Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo 2020

Geldend van 05-09-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo 2020

De Raad van de Gemeente Almelo;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

- vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of voor de samenleving. Vrijwilligerswerk kan in georganiseerd of ongeorganiseerd verband worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 2 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2 Doel tegenprestatie en voorwaarde van inzet

1. Doel van de tegenprestatie is het leveren van een bijdrage aan de samenleving door inwoners welke recht hebben op een uitkering op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ (wederkerigheid). Het uitvoeren van een tegenprestatie kan bijdragen aan vergroting van kansen op de arbeidsmarkt.

2. De tegenprestatie wordt ingezet onder voorwaarde van maatwerk gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde. Hierbij is het van belang dat iemand eerst zelf aangeeft wat hij/zij wil Ieren tijdens de tegenprestatie.

Artikel 3. Maatschappelijk nuttige activiteiten

1. Het college verwacht van uitkeringsgerechtigden (op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ) dat zij maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten.

2. Van de uitkeringsgerechtigde wordt in beginsel verwacht dat hij zelf invulling geeft aan deze maatschappelijk nuttige activiteiten en daarvoor met voorstellen komt. Indien nodig kan daarbij ondersteuning worden geboden. Het college beoordeelt deze voorstellen.

3. De maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen als volgt worden ingevuld:

A:

- het verrichten van vrijwilligerswerk;

- het leveren van mantelzorg;

- overige maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

B:

- het volgen van taal- of beweegtraining;

- het werken aan de oplossing van persoonlijke problemen met als doel het invulling kunnen geven aan één van de hiervoor genoemde vormen van maatschappelijk nuttige activiteiten.

4. Als een uitkeringsgerechtigde, naar het oordeel van het college geen of onvoldoende maatschappelijk nuttige activiteiten verricht, zoals bedoeld in het derde lid, dan kan het college zelf invulling aan een tegenprestatie geven.

5. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

a) naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument; en

c) niet leiden tot verdringing.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

1. Een tegenprestatie kan in beginsel worden opgelegd als verplichting aan iedere uitkeringsgerechtigde jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

2. Als de uitkeringsgerechtigde verzuimt binnen een gestelde termijn een voorstel voor de invulling van maatschappelijk nuttige activiteiten te doen, of als het voorstel niet voldoet, of als het college andere dan de voorgestelde werkzaamheden meer wenselijk vindt, dan kan het college zelf gericht activiteiten als tegenprestatie opleggen.

3. Het college geeft in een beschikking aan welke, al dan niet zelf aangedragen, activiteiten als tegenprestatie worden aangemerkt.

4. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

a) de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende, in beginsel wordt dit getoetst aan de hand van de diagnose omtrent arbeidsre-integratie;

b) de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

c) de persoonlijke kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen.

d) de al aanwezige inzet op maatschappelijk nuttige activiteiten overeenkomstig artikel 3 lid 3 van deze verordening.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

1. Een tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 44 weken per kalenderjaar, in de periode dat de uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt en voor zover hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

2. Een tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking. De Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo (zonder jaaraanduiding) wordt tegelijkertijd ingetrokken.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo 2020.

Gedaan ter openbare vergadering van 1 september 2020.

de griffier, de voorzitter,

drs. C.M. Steenbergen, A.J. Gerritsen

Toelichting

Algemene toelichting

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te

verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een

belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is

vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is

vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 37 eerste lid

onder f IOAW/IOAZ. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college

opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in

aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan

een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening

neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van

belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten

werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie

van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in

individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een

tegenprestatie. De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die

volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen

naar arbeidsvermogen. De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een

alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van

de Participatiewet en artikel 38 IOAW/IOAZ.

