Regeling vervallen per 01-03-2012

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn

Geldend van 01-01-2000 t/m 29-02-2012

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Wet:

de Wet maatschappelijke ondersteuning;

b. Besluit:

het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2010;

c. Beleidsregels:

de beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2010;

d. Persoon met beperkingen:

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

e. ICF:

International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF), gepubliceerd door de World Health Organization (WHO). Dit is een raamwerk van classificaties die tezamen een gestandaardiseerd begrippenapparaat vormen voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden;

f. Maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijke leven, te weten: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden;

g. Zelfredzaamheid:

het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen van mensen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke leven mogelijk maken;

h. Voorziening:

een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, een rolstoelvoorziening of een voorziening ten behoeve van het voeren van een huishouden;

i. Algemene voorziening:

een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid alsmede een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

j. Individuele voorziening:

een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

k. Hulp bij het huishouden:

het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of psychosociaal probleem dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van het verzorgen van het (gezins-)huishouden van een persoon met beperkingen;

l. Woonvoorziening:

een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een persoon met beperkingen bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in- of aan de woonruimte wordt slechts die voorziening als woonvoorziening aangemerkt, indien de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft;

m. Uitraasruimte:

een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

n. (Ergonomische) belemmering:

bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen;

o. Woonruimte:

  • 1.

    een woning, met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen op een standplaats: een voor bewoning bestemd gebouw

dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, als bedoeld in de Huisvestingswet;

3.een woonschip op een ligplaats: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen, als bedoeld in de Huisvestingswet;

p. Hoofdverblijf:

de woonruimte bestemd voor permanente bewoning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, indien de persoon met beperkingen met een briefadres staat ingeschreven. Indien de persoon met beperkingen permanent in een instelling verblijft, is die instelling het hoofdverblijf geworden;

q. Gemeenschappelijke ruimte:

gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorend tot een woning, bestemd en noodzakelijk om de woning en de daarbij horende berging van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

r. Instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 5, Wet toelating zorginstellingen (Stb. 2005, 571);

s. Vervoersvoorziening:

een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

t. Rolstoelvoorziening:

een voorziening die kan bestaan uit:

  • 1.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, dan wel voor verplaatsing binnen of buiten de woonruimte;

  • 2.

    een aanpassing aan de rolstoel;

  • 3.

    onderhoud/reparatie en, indien nodig, verzekering van de rolstoel;

  • 4.

    een sportrolstoel en onderhoud/reparatie en, indien nodig, verzekering van de sportrolstoel;

  • 5.

    een speel-leervoorziening bedoeld voor kinderen van 0 tot 12 jaar;

u. Voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

v. Financiële tegemoetkoming:

Een vast geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van een voorziening. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen zijn door de raad vastgelegd in het Besluit;

w. Persoonsgebonden budget:

een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

x. Budgethouder:

een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

y. Eigen bijdrage:

een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden door de persoon met beperkingen en waarop de in het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

z. Eigen aandeel:

een door het college vast te stellen aandeel, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden door de persoon met beperkingen en waarop de in het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

aa. Meerkosten:

dat deel van de kosten van een krachtens de Wet te verstrekken voorziening dat uitgaat boven voor een persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten;

bb. Algemeen gebruikelijk:

datgene dat naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van personen als de aanvrager behoort;

cc. Inkomen:

Een inkomen als omschreven in de AmvB van 02 oktober 2006 (Stb 2006,450);

dd. Huisgenoot:

iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;

ee. Mantelzorger:

een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wet.

ff. AmvB :

het Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals vastgesteld door het rijk, De AmvB conform artikel 15 lid 3 van de wet (St. 02-10-2006,nr. 450)

gg. Sociaal minimum:

de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand, vermeerderd met de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de Wet werk en bijstand.

hh. Gebruikelijke zorg:

de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

ii. Protocol Hulp bij het Huishouden

het protocol Hulp bij het Huishouden Alphen aan den Rijn 2010.

jj. Programma van eisen

Pakket van eisen waaraan een Wmo voorziening moet voldoen.

kk. Valys-pas

Vervoerspas voor mensen met een mobiliteitsbeperking die een sociaal recreatief uitstapje willen doen naar een bovenregionale bestemming. Bovenregionaal betekent dat de bestemming of het vertrekpunt van de reis op meer dan 5 openbaar vervoer zones van het woonadres ligt.

ll. College

College van Burgemeester en Wethouders te Alphen aan den Rijn.

mm. Participe

De Wmo-uitvoeringsorganisatie te Alphen aan den Rijn. Participe is door het college van Burgemeester en Wethouders van Alphen aan den Rijn gemandateerd om de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning uit te voeren.

Paragraaf 2 Bereik van de verordening

Artikel 2 Compensatiebeginsel

  • 1. de algemene verplichting aan het college om personen met beperkingen een alternatief te bieden zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid. Hierbij is het functioneren van iemand die geen voorzieningen nodig heeft norm voor de hoogte en de mate waarin gecompenseerd wordt, evenals voor de aard van de compensatie. Voor het bepalen van welke voorzieningen adequaat zijn, wordt aangesloten bij het begrippenkader van de ICF en de persoonlijke (leef)situatie.

  • 2. Het compensatiebeginsel is van toepassing op:

    • a.

      het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

    • b.

      het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer;

    • c.

      het verstrekken van individuele voorzieningen aan personen met beperkingen.

  • 3. Het college verstrekt aan een persoon met beperkingen bepaalde voorzieningen, die hem in staat stellen:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      een woning normaal te gebruiken;

    • c.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • d.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • e.

      zich zodanig te verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen en

    • f.

      andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan en te onderhouden om op die manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven.

  • 4. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college rekening met persoonskenmerken, behoeften van de persoon met beperkingen, de omstandigheden waarin de persoon met beperkingen verkeert en de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Artikel 3 Beoordelen beperkingen

  • 1. Bij het beoordelen van de beperkingen wordt - waar mogelijk - het begrippenkader van de ICF gehanteerd als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

  • 2. In gevallen waarin het begrippenkader van de ICF niet of niet in voldoende mate voorziet, wordt aansluiting gezocht bij andere begrippenkaders.

