Regeling vervallen per 17-02-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere

Geldend van 01-01-2008 t/m 16-02-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere

Per 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Doel van de Wmo is dat mensen, ongeacht de maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt, kunnen meedoen aan de samenleving. Het gaat om het herstellen of bevorderen van de zelfredzaamheid en mensen toe te rusten om maatschappelijk te participeren. Om het voornoemde te realiseren, is de opdracht aan de gemeente om samenhangend beleid te ontwikkelen om participatie van alle burgers mogelijk te maken en te bevorderen. De gemeente ontwikkelt samenhangend beleid op een negental prestatievelden.

Sinds 2005 is de gemeente Almere bezig met de invoering van de Wmo, en het ontwikkelen van specifiek Almeers beleid op de negen prestatievelden. In 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders (verder het college) een werkvisie Wmo vastgesteld. In de werkvisie zijn uitgangspunten geformuleerd. In het licht van de verlening van individuele voorzieningen is een aantal van deze uitgangspunten relevant:

1.De vraag staat centraal

De Wmo is geen productgestuurde voorzieningenwet, maar een wet die uitgaat van de vraag van de klant en die is gericht op het leveren van maatwerk.

2.De klant behoudt de regie op het eigen leven

Uitgangspunt is niet dat wat mensen niet meer kunnen, maar wat zij nog wel kunnen. De rol van de gemeente is om daar waar men niet meer in staat is om geheel of gedeeltelijk zelfstandig te kunnen meedoen, met behulp van de sociale omgeving te voorzien in aanvullende ondersteuning.

3.Eén indicatie voor alle vormen van ondersteuning

Het huidige indicatiesysteem was vooral gericht op het beheersen van de toegang tot de zorg. Het college wil de aandacht voortaan focussen op het resultaat: welke prestatie wordt geleverd en hoe waardeert de klant de geleverde dienst? De bureaucratie rondom de indicatiestelling dient te verminderen: eenvoudige gevallen moeten eenvoudig geïndiceerd worden, zodat meer ruimte ontstaat voor een zorgvuldige indicering van complexe zaken. De indicering moet niet leiden tot starre uitvoering, maar moet de professional juist stimuleren om binnen de kaders van de indicering het beste resultaat te behalen.

4.Collectieve voorzieningen waar mogelijk, individuele waar nodig

Op grond van de Wvg konden alleen vastomlijnde voorzieningen worden aangeboden. In de Wmo wordt niet meer gesproken over voorzieningen, maar over compensatieplicht. De gemeente bepaalt zelf welke voorziening, individueel of collectief, wordt aangeboden.

Het referentiemodel

Met inachtneming van de beleidsuitgangspunten, is in 2007 de Nota voorzieningen 2008-2010 ontwikkeld. De gemeenteraad heeft deze nota in juni 2007 vastgesteld. Hierin is invulling gegeven aan de ontwikkeling van prestatieveld 6, de individuele voorzieningen. Met deze nota zijn onder meer bouwstenen bepaald voor de wettelijk verplichte verordening.

In de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere (verder verordening) wordt een verdere uitwerking gegeven aan het zogenaamde referentiemodel. In dit model wordt op basis van de International Classification of Functioning, Disability, and Health (ICF) bepaald wat de situatie van de klant is. Hierbij wordt niet alleen beoordeeld wat de eventuele beperkingen zijn van de klant, maar ook wat hij of zij nog kan en wenst en / of welke ondersteuning de sociale omgeving (familie, vrienden e.d.) kan bieden. Door de invoering van de ICF-classificatie wordt niet alleen de integrale beoordeling gehandhaafd, maar wordt eveneens gestreefd naar een eenduidige toegangsbeoordeling. Integraliteit tussen Wmo en AWBZ wordt verder geborgd door de uitdrukkelijke samenwerking met het CIZ in het Servicepunt ‘Z’ Almere.

Op basis van de inventarisatie kan aan de klant een pakket aan collectieve en individuele voorzieningen worden toegekend. Om tot toekenning te komen, zijn in de verordening regels en voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor compensatie. Indien aan deze regels en voorwaarden is voldaan, geldt een verregaande mate van keuzevrijheid voor de persoon met beperkingen om de compensatie in te vullen. Om deze keuzevrijheid van de klant optimaal tot zijn recht te laten komen, worden de voorzieningen waar de klant recht op heeft vertaald naar een – specifiek op de klant gericht - referentiepakket. Vervolgens bepaalt de persoon met beperkingen zelf de wijze waarop de voorzieningen of diensten worden verstrekt:

  • 1.

    Voorzieningen en diensten worden door of namens de gemeente verstrekt. Dit is de ‘oude’ Wvg-verstrekking in natura. De gemeente bepaalt hierbij eveneens de goedkoopst adequate leverancier uit het voorzieningenwarenhuis;

  • 2.

    De klant kiest zelf de voorzieningen en diensten die het meest passen bij zijn behoeften en leefstijl, om zodoende de maatschappelijke participatie vorm te geven. De klant kan met de tegenwaarde van de voorzieningen die zijn geplaatst in zijn referentiepakket – het zogenaamde referentiebudget – zijn eigen pakket samenstellen en zijn eigen leveranciers uit het voorzieningenwarenhuis kiezen.

  • 3.

    Tot slot kan de persoon met beperkingen kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit budget kan de klant eveneens zelf zijn voorzieningenpakket samenstellen. Het verschil met het referentiebudget is dat de persoon met beperkingen het budget daadwerkelijk krijgt uitgekeerd, en voorzieningen kan kopen bij leveranciers die niet zijn opgenomen in het gemeentelijke voorzieningenwarenhuis. De rol van de gemeente bij deze vorm van verstrekking is zeer beperkt. De verplichtingen van de klant zijn groot vanuit haar compensatieplicht.

Ondanks dat vraaggericht werken voorop staat, ontkomt de gemeente er niet aan om in zekere mate productgericht te denken. De omvang en waarde van een referentiebudget dient immers vooraf te worden vastgesteld, voordat de persoon met beperkingen vorm kan gaan geven aan zijn participatie. Dit is echter aan het einde van het proces pas aan de orde, pas nadat is vastgesteld in welke mate de beperkingen moeten worden gecompenseerd. Het voorgaande betekent dat bij alle drie de opties, de in de verordening genoemde producten enkel dienen als berekeningsmethodiek ter vaststelling van de omvang en waarde van het referentiebudget of het pgb. Slechts wanneer de persoon met beperkingen kiest voor de eerste optie, worden de genoemde producten ook daadwerkelijk door of namens de gemeente geleverd.

Voorzieningenwarenhuis

Zoals reeds opgemerkt, kan het referentiebudget worden aangewend binnen het gemeentelijke “voorzieningenwarenhuis”. In dit warenhuis worden alle producten en diensten gepresenteerd van aanbieders die via een aanbesteding of toelatingsprocedure zijn toegelaten tot de Almeerse markt (warenhuis). De klant is vrij in de besteding van dit referentiebudget, mits dit wordt besteed aan één van de vier wettelijk bepaalde compensatievelden en bij de toegelaten aanbieders.

Het referentiemodel kan niet per 1 januari 2008 in zijn volle omvang worden ingevoerd, omdat voor de meeste voorzieningen nog geen alternatief beschikbaar is. De vrije besteding van het referentiepakket door de klant zal dan ook gefaseerd worden ingevoerd in 2008 en 2009. Per 1 januari 2008 zal het ‘voorzieningenwarenhuis’ enkel bestaan uit leveranciers van persoonlijke assistentie.

Uitbreiding referentiemodel met vraagprofielen

Het referentiemodel zal op termijn moeten worden aangepast met de invoering van vraagprofielen. Deze invoering betekent dat, na de classificatie middels ICF, de klant vervolgens wordt ingedeeld in één van de nog te ontwikkelen vraagprofielen. Aan ieder profiel wordt een pakket van voorzieningen gekoppeld: het referentiepakket. De ervaringen met en de noodzakelijk geachte voorzieningen van het vraagprofiel bepalen welke voorzieningen worden opgenomen. In de pilot Wmo zijn de voorlopige profielen inmiddels bepaald, de uitvoerbaarheid van deze profielen zal gedurende 2007 en 2008 eerst worden getoetst in Almere Haven. Als de vraagprofielen na evaluatie effectief blijken, kunnen deze mogelijk worden ingevoerd in het referentiemodel en de verordening.

Het compensatiebeginsel

De kern van de Wmo wordt gevormd door het compensatiebeginsel. Dit begrip is “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Omdat geen begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, eerste lid van de Wmo aan, voor de onderdelen:

  • a.

    het voeren van een huishouden;

  • b.

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

In artikel 4 van de Wmo wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen, is in deze verordening het begrip collectieve voorzieningen opgenomen. Dit type voorziening kwam in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze verordening wordt het begrip collectieve voorziening geïntroduceerd voor vele onderdelen van het compensatiebeginsel.

De verordening is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen en de reikwijdte van deze verordening. De wijze waarop de gemeente Almere mensen met een beperking compenseert middels voorzieningen is beschreven in hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk zijn onder meer bepalingen opgenomen omtrent het referentiebudget, het pgb, de eigen bijdrageregeling en de wijze waarop aanvragen worden behandeld.

In de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt invulling gegeven aan de vier aspecten van het compensatiebeginsel. Per aspect is aangegeven welke voorzieningen en tegenwaarde(n) ervan kunnen worden opgenomen in een referentiebudget.

De verordening wordt in de hoofdstukken 6 en 7 afgesloten met een aantal algemene bepalingen. De bepalingen hebben onder meer betrekking op de intrekking en terugvordering van een referentiebudget of persoonsgebonden budget, en een hardheidsclausule.

Per hoofdstuk is een artikelsgewijze toelichting opgenomen in de verordening.

Almere, 1 september 2007

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning; het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • d.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van de wet;

  • e.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • f.

    Maatschappelijke participatie: deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het op grond daarvan aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • g.

    Referentiebudget: een budget gebaseerd op de waarde van de goedkoopst adequate voorziening (waaronder een financiële tegemoetkoming), waarmee de persoon met beperkingen zelfstandig voorzieningen kan betrekken bij door de gemeente toegelaten partijen, om zo zijn maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid vorm te geven, dan wel de voorziening laat verstrekken door de gemeente.

  • h.

    Collectieve voorziening: een voorziening die wordt geplaatst in het referentiebudget op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden, wanneer een collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage: een vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een individuele voorziening – middels de plaatsing in een referentiebudget of een persoonsgebonden budget - moet worden betaald;

  • k.

    Eigen aandeel in de kosten: een vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming moet worden voldaan;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven, en waarop de in deze verordening en de nadere regels van het college van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager en / of het inkomen van een echtgenoot;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • p.

    Gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse ondersteuning die partners, ouders of inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • q.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • r.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • s.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot deonderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • t.

    Persoonlijke assistentie: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon behoort;

  • u.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven;

  • v.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

  • w.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • x.

    Huisgenoten: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Een voorziening kan slechts in het referentiebudget worden geplaatst of verstrekt in een

    persoonsgebonden budget voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op de persoon met beperkingen of de mantelzorger is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt in het referentiebudget geplaatst of in een persoonsgebonden budget verstrekt:

    • a.

      indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente Almere.

