekt;

  • ·

    het gedeeltelijk laten terugbetalen van een woonvoorziening als de aangebrachte voorziening heeft geleid tot een meerwaarde van de woning.

In deze verordening zijn de bepalingen ten aanzien van het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van voorzieningen uitgebreid ten opzichte van de oude verordening. Deze bepalingen zijn ontleend aan de bruikleenovereenkomst en de overeenkomst persoonsgebonden budget. Er is nu gekozen voor het opnemen van deze voorwaarden in de beschikking. Inhoudelijk is er geen sprake van een wijziging. Het opnemen van de voorwaarden in een beschikking is klantvriendelijker omdat er geen overeenkomst meer hoeft te worden ondertekend en teruggezonden naar de gemeente.

Nieuwe aanvullende bepalingen

Twee artikelen in deze verordening behoeven enige aandacht. In deze verordening zijn in artikelen 8.9 en 10.2 bonusregelingen opgenomen. In het eerstgenoemde artikel gaat het om een bonus op het vrijwillig inleveren van een nog bruikbare voorziening. Het gaat daarbij om een voorziening die niet langer gebruikt wordt door de persoon die de voorziening verstrekt heeft gekregen. Het niet gebruiken van voorzieningen kost geld. De voorziening kan immers niet opnieuw in bruikleen worden verstrekt. Daardoor moeten voor nieuwe cliënten nieuwe voorzieningen worden aangeschaft. Ervaringen in het verleden hebben geleerd dat heronderzoeken naar het gebruik van middelen nauwelijks leiden tot de inname van niet gebruikte middelen. Door een financiële prikkel in te bouwen, kan het niet gebruiken van de verstrekte voorzieningen worden beperkt.

In de tweede bonusregeling is geregeld dat als er een alternatieve oplossing wordt bedacht voor een verstrekte of een te verstrekken voorziening er een bonus kan worden toegekend. Het alternatief moet dan wel leiden tot een besparing en het alternatief moet bruikbaar zijn. Uiteraard moet de beperking die een persoon ondervindt ook door het alternatief voldoende worden gecompenseerd. In het financieel besluit is een onderscheid gemaakt in alternatieven die voor één individu en die voor een groep van personen die aanspraak maken op Wmo voorzieningen bruikbare besparende oplossingen bieden.

Dienstverlening

De kernbepalingen in deze verordening waarbij enerzijds een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt en anderzijds de verwijzing naar een algemene voorziening zijn geregeld, winnen aan kracht als daar goede dienstverlening tegenover staat. Meer nog dan het verstrekken van voorzieningen staat in de Wet maatschappelijke ondersteuning het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning centraal. In de verordening moeten dan ook de samenhang met voorzieningen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de samenhangende afstemming op de situatie van de cliënt geregeld worden.

Voor het goed kunnen informeren en adviseren van een cliënt en het bieden van ondersteuning ten aanzien van hulpvragen op alle leefgebieden, is het noodzakelijk dat de situatie van de cliënt in volle omvang wordt bekeken. Naar aanleiding van het beleidsatelier Participatie en Integratie is een model voor integrale dienstverlening gericht op participatie ontwikkeld. In het model wordt uitgegaan van twaalf leefgebieden die het functioneren van mensen bepalen. Er is een ordening aangebracht in de leefgebieden waarbij wordt gekeken naar beperkingen in het functioneren op alle leefgebieden met als doel oplossingen bieden waardoor participatie mogelijk is. Op dit model is de integrale intake gebaseerd en het model vormt ook de basis voor de sociale kaart.