Artikel 4 Voorwaarden voor verstrekking

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a. deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • b. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of aanzienlijk te verminderen;

  • c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als een adequate voorziening kan worden aangemerkt. Indien er de keuze is tussen meerdere adequate voorzieningen, zal die voorziening worden verstrekt die het goedkoopst is;

  • d. de kosten van de voorziening – met uitzondering van de hulp bij het huishouden - in redelijke verhouding staan tot de staat van de woonruimte dan wel de resterende technische levensduur van het vervoermiddel of de rolstoel.

  • 2. In afwijking van hetgeen in lid 1 sub a is bepaald, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van een algemene voorziening.

  • 3. In afwijking van hetgeen in lid 1 sub b is bepaald, kan hulp bij het huishouden ook voor een kortere periode worden verstrekt.

Artikel 5 Algemene afwijzingsgronden

  • 1. Er bestaat geen recht op een voorziening:

  • a. indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

  • b. indien op grond van enig andere (wettelijke) regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

  • c. indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Alphen aan den Rijn;

  • d. indien de gevraagde voorziening naar het oordeel van het college niet medisch of psychosociaal noodzakelijk is;

  • e. voor zover er van de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager heeft gemaakt vóór de datum waarop de beschikking is afgegeven;

  • g. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten of de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007, is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan dan wel dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering van omstandigheden, als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de kosten/schade daarvan niet op andere wijze zijn of worden vergoed. De afschrijvingstermijnen zijn in de beleidsregels vastgesteld door het college;

  • h. indien overigens niet voldaan wordt aan de in deze verordening genoemde voorwaarden.

  • 2. Het gestelde in lid 1 onder g is niet van toepassing op hulp bij het huishouden.

Paragraaf 3 Procedures

Artikel 6 De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een voorziening wordt door de persoon met beperkingen of door de rechtmatige vertegenwoordiger van deze persoon ingediend.

  • 2. Voor het indienen van een aanvraag van een voorziening, moet gebruik worden gemaakt van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Het college kan aanvragers verplichten zich te legitimeren door middel van een document als aangewezen in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º van de Wet op de Identificatieplicht (Stb. 1993, 660).

Artikel 7 Inlichtingen

De aanvrager is verplicht om op verzoek of uit eigen beweging aan het college, of aan door hem aangewezen adviseurs, alle gegevens te (doen) verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 8 Onderzoek en advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dat van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie de aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meerdere daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college heeft Participe gemandateerd om de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning uit te voeren.

Artikel 9 Gegevens in de beschikking

  • 1.

    Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan de rechthebbende dient te voldoen voordat tot verstrekking kan worden overgegaan;

    • b.

      de aard en de omvang van de voorziening en

    • c.

      voor welk doel de voorziening aangewend dient te worden.

  • 2.

    Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt verstrekt, wordt in de beschikking tevens de geldigheidsduur vermeld.

  • 3.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt in de beschikking tevens vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 4.

    Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt in de beschikking tevens

vermeld:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget en

    • b.

      de looptijd van het persoonsgebonden budget en

    • c.

      zo mogelijk de hoogte van de eigen bijdrage.

  • 5.

    Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt bij de beschikking een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

6 Zowel bij de toekenning als bij de afwijzing van een voorziening, worden de gronden van

toekenning of afwijzing gemotiveerd weergegeven.

Artikel 10 Wijzigingen in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van belang zijn voor het recht op een voorziening.

  • 2. Na toekenning van een voorziening op grond van deze verordening, is het college bevoegd de persoon met beperkingen op te roepen of hem schriftelijk om informatie te vragen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning van de voorziening, ongewijzigd zijn.

Artikel 11 Intrekken besluit

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    de voorwaarden gesteld in de bruikleenovereenkomst niet worden nageleefd;

  • c.

    de voorziening binnen zes maanden na de verlening niet is aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt;

  • d.

    de voorziening is verstrekt op grond van gegevens, waarvan inmiddels is gebleken dat die zodanig onjuist of onvolledig waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    Artikel 12 Terugvordering en verhaal van de schade

    • 1.

      In geval een besluit op grond van artikel 11 is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds in bruikleen verstrekte voorziening in natura van de persoon met beperkingen worden teruggevorderd.

    • 2.

      In geval een besluit met betrekking tot het recht op een in eigendom verstrekte voorziening op grond van artikel 11 is ingetrokken omdat de voorziening is verstrekt op basis van valselijk verstrekte gegevens, kan deze voorziening van de persoon met beperkingen worden teruggevorderd.

    • 3.

      In geval een besluit op grond van artikel 11 is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget van de persoon met beperkingen worden teruggevorderd.

    • 4.

      Eventuele schade aan een in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de bruiklener.

    • 5.

      In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare gedragingen van de persoon met beperkingen niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening in rekening worden gebracht bij de bruiklener.

HOOFDSTUK 2 WIJZE VAN VERSTREKKEN

Artikel 13 Vormen van verstrekkingen

Het college kan een voorziening verstrekken in de volgende vormen:

  • a.

    een verstrekking in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming.

Artikel 14 Persoonsgebonden budget

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 5 en 6 van de Wet, zijn de

volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit;

  • c.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door de raad vastgelegd in het Besluit

  • d.

    de budgethouder is over het persoonsgebondenbudget verantwoording verschuldigd aan het college.

  • e.

    het gestelde onder sub d van dit artikel is niet van toepassing voor de budgethouder die gebruik maakt van de voorziening hulp bij het huishouden.

Artikel 15 Financiële tegemoetkoming

  • 1. De raad stelt in het Besluit vast voor welke individuele voorzieningen een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt;

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt door de raad vastgelegd in het Besluit.

Artikel 16 Keuzevrijheid

  • 1. Indien het college keuzevrijheid biedt voor een voorziening, heeft een persoon met beperkingen bij de verstrekking van een individuele voorziening de keuze tussen:

  • a. een verstrekking in natura;

  • b. een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 2. Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt als er overwegende bezwaren zijn tegen de verstrekking hiervan.