    • b.

      op grond van enige andere regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      de voorziening voor de persoon met beperkingen algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • g.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • h.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

HOOFDSTUK 2 WIJZE VAN COMPENSEREN

Artikel 3. Wijze van compenseren

  • 1. Compensatie aan personen met aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op het terrein van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, de lokale verplaatsing per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op grond daarvan aangaan van sociale verbanden, wordt door het college verleend middels:

    • a.

      Een referentiebudget;

    • b.

      Een persoonsgebonden budget.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot situaties waarin de keuzevrijheid van de persoon met beperkingen voor een referentiebudget of een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 4. Het referentiebudget

  • 1. De omvang van het referentiebudget wordt bepaald middels de waarde of waarden van de goedkoopst adequate voorziening of voorzieningen die voor de persoon met beperkingen noodzakelijk zijn.

  • 2. Het referentiebudget kan worden opgebouwd met door het college te bepalen collectieveen individuele voorzieningen.

  • 3. Bij plaatsing van een financiële tegemoetkoming in het referentiebudget gelden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in de nadere regels.

  • 4. Het referentiebudget kan worden aangewend door:

    • a.

      De persoon met beperkingen, enkel bij de door het college toegelaten partijen, om zo zelfstandig in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te voldoen;

    • b.

      Het college. Het college wendt het referentiebudget zelfstandig aan bij de door hen toegelaten partijen op basis van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 5. De persoon met beperkingen is vrij in de besteding van het referentiebudget bij de door het college toegelaten partijen, en voor zover de besteding plaatsvindt op het terrein van de maatschappelijke participatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder f.

  • 6. De vrije besteding van het referentiebudget door de persoon met beperkingen wordt gefaseerd ingevoerd.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het referentiebudget.

Artikel 5. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    • Op het persoonsgebonden budget zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

      • a.

        Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

      • b.

        De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening, indien noodzakelijk aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten;

      • c.

        De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en verstrekt, alsmede de wijze van verantwoording ervan, wordt door het college vastgelegd in nadere regels.

      • d.

        De persoon met beperkingen is vrij in de besteding van het persoonsgebonden budget, mits besteding plaatsvindt op het terrein van de maatschappelijke participatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder f.

      • e.

        Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.

  • 2. De beschikking tot toekenning van een persoonsgebonden budget bevat de omvang van het budget, de looptijd ervan, de voorwaarden met betrekking tot het budget, waaronder de verantwoording van de besteding van het budget, en de minimale voorwaarden waaraan de voorziening moet voldoen.

  • 3. De beschikking kan een programma van eisen bevatten waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven individuele voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking en ontvangst van de aangegane verplichting wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de budgethouder.

  • 5. Het college kan een bedrag vaststellen waaronder geen controle plaatsvindt van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het pgb.

Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten

Artikel 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten

  • 1. De persoon met beperkingen van 18 jaar of ouder is bij de plaatsing van een individuele voorziening in een referentiebudget of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De persoon met beperkingen van 18 jaar of ouder is bij de plaatsing van een financiële tegemoetkoming in het referentiebudget een eigen aandeel in de kosten verschuldigd.

  • 3. De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten is inkomensafhankelijk.

  • 4. De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten worden berekend overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De maximale bijdragen worden gehanteerd.

  • 5. De eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten bedragen niet meer dan de kostprijs van de voorziening.

  • 6. Bij de plaatsing van een rolstoel in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 7. Maximering eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten

Indien de in het referentiebudget of persoonsgebonden budget geplaatste voorziening of financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht, dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een bedrag in mindering worden gebracht.

Aanvraag en afhandeling

Artikel 8. Aanvraagformulier

Een aanvraag wordt ingediend middels een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 9. Samenhangende afhandeling

  • 1. Een aanvraag wordt door of namens het college afgehandeld.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de afhandeling van aanvragen door derden.

  • 3. De wijze van de plaatsing van een individuele voorziening in het referentiebudget wordt samenhangend afgestemd op de situatie van de persoon met beperkingen;

  • 4. Aanvragen worden afgehandeld in samenhang met voorzieningen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het college regelt hiertoe de toegang.

Artikel 10. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op plaatsing van een voorziening in het referentiebudget of een pgb, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • -

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • -

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college is bevoegd om een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen indien het een aanvraag betreft van:

    • a.

      een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend;

    • b.

      de gevraagde voorziening op medische gronden moet worden beoordeeld;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is gehouden aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering door een adviseur wordt gebruik gemaakt van de ICF classificatie.

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de persoon met beperkingen.

Artikel 11. Algemeen vs. individueel

  • 1. Voor zover recht bestaat op de plaatsing van een voorziening in het referentiebudget wordt door het college het primaat gelegd bij collectieve voorzieningen. Indien een collectieve voorziening niet aanwezig is of een collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt, kan een individuele voorziening worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

  • 2. Een collectieve voorziening wordt niet toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. Het college legt in nadere regels vast welke collectieve voorziening(en) in aanmerking kunnen komen voor plaatsing in een referentiebudget.

Artikel 12. Specifieke beslistermijnen

  • 1. Op meervoudige aanvragen en aanvragen die betrekking hebben op de plaatsing van een woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget wordt binnen 12 weken na ontvangst ervan door het college een besluit genomen.

  • 2. Het nemen van een besluit als bedoeld in lid 1 van dit artikel kan met ten hoogste 8 weken worden gedaagd. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in lid 1 genoemde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

HOODSTUK 3. IN HET REFERENTIEBUDTET OF PERSOONSGEBONDEN BUDGET TE PLAATSEN GELDELIJK TEGENWAARDE(N) VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVEN VAN HET KUNNEN VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

Algemeen

Artikel 13. Vormen van voorzieningen

Ter compensatie van de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden kunnen de volgende waarden van voorzieningen worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget:

    • a.

      persoonlijke assistentie;

    • b.

      woonvoorzieningen;

    • c.

      sociale alarmering;

    • d.

      een maaltijdvoorziening.

Persoonlijke assistentie

Artikel 14. Recht op persoonlijke assistentie

  • 1. Het college kent persoonlijke assistentie toe ter compensatie van:

    • a.

      aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek die de persoon met beperkingen ondervindt op het gebied van het voeren van een huishouden;

    • b.

      problemen die zich voordoen bij de uitvoering van mantelzorg.

  • 2. Bij de bepaling van het recht op persoonlijke assistentie en de omvang ervan wordt door het college rekening gehouden met gebruikelijke zorg. Het college stelt hiertoe nadere regels.

  • 3. Bij de verstrekking van persoonlijke assistentie is een eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 15. Omvang van de persoonlijke assistentie

  • 1. De omvang van de persoonlijke assistentie wordt uitgedrukt in uren.

  • 2. Waar nodig vindt afronding plaats naar kwartieren.

  • 3. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de persoonlijke assistentie.

Woonvoorzieningen

Artikel 16. Algemene bepalingen ten aanzien van woonvoorzieningen

  • 1.

    Het college plaatst slechts woonvoorzieningen in een referentiebudget of een persoonsgebonden budget voor zover de ondervonden (ergonomische) beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de inrichting van de woning.

  • 2.

    Woonvoorzieningen die worden getroffen middels een referentiebudget of een persoonsgebonden budget dienen toereikend te zijn verzekerd.

  • 3.

    Het college plaatst slechts een woonvoorziening in het referentiebudget indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan of waarin de voorziening wordt getroffen.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het derde lid kan een woonvoorziening worden geplaatst in het referentiebudget voor door het college nader te regelen woonvoorzieningen die zijn gericht op het bezoekbaar maken van een woning in Almere, indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 5.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het derde lid bedoelde woonruimte met een door het college nader vast te stellen maximumbedrag.

  • 6.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 7.

    Bij de toekenning van een woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten verschuldigd zijn.

Artikel 17. Soorten individuele woonvoorzieningen.

  • 1. De in artikel 13, eerste lid onder b genoemde individuele woonvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a. een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c. een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d. een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening verleende voorziening;

  • e. een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving;

  • f. een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting;

  • g. een financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van een voorziening;

  • h. een uitraasruimte.

  • 2. De voorzieningen genoemd in het eerste lid onder a, c en f worden verstrekt aan de persoon met beperkingen, zijnde de bewoner van de woonruimte.

  • 3. De voorzieningen genoemd in het eerste lid onder b, d, e, g en h worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 4. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie meegenomen kunnen worden.

Artikel 18. Recht op plaatsing van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking worden gebracht voor een woonvoorziening als genoemd in artikel 17, eerste lid onder a, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een voorziening als bedoeld in artikel 17 onder a. kan eveneens worden toegekend:

    • -

      aan een persoon die ten behoeve van een persoon met beperkingen een woonruimte ontruimt, die op grond van deze verordening of de Wet voorzieningen gehandicapten is aangepast voor meer dan € 2.533,00;

    • -

      wanneer de persoon met beperkingen vanuit een voor een rolstoelgebruiker geschikte en op grond van deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten aangepaste 5-(of meer)kamerwoning verhuist naar een reeds aangepaste woning met minder dan 5 kamers.

Artikel 19. Recht op plaatsing van een (financiële tegemoetkoming in de kosten van een) bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder b. in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare ergonomische beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normalegebruik van de woning belemmeren, in de zin dat de elementaire woonfuncties niet kunnen worden uitgevoerd.

    • b.

      de in artikel 17, eerste lid onder a genoemde voorziening niet is te realiseren, niet de goedkoopst adequate voorziening is, of uit sociaal, maatschappelijk of financieel oogpunt niet aanvaarbaar is.

    • c.

      de kosten van de woonvoorziening niet meer bedragen dan het in de nader te stellen regels bepaalde bedrag.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van een woningaanpassing en de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 20. Voorwaarden voor woningaanpassingen

  • 1. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft geen aanvang is gemaakt voordat het college een positieve beslissing heeft afgegeven op de aanvraag tot verlening van de financiële tegemoetkoming;

    • b.

      door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waaraan of waarin de woningaanpassing wordt verlangd;

    • c.

      aan deze personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • d.

      deze personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

    • e.

      de woning waarvoor de woningaanpassingen wordt gevraagd niet is aanvaard of gekocht door de persoon met beperkingen, diens wettelijk vertegenwoordiger of degene bij wie de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, voordat die woning door het college aan de medische situatie van de persoon met beperkingen is getoetst.

Artikel 21. Recht op plaatsing van een (financiële tegemoetkoming voor een) niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking worden gebracht voor een woonvoorziening als genoemd in artikel 17, eerste lid onder c, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Het referentiebudget of het persoonsgebonden budget wordt verminderd met de afgeschreven waarde van de voorzieningen.

Artikel 22. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een financiële tegemoetkoming in verband met onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening verleende voorziening,

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 17, eerste lid onder d. verlenen in verband met de kosten voor onderhoud, reparaties en keuring, waarvoor op grond van deze verordening of de Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 geldelijke steun is verleend, mits ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de persoon met beperkingen de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

  • 2. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in verband met de kosten voor vervanging van een woonvoorziening waarvoor op grond van deze verordening of de Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 geldelijke steun is verleend. Slechts de meerkosten van de te vervangen voorziening ten opzichte van de voorziening met een algemeen gebruikelijk karakter worden vergoed. Bij de berekening van de hoogte van de financiële tegemoetkoming worden de in de nadere regels van het college te stellen afschrijvingstermijnen toegepast.

