Regeling vervallen per 19-02-2014

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

Geldend van 05-12-2006 t/m 18-02-2014

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

VERORDENING OP HET ONDERZOEKSRECHT VAN DE RAAD

(vastgesteld door de gemeenteraad op 23 november 2006, ingaande 5 december 2006)

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • b

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet;

  • c

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

1a Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen;

b zodanig onderzoek kan betrekking hebben op (aspecten van) het bestuur van het college of van de burgemeester dan wel op bijzondere gebeurtenissen.

  • 2

    De raad stelt in de vergadering waarin besloten wordt tot het instellen van een onderzoek een onderzoekscommissie in en stelt een genoegzaam aantal leden (tenminste drie en uitsluitend raadsleden) en plaatsvervangende leden van de onderzoekscommissie vast.

  • 3

    In het instellingsbesluit van de onderzoekscommissie kan de raad bepalen binnen welke termijn de onderzoekscommissie haar bevindingen en de conclusies aan de raad rapporteert. De onderzoekscommissie kan, alvorens haar eindrapport te presenteren, ook tussentijds aan de raad rapporteren.

  • 4

    Benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de onderzoekscommissie vindt plaats in de eerstvolgende openbare raadsvergadering nadat de raad besloten heeft tot het houden van een onderzoek.

  • 5

    Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de werkwijze en rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

  • 6

    De omschrijving van het besluit tot een onderzoek kan hangende het onderzoek al dan niet op verzoek van de onderzoekscommissie door de raad worden gewijzigd.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1

    De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2

    De voorzitter is belast met:

    • a

      het leiden van de beraadslaging en zitting;

    • b

      het handhaven van de orde;

    • c

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • d

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt;

    • e

      het tijdig bijeenroepen van de leden van de onderzoekscommissie, onder opgaaf van de

punten die behandeld zullen worden;

fhet tijdig aan de leden van de onderzoekscommissie aanleveren of tijdig voor deze leden ter inzage leggen van de stukken die op de agenda betrekking hebben.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1 Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c

      de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;

    • d

      een lid ontslag neemt.

  • 2 Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3 In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4 De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1 De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaatsvindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2 De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3 De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4 De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5 De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6 De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.

  • 7 De verordening op de raadscommissies is niet van toepassing.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

  • 1. De griffier wijst ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een griffieambtenaar aan als commissiesecretaris. Ook wordt er door de griffier een plaatsvervangend secretaris aangewezen.

  • 2. De commissiesecretaris is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door de aangewezen vervanger.

  • 4. De verordening ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning, vastgesteld door de raad op 26 september 2002, is niet van toepassing tenzij daarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen.

Artikel 7 Verdere ondersteuning onderzoekscommissie

  • 1. Op verzoek van de onderzoekscommissie kan de gemeentesecretaris in overleg met de griffier voor de duur van het onderzoek interne onderzoeksmedewerkers aanwijzen.

  • 2. Deze medewerkers worden in voldoende mate voor de invulling van hun taak vrijgesteld.

  • 3. De onderzoekscommissie kan ook deskundigen inschakelen die niet bij de gemeente in dienst zijn.

Artikel 8 Vergaderingen

  • 1. De onderzoekscommissie vergadert op de door haar te bepalen dagen en uren en doet daarvan mededeling aan de raad en het college en brengt die verder ter openbare kennis.

  • 2. De onderzoekscommissie vergadert niet als minder dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 3. De onderzoekscommissie beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken beslist de stem van de voorzitter.

  • 4. In bijzondere gevallen belegt de voorzitter in afwijking van het eerste lid een vergadering. Hij gaat daartoe in elk geval over wanneer tenminste twee leden hem dat onder opgaaf van redenen hebben verzocht.

  • 5. a De getuigen en deskundigen worden tenminste 10 dagen voor de vergadering schriftelijk opgeroepen op de wijze als bedoeld in artikel 155d van de Gemeentewet.

    b In bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, kan de voorzitter om gewichtige redenen besluiten de termijn van oproep van getuigen en deskundigen te verkorten tot 7 dagen.

  • 6. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 7. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk drie dagen voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

  • 8. Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, dan wel hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden of de eed of belofte af te leggen wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van het niet verschijnen dan wel van weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt en welk procesverbaal door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend.

Artikel 9 Toehoorders en de pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 10 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

  • 1. De commissiesecretaris draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.

