Regeling vervallen per 01-03-2012

Toeslagenverordening 2012 gemeente Alphen aan den Rijn

Geldend van 01-03-2012 t/m 29-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING 2012 GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN

vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn;

    • d.

      gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB;

    • e.

      medebewoner: een bij belanghebbende inwonende wordt als medebewoner aangemerkt indien de inwonende over een inkomen beschikt of redelijkerwijs zou kunnen beschikken van tenminste 50 procent van het netto minimumloon;

    • f.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • g.

      woonkosten:

      • I.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. Indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De toeslag bedraagt voor de alleenstaande in wiens woning:

  • a één ander zijn hoofdverblijf heeft: tien procent van de gezinsnorm;

  • b twee anderen hun hoofdverblijf hebben: vijf procent van de gezinsnorm;

  • c drie anderen hun hoofdverblijf hebben: drie procent van de gezinsnorm;

  • d vier of meer anderen hun hoofdverblijf hebben: nihil.

  • 4. De toeslag bedraagt voor de alleenstaande ouder in wiens woning:

  • a één ander zijn hoofdverblijf heeft: tien procent van de gezinsnorm;

  • b twee anderen hun hoofdverblijf hebben: zes procent van de gezinsnorm;

  • c drie of meer anderen hun hoofdverblijf hebben: nihil.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Criteria voor het verlagen van de gezinsnorm

  • 1. De gezinsnorm wordt lager vastgesteld indien het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de gezinsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging bedraagt indien in de woning van het gezin:

  • a één ander zijn hoofdverblijf heeft: tien procent van de gezinsnorm;

  • b twee anderen hun hoofdverblijf hebben: veertien procent van de gezinsnorm;

  • c drie of meer anderen hun hoofdverblijf hebben: twintig procent van de gezinsnorm

  • 3. Indien de belanghebbende aantoont dat een ander die zijn hoofdverblijf heeft in zijn woning, een inkomen heeft van minder dan vijftig procent van de gezinsnorm, telt die ander niet mee voor een eventuele verlaging van de toeslag als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5 Nadere bepalingen bij artikel 3 en 4

  • 1. De noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2. Een echtpaar dat beschikt over een gezamenlijk inkomen minder of gelijk aan honderd procent van het netto minimumloon of redelijkerwijs over dit inkomen zou kunnen beschikken wordt als één medebewoner aangemerkt.

  • 3. Bij bijstandsgerechtigden die woonachtig zijn in een door de woningbouwvereniging of door particulieren opgesplitste woning, wordt er vanuit gegaan dat er altijd sprake is van één medebewoner.

  • 4. Indien een bijstandsgerechtigde in zijn of haar huishouden een zorgbehoeftige verzorgt, waarvan op basis van een indicatie als bedoeld in artikel 4 lid 5 van de wet, is gebleken dat deze zorgbehoeftige zonder deze verzorging in een inrichting zou moeten verblijven, wordt de verzorgingsbehoeftige niet aangemerkt als medebewoner.

Artikel 6 Criteria voor het verlagen van de gezinsnorm of de toeslag i.v.m. woonkosten

  • 1. De gezinsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 2. De verlaging bedraagt achttien procent van de gezinsnorm.

  • 3. Eventuele toepassing van artikel 3, 4 of 5 gaat vooraf aan de toepassing van dit artikel.

  • 4. De toepassing van dit artikel mag er nimmer toe leiden, dat:

  • a voor de alleenstaande of voor de alleenstaande ouder een lagere uitkering zou ontstaan dan de desbetreffende norm zonder toeslag; in dat geval wordt deze verlaging beperkt of niet toegepast, zodanig dat de uitkering de hoogte krijgt of behoudt van de desbetreffende norm;

  • b voor een gezin een lagere uitkering zou ontstaan dan de desbetreffende gezinsnorm minus twintig procent.

Artikel 7 Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

  • 1. De gezinsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld gedurende zes maanden vanaf de dag van beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding, zoals bedoeld in artikel 28 van de wet.

  • 2. De verlaging bedraagt vijftien procent van de gezinsnorm.

Hoofdstuk 4 slotbepalingen

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening 2004 en de Toeslagenverordening WIJ 2009.

  • 2. Voor de belanghebbende die onder de werking van artikel 78s/t van de wet valt blijven de Toeslagenverordening 2004 en de Toeslagenverordening WIJ 2009 tot 1 juli 2012 van kracht.

Artikel 9 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening 2012.