Artikel 23. Recht op plaatsing in het referentiebudget van een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, welke is aangepast voor een hoger bedrag dan de onder artikel 17, eerste lid onder a genoemde financiële tegemoetkoming, kan het college een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder e. verlenen aan de eigenaar van de woonruimte in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. Indien een woonruimte niet kan worden opgeleverd of na acceptatie niet kan worden bewoond vanwege een nader uit te voeren woningaanpassing, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal drie maanden.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op grond van de kale huur van de woonruimte per maand.

Artikel 24. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder f. plaatsen in een referentiebudget of persoonsgebonden budget, die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van: a. zijn huidige woonruimte; b. de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte.

  • 2. Het college kent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting toe als de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze lasten heeft.

  • 3. De in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming heeft betrekking op de werkelijk gemaakte kosten tot een door het college te bepalen maximum.

Artikel 25. Het verwijderen van een voorziening

  • 1. Het college kan, ingeval de woonruimte is aangepast met een bijzondere voorziening, aan de verhuurder een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder g. verlenen voor het verwijderen van voorzieningen waarvoor op grond van deze verordening of Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 een tegemoetkoming was verleend en de band tussen de aanvrager van de voorziening en de woonruimte waaraan de voorzieningen zijn getroffen is verbroken.

  • 2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet eerder verleend dan nadat een beroep is gedaan op de financiële tegemoetkoming die verleend kan worden op grond van derving van huurinkomsten, tenzij na overleg met de eigenaar en de gemeente is gebleken dat de woonruimte in deze vorm niet verhuurbaar is.

  • 3. De restwaarde van deze voorziening, minus de kosten voor het verwijderen van de voorziening, komen toe aan de gemeente.

Artikel 26. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een uitraasruimte

Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder h. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 27. Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college primair een herplaatsbare losse woonunit plaatsen in het referentiebudget of persoonsgebonden budget indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 28. Beperkingen.

De aanvraag om plaatsing van een woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning (ten gevolg van ziekte of gebrek) geen aanleiding bestond en er geen andere door het college te bepalen redenen aanwezig waren;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbreding van toegangsdeuren, drempelhulpen en vlonders en een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

  • d.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen bij het normale gebruik van de woning zijn ondervonden, niet eerder een tegemoetkoming is verleend in verband met dezelfde beperkingen, de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt.

Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop.

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening geplaatst heeft gekregen in het referentiebudget of het persoonsgebonden budget, welke leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het door het college vast te stellen afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

  • 2. De meerwaarde dient geheel te worden terugbetaald, tot het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, onder aftrek van de eigen bijdrage.

  • 3. Indien toepassing van het vorige lid tot onevenredig nadeel voor de eigenaar-bewoner zal leiden, wordt hieraan slechts zodanig uitvoering gegeven dat van onevenredig nadeel geen sprake meer is.

  • 4. De meerwaarde wordt bij het treffen van de voorziening bepaald op grond van taxatie door een onafhankelijke taxateur. De taxatiekosten komen voor de rekening van de gemeente.

Sociale alarmering en maaltijdvoorziening

Artikel 30. Recht op sociale alarmering

  • 1. Sociale alarmering kan in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget worden geplaatst in één van de volgende gevallen:

  • a. De persoon met beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is om zelfstandig op te staan na een val;

  • b. De persoon met beperkingen niet meer in staat is om in noodsituaties zelf adequaat hulpverlening in te schakelen via de normale wegen.

  • c. De persoon met beperkingen die alleenstaand is en om sociale redenen snel hulp nodig heeft van mantelzorg of hulpverlening;

  • d. Ondersteuning van de persoon met beperkingen of diens mantelzorg om in de thuissituatie te kunnen blijven functioneren dit noodzakelijk maakt.

  • 2. Geen recht op plaatsing van sociale alarmering in het referentiebudget of het persoonsgebonden budget bestaat indien:

  • a. De persoon met beperkingen niet in staat is het systeem doelmatig te gebruiken.

  • b. De persoon met beperkingen in aanmerking komt voor alarmering op medische gronden.

  • c. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het recht op sociale alarmering en de uitvoering ervan.

  • 3. Bij de verstrekking van sociale alarmering kan een eigen bijdrage of eigen aandeeel in de kosten verschuldigd zijn.

Artikel 31. Recht op een maaltijdvoorziening

  • 1. Een maaltijdvoorziening kan in het referentiebudget of persoonsgebonden budget worden geplaatst indien:

  • a. De persoon met beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet langer zelfstandig een warme maaltijd kan bereiden, en;

  • b. De persoon met beperkingen niet in staat is zelfstandig boodschappen te doen.

  • 2. Een persoon met beperkingen komt niet in aanmerking voor een maaltijdvoorziening als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat is/zijn de maaltijden te bereiden.

  • 3. Bij de verstrekking van een maaltijdvoorziening kan een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd zijn.

HOOFDSTUK 4. IN HET REFERENTIEBUDGET OF PERSOONSGEBONDEN BUDGET TE PLAATSEN GELDELIJKE TEGENWAARDE(N) VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 32. Algemeen

  • 1. Ter compensatie van de beperkingen op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel kunnen de volgende waarde(n) van voorzieningen worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget:

  • a. een collectieve vervoersvoorziening;

  • b. een individuele vervoersvoorziening, voor zover een collectieve vervoersvoorziening op grond van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet mogelijk is.

  • 2. Bij de toekenning van een vervoersvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten verschuldigd zijn.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de collectieve en individuele vervoersvoorzieningen op het gebied van het zich lokaal verplaatsen.

Artikel 33. Vormen van collectieve vervoersvoorzieningen

Collectieve vervoersvoorzieningen die door het college kunnen worden geplaatst in het referentiebudget bestaan uit:

  • a.

    een collectief vervoerssysteem;

  • b.

    een door het college nader te bepalen forfaitaire financiële tegemoetkoming.

  • c.

    een open elektrische buitenwagen voor gemeenschappelijk gebruik.

Artikel 34. Vormen van individuele vervoersvoorzieningen

Individuele vervoersvoorzieningen die door het college kunnen worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget bestaan uit:

  • a.

    Een voorziening in de vorm van:

    • 1.

      een al dan niet aangepaste open elektrische buitenwagen;

    • 2.

      een ander verplaatsingsmiddel, al dan niet aangepast;

    • 3.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.

  • b.

    Een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van:

    • 1.

      een aanpassing van een auto;

    • 2.

      het gebruik van een auto;

    • 3.

      het gebruik van een (rolstoel)taxi;

    • 4.

      het gebruik van een huurauto.

Met uitzondering van de voorziening als genoemd in het eerste lid, onder a sub 3, is een combinatie van individuele voorzieningen of een combinatie van collectieve en individuele voorzieningen mogelijk. Het college stelt hiertoe nadere regels.

Artikel 35. Recht op plaatsing van een collectieve vervoersvoorziening in het referentiebudget

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 33, eerste lid onder a, b en c vermelde collectieve vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken ervan onmogelijk maken.

Artikel 36. Recht op plaatsing van een individuele vervoersvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Een persoon met beperkingen kan voor een in artikel 34, eerste lid vermelde individuele vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken ervan onmogelijk maken, én.

  • b.

    het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 33 onder a. of c onmogelijk maken, én;

  • c.

    de persoon met beperkingen voldoet aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot individuele voorzieningen.

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1. Bij de in het referentiebudget of persoonsgebonden budget te plaatsen vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid leidt uitzondering, indien zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een wezenlijk bovenregionaal contact dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf onderhouden moet worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De toe te kennen vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen zal of zullen maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk maken met tenminste een omvang per jaar van 1.500 kilometer, met een bandbreedte tot 2.000 kilometer.

HOOFDSTUK 5. IN HET REFERENTIEBUDGET OF PERSOONSGEBONDEN BUDGET TE PLAATSEN GELDELIJKE TEGENWAARDE(N) VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 38. Algemeen

  • 1. Ter compensatie van de beperkingen op het gebied van het verplaatsen in en rond de woning kunnen de volgende waarde(n) van voorzieningen worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget:

    • a.

      een collectieve voorziening;

    • b.

      een individuele voorziening, voor zover een collectieve rolstoelvoorziening niet aanwezig is of op grond van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet adequaat is.

  • 2. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de collectieve en individuele voorzieningen op het gebied van het verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 39. Vormen van een collectieve voorziening

Een collectieve voorziening ten behoeve van de verplaatsing in en om de woning die door het college in een referentiebudget kan worden geplaatst bestaat uit:

  • a.

    een rolstoel voor algemeen gebruik;

Artikel 40. Vormen van een individuele voorziening

Een individuele voorziening ten behoeve van de verplaatsing in en om de woning die door het college kan worden geplaatst in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget bestaat uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsingen binnen de woonruimte;

  • b.

    een rolstoel voor verplaatsingen binnen en buiten de woonruimte;

  • c.

    een aanpassing aan de rolstoel als bedoeld in sub a. en b.

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel.

Artikel 41. Recht op plaatsing van een collectieve voorziening in het referentiebudget

Een collectieve voorziening als bedoeld in artikel 39 onder a kan ten behoeve van de persoon met beperkingen in het referentiebudget worden geplaatst indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken, én;

  • b.

    de beperkingen adequaat kunnen worden opgelost middels een gemeenschappelijke rolstoel, én.

  • c.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere wettelijke regelingen niet toereikend zijn.

Artikel 42. Recht op plaatsing van een individuele voorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Een individuele voorziening als bedoeld in artikel 40, eerste lid onder a, b en c kan ten behoeve van de persoon met beperkingen in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget worden geplaatst indien:

  • a.

    een collectieve voorziening niet aanwezig is of geen adequate oplossing is voor de beperkingen, én;

  • b.

    aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken, én;

  • c.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere wettelijke regelingen niet toereikend zijn.

Artikel 43. Recht op plaatsing van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel als bedoeld in artikel 40, eerste lid onder d kan ten behoeve van de persoon met beperkingen in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget worden geplaatst indien de aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel niet mogelijk maken.

Artikel 44. Aanspraak op een voorziening voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 41 en 42 komt een persoon die verblijft in een op grond van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend in aanmerking voor plaatsing van een rolstoel in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget indien hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een referentiebudget of een persoonsgebonden budget is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn voor het recht daarop.

Artikel 46. Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de beschikking;

  • c. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • d. voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt.

  • 2. Een besluit tot verlening van een referentiebudget of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat dit budget binnen zes maanden na vaststelling niet is aangewend voor de bekostiging van een voorziening op het terrein van de maatschappelijke participatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder f.

Artikel 47. Terugvordering

Ingeval een referentiebudget of een persoonsgebonden budget is ingetrokken of ten nadele van de betrokkene is gewijzigd, kan door het college worden overgegaan tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen of verrekenen van een reeds uitbetaald referentiebudget of persoonsgebonden budget, of een daarmee aangeschaft middel.

Artikel 48. Eigen verantwoordelijkheid

Bij de beoordeling van een aanvraag om een referentiebudget of een persoonsgebonden budget als in deze verordening bedoeld, kan rekening worden gehouden met omstandigheden die tot de eigen verantwoordelijkheid behoren van degene die de aanvraag heeft ingediend. Deze omstandigheden kunnen een reden zijn voor het niet toekennen van het referentiebudget of een persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 49. Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 50. Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 51. Evaluatie.

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 4 jaar na de inwerkingtreding of tussentijdse aanpassing van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 52. Overgangsbepaling

  • 1. De besluiten op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Almere 2003 blijven van kracht voor zover deze betrekking heeft op:

    a.besluiten op aanvragen om financiële tegemoetkomingen die een geldigheidsduur hebben langer dan tot 1 januari 2008;

    b.besluiten op aanvragen om financiële tegemoetkomingen in verhuis- en inrichtingskosten die ingediend zijn voor 1 januari 2008.