  • 2. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3. Het verslag dat, een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen inhoudt, wordt de onderzoekscommissie in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling aangeboden.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiesecretaris.

  • 6. Verslagen van de onderzoekscommissie worden, voor zover daaromtrent geen geheimhouding is opgelegd, ter openbare kennisneming aan de raad gezonden.

  • 7. Indien geheimhouding wordt opgelegd omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de leden van de commissie worden overgelegd, worden deze stukken door de griffier op verzoek ter inzage aangeboden aan de leden van de raad. Dezen zijn tot geheimhouding verplicht totdat de raad haar opheft.

Artikel 12 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt indien een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 13 Rapportage door de commissie

  • 1. De onderzoekscommissie stelt betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het concept onderzoeksrapport aan de onderzoekscommissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn in elk geval degenen wier taakuitoefening (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De onderzoekscommissie bepaalt wie verder als betrokkenen worden aangemerkt.

  • 2. Na vaststelling door de onderzoekscommissie worden het onderzoeksrapport, de conclusies en aanbevelingen, de verslagen als bedoeld in artikel 155c van de Gemeentewet en de zienswijze van betrokkenen op het rapport zo spoedig mogelijk, onder toezending van een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders en betrokkenen, aan de raad aangeboden.

Artikel 14 Budget van de commissie

  • 1. In het instellingsbesluit stelt de raad een raming van de kosten vast, welke naar zijn oordeel voor een onderzoek in een bepaald jaar benodigd zijn en brengt dit ter kennis aan het college; dan wel neemt de geraamde kosten op de in de ontwerpbegroting voor het volgende jaar.

  • 2.

    Ten laste van het in het voorgaande lid bedoelde budget worden de kosten gebracht van:

    • a

      externe deskundigen die eventueel door de onderzoekscommissie worden ingeschakeld;

    • b

      vervanging van de medewerkers, genoemd in artikel 7, eerste lid;

    • c

      overige uitgaven die de onderzoekscommissie nodig oordeelt voor de uitvoering van haar taak.

  • 3. De getuigen en deskundigen ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek een schadeloosstelling, te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

  • 4. De onderzoekscommissie is voor de besteding van het budget verantwoording schuldig aan de gemeenteraad.

Artikel 15 Inwerkingtreding / Citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING OP HET ONDERZOEKSRECHT VAN DE RAAD

Algemeen

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. In elk geval wordt daarbij bepaald op welke wijze ambtelijke bijstand aan de commissie wordt verleend.

Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 39 Reglement van orde 2004 van toepassing.

Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).

De Gemeentewet bepaalt hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5 van deze modelverordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Het tweede lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.

Het derde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen. Zie voor de rapportage ook artikel 13 van de verordening. Het is niet verplicht dat de raad een termijn stelt waarbinnen het onderzoek afgerond moet worden.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze modelverordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. Het staat de raad echter vrij om te bepalen dat de raad deze “uit zijn midden” benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad.

Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.

Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.

Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Er kan uiteraard bepaald worden dat alle of enkele van de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend bij de aanwezigheid van een kleiner aantal leden. Uit praktische overwegingen zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om het voeren van informatieve gesprekken ook door individuele leden mogelijk te maken. Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

Artikelen 6 en 7 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.

Artikel 6 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiesecretaris, waarmee aangesloten wordt bij de modelverordening ambtelijke bijstand. Voor een nadere toelichting bij dit artikel wordt naar deze verordening en bijgaande toelichting verwezen.

Het staat de raad uiteraard vrij om in deze verordening te bepalen dat ambtelijke bijstand binnen of buiten de raadsgriffie gezocht dient te worden. Het is voorstelbaar dat daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat direct een beroep wordt gedaan op het ambtelijke apparaat.

Artikel 8 Vergaderingen

Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 12 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid, is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 9 Toehoorders en de pers

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.

Artikel 10 Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.

Artikel 12 Beraadslaging

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De raad kan op basis van artikel 2, vijfde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

Artikel 13 Afronding onderzoek

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, vijfde lid, van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad.

De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich erover buigt.

Artikel 14 Budget

Dit artikel verplicht de raad om bij de instelling van de commissie de kosten van een onderzoek te ramen, zodat een wijziging van de begroting kan worden voorbereid. Tevens is opgenomen een regeling voor vergoeding van kosten gemaakt door getuigen en/of deskundigen.

Artikel 15 Inwerkingtreding / Citeerartikel

De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden.

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.