Artikel 17 Eigen bijdrage /eigen aandeel

  • 1 Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in natura of als persoonsgebonden budget, is de persoon met beperkingen een eigen bijdrage verschuldigd. De raad legt in het Besluit de hoogte van deze eigen bijdrage vast.

  • 2 Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt geen eigen aandeel geheven.

  • 3 De hoogte en de omvang van de eigen bijdrage voor vervoers- en woonvoorzieningen, zoals opgenomen in artikel 4 van het Besluit, wijkt af van hetgeen bepaald is in artikel 4.1 van de AMvB van 02 oktober 2006 (Stb 2006,450)

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 18 Vormen van hulp bij het huishouden

Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, kan het college

een voorziening verstrekken die kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening, die ondersteunt bij het voeren van een huishouden;

  • 2.

    een individuele voorziening, bestaande uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 19 Primaat algemene voorziening ondersteuning bij het voeren van een huishouden

Een persoon met beperkingen kan voor een algemene voorziening als bedoeld in

artikel 18 lid 1 in aanmerking komen, indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van mantelzorg

het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de

algemene hulp bij het voeren van een huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

Artikel 20 Recht op individuele hulp bij het huishouden

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening als bedoeld in

artikel 18, lid 2 onder a en b, in aanmerking komen als:

  • a.

    de in het eerste lid van artikel 18 genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b.

    de in het eerste lid van artikel 18 genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 21 Gebruikelijke zorg

  • 1. De omvang van de te verstrekken hulp bij het huishouden wordt afgestemd op de gezinssituatie en de medische of psychosociale situatie van de aanvrager.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang van de te verstrekken hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met de mate waarin huisgenoten van de persoon met beperkingen in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten conform het protocol Hulp bij het Huishouden Alphen aan den Rijn 2010.

Artikel 22 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in halve uren.

  • 2. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van het door het college vastgestelde protocol Hulp bij het huishouden Alphen aan den Rijn 2010.

Artikel 23 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden door de raad vastgesteld en vastgelegd in het Besluit. Het college kan, overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 57 van deze verordening, jaarlijks de bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 24 Vormen van woonvoorzieningen

Het college kan een woonvoorziening verstrekken die kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene woonvoorziening;

  • 2.

    een individuele woonvoorziening, te onderscheiden in:

  • a.

    een woonvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 25 Primaat algemene woonvoorzieningen

Een persoon met beperkingen kan voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en een algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

Artikel 26 Recht op individuele woonvoorzieningen

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele woonvoorziening in aanmerking komen, indien de in artikel 25 genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 27 Soorten individuele woonvoorzieningen

Het college kan een individuele woonvoorziening verstrekken voor de kosten van:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    woningaanpassing;

  • c.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

  • d.

    woningsanering;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie bij voorzieningen met elektrische of mechanische onderdelen;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van woonvoorzieningen.

Artikel 28 Hoofdverblijf

1.Het college verstrekt slechts een woonvoorziening, indien de aanvrager zijn

hoofdverblijf heeft of binnen afzienbare tijd zal hebben in de woonruimte waaraan de

voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college een woonvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Artikel 5 lid 1 sub c is hierop niet van toepassing.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte. De raad kan in het Besluit een maximumbedrag aan het bezoekbaar maken stellen.

  • 5.

    In voorkomende gevallen kan het college besluiten een woning in de Gemeente Alphen aan den Rijn logeerbaar te maken indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een instelling en niet reeds een aangepaste woonruimte als logeeradres in de gemeente of elders beschikbaar is. Artikel 5 lid 1 sub c is hierop niet van toepassing. De raad kan in het Besluit een maximumbedrag aan het logeerbaar maken stellen.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, kan het college aan twee woonruimten voorzieningen treffen, indien dit de woonruimten betreft van gescheiden ouders en zij de zorg voor het minderjarige kind voor wie de aanpassingen benodigd zijn, delen.

Artikel 29 Uitsluitingen

  • 1. De voorziening als genoemd in dit hoofdstuk wordt niet verstrekt voor hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en instellingen die zorg leveren krachtens de AWBZ of zorgverzekeringswet.

  • 2. Ook worden geen voorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk verstrekt ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen, of doelgroepwoningen, zoals aanleunwoningen en seniorencomplexen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kunnen de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten worden aangebracht: automatische deuropeners, hellingbanen, aangepaste toegangsdeuren, drempelhulpen en vlonders, een opstelplaats voor een elektrische rolstoel of buitenwagen en extra trapleuningen.

  • 4. Een voorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt niet getroffen indien deze bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden en aan gebouwen die specifiek op ouderen of gehandicapten zijn gericht.

Artikel 30 Afwijzingsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de oude woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond;

  • b.

    De persoon met beperkingen is verhuisd van een woning die ten gevolge van zijn beperkingen ongeschikt is voor normaal gebruik daarvan naar een woning die eveneens ongeschikt is, tenzij het college voor deze verhuizing vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • c.

    de vergoeding van de kosten van verhuizing en inrichting aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d.

    voor zover de ondervonden belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • e.

    de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen voor zover dit de gebruikelijke kosten betreft, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • f.

    de aangevraagde woonvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Paragraaf 2 Individuele woonvoorzieningen

Artikel 31 Primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden ondervonden en de mogelijkheden van aanpassing van de huidige woning onvoldoende zijn of de kosten van de aanpassingen hoger zijn dan het door de raad in het Besluit vastgestelde bedrag.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 27 onder b in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden ondervonden en een verhuizing:

    • a.

      niet te realiseren is;

    • b.

      niet de goedkoopst adequate voorziening is;

    • c.

      naar het oordeel van het college niet gewenst is op grond van individuele omstandigheden.

Artikel 32 Voorwaarden voor verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan:

    • a.

      de persoon met beperkingen;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een persoon met beperkingen zijn woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd/vrijgemaakt.

  • 2.

    Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten aan de persoon met beperkingen, als bedoeld in het eerste lid onder a, indien:

  • a.

    de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit op de aanvraag heeft genomen;

  • b.

    de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c.

    de persoon met beperkingen verhuist vanuit of naar een woonruimte die geschikt

is om het gehele jaar te worden bewoond;

d.de persoon met beperkingen niet verhuist naar een instelling of een andere onzelfstandige

woonruimte;

  • e.

    in de te verlaten woonruimte aantoonbare belemmeringen in het normale gebruik van de woonruimte worden ondervonden;

  • f.

    in de te betrekken woonruimte geen belemmeringen zullen worden ondervonden;

  • g.

    voorafgaande aan de acceptatie van de woning een verklaring van het college is verkregen dat de woning waar men naar wenst te verhuizen de goedkoopst adequaat aan te passen woning is.

  • 3.

    Op de bepaling in lid 2 onder f kan een uitzondering worden gemaakt, wanneer het college een verklaring heeft afgegeven dat de woning waarheen men wenst te verhuizen de goedkoopst adequaat aan te passen woning is.

Artikel 33 Primaat losse woonunit

Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, zulks indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 34 Bepalingen losse woonvoorzieningen

Indien een financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten de goedkoopst adequate oplossing is, maar de in artikel 27 onder b en c genoemde voorziening(en) tenminste even adequaat is/zijn, kan het college besluiten dat de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten ook mag worden aangewend ten behoeve van de noodzakelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 27 onder b en c. Hiertoe kan worden besloten indien de persoon met beperkingen bereid is het verschil in kosten zelf bij te betalen en het complete programma van eisen, zoals door het college vastgesteld, zal worden uitgevoerd.

Artikel 35 Uitraasruimte

Een persoon met beperkingen kan voor een uitraasruimte in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 36 Woonwagen

Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming of een verstrekking in natura voor de aanpassing van een woonwagen indien:

  • a.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    de standplaats ten tijde van de indiening van de aanvraag niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen bij de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

    Artikel 37 Woonschip

    Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming of een verstrekking in natura voor de aanpassingskosten van een woonschip indien:

    • a.

      het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag nog een technische levensduur heeft van nog minimaal vijf jaar; en

    • b.

      het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

    Artikel 38 Woningsanering

    • 1.

      Het college verstrekt eenmalig een financiële tegemoetkoming ter realisatie van een woningsanering, indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld en er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • b.

      de huidige woning niet eerder door de aanvrager op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving gesaneerd is;

    • c.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstof of huisstofmijt is vastgesteld;

    • d.

      er sprake is van een acute noodzaak tot verstrekking van de voorziening, met een daarbij horende afschrijvingstermijn van zeven jaar.

    • 2.

      De raad legt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast in het Besluit.

    Artikel 39 Kosten van keuring en van onderhoud/reparatie en verzekering

    De in artikel 27 onder e. genoemde voorziening wordt alleen toegekend voor voorzieningen die verstrekt zijn in eigendom of in de vorm van een PGB. De omvang van de voorziening als bedoeld in artikel 27 onder e. is opgenomen in het Besluit.

    Bij voorzieningen die door de Gemeente Alphen aan den Rijn in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten als bedoeld onder artikel 27 onder e. voor rekening van de Gemeente Alphen aan den Rijn.

    Artikel 40 Kosten van tijdelijke huisvesting

    • 1.

      Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken om de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of van de door hem nog te betrekken woonruimte. De financiële tegemoetkoming wordt verstrekt uitsluitend voor een periode van maximaal zes maanden dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen voor dubbele woonlasten komt te staan.

    • 2.

      Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

    • 3.

      Het college verstrekt uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, indien deze kosten worden gemaakt in verband met het:

      • a.

        tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

      • b.

        tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

      • c.

        langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

    Artikel 41 Kosten in verband met huurderving

    • 1.

      In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte door een persoon met beperkingen, kan het college een financiële tegemoetkoming verstrekken aan de eigenaar van de woning in verband met de derving van huurinkomsten als de aangebrachte aanpassingen de verhuur in de weg staan.

    • 2.

      De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming voor de kosten van huurderving als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

    Artikel 42 Verwijderen van woningaanpassingen

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van verwijdering van een woningaanpassing waarvoor een overheidsbijdrage is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.

    Artikel 43 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging in de woning

    • 1.

      Het college verstrekt slechts een woningaanpassing, indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat het college een positief besluit heeft genomen op de aanvraag;

    • b.

      door het college aangewezen personen op één of meer door hen te bepalen tijdstippen toegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte waar de woonruimteaanpassing wordt verricht;

    • c.

      deze personen inzage wordt gegeven in de bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonruimteaanpassing en de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

    • 2.

      Het college kan van het bepaalde in het eerste lid onder a afwijken, indien bijzondere spoedeisende omstandigheden daartoe aanleiding geven.

    Artikel 44 Gereedmelding

    • 1.

      De werkzaamheden dienen uiterlijk binnen twee jaren na het toekennen van de financiële tegemoetkoming te zijn voltooid. Uiterlijk binnen acht weken na de voltooiing van de werkzaamheden verklaart degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald schriftelijk aan het college, dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

    • 2.

      De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

    • 3.

      De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is toegekend.

    • 4.

      Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van twee jaren alle rekeningen en betalingswijzen met betrekking tot de werkzaamheden voor controle beschikbaar te houden.

    Artikel 45 Anti-speculatiebeding

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze of een volgende verordening een financiële tegemoetkoming ontvangt in de kosten van het treffen van een woonvoorziening van bouwtechnische aard welke een waardevermeerdering van de woning tot gevolg heeft, en die binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen één week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De raad stelt in het Besluit nadere regels omtrent de terugbetaling.

HOOFDSTUK 5 VERVOERSVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 46 Vormen van vervoersvoorzieningen

Het college kan een vervoersvoorziening verstrekken, bestaande uit:

  • 1.

    een voorziening in natura door middel van een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer eventueel in combinatie met een begeleiderspas;

  • 2.

    een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget al dan niet ten behoeve van collectief gebruik verstrekt, in de vorm van:

    • a.

      een scootmobiel;

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel voor de korte en middellange afstand;

    • c.

      vergoeding voor de kosten voor onderhoud/reparati/aanpassing en indien nodig, een verzekering van de hiervoor onder a en b genoemde voorziening.