  • 2. In ieder geval wordt geen referentiebudget of persoonsgebonden budget toegekend indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Almere 2003 is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen.

  • 3. In 2008 wordt de eigen bijdrageregeling en de regeling inzake het eigen aandeel in de kosten enkel toegepast voor de individuele voorziening Persoonlijke assistentie. Vanaf 2009 zal de eigen bijdrageregeling en de regeling inzake het eigen aandeel in de kosten eveneens worden toegepast bij toekenning van een overige individuele voorziening.

  • 4. Tot de inwerkingtreding van de eigen bijdrageregeling en de regeling inzake het eigen aandeel in de kosten, blijft de persoon met beperkingen een besparingsbijdrage verschuldigd bij de plaatsing van een voorziening als genoemd in artikel 34, sub a, onderdelen 1 en 2 in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget. Het college stelt nadere regels omtrent de hoogte van de besparingsbijdrage en gevallen waarin deze wordt opgelegd.

Artikel 53. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 54. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente

Almere, op 13 december 2007

De griffier, De voorzitter,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. begripsbepaling

Ad a. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b. Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de 'uitvinder' van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel "aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek" is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.

Ad c. Persoon met beperkingen

De begripsomschrijving van het begrip "persoon met beperkingen" is afgeleid van de begripsomschrijving van "beperkingen" en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel "aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek" toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep "personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem" toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad. d. Mantelzorger

De begripsomschrijving van het begrip "mantelzorger" is ontleend aan de begripsomschrijving van "mantelzorg" in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad e. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad f. Maatschappelijke participatie

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder e. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g Referentiebudget

Het referentiebudget is de wijze waarop de gemeente Almere voorzieningen toekent. Middels deze methode wordt de keuzevrijheid van de persoon met beperkingen vergroot, waarbij het voeren van de eigen regie en het nemen van verantwoordelijkheid voor keuzes voorop staat. Het budget wordt niet als geldbedrag aan de persoon met beperkingen verstrekt maar biedt hem – in de geest van een vouchersysteem – binnen bepaalde grenzen de keuze aan welke voorzieningen het budget wordt besteed c.q. wie de verstrekking levert.

Daarbij dient hij een keuze te maken uit bepaalde voorzieningen en (voor zover het naturavoorzieningen betreft) bepaalde instellingen/organisaties waar de gemeente een overeenkomst mee heeft afgesloten, of die anderszins zijn toegelaten. De keuzevrijheid voor de klant hangt dus deels af van de toelating door de gemeente van bepaalde partijen. De systematiek van het referentiebudget wordt vanaf 1-1-2008 gehanteerd op de wijze zoals door het college is aangegeven in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere. Het betreft een gefaseerde invoering.

In het referentiebudget kunnen ook financiële tegemoetkomingen worden opgenomen. Indien een financiële tegemoetkoming is opgenomen in het referentiebudget, is sprake van zelfstandige bestedingsvrijheid ter hoogte van de financiële tegemoetkoming.

Ad h. Collectieve voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een lichte toets (een minimum aan bureaucratie) kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools of voorzieningendepots. De verstrekkingsprocedure kan eenvoudiger zijn dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling en niet in alle gevallen een eigen bijdrage. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik.

Ad i. Individuele voorziening

Collectieve voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een collectieve voorziening worden geplaatst in het referentiebudget, waar nodig zal een individuele voorziening worden geplaatst. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de persoon met beperkingen. Door het college vast te stellen regels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd (medisch) advies vaak van groot belang zijn. De collectieve voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen mogelijk uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen.

Ad j en k. Eigen bijdrage en eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de artikelen 15, eerste lid en 19 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Ad l. Voorziening in natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Een voorbeeld van een naturaverstrekking is een rolstoel of traplift.

Ad m. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in de door het college te stellen regels.

Ad n. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad o. Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de wet niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip "algemeen gebruikelijk" is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip "algemeen gebruikelijk" moet overigens niet worden verward met "gebruikelijke zorg", zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip "gebruikelijke zorg" komt onder terug onder punt p.

Ad p. Gebruikelijke zorg

De begripsomschrijving van gebruikelijke zorg is overgenomen uit het Protocol gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Gebruikelijke zorg en mantelzorg verschillen van elkaar. Mantelzorg is zorg die meer omvat dan datgene dat iemand normaal gesproken aan zorg biedt aan een huisgenoot (de gebruikelijke zorg). Dit betekent dat als er geen mantelzorg is een cliënt niet verplicht wordt mantelzorg te organiseren. Bij gebruikelijke zorg is dit wel het geval.

Ad. q. Meerkosten

Het begrip "meerkosten" hangt nauw samen met het begrip "algemeen gebruikelijk"; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. Meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociale probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad. r. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip "budgethouder" noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. Niet altijd is de persoon met beperkingen de budgethouder. Denk hierbij aan kinderen die een individuele voorziening krijgen toegewezen.

Ad s. Gemeenschappelijke ruimte(n)

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven als de ruimte die niet tot de onderscheiden woonruimte behoort, bijvoorbeeld gangen, portalen, trappenhuizen en toegangsruimten.

Ad t. Persoonlijke assistentie

Onder persoonlijke assistentie worden alle activiteiten verstaan die noodzakelijk worden geacht om een huishouden te kunnen voeren. Dit betreft het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon behoort. Er is niet gekozen voor de term “hulp bij het huishouden”, omdat de persoon met beperkingen zijn referentiebudget mogelijk ook aan andere doeleinden dan schoonmaakactiviteiten kan besteden. Deze ruimere bestedingsmogelijkheden zullen echter afhankelijk zijn van de diensten van gecontracteerde aanbieders, en zullen worden uitgewerkt in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere.

Ad u. Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Ad v. College

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere.

Ad w. Beperkingen

De term "beperkingen" is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-Miltenburg stelt over de ICF: "Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen."

Ad x. Huisgenoten

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het CIZ werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van 'volwassenen' de term 'meerderjarigen' opgenomen en is het begrip 'gemeenschappelijke huishouding voeren' vervangen door het begrip 'gemeenschappelijk een woning bewonen'.

Artikel 2. Reikwijdte

Artikel 2. lid 1.

Ad a. Langdurig noodzakelijk

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de persoon met beperkingen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men gedurende een bepaalde tijd een hulpmiddel lenen. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b. Goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de persoon met beperkingen als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c. Op individu gericht

Het probleem van het individu – de persoon met beperkingen of de mantelzorger - dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 2. lid 2.

Ad a. Niet woonachtig in de gemeente Almere

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen terwijl de persoon met beperkingen niet in Almere woonachtig is.

Ad b. Aanspraak op andere regeling

Als andere regelingen in de beperking voorzien, wordt geen Wmo-voorziening geplaatst in een budget. Voorbeelden zijn vervoer van en naar school (leerlingenvervoer), woon- werkverkeer, of voorzieningen op basis van de Zorgverzekeringswet.

Ad c. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder o van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de maatschappelijke norm van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële – situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking – onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad d. en e.

In artikel 2 lid 2, onder den egeeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder d. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens de vastgestelde regels te plaatsen in een budget, noch anderszins invloed heeft op de te plaatsen voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld: nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat het college een positieve beschikking heeft gegeven, komt een aanvrager in aanmerking voor plaatsing van een voorziening in een referentiebudget of een pgb.

Onder e. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de persoon met beperkingen verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de persoon met beperkingen geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de persoon met beperkingen hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad f. Ontbreken meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking of toename ervan voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder f. genoemde bepaling bedoeld.

Ad g. Aard van gebruikte materialen

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad h. Uitrustingsniveau sociale woningbouw

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij persoonlijke assistentie speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Hoofdstuk 2 Wijze van compenseren

In dit hoofdstuk worden allereerst alle voorkomende manieren van verstrekking van voorzieningen beschreven: een referentiebudget (natura voorzieningen en financiële tegemoetkomingen) of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen collectieve en individuele voorzieningen. Bij de wijze van compenseren behoort ook de eigen bijdrageregeling zoals de gemeente Almere deze toepast.

Het tweede deel van dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van aspecten die aan de orde kunnen komen tijdens de aanvraag- en afhandelingsprocedure.

Artikel 3. Wijze van compenseren

Lid 1, onderdeel a

Ten aanzien van dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 1, onderdeel g.

Lid 1, onderdeel b

Ten aanzien van dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 1, onderdeel m, en de toelichting bij artikel 5.

Lid 2

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningen de keuze te bieden tussen een pgb en een verstrekking in natura, is niet absoluut. Voor de gemeente Almere geldt dit logischerwijs voor de keuze tussen een referentiebudget en een pgb. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een pgb. Het college stelt regels om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen pgb te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid komt optimaal tot zijn recht in de systematiek van een referentiebudget in relatie tot het gemeentelijke warenhuisconcept. Een en ander wordt nader uitgewerkt in de door het college te stellen nadere regels.

Artikel 4. Het referentiebudget

Lid 1en 2

Het referentiebudget wordt opgebouwd uit de waarden van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de persoon met beperkingen. De omvang van het referentiebudget wordt bepaald door de waarde(n) van collectieve en individuele voorzieningen in natura, financiële tegemoetkomingen en diensten vast te stellen. Het referentiebudget dient dan ook gezien te worden als dé manier waarop noodzakelijke voorzieningen worden verstrekt aan de persoon met beperkingen.

De vastgestelde waarde van de goedkoopst adequate voorziening(en) waarvoor de persoon met beperkingen in aanmerking komt, vormt het referentiebedrag waarop het referentiebudget is gebaseerd. Het referentiebudget kan op de waarde van meerdere voorzieningen zijn gebaseerd.

Het referentiebudget wordt niet in de vorm van een geldbedrag ter beschikking gesteld aan de persoon met beperkingen en kan slechts worden besteed bij de door de gemeente toe te laten partijen in het warenhuis. Middels het referentiebudget wordt de persoon met beperkingen meer keuzevrijheid geboden in de zin dat zelfstandig een pakket aan voorzieningen kan worden samengesteld om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie vorm te geven.

Lid 3

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening op het gebied van het compensatiebeginsel en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de plaatsing van een tegemoetkoming in het referentiebudget. Deze bepaling biedt daartoe de mogelijkheid.

Lid 4

Om de keuzevrijheid te optimaliseren is, naast de normale verstrekking van voorzieningen in natura of financiële tegemoetkomingen door de gemeente, de keuze opgenomen dat de persoon met beperkingen zelfstandig het referentiebudget besteedt bij de toegelaten partijen aan voorzieningen die hij verkiest om daarmee de maatschappelijke participatie vorm te geven.

Lid 5

In dit lid wordt de bestedingsvrijheid van het referentiebudget op een tweetal plaatsen afgeperkt. Ten eerste dient besteding plaats te vinden op die terreinen die zijn genoemd in artikel 4 van de wet. Ten tweede kan het referentiebudget alleen worden aangewend bij de door de gemeente toegelaten instellingen. Hiermee wordt vormgegeven aan het gemeentelijke warenhuisconcept, waarbinnen zekere kwaliteitseisen worden gewaarborgd.

Lid 6

Het warenhuisconcept wordt gefaseerd ingevoerd vanaf 1 januari 2008, omdat voor een groot aantal voorzieningen vooralsnog geen alternatief beschikbaar is.

