Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2010, toelichting hoofdstuk 4 (versie 3)

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

VERORDENING INDIVIDUELE VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING, TOELICHTING HOOFDSTUK 4

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 24 Vormen van woonvoorzieningen

Bij de woonvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele woonvoorzieningen. Voor de individuele woonvoorzieningen is bepaald dat deze in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming en in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.

Artikel 25 Primaat algemene woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de Wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning (zie de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).

Artikel 26 Recht op individuele woonvoorzieningen

Als de in artikel 25 genoemde algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, dan zal een individuele voorziening worden aangeboden.

Artikel 27 Soorten individuele woonvoorzieningen

Dit artikel geeft een opsomming van de soorten individuele woonvoorzieningen die het college kan verstrekken.

Onderdeel b

Een woningaanpassing is een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard. Hieronder valt ook de uitraasruimte.

Onderdeel c

Een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een tillift, rolstoeltapijt en een hulpmiddel voor baden, wassen en douchen. Het betreffen voorzieningen die niet aard- en nagelvast aan de woning worden bevestigd.

Artikel 28 Hoofdverblijf

In principe is de verlening van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de aanvrager de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken.

Op grond van het vierde lid kan de raad in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn een maximumbedrag voor de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken vaststellen. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Op grond van lid 5 kan een woning in de Gemeente Alphen aan den Rijn onder bepaalde voorwaarden logeerbaar gemaakt worden voor een persoon met beperkingen die in een instelling (binnen of buiten de respectievelijke gemeenten) verblijft. Het gaat hier bijvoorbeeld om een kind dat tijdens de weekenden en/of vakanties bij zijn ouders logeert.

Artikel 29 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Het derde lid bevat een uitzondering voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten. Deze voorzieningen kunnen, in afwijking van het tweede lid, wel worden verstrekt.

Artikel 30 Afwijzingsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 29.

Onderdeel a

In onderdeel a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als afwijzingsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

Onderdeel b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de Gemeente Alphen aan den Rijn indient. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie ook artikel 28 lid 1 waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning ‘zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben’.

Onderdeel c

In onderdeel c wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte of verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Onderdeel d

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de persoon met beperkingen ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon met beperkingen niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de gehandicapte lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de persoon met beperkingen zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in deze verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 27 onderdeel c). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud.

Onderdeel e

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Onderdeel f

Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit kan wel op verzoek van de persoon met beperkingen, echter de meerkosten dienen dan door deze persoon te worden betaald. Een duidelijke begrenzing dus.

Paragraaf 2 Individuele woonvoorzieningen

Artikel 31 Primaat van de verhuizing

Dit artikel geeft een rangorde aan van de in artikel 27 genoemde individuele woonvoorzieningen. Deze rangorde geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt. Het primaat ligt bij de verhuizing. Eerst zal worden gekeken of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening.

Bij de afweging om het primaat van de verhuizing toe te passen, spelen wel diverse factoren een rol, zoals de financiele consequenties van verhuizen, de opgebouwde mantelzorg, het algehele sociale netwerk van de betrokkene binnen de nabije omgeving en de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd.

Het hanteren van het primaat verhuizen hangt nauw samen met het in artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het in artikel 2 lid 4 van de verordening opgenomen compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel houdt in dat het college bij het bepalen van de vooorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken, behoeften en de omstandigheden waarin de persoon met beperkingen verkeert. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Het tweede lid geeft aan wanneer een persoon met beperkingen voor een andere woonvoorziening dan een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking kan komen.

Artikel 32 Voorwaarden voor verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Ook kan het college aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

In het tweede lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten.

Artikel 33 Primaat losse woonunit

Dit artikel bepaalt dat het college in bepaalde gevallen voorrang kan geven aan een herplaatsbare losse woonunit.

Artikel 34 Bepalingen losse woonvoorzieningen

Indien een woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard even adequaat is als een verhuizing naar een andere woning, dan kan het college besluiten dat de persoon met beperkingen de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten ook mag aanwenden ten behoeve van de woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard. Wel moet de persoon met beperkingen dan bereid zijn het verschil in kosten zelf bij te betalen en het door het college vastgestelde programma van eisen uit te voeren.

Artikel 36 Woonwagen

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 37 Woonschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 38 Woningsanering

Dit artikel bevat nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening ter realisatie van een woningsanering.

Artikel 40 Kosten van tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken en in die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De financiële tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.

Artikel 41 Kosten in verband met huurderving

Door de eigenaar van een aangepaste woonruimte een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Voorwaarde is wel dat de aangebrachte aanpassingen de verhuur in de weg staan.

De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.

Artikel 43 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging in de woning

De onder a genoemde voorwaarde ligt in het verlengde van de algemene afwijzingsgrond die in artikel 5 lid 1 onder f is vastgelegd. In geval van bijzondere spoedeisende omstandigheden kan het college hiervan afwijken (lid 2).

Verder moet door het college aangewezen personen toegang worden geboden tot de woonruimte waar de aanpassing wordt verricht en moet deze personen inzage worden gegeven in de relevante bescheiden en tekeningen.

Artikel 44 Gereedmelding

In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de werkzaamheden uiterlijk binnen twee jaren na het toekennen van de financiële tegemoetkoming moeten zijn voltooid. Binnen acht weken na voltooiing van de werkzaamheden moeten deze bij het college gereed worden gemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de persoon met beperkingen. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de persoon met beperkingen is. Indien dat het geval is, heeft de persoon met beperkingen of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

Het college controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

Artikel 45 Anti-speculatiebeding

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar, die een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen in de kosten van het treffen van een woonvoorziening van bouwtechnische aard welke een waarde vermeerdering van de woning tot gevolg heeft gehad, en die binnen zeven jaar na gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, moet het college binnen één week na het passeren van de akte hiervan schriftelijk op de hoogte stellen.