    • d.

      accessoires voor de onder a en b vermelde vervoersvoorzieningen.

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming voor:

    a.aanpassing van een eigen auto;

  • b.

    onderhoud/reparatie en indien nodig, de (meer)kosten van een verzekering van de vervoersvoorziening zoals vermeld onder a.

  • c.

    gebruik van een eigen auto, een taxi of rolstoeltaxi.

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van aanpassingen aan een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel.

Artikel 47 Begeleiderspas

Een begeleiderspas zoals bedoeld in artikel 46 lid 1 wordt slechts toegekend indien de persoon met beperkingen zonder begeleiding tijdens het vervoer geen gebruik kan maken van het collectief vervoer. De voorwaarde om in aanmerking te komen voor een begeleiderspas zijn door het college vastgelegd in beleidsregels.

Artikel 48 Kosten van keuring en van onderhoud/reparatie

Voor een voorziening als bedoeld in artikel 46, lid 2 onder a en b, verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt door het College een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld door de raad en opgenomen in het Besluit.

Bij voorzieningen als bedoeld in artikel 46, lid 2 onder a en b welke door de gemeente Alphen aan den Rijn in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten voor onderhoud en reparatie en evt. verzekering voor rekening van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Artikel 49 Primaat van collectief vervoer

Bij de keuze van de meest adequate vervoersvoorziening wordt het primaat gegeven aan het collectief vervoer.

Artikel 50 Recht op een vervoersvoorziening

1Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 46, lid 1, in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om:

a begeleid of zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer of

b het openbaar vervoer te bereiken.

  • 2.

    In uitzondering van lid 1 komt een persoon met beperkingen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in het vorige lid in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer, maar wel zelfstandig gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer.

  • 3.

    Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 46 lid 2 in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om:

    • a.

      begeleid of zelfstandig het openbaar vervoer te gebruiken, of

    • b.

      het openbaar vervoer te bereiken.

  • 4.

    Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 46 lid 3 onder a, b en c in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om:

  • a.

    begeleid of zelfstandig het openbaar vervoer te gebruiken of te bereiken en

  • b.

    begeleid of zelfstandig gebruik te maken van een collectief systeem als bedoeld in artikel 46 lid 1.

  • 5.

    Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 46 lid 4 in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van een algemeen gebruikelijke verplaatsingsmiddel onmogelijk maken.

  • 6.

    Het college houdt bij de verstrekking van een vervoersvoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 7.

    Indien het inkomen hoger is dan 150% van het van toepassing zijnde sociaal minimum wordt geen voorziening als bedoeld in artikel 46 lid 1 respectievelijk artikel 46 lid 3 onder c verstrekt.

  • 8.

    Indien men uitsluitend op grond van lid 7 niet in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van een rolstoeltaxi, kan met inachtneming van het overige in deze verordening bepaalde waaronder ook uitdrukkelijk artikel 52, aan een persoon met beperkingen die afhankelijk is van rolstoelvervoer per taxi, een voorziening worden verstrekt ter hoogte van de meerkosten van een rolstoeltaxi ten opzichte van een gewone taxi.

Artikel 51 Omvang vervoersbehoefte

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden (dus geen tegenbezoek mogelijk!) terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

HOOFDSTUK 6 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 52 Soorten rolstoelvoorzieningen

Het college kan een rolstoelvoorziening verstrekken, bestaande uit:

  • 1.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • 2.

    een voorziening in natura óf in de vorm van een persoonsgebonden budget in de kosten van:

    • a.

      een handbewogen of elektrische rolstoel voor verplaatsing binnen en/of buiten de woonruimte;

    • b.

      noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel;

    • c.

      accessoires voor de rolstoel;

    • d.

      een speel-leervoorziening.

Artikel 53 Sportvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een sportvoorziening, indien hij zonder deze sportvoorziening niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt door de raad vastgelegd in het Besluit.

Artikel 54 Recht op een rolstoelvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een algemene rolstoelvoorziening in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling een onvoldoende oplossing biedt.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor een rolstoelvoorziening, als bedoeld in artikel 52 lid 2, in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling een onvoldoende oplossing bieden.

  • 3. Een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

    Artikel 55 Kosten van onderhoud/reparatie

    • 1.

      Voor een voorziening als bedoeld in artikel 52 lid 2 onder a, verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of in eigendom, wordt door het College een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld door de raad en opgenomen in het Besluit.

    • 2.

      Bij rolstoelvoorzieningen die door de Gemeente Alphen aan den Rijn in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten voor onderhoud er reparatie voor rekening van de Gemeente Alphen aan den Rijn.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 56 Cliëntenparticipatie

In overeenstemming met artikel 11 van de Wet betrekt het college belangengroeperingen bij het opstellen en wijzigen van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en het op deze Verordening gebaseerde Besluit en beleidsregels alsmede bij het opstellen van nieuwe versies hiervan.

Artikel 57 Indexering

  • Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen van de financiële tegemoetkomingen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 58 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening is gedelegeerd aan het college van de Gemeente Alphen aan den Rijn. Met uitzondering van de vaststelling van het Besluit, het vaststellen van het Besluit is een bevoegdheid van de raad.

Artikel 59 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 60 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 61 Evaluatie

Het door de gemeenteraad gevoerde beleid wordt ten minste éénmaal per twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast.

Artikel 62 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2010.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

  • 3.

    Deze verordening vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2009.

Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 26 november 2009, nr 2009/73.

De griffier,

Toelichting

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

gemeente Alphen aan den Rijn 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onder d – Persoon met beperkingen

Bij deze definitie is aansluiting gezocht bij de verschillende terreinen waarvoor op grond van de Wet voorzieningen kunnen worden toegekend. Daarbij is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd.

Onder e - ICF

Volgens het amendement Miltenburg (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) biedt het ICF voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Onder f – Maatschappelijke participatie

Deze begripsomschrijving komt uit het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

Onder g - Zelfredzaamheid

Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

Onder h - Voorziening

Hier wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet vallen.