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet

nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd in overeenstemming met

de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een

tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de

tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de

samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens

de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in

de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een

tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen,

maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801,

nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de

arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het

accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als

uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordening plicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels

vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering

in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze opdracht is

neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet en artikel 35, eerste lid onderdeel

e van de IOAW/IOAZ. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de

tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Aanvankelijk, ingaande 1 januari 2015, is in Almelo voldaan aan de verordening verplichting met de Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Almelo (zonder jaaraanduiding). In die verordening was de mogelijkheid om een tegenprestatie op te leggen beperkt tot maximaal 80 uur per kalenderjaar, voor uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De belangrijkste wijzigingen in de nu voor liggende verordening ten opzichte van de voorganger zijn:

- In principe kan aan nu iedere uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie kan worden opgelegd. Er is geen beperking meer tot inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

- Uitkeringsgerechtigden krijgen de gelegenheid om zelf invulling te geven aan de tegenprestatie.

- De maximale duur is uitgebreid naar maximaal 20 uur per week, gedurende maximaal 44 weken per kalenderjaar.

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een

tegenprestatie en het uitvoeren ervan in overeenstemming met de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 34 eerste lid onderdeel b IOAW/IOAZ.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, IOAZ, de Algemene wet

bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening.

Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning(zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet

maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

· er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

· mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

· het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

· het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1

(Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor

elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt vaak het

protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg gebruikt om vast te stellen of

sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden

aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke

zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of

ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als

leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Vrijwilligerswerk

Naast mantelzorg is er ook een beknopte definitie van vrijwilligerswerk opgenomen.

Artikel 2 Doel tegenprestatie en voorwaarde van inzet

Het doel van de inzet van de tegenprestatie is het leveren van een bijdrage aan de samenleving door inwoners met een uitkering.

In Almelo is daaraan verbonden dat de tegenprestatie wordt ingezet onder voorwaarde van maatwerk gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde. Hierbij is het van belang dat iemand eerst zelf aangeeft wat hij/zij wil Ieren tijdens de tegenprestatie. De raad van de gemeente Almelo besloot tot deze voorwaarde naar aanleiding van de volgende overwegingen:

In eerste instantie wordt getracht de uitkeringsgerechtigde toe te leiden naar werk. Binnen de

Participatiewet zijn hiervoor verschillende instrumenten die hiervoor kunnen worden ingezet. De

verplichte tegenprestatie wordt ingezet als iemand een dusdanige afstand tot de arbeidsmarkt heeft dat werk c.q. re-integratie nog niet bereikbaar is. De werkzaamheden/activiteiten die worden ingezet als tegenprestatie zijn zoveel als mogelijk gericht op het oplossen van eventuele belemmeringen om aan het werk te gaan.

Artikel 3. Maatschappelijk nuttige activiteiten

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan

een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening

neergelegde criteria in acht nemen.

Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waar onder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke

omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende

immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-

West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

Bij een tegenprestatie moet het gaan om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die additioneel van aard zijn.

De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te

onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het

onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer

economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de

overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard

zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet is bedoeld als re-integratie instrument;

c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden

verricht; en

d) niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Samenwerking me t maatschappelijke organisaties

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals:

welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om

ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het

van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een

vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het

aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie

mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet

bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of

in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De

tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet

belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste

lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32

815, nr. 3, p. 14).

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt

uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het

opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014,

33 801, nr. 7, p. 49).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in

individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een

tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een

belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De

verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit

is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9,

zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis

van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK

2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In deze verordening is neergelegd met welke factoren het college

rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna

toegelicht.

Factor: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een

belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de

mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten.

Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden

opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en

individuele omstandigheden van een belanghebbende, waar onder leeftijd, opleiding en

werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische

vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college

maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met

praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of

belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de

persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk

dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801,

nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor door hem/haar te verrichten maatschappelijk nuttige activiteiten.

Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën

en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en de betreffende activiteiten als voldoende te beschouwen. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen.

Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele

gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p.

6). Een voorbeeld van een maatschappelijke activiteit is: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang. Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening.

Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Omdat

vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen uitgebreide begripsomschrijving opgenomen.

Geen extra tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze

mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet

maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt

getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze

verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het

verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college

een belanghebbende geen andere tegenprestatie op.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan

een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening

neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien

van de duur van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de

omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de

tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33801, nr. 30).

Maximale duur tegenprestatie in uren

Artikel 5 regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren.

De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week gedurende maximaal 44 weken per kalenderjaar.

Ondertekening