Lid 7

In het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere zal het referentiebudget nader worden uitgewerkt. Dit betreft onder meer een beschrijving van de wijze waarop het referentiebudget wordt vastgesteld, de termijnen en voorwaarden die gesteld kunnen worden aan de voorzieningen.

Artikel 5. Het persoonsgebonden budget

Lid 1, onderdeel a

Het pgb dient te worden gezien als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De in lid 1, onder a, van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een pgb moet worden geboden. Algemene, waaronder collectieve voorzieningen, vallen niet onder deze eis. Als collectieve voorziening kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt: het collectief vervoer en een scootmobiel- of rolstoelpool.

Lid 1, onderdeel b

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het pgb is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het pgb kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan eventueel een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen wordt een nadere regeling gegeven in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere.

Lid 1, onderdeel c

Lid 1, onderdeel c. bepaalt ten eerste dat het college de omvang van een pgb bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende pgb’s voor verschillende voorzieningen. Daarbij zijn, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in de nader door het college te stellen regels.

Daarnaast kan het college regels stellen omtrent de verstrekking van het pgb, waaronder kan worden begrepen de gevallen waarin een overeenkomst wordt gesloten met de gemeente Almere.

Lid 1, onderdeel d

In dit onderdeel wordt de bestedingsvrijheid van het pgb afgeperkt. Besteding is beperkt tot die terreinen die zijn genoemd in artikel 4 van de wet.

Lid 1, onderdeel e

Onder e is bepaald dat indien een pgb is gebruikt om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt, omdat het gebruik niet meer mogelijk is of door overlijden van de gebruiker, de voorziening door het college teruggehaald kan worden. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt. De budgethouder is verplicht meldingen over niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Uiteraard worden extra eigen middelen, door de budgethouder besteed bij de aanschaf van de voorziening, op afschrijvingsbasis, terugbetaald.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het pgb in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar ook om de periode waarvoor het wordt toegekend. Daarnaast wordt in de beschikking een programma van eisen opgenomen en het bestedingsdoel van het pgb. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Lid 3

In lid 3 is de algemene eis neergelegd dat een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het pgb te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dan ook een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4

Lid 4 regelt de feitelijke betaling van het pgb. Slechts nadat een verplichting is aangegaan door de persoon met beperkingen, wordt het pgb gestort. Hiermee kan voorkomen worden dat gelden teruggevorderd moeten worden, omdat deze zijn besteed aan onjuiste voorzieningen. Een verplichting kan blijken uit een aanbetalingsbewijs, een bestelbon e.d. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij persoonlijke assistentie of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico's voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Lid 5

Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 6

In de nader door het college te stellen regels zal het pgb verder worden uitgewerkt. Dit betreft onder meer een beschrijving van de wijze waarop het pgb wordt bepaald, de termijnen en voorwaarden die eraan kunnen worden gesteld, alsmede de verantwoording en controle ervan.

Artikel 6. en 7. De eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij plaatsing van voorzieningen in een referentiebudget of een pgb een eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt voorts de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend of zijn of haar echtgenoot: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel is bepaald dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zoals opgedragen in artikel 15, eerste lid van de wet.

De regels uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur van 2 oktober 2006) zijn van toepassing verklaard op onder meer de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten (artikel 6, vierde lid).

De gemeentelijke regels omtrent de eigen bijdrageregeling en het eigen aandeel in de kosten zijn in de wet en de voornoemde AMvB begrensd. Zo kan geen bijdrage worden opgelegd aan personen die jonger zijn dan 18 jaar (artikel 6, eerste en tweede lid) en geldt geen bijdrage voor rolstoelen (artikel 6, zesde lid). Verder is de termijn van inning veelal begrensd tot maximaal 39 perioden van vier weken (3 jaar). Deze beperking van de termijn is niet van toepassing op de verstrekking van persoonlijke assistentie. Hier wordt een eigen bijdrage geheven zolang gebruik wordt gemaakt van de dienst (artikel 7). Tot slot kan een eigen bijdrage nooit meer bedragen dan de kostprijs van het hulpmiddel (artikel 6, vijfde lid)

Op basis van het Besluit maatschappelijke ondersteuning mag de eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten vanaf een vastgesteld inkomen afhankelijk worden gemaakt van dat inkomen. Het inkomen betreft hier het inkomen van de persoon met beperkingen én het inkomen van zijn of haar echtgenoot.

Aanvraag en afhandeling

Artikel 8. Aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.

Artikel 9. Samenhangende afhandeling

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, tweede lid onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe binnen één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte.

Om de toegankelijkheid te bevorderen en afstemming mogelijk te maken, wordt in de Almeerse situatie binnen het gemeentelijke loket samengewerkt met het CIZ. De beoordeling van aanvragen ingevolge de Wmo en de AWBZ worden geïntegreerd afgehandeld volgens het principe van “one stop shop”. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de gemeente, het CIZ, maar vooral ook voor de klant tot het noodzakelijke beperkt.

Er wordt onderzocht in hoeverre andere partijen de toegang tot en verstrekking van voorzieningen kunnen gaan uitvoeren. Hierbij wordt een uitdrukkelijk verband gelegd met het gemeentelijke warenhuisconcept.

In artikel 5, tweede lid, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Het gaat hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid.

Artikel 10. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip of te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten, is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies is in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk. In de verordening is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Advies kan in ieder geval worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen.

Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 8 van deze verordening inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures omtrent de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet niet meer informatie worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies uit de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt, kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en deze wet vergemakkelijken.

Lid 5

Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 11. Algemeen vs. individueel

Lid 1

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten, legt de gemeente het primaat bij collectieve voorzieningen. Slechts voor zover deze niet aanwezig zijn of onvoldoende adequaat, komt een individuele voorziening aan de orde. In dit artikel wordt nogmaals datgene uitdrukkelijk vastgelegd wat in artikel 1, onderdelen h en i reeds is aangegeven.

Lid 2

Dit artikel vormt de keerzijde van artikel 5, eerste lid onderdeel a.

Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 12. Specifieke beslistermijnen

De verordening geeft voor bepaalde aanvragen een bepaalde termijn waarbinnen een beschikking tegemoet kan worden gezien. Dat specifiek voor aanvragen ten aanzien van woonvoorzieningen en meervoudige aanvragen een termijn in de verordening is opgenomen heeft te maken met de constatering dat in de praktijk de afhandeling van deze aanvragen in het algemeen langer duurt dan 8 weken.

Hoofdstuk 3 In het referentiebudget of persoonsgebonden budget te plaatsen geldelijke tegenwaarde(n) van voorzieningen ten behoeve van het kunnen voeren van een huishouden

Artikel 13. Vormen van voorzieningen

Lid 1

In artikel 4, eerste lid van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in vier onderdelen. In hoofdstuk 3 gaat het om de voorziening “persoonlijke assistentie”, “woonvoorzieningen”, “sociale alarmering” en “een maaltijdvoorziening”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan persoonlijke assistentie als dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Persoonlijke assistentie

Onder de AWBZ werd gesproken over de functie “huishoudelijke verzorging”. In het licht van de keuzevrijheid van de persoon met beperkingen, wordt de “huishoudelijke verzorging” binnen de gemeente Almere op een andere manier gedefinieerd. Bij de besteding van het referentiebudget dient de persoon met beperkingen keuzes te kunnen maken uit diensten op het terrein van het voeren van een huishouden die meer passen bij zijn wensen en behoeften. Hierbij hoeft het dus niet enkel te gaan om de normale schoonmaakwerkzaamheden. In artikel 1, onderdeel t. is dan ook gekozen voor de term “persoonlijke assistentie”. Bij de indicering van persoonlijke assistentie is bewust wel aansluiting gezocht bij de in artikel 1, eerste lid onder h van de wet opgenomen definitie van huishoudelijke verzorging. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat een verschil bestaat tussen de indicering en besteding van persoonlijke assistentie.

Woonvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Sociale alarmering

Sociale alarmering is een alarmeringssysteem dat mensen in staat stelt zo snel mogelijk hulp in te roepen in noodsituaties. Middels dit systeem kan de hulp snel worden ingeroepen. Een sociaal alarmeringssysteem is via de telefoon verbonden. De bezitter van het systeem draagt een zendertje dat bij calamiteiten geactiveerd kan worden waardoor een verbinding wordt gemaakt met de centrale meldkamer. De centralist van de meldkamer zal proberen een beeld te krijgen van de situatie en de hulp die verleend kan worden door het waarschuwen van familie of anderen die vervolgens actie kunnen ondernemen.

Maaltijdvoorziening

Als door medische omstandigheden de persoon met beperkingen niet in staat is om een warme maaltijd te bereiden, kan een maaltijdvoorziening worden geplaatst in het referentiebudget.

Artikel 14. Recht op persoonlijke assistentie

In dit artikel is omschreven wanneer een persoon met beperkingen in aanmerking komt voor persoonlijke assistentie. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de persoon met beperkingen niet in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren.

Ten tweede kan recht bestaan op persoonlijke assistentie bij dreigende overbelasting van een mantelzorger. Aan de persoon met beperkingen bij wie de mantelzorg wordt geboden, wordt de persoonlijke assistentie verstrekt. Te denken valt aan een mantelzorger die zijn of haar partner persoonlijke verzorging biedt en overbelast dreigt te raken, omdat de mantelzorger ook het huishouden draaiende moet houden. Volgens de regelgeving valt het verrichten van de huishoudelijke taken onder gebruikelijke zorg (zie hierna) en komt de persoon met beperkingen niet in aanmerking voor persoonlijke assistentie. Vanwege de situatie van dreigende overbelasting kan op grond van dit artikel dan toch persoonlijke assistentie worden toegekend.

Lid 2

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid en de wijze waarop het huishouden wordt uitgevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een ‘huishouden’ wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden ervan, een herverdeling plaatsvindt van de huishoudelijke taken binnen de leefeenheid. Bij het vaststellen van de aanspraak op persoonlijke assistentie wordt dan ook allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde ten aanzien van de functie HV in de AWBZ tot de invoering van de Wmo.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar (vanaf een leeftijd van 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een (eenpersoons)huishouden te kunnen draaien). Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

Redenen als “niet gewend zijn om”of “geen huishoudelijke taken willen verrichten” leiden niet tot een indicatie voor persoonlijke assistentie. In deze situatie kan eventueel een kortdurende indicatie worden verleend voor het aanleren van de taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd. Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.

Lid 3

Zie artikel 6. Voor het overige spreekt deze bepaling voor zich.

Artikel 15. Omvang van de persoonlijke assistentie

Omdat persoonlijke assistentie uiteindelijk in de vorm van dienstverlening kan worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. De omvang van persoonlijke assistentie wordt berekend in tijdseenheden. De tijdseenheden worden afgerond in kwartieren. Afronding vindt plaats in het voordeel van de klant. Dit betekent bijvoorbeeld dat een tijdseenheid van 10 minuten wordt afgerond naar 15 minuten.

Om het aantal uren vast te stellen, zijn normen vastgesteld. Deze normen zijn afgeleid uit de AWBZ-beleidsregels. Deze normen zijn opgenomen in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere (de uitwerking van de nader door het college te stellen regels).

Artikel 16. Algemene bepalingen ten aanzien van woonvoorzieningen

Lid 1

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt in beginsel niet onder de compensatieplicht, zoals genoemd in de wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. CARA niet op grond van deze wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1, onder c.