Onder i - Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van een algemene voorziening is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Onder j – Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd (para-) medisch advies vaak van groot belang zijn.

Onder k – Hulp bij het huishouden

Deze begripsomschrijving sluit enerzijds aan bij de definitie van het begrip “huishoudelijke voorziening” in artikel 1 lid 1 onder h van de Wet. Anderzijds sluit de omschrijving aan bij hetgeen de regering verstaat onder “mensen met een beperking”, zoals staat verwoord in de memorie van toelichting bij artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° van de Wet.

Onder l – Woonvoorziening

Deze begripsomschrijving is afgeleid van de definitie van het begrip “woonvoorziening”, zoals stond opgenomen in artikel 1 lid 1 onderdeel c van de Wet voorzieningen gehandicapten.

Onder m – Uitraasruimte

Deze begripsomschrijving is overeenkomstig de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel e van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen.

Onder o – Woonruimte

Deze begripsomschrijving komt nagenoeg overeen met de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel b van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen. Onder 2 en 3 is aangegeven wat in het kader van deze verordening wordt verstaan onder woonwagen en woonschip.

Onder p – Hoofdverblijf

De omschrijving van het begrip hoofdverblijf moet worden opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente waarbij de aanvrager niet in de gemeente woonachtig is.

In die gevallen waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen, is er wel de mogelijkheid reeds voordat de woning daadwerkelijk is betrokken, een aanvraag in te dienen bij de gemeente van vestiging.

Onder q - Gemeenschappelijke ruimte

Het begrip gemeenschappelijke ruimte is beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc.

Onder t – Rolstoelvoorziening

In deze begripsomschrijving wordt aangegeven wat in het kader van de verordening onder een rolstoelvoorziening wordt verstaan. Het college kan een rolstoel verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. Onder het begrip “rolstoel” valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel welke via de AWBZ verstrekt wordt. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Ook sportrolstoelen en een speel-leervoorziening voor kinderen van 0 t/m 12 jaar vallen onder de rolstoelvoorzieningen.

Onder u - Voorziening in natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Onder v - Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Onder w - Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. De nadere uitwerking van de relatie tussen de diverse compenserende voorzieningen en de daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn.

Onder x - Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. De budgethouder die gebruik maakt van de voorziening hulp bij het huishouden is geen verantwoording verschuldigd aan het college omtrent de besteding van zijn budget.

Onder y - Eigen bijdrage

Uit artikel 15 lid 1 van de Wet vloeit de bevoegdheid voort voor het vragen van een eigen bijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid 3 van de Wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage ten opzichte van het eigen aandeel is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, en dus niet bij een financiële tegemoetkoming.

Onder z – Eigen aandeel

Artikel 19 lid 1 van de Wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19 van de Wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3).

Op grond van artikel 19 lid 2 van de Wet worden bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Onder aa – Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 8° van de Wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

Onder bb - Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking of probleem zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Zoals blijkt uit deze jurisprudentie gaat het bij algemeen gebruikelijke voorzieningen om voorzieningen

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Onder dd – Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Hulp bij het Huishouden, De begripsomschrijving is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de Wet overgaan. Zo is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gezamenlijke huishouding voeren’.

Onder hh – Gebruikelijke zorg

Deze begripsomschrijving is overgenomen uit het protocol Hulp bij het Huishouden Alphen aan den Rijn 2010.

Paragraaf 2 – Bereik van de verordening

Artikel 2 - Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is via het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) in de Wet gekomen. In het amendement is geen begripsomschrijving van het begrip “compensatiebeginsel” opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de Wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom is dit begrip in artikel 2 van deze verordening nader uitgewerkt. Hierbij is aangesloten bij artikel 4 van de Wet en de toelichting bij het hiervoor genoemde amendement Miltenburg c.s.

Artikel 3 - Beoordelen beperkingen

Dit artikel bepaalt dat –waar mogelijk- bij het beoordelen van de beperkingen gebruik wordt gemaakt van het ICF (zie over het ICF de toelichting bij artikel 1 onder e). Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Artikel 4 - Voorwaarden voor verstrekking

Lid 1 onder a - individueel gericht

Een voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikellid wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bij voorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

Lid 1 onder b - langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 1 aanhef en onder b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat de persoon die tijdelijk beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. De betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode één maal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

Lid 1 onder c - goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Lid 1 onder d – Redelijke verhouding kosten tot technische levensduur

Onder d wordt bepaald dat een voorziening alleen wordt toegekend indien de kosten hiervan in redelijke verhouding staan tot de staat van de woonruimte dan wel de resterende technische levensduur van het vervoermiddel of rolstoel. Hierdoor wordt bijvoorbeeld voorkomen dat het college een dure aanpassing van een auto moet vergoeden, terwijl de auto zelf nog maar een beperkte levensduur heeft.

Lid 3

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij revalidatie na een ziekenhuisopname.

Artikel 5 - Afwijzingsgronden

Lid 1 onder a

Onder a geeft aan dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een persoon zonder beperking of probleem, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de aanvrager verkeert, naar maatschappelijke maatstaf en redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor personen met beperkingen of problemen is, gewoon te koop is en niet duurder is dan soortgelijke producten. Zo is bijvoorbeeld een normale fiets algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor zo’n fiets in aanmerking.

Het college kan ter uitvoering van deze verordening in beleidsregels nadere invulling geven aan het begrip algemeen gebruikelijk.

Lid 1 onder b

In lid 1 onder b wordt aangegeven dat voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere Wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening.

Lid 1 onder c

In de Wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de Wet spreekt over ingezetenen. Onder c moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente van aanvragers die niet in de gemeente woonachtig zijn.

Lid 1 onder e

In sommige gevallen gebruikt iemand al geruime tijd een voorziening en vraagt deze na het optreden van een beperking een vergoeding voor deze voorzieningen aan. Aangezien de voorziening valt onder het normale bestedingspatroon van de persoon met beperkingen, zijn er in dit geval geen directe meerkosten voor deze persoon.

Lid 1 onder f

Onder f doelt op de situatie dat de aanvrager een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door het college is toegekend. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopste adequate voorziening beschouwen.

Lid 1 onder g

In onder g wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager te verwijten is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Paragraaf 3 Procedures

Artikel 6 De aanvraag

Lid 2

In artikel 4:1 van de Algemene Wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij Wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 7 - Inlichtingen

Dit artikel spreekt voor zich. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 6 lid 2 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hierover artikel 4:3 Awb.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 8 Onderzoek en advies

Lid 1

Lid 1 onder a en b van dit artikel bepalen dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit anderen hoofde geïnteresseerd is.

Lid 2

Dit artikellid bepaalt dat het college afspraken maakt met externe partijen over de voorzieningen en/of situaties waarin advies wordt gevraagd.

Artikel 9 Gegevens in de beschikking

Dit artikel geeft een opsomming van de zaken die in de beschikking moeten worden vermeld.

Artikel 10 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 11 Intrekken besluit

Onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening (onder a) zijn op de eerste plaats begrepen de voorwaarden zoals neergelegd in de verordening zelf. Daarnaast vallen onder bedoelde voorwaarden ook de voorwaarden zoals neergelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn.

Parallel aan artikel 4:48 lid 1 onder c Awb kan het college volgens hetgeen is bepaald onder d de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest het college niet tot toekenning zou zijn overgegaan.

Artikel 12 Terugvordering en verhaal van de schade

De Wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders niet altijd een juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 12 geeft aan dat een op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de persoon met beperkingen kan worden teruggevorderd indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 11 is ingetrokken. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

HOOFDSTUK 2 WIJZE VAN VERSTREKKEN

Artikel 13 Vormen van verstrekkingen

In dit artikel worden de drie verschillende vormen waarin voorzieningen verstrekt kunnen worden benoemd.

Artikel 14 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder a van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de Wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b bepaalt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn.

Artikel 15 Financiële tegemoetkoming

Spreekt voor zich.

Artikel 16 Keuzevrijheid

In lid 1 wordt aangegeven voor welke vormen van voorzieningen gekozen kan worden wanneer het college een keuzemogelijkheid geeft, in navolging van artikel 5 van de Wet.

Het tweede lid bepaalt dat een persoonsgebonden budget niet wordt verstrekt indien er overwegende bezwaren zijn tegen de verstrekking hiervan. De in artikel 6 van de Wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura is namelijk niet absoluut. Wanneer een primaat van toepassing is, is er geen keuzevrijheid. Dit wordt hieronder in de betreffende artikelen nader toegelicht.

Artikel 17 Eigen bijdrage / eigen aandeel

Artikel 15 van de Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen behalve voor rolstoelen. Daarnaast is er de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen bij financiële tegemoetkomingen.

De gemeente kiest ervoor wel een eigen bijdrage te vragen, maar geen eigen aandeel. Een eigen aandeel is in feite een korting op de in het Besluit vastgestelde financiële tegemoetkomingen.

In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen de eigen bijdrage voor Hulp bij het Huishouden en de eigen bijdrage woon- en vervoersvoorzieningen.

De berekening en de hoogte van de eigen bijdrage wordt door het bestuur vastgesteld in het Besluit.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 18 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de Wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel uitgewerkt in hoofdstuk 3, waarin het gaat om de voorziening “hulp bij het huishouden”.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder artikel 18 sub 1a wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in het verstrekkingenpakket wil opnemen.

Onder lid 2 a wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de in onder lid 1a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder lid 2b wordt het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden genoemd. Met dit persoonsgebonden budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 19 Primaat algemene hulp bij het huishouden

In artikel 18 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de Wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt, is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Artikel 20 Recht op individuele hulp bij het huishouden

Als de in artikel 18 genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Artikel 19 moet dus in samenhang met artikel 18 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.

Artikel 21 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel huisgenoten van de persoon met beperkingen de problemen kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Artikel 22 Omvang van de hulp bij het huishouden

In de AWBZ werd tot de invoering van de Wet geïndiceerd in klassen. Met ingang van 1 januari 2010 ontvangen nieuwe cliënten hulp bij het huishouden een indicatie per halve uren. Hierdoor weet een cliënt exact welk wekelijks aanbod hij van de aanbieder ontvangt.

Artikel 23 Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 21 en 22. De jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 57.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 24 Vormen van woonvoorzieningen

Bij de woonvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele woonvoorzieningen. Voor de individuele woonvoorzieningen is bepaald dat deze in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming en in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.

Artikel 25 Primaat algemene woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de Wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning (zie de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).

Artikel 26 Recht op individuele woonvoorzieningen

Als de in artikel 25 genoemde algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, dan zal een individuele voorziening worden aangeboden.

Artikel 27 Soorten individuele woonvoorzieningen

Dit artikel geeft een opsomming van de soorten individuele woonvoorzieningen die het college kan verstrekken.

Onderdeel b

Een woningaanpassing is een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard. Hieronder valt ook de uitraasruimte.

Onderdeel c

Een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een tillift, rolstoeltapijt en een hulpmiddel voor baden, wassen en douchen. Het betreffen voorzieningen die niet aard- en nagelvast aan de woning worden bevestigd.

Artikel 28 Hoofdverblijf

In principe is de verlening van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de aanvrager de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken.

Op grond van het vierde lid kan de raad in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn een maximumbedrag voor de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken vaststellen. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Op grond van lid 5 kan een woning in de Gemeente Alphen aan den Rijn onder bepaalde voorwaarden logeerbaar gemaakt worden voor een persoon met beperkingen die in een instelling (binnen of buiten de respectievelijke gemeenten) verblijft. Het gaat hier bijvoorbeeld om een kind dat tijdens de weekenden en/of vakanties bij zijn ouders logeert.

Artikel 29 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Het derde lid bevat een uitzondering voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten. Deze voorzieningen kunnen, in afwijking van het tweede lid, wel worden verstrekt.

Artikel 30 Afwijzingsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 29.

Onderdeel a

In onderdeel a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als afwijzingsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

Onderdeel b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de Gemeente Alphen aan den Rijn indient. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie ook artikel 28 lid 1 waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning ‘zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben’.