Het opheffen van (allergene) factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Geen financiële tegemoetkoming wordt verleend indien de in de woonruimte ondervonden ergonomische beperkingen kunnen worden weggenomen door het wijzigen van de opstelling van de inboedel, dan wel de hoeveelheid voorzieningen. De ergonomische beperkingen vloeien dan niet voort uit de bouwkundige vormgeving van de woning.

Lid 2

Indien in een woning een aanpassing is aangebracht, bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Lid 3

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de Wmo niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”.

De compensatieplicht die de gemeente heeft met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen beperkt zich tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel bij het vaststellen van het hoofdverblijf. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden.

De plaats of gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Leden 4, 5 en 6

Een uitzondering op het bepaalde in lid 3 kan worden gemaakt als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting in Almere, en regelmatig een bepaalde woning in Almere bezoekt. In die gevallen is het dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het bezoekbaar maken van de woning. Verdere verplichtingen dan genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf, de woonkamer bereikbaar is en dat een toiletbezoek door de persoon met beperkingen mogelijk is. In het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere wordt bepaald tot welk bedrag aanpassingen in het kader van het ‘bezoekbaar maken’ mogelijk is.

Lid 7

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 spreekt deze bepaling voor zich.

Artikel 17. Soorten individuele woonvoorzieningen

Lid 1, onderdeel a Verhuiskostenvergoeding

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur worden gegevenaan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de persoon met beperkingen. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte.

Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening worden gehouden met de sociale omstandigheden waarin de persoon met beperkingen zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast e.d. zijn dus niet van belang.

Uitgangspunt van het gemeentelijke beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Een tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing.

Lid 1, onderdeel b Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de ergonomische problemen die in de woning spelen ten aanzien van de persoon met beperkingen. Bij bouwkundige woonvoorzieningen kan het gaan om een grote diversiteit aan aanpassingen. Het gaat veelal om op het individu gerichte voorzieningen, en iedere beperking kan, bezien in relatie tot de woning, weer leiden tot een andere voorziening in de woning.

Lid 1, onderdeel c Een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering i.v.m. CARA worden verstaan. Ook kunnen onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

Lid 1, onderdeel d Een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening verleende voorziening

Hieronder worden verstaan de kosten van onderhoud, keuring en reparatie voor voorzieningen die in het kader van de wet – of de voorlopers ervan – zijn verstrekt, maar dan beperkt tot zaken die mechanisch of elektrisch zijn. Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren.

Lid 1, onderdeel e een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

Bij het verlaten van een aangepaste woning door de persoon met beperkingen komt de woning wellicht voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk door een andere persoon met beperkingen in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigszins moet worden aangepast aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner.

Lid 1, onderdeel f een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van voorzieningen op grond van deze wet niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Lid 1, onderdeel g een financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van een voorziening

Hergebruik van aangepaste woonruimten staat voorop. Er zijn echter situaties waarbij het verhuren van een met een bijzondere voorzieningen aangepaste woning – bijvoorbeeld met een plafondlift – niet mogelijk is. In zo een bijzondere situatie is het gerechtvaardigd dat aan de verhuurder een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor verwijdering.

Lid 1, onderdeel h een uitraasruimte.

Een uitraasruimte kan worden gerealiseerd ten behoeve van een persoon met beperkingen met ernstige gedragstoornissen. De ruimte is bedoeld om zich af te kunnen zonderen of tot rust te komen.

Leden 2 en 3

De verstrekking van roerende zaken en een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing en tijdelijke huisvesting gebeurt aan de hoofdbewoner / de persoon met beperkingen. Onroerende zaken en de overige in dit artikel genoemde financiële tegemoetkomingen worden toegekend aan de eigenaar van de woonruimte.

Lid 4

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij, gezien de aard van het soort gebouw, verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk.

Een pgb of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt voorts alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig worden aangemerkt. Een uitzondering is een aanpassing aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in de nader door het college te stellen regels. De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur.

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 18. Recht op plaatsing van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Lid 1

Deze bepaling moet worden gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid onder b. In principe wordt bij het ondervinden van een probleem bij het normale gebruik van de woning eerst gekeken naar de mogelijkheid om te verhuizen naar een adequate of een met minder middelen adequaat te maken woning, tenzij die verhuizing niet de goedkoopst adequate oplossing is. Indien verhuizen niet mogelijk is als adequate oplossing, komen andere woonvoorzieningen aan de orde. Deze “voorrangsregel” voor verhuizing wordt wel het primaat van de verhuizing genoemd.

In feite gaat het bij het primaat van de verhuizing om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college enig zicht moet hebben op de lokale woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Ook diverse andere relevante aspecten - zoals financiële consequenties van een verhuizing, sociale gevolgen van een verhuizing, psychosociale en / of psychogeriatrische factoren of de aanwezigheid van mantelzorg - kunnen, afhankelijk van de situatie, een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval. Deze aspecten worden uitgewerkt door het college.

Lid 2

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat - indien de band tussen persoon met beperkingen en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de persoon met beperkingen) - deze woning opnieuw aan een andere persoon met een handicap kan worden toegewezen. De mogelijkheid bestaat dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, tweemaal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten zal worden verstrekt dan wel een woning moet worden aangepast.

In het tweede lid, tweede aandachtsstreepje, wordt ook de mogelijkheid geboden een bijdrage in de kosten van verhuizing en inrichting te ontvangen, op het moment dat men een grotere rolstoelgeschikte (5 of meer kamers) woning vrijmaakt en een kleinere woning betrekt. Hierbij wordt de zolder als kamer gerekend op het moment dat deze als slaapkamer te gebruiken is. Grotere aangepaste woningen die geschikt zijn voor een rolstoelgebruiker zijn relatief schaars. Op deze manier wordt bevorderd dat personen met beperkingen met een klein gezin een grotere woning vrijmaken voor een gehandicapte rolstoelgebruiker met een groter gezin. Ook hierbij geldt de goedkoopst adequate oplossing als uitgangspunt.

Artikel 19. Recht op plaatsing van een (financiële tegemoetkoming) bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Lid 1, onderdeel a

Bij de plaatsing van een woonvoorziening in het referentiebudget wordt uitgegaan van het normale gebruik van de woning, c.q. de zogenaamde elementaire woonfuncties. Onder elementaire woonfuncties kunnen worden verstaan de activiteiten die eigenlijk iedereen wel zou moeten kunnen verrichten in zijn woning. Daarbij moet worden gedacht aan het kunnen bereiken van de woning (inclusief de toegankelijkheid), lichaamsreiniging, gebruik van het toilet, voedsel bereiden, slapen, zich verplaatsen in de woning, en het veilig spelen door kinderen.

Lid 1, onderdeel b

De wijze waarop woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal worden gekeken of verhuizing mogelijk is of op korte termijn beschikbaar komt. Is geen geschikte woning beschikbaar, dan kan het college besluiten één van de andere woonvoorzieningen te plaatsen in het referentiebudget of een pgb. Omstandigheden als genoemd in dit lid kunnen een rol spelen bij de vraag of het primaat van verhuizen toepasbaar is.

Lid 1, onderdeel c

In dit lid is bepaald dat wanneer de aanpassingkosten hoger zijn dan het door het college te bepalen bedrag, er geen woningpassing wordt uitgevoerd, maar het primaat van verhuizen moet gelden, tenzij de in het vorige lid genoemde omstandigheden aanwezig zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is.

Artikel 20. Voorwaarden voor woningaanpassingen

Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon met beperkingen gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Het vermelde onder e wijst op een eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen. In het kader van de zorgvuldigheid dient de woning eerst aan de medische situatie van de persoon met beperkingen te zijn getoetst, alvorens tot verhuizing kan worden overgegaan. Pas nadat advies is verkregen en het college een afweging heeft gemaakt welke oplossing het goedkoopst adequaat is, kan de persoon met beperkingen tot verhuizen overgaan.

Artikel 21. Recht op plaatsing van een (financiële tegemoetkoming voor een) niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budgetkeuring

Lid 2

Bij de plaatsing van een (financiële tegemoetkoming voor een) niet-bouwkundige of woontechnische voorziening in het referentiebudget of een pgb geldt dat de afgeschreven waarde van de te vervangen voorzieningen in mindering kan worden gebracht op de hoogte van de tegemoetkoming. Een en ander is nader uitgewerkt in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere.

Artikel 22. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een financiële tegemoetkoming in verband met onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening verleende voorziening,

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor vergoeding. De maximale hoogte van de vergoeding wordt eveneens nader geregeld in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere.

Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor reparatie en onderhoud wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijke onderhoudskosten en reparatiekosten van het artikel. Geen vergoeding wordt verstrekt voor kosten die veroorzaakt worden door onzorgvuldig gebruik van de voorziening of voor een reparatie van een voorziening die al meer dan eens heeft plaatsgehad of waarvoor eventueel een beroep op de garantievoorwaarden kan worden gedaan.

Bij vervanging van een niet meer te repareren voorziening worden alleen de meerkosten van de nieuwe voorziening ten opzichte van de voorziening met een algemeen karakter vergoed. Bij de berekening worden de geldende afschrijvingstermijnen van het artikel toegepast. Met dit laatste wordt de economische afschrijving bedoeld.

Artikel 23. Recht op plaatsing in het referentiebudget van een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal soms langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Woningen die voor een lager bedrag dan € 2.000,00 zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan worden bevorderd dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Een algemene termijn die redelijk wordt geacht is zes maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag als normaal risico beschouwd worden.

Artikel 24. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat de woning moet worden verlaten bij het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De noodzaak om elders tijdelijk onderdak te moeten vinden dient te blijken uit een advies van een daartoe aangewezen deskundige.

Voor woningen die nog niet kunnen worden bewoond vanwege een nadere aanpassing wordt aangenomen dat de kosten voor huurderving van de nieuwe woning door de eigenaar bij de gemeente in rekening kunnen worden gebracht. Er ontstaan dan voor de aanvrager geen dubbele woonlasten. Indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van de oude woning in de periode van aanpassing dan kan onder nader te bepalen omstandigheden een beroep gedaan worden op een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting.

Artikel 25. Het verwijderen van een voorziening

Hergebruik van aangepaste woonruimten staat voorop. Er zijn echter situaties waarbij het verhuren van een met een bijzondere voorzieningen aangepaste woning niet mogelijk is. In een dergelijke bijzondere situatie is het gerechtvaardigd dat aan de verhuurder een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor verwijdering. Uitgangspunt is dat eerst getracht moet zijn om de aangepaste woonruimte wederom aan een persoon met een handicap beschikbaar te stellen. De verhuurder dient eerst gebruik te maken van de huurdervingmogelijkheid, tenzij na overleg tussen de eigenaar en de gemeente is gebleken dat de woonruimte niet verhuurbaar is.

Indien een door de gemeente verstrekte woonvoorziening na verloop van tijd door omstandigheden (overlijden, echtscheiding) uit de woning wordt verwijderd, is er in sommige gevallen een restwaarde aan de voorziening verbonden. Men moet hierbij denken aan relatief dure voorzieningen als trapliften e.d. De restwaarde wordt berekend op basis van de afschrijvingstermijnen van beoogde voorzieningen. De voorziening kan geschikt zijn voor hergebruik in een andere woning.

Artikel 26. Recht op plaatsing in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget van een uitraasruimte

Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het gaat om een specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt.