Onderdeel c

In onderdeel c wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte of verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Onderdeel d

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de persoon met beperkingen ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon met beperkingen niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de gehandicapte lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de persoon met beperkingen zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in deze verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 27 onderdeel c). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud.

Onderdeel e

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Onderdeel f

Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit kan wel op verzoek van de persoon met beperkingen, echter de meerkosten dienen dan door deze persoon te worden betaald. Een duidelijke begrenzing dus.

Paragraaf 2 Individuele woonvoorzieningen

Artikel 31 Primaat van de verhuizing

Dit artikel geeft een rangorde aan van de in artikel 27 genoemde individuele woonvoorzieningen. Deze rangorde geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt. Het primaat ligt bij de verhuizing. Eerst zal worden gekeken of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening.

Bij de afweging om het primaat van de verhuizing toe te passen, spelen wel diverse factoren een rol, zoals de financiële consequenties van verhuizen, de opgebouwde mantelzorg, het algehele sociale netwerk van de betrokkene binnen de nabije omgeving en de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd.

Het hanteren van het primaat verhuizen hangt nauw samen met het in artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het in artikel 2 lid 4 van de verordening opgenomen compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel houdt in dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken, behoeften en de omstandigheden waarin de persoon met beperkingen verkeert. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Het tweede lid geeft aan wanneer een persoon met beperkingen voor een andere woonvoorziening dan een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking kan komen.

Artikel 32 Voorwaarden voor verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Ook kan het college aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

In het tweede lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten.

Artikel 33 Primaat losse woonunit

Dit artikel bepaalt dat het college in bepaalde gevallen voorrang kan geven aan een herplaatsbare losse woonunit.

Artikel 34 Bepalingen losse woonvoorzieningen

Indien een woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard even adequaat is als een verhuizing naar een andere woning, dan kan het college besluiten dat de persoon met beperkingen de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten ook mag aanwenden ten behoeve van de woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard. Wel moet de persoon met beperkingen dan bereid zijn het verschil in kosten zelf bij te betalen en het door het college vastgestelde programma van eisen uit te voeren.

Artikel 36 Woonwagen

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 37 Woonschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 38 Woningsanering

Dit artikel bevat nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening ter realisatie van een woningsanering.

Artikel 40 Kosten van tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken en in die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De financiële tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.

Artikel 41 Kosten in verband met huurderving

Door de eigenaar van een aangepaste woonruimte een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Voorwaarde is wel dat de aangebrachte aanpassingen de verhuur in de weg staan.

De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.

Artikel 43 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging in de woning

De onder a genoemde voorwaarde ligt in het verlengde van de algemene afwijzingsgrond die in artikel 5 lid 1 onder f is vastgelegd. In geval van bijzondere spoedeisende omstandigheden kan het college hiervan afwijken (lid 2).

Verder moet door het college aangewezen personen toegang worden geboden tot de woonruimte waar de aanpassing wordt verricht en moet deze personen inzage worden gegeven in de relevante bescheiden en tekeningen.

Artikel 44 Gereedmelding

In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de werkzaamheden uiterlijk binnen twee jaren na het toekennen van de financiële tegemoetkoming moeten zijn voltooid. Binnen acht weken na voltooiing van de werkzaamheden moeten deze bij het college gereed worden gemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de persoon met beperkingen. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de persoon met beperkingen is. Indien dat het geval is, heeft de persoon met beperkingen of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

Het college controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

Artikel 45 Anti-speculatiebeding

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar, die een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen in de kosten van het treffen van een woonvoorziening van bouwtechnische aard welke een waarde vermeerdering van de woning tot gevolg heeft gehad, en die binnen zeven jaar na gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, moet het college binnen één week na het passeren van de akte hiervan schriftelijk op de hoogte stellen.

HOOFDSTUK 5 VERVOERSVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 46 Vormen van vervoersvoorzieningen

Dit artikel geeft een opsomming van de vormen vervoersvoorzieningen die het college kan verstrekken.

Artikel 49 Primaat van collectief vervoer

Dit artikel bepaalt dat bij aanvragen voor vervoersvoorzieningen het primaat van het collectief vervoer wordt toegepast. Wanneer er recht op collectief vervoer bestaat, is geregeld in artikel 50.

Artikel 50 Recht op een vervoersvoorziening

Dit artikel bepaalt wanneer een persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor collectief vervoer (lid 1 en 2 ) en wanneer voor andere vervoersvoorzieningen lid 4 en 5.

Artikel 51 Omvang vervoersbehoefte

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De Wet spreekt nu in artikel 4 lid 1 onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de Wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 48, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de WVG-jurisprudentie is omschreven.

HOOFDSTUK 6 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 52 Soorten rolstoelvoorzieningen

Bij de rolstoelvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele rolstoelvoorzieningen. Bij een algemene rolstoelvoorziening gaat het om situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Het tweede lid geeft aan welke individuele rolstoelvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.

Artikel 53 Sportvoorziening

Dit artikel is ten opzichte van de verordening uit 2007 verruimd. Met de verbreding naar een sportvoorziening wordt voor meer personen met een beperking het sporten bereikbaar.

Omdat slechts een bijdrage in de kosten voor een sportvoorziening verstrekt wordt, kan deze niet in artikel 52 worden meegenomen, maar moet als apart artikel worden opgenomen.

De sportvoorziening wordt alleen in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 54 Recht op een rolstoelvoorziening

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een algemene rolstoelvoorziening in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.

Een persoon die in een AWBZ-instelling verblijft komt alleen voor een rolstoel in het kader van de Wmo in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoel ingevolge de AWBZ. Deze bepaling komt overeen met de voor de Wvg geldende bepaling, die was opgenomen in artikel 1 lid 2 Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 56 Cliëntenparticipatie

Dit artikel geeft globaal aan welke invulling het college geeft aan artikel 11 van de Wet.

Artikel 57 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen Gemeente Alphen aan den Rijn jaarlijks per 1 januari te indexeren.

Artikel 59 Hardheidsclausule

Artikel 59 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of woningeigenaar kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de Wet zelf genoemde bepalingen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 60 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 61 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.