De uitraasruimte is bedoeld voor mensen met een gedragsstoornis die leidt tot ernstig ontremd gedrag. Of van een dergelijke gedragsstoornis en van dergelijk ontremd gedrag sprake is zal moeten worden vastgesteld door een deskundige. Het gedrag moet ook leiden tot aantoonbare beperkingen bij het wonen. Het moet ook gaan om ontremd gedrag, gedrag zonder remmingen, dat niet of slechts met moeite is te corrigeren. Of aan de criteria is voldaan zal ook weer objectief moeten worden vastgesteld in het kader van het doel van de voorziening; dat is niet therapeutisch, maar puur bedoeld om iemand af te zonderen en uit rust te laten komen.

Artikel 27. Primaat van de losse woonunit.

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan het gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering. Bij sociale huurwoningen kunnen afspraken worden gemaakt met de verhuurder, zodat de woning weer kan worden gebruikt door iemand met een beperking. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

Artikel 28. Beperkingen.

Onderdeel a

Onder a. wordt de niet noodzakelijke verhuizing, die niet in relatie staat tot belemmeringen in verband met de reeds bewoonde woning, genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk elders.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te plaatsen in een referentiebudget of een pgb indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming wil geven of dat de woning van persoon met beperkingen aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de persoon met beperkingen. Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

Onderdeel b

Iemand zonder beperkingen, die een nieuwe woning zoekt, zal zoeken naar een woning die zo veel mogelijk past bij zijn situatie. Dat geldt ook bij mensen met een beperking. Als zij verhuizen, zullen ze ook moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zomaar een woning betrekt en vervolgens de gemeente belast met kosten van de aanpassingen.

Onderdeel c

Een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van een gemeenschappelijke ruimte wordt enkel in een referentiebudget of pgb geplaatst als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de persoon met beperkingen. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het betreft een limitatieve lijst.

Onderdeel d

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten die niet direct voortvloeien uit de ondervonden aantoonbare beperkingen in de woning waaruit wordt vertrokken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen zullen worden gemaakt door een ieder, ongeacht een beperking, en worden dan ook geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in een dergelijk situatie voor de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

Verder wordt - zonder een toename van de beperkingen - slechts éénmaal een voorziening in het referentiebudget of een pgb geplaatst ten behoeve van de persoon met beperkingen.

Het feit dat een persoon met beperkingen niet eerder in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming dan dat de gemeente positief heeft beschikt, heeft te maken met de zorgvuldigheid die betracht moet worden. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het goedkoopst adequaat is, kan tot verhuizing worden overgegaan, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.

Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop.

De anti-speculatiebepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, dat het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Het bepalen van de meerwaarde van de woning, welke als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat eindeloze discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de woonruimte is overgedragen door een onafhankelijke taxateur worden beoordeeld wat de meerwaarde van de woonruimte – ontstaan door aanpassing van de woning – bedraagt.

De aan de gemeente terugvloeiende middelen kunnen dan wederom aan de doelgroep ter beschikking worden gesteld.

Artikel 30. Recht op sociale alarmering

In artikel 30 wordt aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, naast het behoren tot de in de wet bedoelde personen, bepalend zijn voor het wel of niet plaatsen van een sociaal alarmeringssysteem in het referentiebudget of een pgb. Naast fysieke omstandigheden en de samenstelling van het huishouden wordt ook veel waarde toegekend aan de psychische effecten (gevoel van veiligheid) die de aanwezigheid van een aansluiting op een alarmcentrale heeft.

Artikel 31. Recht op een maaltijdvoorziening

In artikel 31 wordt aangegeven dat een maaltijdvoorziening kan worden geplaatst in het referentiebudget voor een persoon met beperkingen die niet langer in staat is een warme maaltijd te bereiden. Bij het vaststellen van de aanspraak op een maaltijdvoorziening wordt bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op een maaltijdvoorziening. In de door het college vast te stellen regels wordt bepaald hoe rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een maaltijdvoorziening. Hiertoe is het Protocol gebruikelijke zorg van toepassing.

Hoofdstuk 4 In het referentiebudget of persoonsgebonden budget te plaatsen geldelijke tegenwaarde(n) van voorzieningen ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 32. Algemeen

Lid 1, onderdeel a

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de scootmobielpools zoals deze in sommige verzorgingshuizen al aanwezig is.

Lid 1, onderdeel b

Individuele voorzieningen kunnen bestaan uit een diversiteit aan vervoermiddelen. Hierbij kan worden gedacht aan scootmobielen, aangepaste fietsen of een autoaanpassing. In de nadere regels van het college wordt uitgewerkt welke voorzieningen kunnen worden geplaatst en onder welke voorwaarden dit gebeurt.

De volgorde waarin de voorzieningen zijn opgesomd wordt ook bij de eventuele plaatsing in een referentiebudget of een pgb gehanteerd. Eerst wordt gekeken naar de mogelijkheid om met collectieve voorzieningen het vervoersprobleem te compenseren. Lukt dit niet, dan wordt gekeken naar de mogelijkheid van een individuele voorziening. Dit betreft het zogenoemde primaat van collectieve vervoersvoorzieningen.

Lid 2

Zie artikel 6. Voor het overige spreekt deze bepaling voor zich.

Artikel 33. Vormen van collectieve vervoersvoorzieningen

Onderdeel a collectief vervoer

Een collectief vervoerssysteem kan in een groot deel van de vervoersbehoefte voorzien van mensen met een beperking. Het collectief vervoer voldoet aan een aantal voorwaarden waardoor het in Almere als primaire voorziening dient:

  • -

    fungeren op tijden waarop ook het openbaar vervoer functioneert.

  • -

    deur-tot-deur vervoer bieden;

  • -

    geschikt voor mensen met een beperking;

  • -

    vervoer leveren in de directe woon- en leefomgeving

Met het collectief vervoer kan binnen 5 zones van en naar het huisadres worden gereisd. Het gebruik is in beginsel onbeperkt. Gebruik van het collectief vervoersysteem geschiedt tegen – globaal – het blauwe-strippenkaarttarief van het openbaar vervoer. Iedere gebruiker mag maximaal één begeleider meenemen. De begeleider wordt ook een eigen ritprijs in rekening gebracht. Hierop bestaat een uitzondering voor gehandicapten die in het bezit zijn van een geleidekaart voor het openbaar vervoer. In dat geval wordt hun begeleider geen eigen ritprijs in rekening gebracht.  

Onderdeel b

Sinds 2003 kunnen cliënten die in aanmerking komen voor collectief vervoer - maar veelal gebruik maken van de (eigen) auto – in aanmerking komen voor een beperkte forfaitaire financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming wordt vastgesteld door het college.

Onderdeel c

In bepaalde instellingen is op kosten van de gemeente Almere een scootmobielpool ingevoerd. Bewoners van de instellingen komen primair in aanmerking voor het gebruik van deze voorziening. Slechts wanneer individuele omstandigheden het gebruik van deze scootmobielpool onmogelijk maken - en de persoon met beperkingen voldoet aan de overige door het college te stellen voorwaarden - kan een individuele scootmobiel worden geplaatst in een referentiebudget of pgb.

Artikel 34. Vormen van individuele vervoersvoorzieningen

Lid 1 onderdeel a, sub 1

Een scootmobiel voorziet in de vervoersbehoefte in de nabijheid en de middellange

afstand van de woning en in de toegankelijkheid tot verschillende voorzieningen, waaronder winkels. Er wordt geen vergoeding voor de oplaadkosten van de scootmobiel geplaatst in het referentiebudget of pgb.

Lid 1 onderdeel a, sub 2

Een ander verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere door het college aan te wijzen

verplaatsingsmiddelen onder. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan fietsvoorzieningen.

Lid 1 onderdeel a, sub 3

Een gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden geplaatst in een referentiebudget of pgb indien alle andere vervoersvoorzieningen in dit hoofdstuk geen adequate oplossing bieden. Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen ten aanzien van het gehele lokale vervoer.

Ook eventuele aanpassingen aan deze vervoersvoorzieningen vallen onder de vervoersvoorzieningen. 

Lid 1 onderdeel b, sub 1 (een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van)

een aanpassing van de eigen auto.

Lid 1 onderdeel b, sub 2(een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van)

het gebruik van een auto. Dit kan ook het vervoer door derden zijn.

Lid 1 onderdeel b, sub 3 (een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van)

Bij een declarabele taxikostenvergoeding wordt een vergoeding op declaratiebasis toegekend

voor het gebruik van een individuele taxi (dus geen collectief taxivervoer).

Lid 1 onderdeel b, sub 4 (een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van)

Bij het gebruik van een huurauto wordt op declaratiebasis een budget ter beschikking gesteld,

waarmee de persoon met beperkingen een aantal dagen per jaar een (aangepaste) auto kan huren.

Artikel 35. Recht op plaatsing van een collectieve vervoersvoorziening in het referentiebudget

In eerste instantie wordt een persoon met beperkingen geacht gebruik te maken van het openbaar vervoer. Indien dit onmogelijk is, staat een collectieve voorziening open. Door de formulering van dit artikel is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon met beperkingen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een voorziening. Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een collectief vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening.

Ook het niet kunnen bereiken van het OV kan een indicatie zijn voor een collectieve vervoersvoorziening. In de praktijk wordt dit beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-meter-grens). Daarbij is uitgegaan van het minst toegankelijke OV-middel, de (streek)bus.

Het collectief vervoer is bedoeld voor de wat langere afstanden. Indien men ook een vervoersbehoefte op de wat kortere afstanden heeft, en de persoon met beperkingen niet kan fietsen, kan er aanleiding zijn om een andere voorziening voor de kortere afstanden toe te kennen naast het collectief vervoer.

Artikel 36. Recht op plaatsing van een individuele vervoersvoorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

In artikel 36 is bepaald dat van een op het individu gerichte voorziening – in plaats van of aanvullend op een collectieve voorziening – slechts dan sprake kan zijn als door aantoonbare medische omstandigheden die met de persoon te maken hebben een collectieve voorziening niet adequaat is (de belemmeringen niet of onvoldoende opheft). Tevens dient de persoon met beperkingen te voldoen aan de nader door het college vast te stellen regels voor individuele vervoersvoorzieningen. Gelet op de diverse individuele voorzieningen, kunnen deze voorwaarden verschillen. Veelal is een medisch onderzoek hierbij noodzakelijk.

Wanneer een collectieve voorziening slechts voor een beperkt deel kan voorzien in de belemmeringen, kan in aanvulling op een collectieve voorziening ook een andere, individuele vervoersvoorziening worden geplaatst in het referentiebudget of een pgb. De persoon met beperkingen dient hierbij wel te voldoen aan de criteria die gelden voor die ‘aanvullende’ voorziening. Ook meerdere individuele voorzieningen kunnen worden geplaatst in het referentiebudget. Het college stelt hiertoe nadere regels.

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de wet niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven (lid 2).

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Hoofdstuk 5. In het referentiebudget of persoonsgebonden budget te plaatsen geldelijke tegenwaarde(n) van voorzieningen ten behoeve van het verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 38. Algemeen

De rolstoel is de enige voorziening die valt onder dit hoofdstuk. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip "rolstoel" een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is.

Lid 1

In dit lid is het primaat van de collectieve rolstoelvoorziening boven de individuele voorziening weergegeven.

Artikel 39. Vormen van een collectieve voorziening

Op grond van dit artikel is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een collectieve voorziening te plaatsen in het referentiebudget als het gaat om een rolstoel voor gemeenschappelijk gebruik. In de praktijk gaat het daarbij om rolstoelen waarop men via een rolstoelpool of –project een beroep kan doen, voor zover deze voor de persoon met beperkingen beschikbaar en bruikbaar is.

Artikel 40. Vormen van een individuele voorziening

Sub a en b

Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten de woning.

Sub c

Aanpassingen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen in en om de woning, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet toegekend. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Sub d

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening ook onder het begrip rolstoel.

Artikel 41. Recht op plaatsing van een collectieve voorziening in het referentiebudget

In dit artikel is geregeld dat een persoon met beperkingen voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om het gebruik van de rolstoel voor het zittend verplaatsen in en om de woning en deze langdurig medisch noodzakelijk is. Daarbij wordt allereerst bezien of van een gemeenschappelijke voorziening gebruik kan worden gemaakt. Geen rolstoel wordt in het referentiebudget geplaatst als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel in het referentiebudget worden geplaatst in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Artikel 42. Recht op plaatsing van een individuele voorziening in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

In dit artikel is omschreven wanneer een persoon met beperkingen in aanmerking komt voor plaatsing van een individuele rolstoel in het referentiebudget of pgb. De eerste voorwaarde is dat geen collectieve rolstoelvoorziening aanwezig is, of dat deze collectieve voorziening de problematiek niet adequaat oplost. Voorts dient sprake te zijn van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die moeten worden gecompenseerd om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Daarnaast moet de persoon met beperkingen dagelijks zijn aangewezen op het zittend verplaatsen. Tot slot moet geen recht bestaan op een rolstoel op grond van de AWBZ.

Artikel 43. Recht op plaatsing van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel in het referentiebudget of een persoonsgebonden budget

Vanuit de gedachte dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om met de Wmo de reikwijdte van de daaraan voorafgaande wetgeving uit te breiden (of te beperken) is de sportrolstoel ook in deze verordening opgenomen. Daarmee wordt het beleid, dat onder de Wvg gold, in feite voortgezet. Dat betekent ook dat de Wvg-jurisprudentie omtrent de sportrolstoel ook onder de Wmo van toepassing blijft. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel zal worden geplaatst in een referentiebudget of een pgb als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet geplaatst in het referentiebudget of pgb, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 44. Aanspraak op een voorziening voor AWBZ-bewoners

Er is recht op plaatsing van een rolstoel in het referentiebudget of pgb ten behoeve van AWBZ-bewoners, als er voor het doel – het zittend verplaatsen in de woning - geen recht bestaat op een AWBZ-rolstoel. Echter, alleen mensen die in een artikel 5 Wet toelating zorginstellingen erkende AWBZ-instelling wonen, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een AWBZ-rolstoel. Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de functie “verblijf” als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de wet.

Onduidelijkheid kan ontstaan wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie.

Ingevolge dit artikel is degene aan wie een referentiebudget of een pgb is verstrekt verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht daarop, uit eigen beweging aan het college door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals de staat van een verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.

Artikel 46. Intrekking van een voorziening

Lid 1

Duidelijk is, dat verlening van een referentiebudget of een pgb gebonden is aan voorwaarden. Parallel aan de Algemene wet bestuursrecht kan het college volgens het eerste lid de verlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest het college niet tot toekenning zou zijn overgegaan. Het gaat hierbij met name om de situatie waarbij sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. Maar ook als zonder opzet foutieve gegevens overgelegd zijn, is op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk.

Lid 2

Wanneer het verleende budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van een middel of dienst op het terrein van de maatschappelijke participatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder f., kan het budget worden ingetrokken.

Artikel 47. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent de terugvordering. Dat is de reden dat deze bepaling is opgenomen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is voor terugvordering. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd, kan het college geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op het referentiebudget of het pgb en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, wat bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand wel het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een budget waarmee een naturavoorziening is aangeschaft of verstrekt aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Wanneer blijkt dat een budget (m.n. financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding) binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van het middel voorafgaat.

Artikel 48. Eigen verantwoordelijkheid

De in artikel 48 bedoelde omstandigheden doen zich voor indien de persoon met beperkingen c.q. de aanvrager zichzelf in een situatie heeft gebracht waardoor er extra kosten voor de gemeente ontstaan die redelijkerwijs niet hadden hoeven te worden gemaakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aanschaf of huur van een woning met trap, terwijl de persoon met beperkingen zich in een rolstoel voortbeweegt. Een dergelijke situatie kan vervolgens reden zijn om de aanvraag af te wijzen. Het is overigens niet de bedoeling van deze bepaling om rokers en sporters van aanvragen in het kader van deze verordening uit te sluiten indien deze omstandigheden de oorzaak zijn geweest van de aandoening.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 49. Hardheidsclausule.

Artikel 49 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college geeft in verband met precedentwerking dan ook duidelijk in het besluit aan waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 50. Indexering.

Deze bepaling maakt het mogelijk om alle bedragen te indexeren. Na indexering zullen de geldende bedragen worden afgerond op hele Euro’s.

Artikel 51. Evaluatie.

Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijke beleid periodiek geëvalueerd. Dat

beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in het Reglement maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, kan de evaluatie leiden tot aanpassing van de verordening of van de uitvoeringsregels.

Artikel 52. Overgangsbepaling

Lid 1 Geldigheidsduur eerdere beschikkingen

Dit artikel voorkomt dat eerdere Wvg-besluiten waarin een financiële tegemoetkoming is

toegekend en die een langere geldigheidsduur hebben dan 1 januari 2008, per 1 januari

2008 komen te vervallen. Dit betreft met name de onder de Wvg afgegeven beschikkingen ten behoeve van verhuis- en inrichtingskosten.

Lid 2 Nieuwe voorzieningen

Dit lid bepaalt dat geen voorziening wordt verstrekt indien deze reeds eerder op basis van de Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 is verstrekt.

Lid 3 en 4

In lid 3 is bepaald dat de eigen bijdrageregeling en de regeling inzake het eigen aandeel in de kosten vanaf 1 januari 2008 enkel zal gelden voor de persoonlijke assistentie en nog niet voor de overige individuele voorzieningen. Dit is in principe de voortzetting van de regels zoals deze golden in het Wmo-overgangsjaar 2007. Ook in dit jaar werd – met toepassing van de Wvg-regelgeving en de AWBZ enkel een eigen bijdrage geheven bij de hulp bij het huishouden. In 2008 wordt het gemeentelijke voorzieningenwarenhuis uitgewerkt. Per 1 januari 2008 zal het voorzieningenwarenhuis enkel bestaan uit aanbieders van persoonlijke assistentie. Op grond hiervan en de organisatorische omstandigheden is besloten om de eigen bijdrageregeling en de regeling inzake het eigen aandeel in de kosten per 1 januari 2009 ook in te voeren voor de overige voorzieningen.

Met inachtneming van het voorgaande is in lid 4 bepaald dat de besparingsbijdrage - zoals deze gold onder de Verordening voorzieningen gehandicapten Almere 2003 - in 2008 vooralsnog wel te blijven toepassen. Toepassing van de besparingsbijdrage geldt enkel bij de plaatsing in het referentiebudget of pgb van een open buitenwagen of een ander verplaatsingsmiddel (zie artikel 34, sub a onderdelen 1 en 2).

Besparingsbijdrage

Een fiets kan worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden over een fiets te beschikken. Om die reden komt een persoon met beperkingen nooit voor een normale fiets in aanmerking. Als consequentie daarvan worden - indien de persoon met beperkingen een speciale fiets nodig heeft - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken speciale fiets. Er is feitelijk sprake van een 'besparingsbijdrage' ter hoogte van de aanschaf van een normale fiets: de persoon met beperkingen kan gebruikelijkerwijs als iedere Nederlander geacht worden over een fiets te beschikken, welke aanschafkosten hem door de verstrekking van de speciale fiets anders bespaard zouden blijven.

In Nederland kan eenieder - ongeacht de hoogte van het inkomen - geacht worden over een fiets te beschikken. En eenieder - ongeacht de hoogte van het inkomen - ziet zich bij de aanschaf daarvan met dezelfde (hoge of lage) kosten geconfronteerd. Om die reden is de besparingsbijdrage naar zijn aard tevens inkomensonafhankelijk.

De besparingsbijdrage geldt voor speciale fietsvoorzieningen en open buitenwagens, omdat deze voorzieningen naar hun aard en gebruiksdoel aan het gebruik van een fiets gelijk staan.

Artikelen 53 en 54

Deze artikelen spreken voor zich.

Maximale eigen bijdrage per periode (van vier weken)

Ongehuwd

Ongehuwd

Gehuwd

Gehuwd

Leeftijd

= 65 jaar

< 65 jaar

= 65 jaar

< 65 jaar

Inkomen

€ 13.000,00

€ 16,60

€ 16,60

€ 23,80

€ 23,80

€ 14.162,00

€ 16,60

€ 16,60

€ 23,80

€ 23,80

€ 15.000,00

€ 26,27

€ 16,60

€ 23,80

€ 23,80

€ 16.000,00

€ 37,81

€ 16,60

€ 23,80

€ 23,80

€ 16.137,00

€ 39,39

€ 16,60

€ 23,80

€ 23,80

€ 17.000,00

€ 49,35

€ 26,56

€ 23,80

€ 23,80

€ 18.000,00

€ 60,88

€ 38,10

€ 23,80

€ 23,80

€ 19.000,00

€ 72, 42

€ 49,63

€ 23,80

€ 23,80

€ 19.837,00

€ 82,08

€ 59,29

€ 23,80

€ 23,80

€ 20.000,00

€ 83,96

€ 61,17

€ 25,68

€ 23,80

€ 20.810,00

€ 93,31

€ 70,52

€ 35,03

€ 23,80

€ 21.000,00

€ 95,50

€ 72,71

€ 37,22

€ 25,99

€ 22.000,00

€ 107,04

€ 84,25

€ 48,76

€ 37,53

€ 23.000,00

€ 118,58

€ 95,79

€ 60,30

€ 49,07

€ 24.000,00

€ 130,12

€ 107,33

€ 71,83

€ 60,61

€ 25.000,00

€ 141,65

€ 118,87

€ 83,37

€ 72,15

€ 26.000,00

€ 153,19

€ 130,40

€ 94,91

€ 83,68

€ 27.000,00

€ 164,73

€ 141,94

€ 106,45

€ 95,22

€ 28.000,00

€ 176,27

€ 153,48

€ 117,99

€ 106,76

€ 29.000,00

€ 187,81

€ 165,02

€ 129,53

€ 118,30

€ 30.000,00

€ 199,35

€ 176,56

€ 141,07

€ 129,84

€ 35.000,00

€ 257,04

€ 234,25

€ 198,76

€ 187,53

€ 40.000,00

€ 314,73

€ 291,94

€ 256,45

€ 245,22

€ 45.000,00

€ 372,42

€ 349,63

€ 314,14

€ 302,92

€ 50.000,00

€430,12

€ 407,33

€ 371,83

€ 360,61

Berekening maximale eigen bijdrage per periode van vier weken:

Ongehuwd = 65 jaar bruto-inkomen - € 14.162,00 / 13 x 15% + € 16,60

Ongehuwd < 65 jaar bruto-inkomen - € 16.137,00 / 13 x 15% + € 16,60

Gehuwd = 65 jaar bruto-inkomen - € 19.837,00 / 13 x 15% + € 23,80

Gehuwd, beiden of één van beiden < 65 jaar bruto-inkomen - € 20.810,00 / 13 x 15% + € 23,80